direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied; Van den Elsenstraat ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1.1 Inleiding

Ten zuiden van de kern Breugel is bebouwingsconcentratie ''t Keske' gelegen. In februari 2010 is de 'Integrale Visie Bebouwingsconcentraties' door de gemeenteraad van Son en Breugel vastgesteld. In deze visie zijn onder andere de ruimtelijke kaders voor de ruimte-voor-ruimte titels vastgelegd. Vastgesteld is dat in de kernrandzones 'Wolfswinkel', ''t Keske' en '“Driehoek' een beperkt aantal ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd kunnen worden.

Inmiddels bestaat het voornemen om binnen de bebouwingsconcentratie ''t Keske' een ruimte-voor-ruimte woning te realiseren ter plekke van een 'open plek' in de lintbebouwing aan de zuidzijde van de Van den Elsenstraat. Meer specifiek gaat het om de realisatie van een ruimte-voor-ruimte woning op het onbebouwde perceel gelegen tussen de woningen aan de Van den Elsenstraat 52 en 54. In het verleden is voor onderhavig planvoornemen reeds principemedewerking gevraagd bij de gemeente Son en Breugel. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Son en Breugel heeft in een principebesluit (omstreeks 2012) kenbaar gemaakt onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan de realisatie van een ruimte-voor-ruimte woning op onderhavige locatie. Daarbij geldt dat gemeente Son en Breugel recentelijk kenbaar heeft gemaakt dat op basis van het eerdere principebesluit nog steeds medewerking verleend kan worden aan onderhavig planvoornemen.

Om de bouw van de ruimte-voor-ruimte woning op deze 'open plek' in de lintbebouwing aan de Van den Elsenstraat planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke rand van de kern Breugel. Het plangebied wordt gevormd door het perceel kadastraal bekend als gemeente Son en Breugel, sectie F, nummer 432. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de Van den Elsenstraat. De oost-, zuid- en westzijde van het plangebied worden begrensd door de percelen behorend bij de woningen gelegen aan de Van den Elsenstraat 52 en 54.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0001.png"

Luchtfoto met begrenzing plangebied (rode contour)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Son en Breugel' (vastgesteld 7 februari 2013) hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming 'Wonen'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel'. Tevens zijn ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructie zone - extensiveringsgebied - overige zone' en 'vrijwaringszone - radar' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Son en Breugel' met plangebied binnen rode contour

Op 10 januari 2019 is het bestemmingsplan 'Buitengebied; Herziening 2017' vastgesteld. Uitgangspunt voor de herziening is het “vertalen” van de Verordening ruimte Noord-Brabant evenals het aanbrengen van een aantal kleine correcties/omissies geweest. Ten gevolge van de herziening is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied - overig' met bijbehorende regels komen te vervallen. Daarnaast zijn ter plaatse van het plangebied nog de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - groenblauwe mantel' opgenomen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Son en Breugel' (2013) hebben de gronden de reeds de bestemming 'Wonen'. Echter, op basis van de regels is per bestemmingsvlak maximaal één woning toegestaan. In onderhavige situatie bestaat het bestemmingsvlak uit de percelen 431 en 432 tezamen. Ter plaatse van perceel 431`is reeds een woning aanwezig, waardoor het ter plaatse van perceel 432 planologisch-juridisch gezien het niet mogelijk is om nog een extra woning te realiseren.

Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de realisatie van de vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken op perceel 432.

Daarnaast is momenteel het ontwerpbestemmingsplan 'Cultuurhistorie' (d.d. 16 oktober 2020) in procedure. Op basis van dit ontwerpbestemmingsplan heeft het voorste deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol groen', waarbij verwezen wordt naar de 'Kaart behorende bij het erfgoedbeleid' (bijlage 2). Deze kaart geeft ter hoogte van het plangebied de bescherming van de bestaande laanbeplanting langs de Van den Elsenstraat aan ter bescherming en behoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0003.png"

Uitsnede kaart behorende bij het erfgoedbeleid (bijlage 2)

Hierdoor is het verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • a. het rooien, vellen of beschadigen van de laanbeplanting zoals opgenomen op de 'Kaart behorende bij het Erfgoedbeleid'(bijlage 2);
  • b. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting anders dan het herplanten van gerooide / gevelde laanbeplanting zoals opgenomen op de 'Kaart behorende bij het Erfgoedbeleid'(Bijlage 2);
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
  • d. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • e. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem.

De laanbeplanting is echter buiten het plangebied (binnen de openbare ruimte) gelegen. Met de situering van de oprit zal rekening gehouden worden met de aanwezige laanbeplanting. De oprit wordt zodanig gesitueerd dat de bomen daar zo min mogelijk overlast van hebben. Dat houdt concreet in dat deze in het midden tussen de bomen wordt gesitueerd, welke het met meest oostelijk liggen.

Tevens wordt de dubbelbestemming overgenomen in onderhavig bestemmingsplan om het behoud en de bescherming van de laanbeplanting ook voor de toekomst te waarborgen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de ruimtelijke en functionele context, de huidige situatie en het beoogde planvoornemen van de woning binnen het plangebied gegeven. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Ruimtelijke en functionele context

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Van den Elsenstraat en maakt hier onderdeel uit van het 'bebouwingscluster'op de hoek Van den Elsenstraat/Keske. De Van den Elsenstraat is gelegen aan de zuidelijke rand van de kern Breugel. De Van den Elsenstraat vormt (gedeeltelijk) de overgang tussen het bebouwd gebied van Breugel en het buitengebied van de gemeente Son en Breugel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0004.png" Ligging plangebied in wijdere omgeving

De bebouwing aan de Van den Elsenstraat wordt gekenmerkt door woonbebouwing uitgevoerd in verschillende bebouwingstypen (langgevel boerderijen en vrijstaande woningen met stallen en schuren). De bebouwingsstructuur aan de Van den Elsenstraat is hierdoor gedifferentieerd qua bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm en verschijningsvorm. De afwisseling tussen de verschillende bebouwingstypen en de doorzichten naar het achtergelegen Dommeldal vormen de belangrijkste kwalitatieve dragers van het lint.

De zuidzijde van de Van den Elsenstraat bestaat uit een reeks van (voormalige) boerderijen. Doordat op sommige erven typische erfbeplanting is toegepast met beplanting met hagen en fruitbomen, heeft de straat een landelijk/boeren karakter. Dit beeld en de afwisseling met weides, boomgaarden en moestuinen mag conform het gemeentelijk beleid versterkt worden. Langs de Van den Elsenstraat en het Eind zijn reeds diverse aanvragen voor ruimte-voor-ruimte kavels door bewoners ingediend. Door de woningen strategisch te plaatsen, kunnen niet alleen extra woningen maar ook een aantal extra doorzichten gecreëerd worden en kan het agrarische karakter van dit gebied behouden blijven. Ook kan er in samenhang met de ontwikkeling van woningen een wandelpad naar de Breugelse Beek worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0005.png"

Impressie bebouwing aan de Van den Elsenstraat

2.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft een onbebouwd perceel dat is gelegen tussen de woningen aan de Van den Elsenstraat 52 en 54. Het perceel heeft een grootte van ca. 1.150 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0006.png"

Impressie naastgelegen woningen Van den Elsenstraat 54 (links) en 52 (rechts)

In het verleden was binnen het plangebied een kippenschuur aanwezig die behoorde tot de woning aan de Van den Elsenstraat 54. De schuur is inmiddels gesloopt en het plangebied ligt braak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0007.png"

Impressie voormalige bebouwing c.q. kippenschuur binnen plangebied (verleden situatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0008.png"

Impressie plangebied na sloop kippenschuur (huidige situatie)

2.3 Beoogde situatie

2.3.1 Stedenbouwkundig ontwerp

Het voornemen bestaat één ruimte-voor-ruimte woning (vrijstaand) binnen het plangebied te realiseren. Bij het ontwerp van de woning worden de stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals geformuleerd in 'de stedenbouwkundige vertaling van de 'Integrale visie bebouwingsconcentraties' naar 'ruimte voor ruimte' kavels voor ´'t Keske' in acht genomen. Ten aanzien van het bouwvolume, de positionering, de dakvorm, de bijgebouwen, de materialisering en het groen van c.q. bij de woning, gelden de volgende uitgangspunten:

Bouwvolume

In de 'Integrale visie bebouwingsconcentraties' naar 'ruimte voor ruimte' kavels voor ´'t Keske' is als uitgangspunt opgenomen dat de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 850 m3 bedraagt en de voorgevel maximaal 12 m breed is. Verder geldt dat de woning, conform de stedenbouwkundige uitgangspunten, één laag (hoge verdieping) met een kap heeft. De voordeur van de woning ligt aan de straat (Van den Elsenstraat).

Positionering

Een zijde van het huis blijft geheel vrij van bijgebouwen (ook in de achtertuin). Er zijn minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. De oprit is tussen de straat en de voorgevel maximaal 4 m breed (dit is om versteniging van het straatprofiel zo veel mogelijk tegen te gaan).

Dakvorm

De woning heeft een zadeldak met of zonder een aangekapt dakvlak. De kaprichting ligt parallel aan de straat (zgn langskap). De goothoogte van de voorgevel is afgestemd op de andere vergelijkbare panden aan dezelfde straat (ong 4,5 m), plaatselijk (maximaal 50 %) mag men hiervan afwijken en mag deze goothoogte maximaal 6 m zijn. De daknok ligt op maximaal 10 m. De dakhelling ligt tussen de 40 en 55 graden, (een ondergeschikt dakvlak (aangekapt) mag een flauwere dakhelling hebben).

Bijgebouwen

De bijgebouwen liggen minimaal 10 m achter de voorgevel van het woonhuis. De bijgebouwen zijn maximaal 80 m2 groot. De bijgebouwen hebben een (asymetrisch) zadeldak. De goothoogte is maximaal 3,5 m. De nokhoogte is maximaal 6 m.

Materialisering

De materialisering van de ruimte-voor-ruimte woning sluit aan op de bestaande woning aan de Van den Elsenstraat 54. Op het dak liggen keramische pannen (de kleurstelling is verglijkbaar met bestaande panden). In de kopgevels worden de schoorstenen geplaatst. Het schilderwerk is licht van toon. De bijgebouwen die zichtbaar zijn vanaf de straat zijn uitgevoerd in materiaal en kleurstelling die past bij het agrarische karakter van de straat (landelijke schuren). Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke materialen.

Groen

De voortuin en een gedeelte van de zijtuinen (tot de achtergevel) wordt omzoomd door een lage haag. De beplanting past bij het landelijk karakter van het gebied en is zoveel mogelijk met inheemse en streekeigen soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0009.png"

Indicatie ontwerp ruimte-voor-ruimte woning ter plaatse van de Van den Elsenstraat tussen nummer 52 en 54

In het voortraject voor dit bestemmingsplan heeft reeds nadere afstemming plaatsgevonden over de woning in relatie tot voorgaande uitgangspunten. Onderstaande foto betreft de beoogde woning. Deze voldoet aan de gestelde uitgangspunten. Echter, de wens bestaat om de voorgevel maximaal 15 meter breed uit te voeren in plaats van 12 meter. Gezien de ruime breedte van het perceel (ca. 30 meter) is een voorgevel van maximaal 15 meter ruimtelijk inpasbaar. Met de realisatie van een voorgevel van maximaal 15 meter kan namelijk (ruimschoots) een afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen worden gehandhaafd. De woning wordt daarbij wel in dezelfde rooilijn gesitueerd als de woning op het aangrenzende perceel (431). Er wordt een minimale afstand van 6 meter aangehouden tussen de voorgevel van de woning en de voorste perceelsgrens aan de wegzijde. Verder wijkt alleen het schilderwerk af qua materalisering. Dit zou verder geen probleem moeten zijn in relatie tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0010.png"

Situering woning ten opzichte van aangrenzende percelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0012.png"

Beoogde woning

2.3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Ten gevolge van de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woning neemt het aantal verkeersbewegingen binnen en rondom het plangebied in zeer geringe mate toe. Op basis van de CROW normen geldt een maximale norm van 8,6 bewegingen per woning per etmaal voor een vrijstaande woning in een niet stedelijk gebied in het buitengebied.

De woning wordt ontsloten middels een oprit aan de Van den Elsenstraat. Met de situering van deze oprit wordt rekening gehouden met de aanwezige laanbeplanting. Het is niet nodig om hiervoor bomen te rooien. De Van den Elsenstraat vormt samen met de Veerstraat en het Eind een belangrijke (zuidelijke) ontsluitingsweg voor de kern Breugel. Het betreft een erfontsluitingsweg met voldoende (rest)capaciteit. De maximaal toegestane snelheid op de Van den Elsenstraat bedraagt 30 km/u. De bestaande infrastructuur is in staat de geringe toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de realisatie van de woning probleemloos en verkeersveilig op te vangen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0013.png"

Impressie wegprofiel Van den Elsenstraat

Parkeren

Op basis van de CROW normen geldt een minimale norm van 2,0 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning in een niet stedelijk gebied in het buitengebied. Er zijn minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte op eigen terrein voldaan.

2.3.3 Privacy en bezonning

Met de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woning wordt een open plek in de bestaande ruimtelijke structuur aan de Van den Elsenstraat ingevuld. Dit betreft een reguliere woonsituatie waarbij voldoende afstand (minimaal 5 meter) tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt aangehouden. Door de ruime afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen wordt de privacy van aangrenzende woningen in voldoende mate gewaarborgd. De gronden achter de woning worden ingericht als tuin.

De woning wordt gerealiseerd in één bouwlaag met kap. De schaduwwerking van de woning ten opzichte van de woning op de woningen aan Van den Elsenstraat 52a en 54 is hierdoor nihil. Daarnaast zijn de belendende woonpercelen van een zodanige omvang dat mocht sprake zijn van enige schaduwwerking dit beperkt is tot een klein c.q. ondergeschikt deel van de betreffende percelen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Stedelijke regio's met topsectoren

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de Brainport-regio, een gebied dat in de SVIR is aangeduid als 'stedelijke regio met topsectoren'. Het Rijk heeft hier een nationaal belang aangewezen, namelijk: 'een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren'. De ontwikkeling van slechts één ruimte-voor-ruimte woning binnen een 'open plek' in het bebouwingslint aan de Van den Elsenstraat, ten zuiden van de kern Breugel heeft hier geen invloed op.

Radarverstoringsgebied

Tot slot is het zo dat het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Radar verstoringsgebied' van radarstation Volkel. Defensie heeft zeven radarstations in gebruik. Deze vervullen taken voor zowel het militaire apparaat (verkeers- en gevechtsleiding) als voor de nationale veiligheid. Om de werking van deze radarstations niet te beperken, zijn om deze stations radarverstoringsgebieden aangewezen waarbinnen windmolens en hoge gebouwen beperkt mogelijk zijn. Ter plaatse van het plangebied bedraagt de maximale hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied van radarstation Volkel 114 meter ten opzichte van NAP. Met onderhavig planvoornemen wordt bebouwing van ten hoogste 10 meter toegestaan. Hiermee wordt de werking van de radarstations niet beperkt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de SVIR geen consequenties heeft voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Onderhavig planvoornemen is gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen, namelijk defensie (radarverstoringsgebied). In paragraaf 3.1.1 is reeds besproken dat onderhavig planvoornemen geen afbreuk doet aan dit nationaal belang. Derhalve leiden het Barro en de Rarro niet tot risico's voor voorliggend plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren (Ladder-onderbouwing). Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Conclusie

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van slechts één nieuwe vrijstaande woning (ruimte-voor-ruimte woning), waardoor géén sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Toetsing aan de ladder is daarmee niet aan de orde.

3.1.4 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de aan van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelinge van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave'

In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet het planvoornemen in de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimte woning waarmee sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. Daarnaast geldt dat de nieuwe woning klimaatbestendig en duurzaam gerealiseerd wordt en hiermee een bijdrage wordt geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van één ruimte-voor-ruimte woning in het buitengebied van de gemeente Son en Breugel. De locatie waar de woning wordt gerealiseerd betreft een 'open plek' in de lintbebouwing aan de Van den Elsenstraat, grenzend aan de bebouwde kom van Breugel. De realisatie van de woning op deze plek versterkt de ruimtelijke structuur en hiermee is tevens sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Tot slot geldt dat de woning conform de BENG-eisen wordt gerealiseerd, wat bijdraagt aan de duurzaamheidsambitie van de provincie. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de doelstellingen en ambities van provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld (geconsolideerde versie d.d. 1 maart 2020). De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

Ruimte-voor-ruimte

Onderhavig plangebied is gelegen in het Landelijk gebied, specifiek groenblauwe mantel. Ten aanzien van het planologisch-juridisch mogelijk maken van Ruimte-voor-ruimte kavels in het Landelijk gebied, is in de Interim omgevingsverordening (artikel 3.80, lid 1) het volgende opgenomen:

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  • f. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • g. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • h. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • i. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Initiatiefnemer koopt een bouwtitel van de Ontwikkelmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR). Het bewijs van de beschikbaarheid van deze ruimte voor ruimte bouwtitel is bijgevoegd als Bijlage 1. Gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken, is er met de aankoop van de bouwtitel bij de ORR sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit.

Verder geldt dat het plangebied is gelegen op een 'open plek' binnen de lintbebouwing van bebouwingsconcentratie 't Keske te Breugel (hoek Van den Elsenstraat/Keske). Met de invulling van deze 'open plek' vindt een afronding van dit bebouwingscluster plaats. In Hoofdstuk 4 is nader onderbouwd dat ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiermee is sprake van de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimte kavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie.

Doordat de achtertuin van de toekomstige woning is ingeklemd tussen de belendende tuinen van de woningen aan de Van den Elsenstraat 52b en 54 is er geen directe relatie met het aangrenzende buitengebied. Hiermee is de toekomstige woning in feite al 'afgeschermd' van het buitengebied. Landschappelijke inpassing is hiermee niet van toegevoegde waarde. Door de voor- en achtertuin in te richten met gebiedseigen erfbeplanting wordt de ruimte-voor-ruimte woning wel een bijdrage geleverd aan het groene karakter van het bebouwingslint. Hiermee wordt nadrukkelijk aangesloten bij de de stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals geformuleerd in 'de stedenbouwkundige vertaling van de 'Intergrale visie bebouwingsconcentraties' (zie paragraaf 2.3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0014.png" Situering plangebied ten opzichte van belendende percelen in relatie tot het buitengebied

Tot slot geldt dat onderhavig planvoornemen toeziet op de ontwikkeling van één ruimte-voor-ruimte woning binnen een 'open plek' in de lintbebouwing aan de Van den Elsenstraat. Gezien enkel één woning wordt ontwikkeld, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Doordat met de woning een 'open plek' in de bestaande lintbebouwing wordt ingevuld, vindt er geen ruimtelijke uitbreiding van het lint plaats. De ontwikkeling van de ruimte-voor-ruimte woning vormt dan ook geen aanzet voor een stedelijke ontwikkeling.

Cultuurhistorisch waardevol gebied

Onderhavig plangebied is gelegen binnen cultuurhistorisch waardevol gebied. Een bestemmingsplan van toepassing op cultuurhistorisch waardevol gebied (artikel 3.29):

  • a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
  • b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart wordt geconcludeerd dat het plangebied is gelegen in de regio Meierij en binnen het cultuurhistorisch landschap Groene Woud. Ten aanzien van regio Meierij geldt dat de bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het gebied in hoge mate zijn bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Twee andere aspecten die het landschap van de Meierij kenmerken zijn de landgoederen en buitenplaatsen en de populierenteelt. De ontwikkelstrategie voor de regio Meierij is als volgt:

  • 1. Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio;
  • 2. De cultuurhistorische waarden van de Meierij in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen:“ Groene Woud” (ook deels in gebiedspaspoort Kempen) en “De Loonse en Drunense Duinen”;
  • 3. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: “Loonse en Drunense Duinen”, “Dekzandrug Tilburg-Den Bosch” en “Dommeldal Nuenen-Gestel”.

Ten aanzien van het Groene Woud geldt dat dit landschap is aangewezen als Nationaal Landschap. Kenmerkend is de opbouw van het gebied in beekdalen en dekzandplateaus en de inrichting die nauw gerelateerd is aan de terreingesteldheid. Kleinschalige middeleeuwse ontginningslandschappen worden afgewisseld met uitgestrekte bossen, heidevelden, zandverstuivingen en jonge ontginningen. Specifieke elementen zijn laanstructuren, kastelen en buitenplaatsen en watermolens. De ontwikkelstrategie voor het Groene Woud is als volgt:

  • 1. Het behoud van de kleinschalige karakteristieken;
  • 2. Eisen stellen aan de uitbreidingen van dorpskernen;
  • 3. De economische dragers afstemmen op de cultuurhistorische identiteit van het Groene Woud;
  • 4. Het vergroten van de cultuurhistorische waardering door het vergroten van de beleving.

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de ontwikkeling van één ruimte-voor-ruimte woning ter plaatse van een 'open plek' in de lintbebouwing aan de Van den Elsenstraat. Door de ontwikkeling van de ruimte-voor-ruimte woning is geen sprake van een uitbreiding van het lint. Met de ontwikkeling van de woning wordt het bestaand bebouwingslint enkel versterkt c.q afgerond en is geen sprake van aantasting van het omliggend cultuurhistorisch landschap. Dit komt mede door de 'ingeklemde' ligging tussen de belendende percelen Van den Elsenstraat 52b en 54 (zie tevens ruimte-voor ruimte in relatie tot landschap). Hiermee is het plan niet in strijd met de regels in de Interim omgevingsverordening ter bescherming van het cultuurhistorisch waardevol gebied.

Attentiezone waterhuishouding

Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Attentiezone waterhuishouding'. Het beleid is hier vanuit regionaal belang gericht op behoud, verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Hier vindt bescherming van de waterhuishouding plaats en functies en activiteiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant worden uitgesloten.

De ontwikkeling van één ruimte-voor-ruimte woning binnen onderhavig plangebied leidt niet tot wijzigingen in de waterhuishouding of verslechtering van de waterkwaliteit.

Beperkingen veehouderij, stalderingsgebied, sanerings- en verplaatsingslocatie

Tot slot geldt dat het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'. Gezien het feit dat onderhavig planvoornemen enkel betrekking heeft op de realisatie van één woning , gelden er geen beperkingen voor het planvoornemen wegens de ligging binnen deze gebieden.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de ontwikkeling van één ruimte-voor-ruimte woning op een 'open plek' in de lintbebuwing aan de Van den Elsenstraat, gelegen in het landelijk gebied. Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden en de waterhuishoudkundige situatie. Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermingszone voor natuur of een stiltegebied. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de kaders van de Interim omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Son en Breugel 2005-2030

De Toekomstvisie beschrijft een beeld van Son en Breugel 2030. De behoefte aan het opstellen van een ’eigen’ gemeentelijke toekomstvisie komt voort uit de vaststelling van het Regionaal Structuurplan waarbij onder meer grootschalige ontwikkelingen in de gemeente worden voorzien in de vorm van woningbouw en bedrijventerrein. Een andere belangrijke randvoorwaarde is de kwaliteit van de gemeente. Het groene dorpse karakter van Son en Breugel in een dynamische regio staat daarom centraal. Versterking van de kwaliteit van de natuur en het landschap staan voorop en spelen een belangrijke rol bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen. De Toekomstvisie geeft aan hoe de gemeente zich op de lange termijn zou moeten ontwikkelen. Dit gebeurd aan de hand van vijf kernthema’s:

  • Sociale samenhang en voorzieningen;
  • Economie;
  • Natuur en landschap;
  • Verkeer;
  • Ruimtelijke Ontwikkeling.

De Toekomstvisie wordt nader uitgewerkt in vier visies waarin de in de Toekomstvisie aangegeven richtingen verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd:

  • Een Samenlevingsvisie;
  • Een Landschapsontwikkelingsplan
  • Een Mobiliteitsvisie;
  • Een Structuurvisie.

De “Structuurvisie Son en Breugel” werkt de ambities en doelen verder uit voor het ‘ruimtelijk domein’. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente, binnen de kaders die in de Toekomstvisie daarvoor zijn aangeduid. In de Structuurvisie wordt onder meer concrete uitwerking gegeven aan het onderwerp woningbouw. De Structuurvisie wordt in navolgende paragraaf (3.3.2) besproken.

3.3.2 Structuurvisie Son en Breugel 'een ruimtelijke uitnodiging voor 2020/2030'

De Structuurvisie Son en Breugel 'een ruimtelijke uitnodiging voor 2020/2030' (vastgesteld d.d. 6 februari 2014) biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. Niet primair gericht op uitbreiding van het stedelijk gebied, maar vooral op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten.

In de structuurvisie wordt de ruimtelijke ontwikkeling van buurtschap 't Keske besproken. Bij ‘t Keske is het van belang de bestaande linten met hun karakteristieken te behouden en te versterken. De afwisseling tussen open- en beslotenheid, door de besloten linten met doorzichten naar het achtergelegen Dommeldal, is een belangrijke kwaliteit. Op enkele locaties is intensivering mogelijk. Het accent bij ‘t Keske ligt op het versterken van de natuur- en landschapswaarden van het dal van de Breugelsche Beek. De beek wordt beter in het landschap zichtbaar gemaakt door de beek natuurvriendelijker in te richten en de kenmerken van het beekdallandschap te versterken. Dit is mogelijk door het contrast tussen de hoge droge delen en de natte lage delen te vergroten. De hoge droge delen blijven open, ingericht met kruidenrijk grasland. De lage delen worden ingericht met bloemrijk hooiland, moerasbosjes en singels op de perceelsgrenzen loodrecht op de beek. De beek wordt beter beleefbaar en waardevoller voor flora en fauna wanneer het water zichtbaarder wordt en oevers op plekken waar de beek door het dekzand snijdt steil worden gehouden. In de delen waar van nature een laagte is, wordt meer ruimte aan de beek gegeven. Het verhogen van de waterstand is mogelijk, maar dit betekent ook verhoging van de waterstand in de omringende percelen. De waarde van de oude akker van ‘t Keske worden vergroot door weer één geheel te maken van de akker en de omliggende bebouwing.

Op de aangewezen locaties is er ruimte voor enkele woningen. Daarnaast zal aandacht uit moeten gaan naar de achterzijden van de bestaande woningen op deze plek. De eenheid van de akker wordt vergroot als deze met een graanmengsel wordt ingezaaid. Voor vogels, en kleine zoogdieren is dit een waardevol leefgebied. Het Keske biedt mogelijkheden voor woningbouw. Naast de woningen op de hoek van de Planetenlaan en Eind en enkele kleinere clusters, is er ruimte voor de inbreiding van een enkele woning in de Van den Elsenstraat, Eind en de Planetenlaan. Deze woningen versterken het lint. Aandacht dient hierbij uit te gaan naar het behoud van doorzichten naar het achterliggende beekdallandschap.

Conclusie

Binnen de bebouwingsstructuur van 't Keske is het in beginsel mogelijk een woning toe te voegen binnen onderhavig plangebied. Onderhavig plangebied is tevens aangewezen als locatie waar de realisatie van een ruimte-voor-ruimte woning geschikt is (zie ook 3.3.3). Met onderhavig planvoornemen wordt een onbebouwde plek in de structuur van het lint Van den Elsenstraat bebouwd. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de kenmerken van de bebouwingsstructuur en bebouwingstypologie zoals die ter plaatse en in de directe ties" naar ruimte-voor-ruimte kavels 't Keske' (zie ook 2.3.1 en 3.3.3).

3.3.3 Stedenbouwkundige vertaling van de “Intergrale visie bebouwingsconcentraties”

In februari 2010 is de 'Integrale Visie Bebouwingsconcentraties' door de gemeenteraad van Son en Breugel vastgesteld. In deze visie zijn onder andere de ruimtelijke kaders voor de ruimte-voor-ruimte titels vastgelegd. Vastgesteld is dat in de kernrandzones 'Wolfswinkel', '’t Keske' en 'Driehoek' een beperkt aantal ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd kunnen worden. In de visie is niet aangegeven ‘hoe’ het moet worden, maar veeleer ‘wat´ de gemeente wil bereiken.

Na de vaststelling van de 'Integrale Visie Bebouwingsconcentraties' zijn er verzoeken van burgers, die gebruik wilden maken van de 'ruimte voor ruimte regeling', bij de gemeente binnengekomen. Deze verzoeken bleken vaak op andere plaatsen te liggen dan in de visie werd voorgesteld. In overleg met de verschillende perceeleigenaren is gezocht naar een zodanige inpassing van deze woningen zodat aan de in de Visie gestelde uitgangspunten recht wordt gedaan en zo veel mogelijk verzoeken konden worden gehonoreerd.

Bij alle verzoeken is het behouden en het versterken van de zichtlijnen naar het Dommeldal en naar de Breugelse Beek een belangrijk uitgangspunt geweest. Daarnaast is geprobeerd door de strategische plaatsing van de woningen en het toevoegen van groen een kwaliteitsverbetering van de natuur- en landschapswaarden te bewerkstelligen.

Conclusie

De locatie aan de Van den Elsenstraat (naast 54) is in de Stedenbouwkundige vertaling van de 'Integrale visie bebouwingsconcentraties' opgenomen als locatie waar de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimte woning, onder voorwaarden, gewenst is. De stedenbouwkundige uitgangspunten (gebaseerd op de Stedenbouwkundige vertaling van de 'Integrale visie bebouwingsconcentraties') voor de realisatie van de woning zijn reeds besproken in paragraaf 2.3.1. Geconcludeerd wordt dat onderhavig planvoornemen passend is binnen de Stedenbouwkundige vertaling van de 'Integrale visie bebouwingsconcentraties'.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. Het is van belang dat onderhavige planvoornemen plaats vindt binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.

4.2 Bodem

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van een ruimte-voor-ruimte woning ter plaatse van een 'open plek' in de lintbebouwing aan de Van den Elsenstraat. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem hier geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Het plangebied is reeds bestemd als 'Wonen' en derhalve kan beargumenteerd worden dat een woonfunctie hier dan ook al is toegestaan. Dit zou middels een historisch bodemonderzoek NEN5725 onderbouwd kunnen worden. Echter, voor de activiteit bouwen zal ook een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk worden geacht. Om deze reden is voor onderhavige bestemmingsplanprocedure reeds een verkennend bodemonderzoek conform de Nederlandse Normen NEN-5707 en NEN-5740 (Aelmans, rapportnummer E203611.007/HWO, oktober 2020) uitgevoerd. De bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. De onderzoeksrapportage is tevens toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.

Bovengrond

De bovengrond van onderhavig perceel is analytisch onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat de concentratie zink de achtergrondwaarden overschrijdt, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. Vorenstaande impliceert dat er sprake is van een lichte overschrijding. Voornoemde lichte overschrijding is dermate marginaal dat deze als te verwaarlozen beschouwd mag worden. Daar de concentratie zink niet de maximale waarde voor de klasse wonen overschrijdt, kan de bovengrond op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit alsnog als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

Ondergrond

De ondergrond c.q. onderlaag is analytisch onderzocht in grondmengmonster 2. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Grondwater 

In het grondwater zijn marginale overschrijdingen aangetroffen met barium en naftaleen. Voornoemde overschrijdingen zijn van dien aard dat deze veelvuldig worden aangetroffen in het ondiepe grondwater en vanuit milieuhygiënische oogpunt geen directe belemmeringen opleveren voor het beoogde bouwplan.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch onderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.

 

PFAS

Vooralsnog is besloten om de grond niet aanvullend op PFAS te analyseren. Daar onderhavig onderzoek in eerste instantie is uitgevoerd vanwege de beoogde bestemmingsplanwijziging en het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Indien in een vervolgstadium grond dient te worden afgevoerd, is het niet uit te sluiten dat de grond alsnog hierop dient te wor den onderzocht.

Conclusie

De hypothese "onverdacht" kan op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek worden bevestigd. Voor wat betreft het plangebied zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de bovengrond en het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van een woning. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). In dat kader is door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans, rapportnummer M200798.001.001/GGO, 9 december 2020) de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) van de woning berekend ten gevolge van het omliggende wegenet voor het jaar 2021 + 10 jaar na realisatie en getoetst aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Tevens is voor de 'nieuwe situatie' bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van de woning is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het akoestisch onderzoek is tevens toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Op basis van het akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat geen zones van wegen gelegen zijn over het plangebied. De geluidbelasting op de gevels van de woning van de meest akoestisch weg: Van den Elsenstraat bedraagt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0015.png"

De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Van den Elsenstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de woning met maximaal 6 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het een niet gezoneerde weg betreft en dat formeel deze weg niet getoetst hoeft te worden aan de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde. Dit dient als indicatie van de heersende geluidbelasting. Er hoeft geen hogere grenswaarde bepaald te worden voor het realiseren van de woning.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat is (in verband met de hoogte van de geluidbelasting ten gevolge van de niet zoneplichtige wegen) de cumulatieve geluidbelasting bepaald inclusief alle gemodelleerde wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0016.png"

De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k), volgens het Bouwbesluit 2012 de hoogste cumulatieve waarde minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in het onderhavige geval 26 dB. Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Echter bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Bij de verdere uitwerking van het bouwplan in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal hiervoor aandacht zijn. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder is het plangebied niet gelegen in de directe nabijheid van een spoorlijn dan wel gezoneerd industrieterrein. Spoorweg- en industrielawaai zijn derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voro de realisatie van een geluidsgevoelig object in de vorm van een woning.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van slechts één ruimte-voor-ruimte woning. Het mogelijk maken van slechts één woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer.

Fijn stof

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied is een rekenpunt gelegen. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn de fijnstofconcentraties ter plaatse van dit rekenpunt beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) ter plaatse van het rekenpunt niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 7,622 (8), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0017.png"

Uitsnede NSL-monitoringstool

Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van zware industrie of een concentratiegebied van intensieve veehouderijen. Derhalve wordt redelijkerwijs aangenomen dat ten aanzien van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren woning op deze locatie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Geur

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Van industriële geurhinder is geen sprake. Zoals in paragraaf 4.6 is beschreven zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen niet-agrarische bedrijven gelegen die geurhinder tot gevolg hebben.

Verder kan op basis van onderstaande geurkaart, opgesteld door Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant, worden geconcludeerd dat binnen of in de omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven aanwezig zijn die geurhinder voor het plangebied tot het gevolg kunnen hebben. De achtergrondbelasting binnen het plangebied bedraagt 0-3 odour units. Derhalve wordt het woon- en leefklimaat ten aanzien van geur ter plaatse van onderhavig plangebied geclassificeerd als 'zeer goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0018.png"

Kaart achtergrondbelasting met plangebied bij paarse ster (bron: ODZOB)

Wel is er op ca. 25 meter (afstand tussen plangebied en bouwvlak) ten oosten van het plangebied een boerderij gelegen. Het betreft een waterbuffelboerderij. De stallen van deze waterbuffelboerderij liggen op ca. 70 meter. Voor de waterbuffelboerderij geldt een grootste richtafstand van 100 meter voor geur. Echter op basis van artikel 6 lid 3 van de geurverordening (gemeente Son en Breugel) is de toe te passen afstand 50 meter. Hiermee is er voldoend afstand tussen de te realiseren woning en de stallen van de waterbuffelboerderij. Omgekeerd vormt de te realiseren woning geen belemmering voor de waterbuffelboerderij aangezien tussen de te realiseren woning en de boerderij reeds een woning (perceel 431) gelegen is.

Conclusie

Met de ontwikkeling van één woning wordt geen geurhinderlijke activiteiten uitgevoerd. De woning vormt daarmee zelf geen geurhinder voor de omgeving. Ook zijn er geen geurobjecten in de vorm van (niet-)agrarisch bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de onderhavig planvoornemen.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand (zogenaamde richtafstand) hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Een rustige woonwijk is een gebied met (overwegend) woningen en waar alleen gewoond wordt. Er is geen sprake van andere funties dan wel menging van functies.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een 'gemengd gebied' kan worden beschouwd.

In voorliggend geval is echter sprake van een rustige woonomgeving. Aan de overzijde van de weg is een woonwijk gelegen en aan de achterzijde grenst het plangebied aan het buitengebied dat uitsluitend agrarisch in gebruik is en rust uitstraald.

Toetsing effecten van omliggende functies

Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Het plangebied is gelegen binnen de lintbebouwing van de Van den Elsenstraat. Het lint wordt voornamelijk gekenmerkt door woonbebouwing. Ten noorden van het plangebied is sprake van een kleinschalige clustering van bedrijven. Bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 2 is hier toegestaan. Voor de milieucategorie 2 geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en het kleinschalig bedrijvencluster bedraagt ca. 35 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Op ca. 25 meter (afstand tussen plangebied en bouwvlak) ten oosten van het plangebied is een boerderij gelegen. Het betreft een waterbuffelboerderij. De stallen van deze waterbuffelboerderij liggen op ca. 70 meter. Voor de waterbuffelboerderij geldt een grootste richtafstand van 100 meter voor geur. Echter op basis van artikel 6 lid 3 van de geurverordening (gemeente Son en Breugel) is de toe te passen afstand 50 meter. Hiermee is er voldoend afstand tussen de te realiseren woning en de stallen van de waterbuffelboerderij. zie tevens paragraaf 4.5.

Omgekeerd vormt de te realiseren ruimte-voor-ruimte woning geen belemmering voor de bedrijven in de omgeving omdat reeds op kortere afstand woningen gelegen zijn die maatgevend zijn voor deze bedrijven.

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de indicatieve richtafstanden op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering alsmede de geurverordening ten opzichte van hinderveroorzakende functies.

Verder geldt dat de toevoeging van de ruimte-voor-ruimte woning niet leidt tot nadelige milieueffecten op omliggende functies en er geen bedrijven in hun duurzame bedrijfsvoering worden geschaad. Op grond van voorgaande wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat dit aspect geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0019.png"

Uitsnede Risicokaart met plangebied bij paarse ster

Op basis van de Risicokaart wordt geconcludeerd dat alleen op ca 830 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding loopt. Het betreft een gasleiding van Gasunie Transport Services. Gezien de dermate grote afstand tussen de buisleiding en het plangebied, is de buisleiding niet van invloed op het plangebied.

Verder zijn er geen risicobronnen of risicovolle inrichtingen nabij het plangebied gelegen. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaats.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken.

4.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn op grote afstand van het plangebied gelegen, namelijk Natura 2000-gebied ‘Kampina en Oisterwijkse Vennen’, ‘Kempenland west’, ‘Leenderbos, Groote Heide en de Plateaux’ en ‘Strabrechtse Heide en Beuven’. Deze gebieden zijn op respectievelijk 16,3 km, 16 km, 12,3 km en 12 km van het plangebied gelegen. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van de woning, zijn gezien de ruimte afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Stikstof

Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist.

4.8.2 Soortenbescherming

Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Archimil BV een quickscan ecologie uitgevoerd (rapportnr. 2821R004-3, d.d. 16 oktober 2020). In de conclusie van de quickscan is in onderstaande overgenomen. De quickscan is tevens toegevoegd als Bijlage 5 bij onderhavige toelichting.

Binnen het plangebied zijn geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen activiteit. Het plangebied is potentieel geschikt als leefgebied voor muizensoorten, waarvoor, op basis van de Interim omgevingsverordening van Noord-Brabant, voor ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Ook worden, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, voor het overige geen beschermde flora en fauna verwacht.

Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Ondanks dat het voor de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk is wordt, in lijn met artikel 3.5 uit de Wet natuurbescherming, geadviseerd om het verwijderen van de begroeiing (ruig gras) buiten het broedseizoen en de winterperiode uit te voeren (broedseizoen globaal tussen 15 maart en 30 september en winterperiode globaal tussen 1 december en 28 februari), om potentieel aanwezige muizen zo min mogelijk te verstoren. Daarnaast is de algemene zorgplicht Wet natuurbescherming van toepassing en wordt geadviseerd om bij de uitwerking van het bouwplan voor de woning rekening te houden met 'natuurinclusief bouwen'(www.checklistgroenbouwen.nl).

Conclusie

Op basis van voorgaande kan ten aanzien van de gebieds- en soortenbescherming geconcludeerd worden dat het aspect flora en fauna geen belemming vormt voor het planvoornemen.

4.8.3 Groenblauwe mantel en beschermingszone natte natuur parel

Naast gebieds- en soortenbescherming geldt voor het plangebied vanuit het vigerende bestemmingsplan (herziening 2017) de dubbelbestemming Waarde - Beschermingszone Natte Natuur Parel' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - groen blauwe mantel. De gronden zijn hier enerzijds mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden) en anderzijds gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

In onderhavige situatie is echter sprake van een 'open plek' binnen de lintbebouwing van bebouwingsconcentratie 't Keske te Breugel (hoek Van den Elsenstraat/Keske). Met de invulling van deze 'open plek' vindt een afronding van dit bebouwingscluster plaats. Doordat het plangebied van de toekomstige woning is ingeklemd tussen de belendende tuinen van de woningen aan de Van den Elsenstraat 52b en 54 is er geen directe relatie met het aangrenzende buitengebied. In die hoedanigheid draagt het plangebied niet bij aan de waterhuishoudkundige situatie en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied geen invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie alsmede de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse.

4.9 Water

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

4.9.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. vasthouden-bergen-afvoeren
    • 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
4.9.2 Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebieds-beheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste relevantie uitdagingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen betreffen:

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • vergroten waterbewustzijn.
4.9.3 Brabant Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. Daarnaast zijn in de Keur tevens regels opgenomen ten aanzien van de versnelde afvoer van neerslag van verhard oppervlak middels een verbodsbepaling, algemene en beleidsregels.

4.9.4 Gemeentelijk rioleringsplan

In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP 2016-2022) is aangegeven dat het gescheiden aanbieden van afval- en hemelwater op de erfgrens op grond van het bouwbesluit 2012 bijbouwaanvragen wordtverlangd. De gemeente en het waterschap eisen bij bouwaanvragen om het hemelwater te verwerken op eigen terrein en/of bij aanwezigheid van oppervlaktewater het overschot aan hemelwater daarop te lozen. In het buitengebied waar drukriolering is gelegen is lozen van hemelwater op het drukriool verboden. Het is op grond van de Waterwet toegestaan van de burger te eisen om hemelwater op eigen terrein te verwerken doch de gemeente dient haar beleid en afkoppelvisie in dat geval in het GRP vast te leggen. In dat kader wordt de zorgplicht voor hemelwater beter en transparanter gebrogd in het GRP middels een hemelwaterverordening. Dit betekent dat de gemeente voortaan ruimer inzet op afkoppelen van hemelwater, maar ook verwerken van regenwater op particulier terrein.

4.9.5 Gevolg ontwikkeling

Afvoer hemelwater

Ten gevolge van de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woning neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe. Het verhard oppervlak binnen het plangebied wordt geschat op ongeveer 430 m2 (woning 180 m2 (15 m x 12 m), bijgebouwen 100 m2 en verharding (oprit, terras) 150 m2). Uitgaande van een bergingseis van 50 mm is er een bergingscapaciteit nodig van 21,5 m3.

Op basis van artikel 15 van de ‘Algemene regels Keur waterschap De Dommel 2015’ geldt voor een dergelijke ontwikkeling met een toename van verhard oppervlakte < 2.000 m² een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam. Op basis van de Keur en de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd.

Voor de afvoer van het hemelwater, afkomstig van de bebouwing en de verharding c.q. verstening binnen het plangebied, geldt het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij de eerste optie (hergebruiken) het meest wenselijk is en de laatste optie (afvoeren) het minst wenselijk. Binnen het plangebied is er echter geen concrete mogelijkheid om het hemelwater opnieuw te gebruiken.

Het perceel is ongeveer 1.150 m2. Daarmee is er mogelijk voldoende ruimte op het perceel om het hemelwater op te vangen in een wadi en ter plaatse te infiltreren. Hiervoor dient dan een wadi met voldoende buffercapaciteit (21,5 m3) en een overstort op de greppel langs het perceel te worden aangelegd. Indien een wadi niet mogelijk is dan moet het hemelwater op een andere manier op het eigen terrein worden opgevangen.

Afvoer afvalwater

Het afvalwater wordt middels een gescheiden stelsel aangesloten op de bestaande riolering zoals aanwezig in de Van den Elsenstraat.

Waterkwaliteit

Bij de bouw van de woning wordt een zorgvuldige materiaalkeuze gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met duurzaam bouwen. Ook worden er, ter voorkoming van vervuiling van grond- en oppervlaktewater, geen uitlogende bouwmaterialen voor daken en regenwaterafvoeren gebruikt.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP824BUITENGEBIED-VA01_0020.png"

Uitsnede kaart Erfgoedbeleid gemeente Son en Breugel (plangebied bij rode contour)

Op basis van de kaart behorende bij het Erfgoedbeleid van de gemeente Son en Breugel is het plangebied aangeduid als 'Archeologie 3 (lage verwachting). De archeologische verwachtingswaarde is in het vigerend bestemmingsplan doorvertaald middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Gevolg planvoornemen

Onderhavig planvoornemen ziet niet toe op het oprichten van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld. Het te verstoren oppervlak voor de realisatie van de woning bedraagt ca. 150 m2 en het te verstoren oppervlak voor de realisatie van het bijgebouw bedraagt maximaal 80 m2. Voor de aanleg van eventuele verhardingen wordt de bodem niet dieper dan 0,4 meter verstoord. Hiermee wordt ruimschoots onder de archeologische grenswaarden gebleven en is archeologisch onderzoek niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.10.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Het plangebied is onbebouwd en er is dus geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing binnen het plangebied aanwezig. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie wordt wel geconcludeerd dat het plangebied deel uitmaakt van de cultuurhistorisch waardevolle regio Meijerij en het cultuurhistorisch landschap het Groene Woud. Daarnaast geldt dat op basis van het gemeentelijk erfgoedbeleid de Van den Elsenstraat wordt aangemerkt als cultuurhistorische wegenstructuur met cultuurhistorisch waardevol groen - laanbeplanting. Deze waarden zijn opgenomen c.q. vastgelegd in het ontwerpbestemmingsplan 'Cultuurhistorie' (16 oktober 2020) en voorzien van een bijbehorende regeling (zie paragraaf 1.3).

Gevolg planvoornemen

Met onderhavig planvoornemen vindt een versterking van het bebouwingslint aan de Van den Elsenstraat plaats. Hierbij is geen sprake van aantasting van de cultuurhistorische wegenstructuur. Ook blijft de cultuurhistorisch waardevolle groenstructuur langs de Van den Elsenstraat behouden. Verder geldt dat in paragraaf 3.2.2 reeds is onderbouwd dat geen aantasting van cultuurhistorische (landschaps)waarden plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project. In het straatprofiel van de Van den Elsenstraat zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende bestemmingsplan (inclusief 1e herziening). De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel', 'overige zone - groenblauwe mantel', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - reconstructiewetzone overig vervallen' zijn hierbij niet overgenomen uit de vigerende bestemminsplannen, omdat deze niet relevant zijn voor de onderliggende woonbestemming.

De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.

Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

5.4 Toelichting op bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen, recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast, water en waterhuishoudkundige doeleinden en bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan. De maximale breedte en diepte van de woning bedraagt respectievelijk 15 meter en 12 meter. De maximale goot- en bouwhoogte van een woning bedraagt respectievelijk 6 meter en 10 meter. De inhoud van de woning maximaal 850 m3. De afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt minimaal 6 meter zodat de woning in dezelfde rooilijn wordt gesitueerd als de naastgelegen woning. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. Bij een woning zijn bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 100 m2 (inclusief carports en overkappingen.

5.4.2 Dubbelstemming Waarde - Archeologie 3

De dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 3” geldt voor de gronden waar ingevolge het gemeentelijke erfgoedbeleid een lage verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. Het is verboden bodemverstorende ingrepen uit te voeren die een gebied beslaan groter dan 250 m2 en dieper dan 0,4 cm beneden maaiveld zonder een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregeling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene aanduidingsregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens regels met betrekking tot de specifieke aanduiding 'vrijwaringszone - radar'.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.5.5 Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Son en Breugel en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de ruimte-voor-ruimte woning wordt gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er heeft geen echte participatie plaatsgevonden. Wel zijn de signalen vanuit de omgeving positief dat het braakliggende perceel eindelijk bebouwd gaat worden. Daarnaast is in de koopovereenkomst een bepaling (met boeteclausule) opgenomen dat omwonenden geen bezwaar hebben tegen het realiseren van een woning op dit perceel.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Buitengebied; Van den Elsenstraat ong.'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan in verband met de realisatie van één ruimte-voor-ruimte woning aan de Van den Elsenstraat ong..

7.3 Vooroverleg met instanties

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van slechts één ruimte-voor-ruimte woning, passend binnen het vigerend beleid. Het planvoornemen betreft slechts invulling van open plek in het bestaande bouwingslint aan de Van den Elsenstraat en is passend binnen de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie. Er zijn hiermee geen rijks-, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.4 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 mei 2021 tot en met 23 juni 2021, gedurende 6 weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft een brief van het waterschap geleid tot een aanpassing van de toelichting in paragraaf 4.9.5. Tevens is het bewijs van de beschikbaarheid van de ruimte voor ruimte bouwtitel bijgevoegd als bijlage.

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 11 november 2021 ongewijzigd vastgesteld.