Plan: | Breugel; Sint Hubertuslaan ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0848.BP405BREUGEL-VA01 |
Op de percelen, behorende tot de woning aan de Sint Hubertuslaan 18 te Breugel (kadastrale bekend als: gemeente Son en Breugel, Sectie E, nummers 112 en 113), is ten noorden van de bestaande woning, ter plaatse van de zij-/achtertuin, voldoende ruimte aanwezig om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Daartoe dient perceel 113 te worden gesplitst, waarna de nieuwe woning kan worden gerealiseerd op het nieuw te vormen perceeldeel. Perceel 112 zal deel uit maken van het nieuwe woonperceel. Een nadere beschrijving van deze nieuwe bouwtitel en de daaraan verbonden (ontwerp)randvoorwaarden is opgenomen in paragraaf 2.3.
Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Breugel' (vastgesteld 21 oktober 2010) is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk, omdat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning geen bouwvlakaanduiding aanwezig is. Het oprichten van een hoofdgebouw in de vorm van een nieuwe woning is daardoor planologisch-juridisch niet mogelijk. Het bestemmingsplan bevat geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid waarbinnen de ontwikkeling kan worden toegestaan. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk. Binnen deze herziening zal aan het nieuw te vormen perceel (opnieuw) de enkelbestemming 'Wonen' worden toegekend, voorzien van bij de gewenste bouwmogelijkheid passende bouwvlakaanduiding en bouw- en gebruiksregels.
Aanvullend, mede om de voor de nieuwbouw noodzakelijke ruimte in het bestemmingsplan te borgen, zal het bouwvlak ter plaatse van de woning aan de Sint Hubertuslaan 18 worden verkleind, aangepast op de huidige bebouwingscontour.
Dit nieuwe bestemmingsplan 'Breugel; Sint Hubertuslaan ong.' maakt de nieuwe te realiseren woning in de vorm van een bouwtitel planologisch-juridisch mogelijk.
De locatie is gelegen in Breugel, in een woongebied dat gedurende de jaren '60 en '70 van de 20e eeuw tot ontwikkeling is gekomen.
Het perceel is in de huidige situatie ingericht als zij- en achtertuin, functioneel behorend tot de woning aan de Sint Hubertuslaan 18. Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan woonpercelen, georiënteerd op respectievelijk de Sint Hubertuslaan en Zagerstraat. Beide genoemde straten hebben de functie van wijkontsluitingsweg binnen een 30 km-regime.
Luchtfoto met globale planbegrenzing
Vooraanzicht planlocatie, gezien vanaf de Sint Hubertuslaan
Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Breugel' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 15 juli 2010 en onherroepelijk geworden op 21 oktober 2010. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.
Daarnaast is er een bouwvlak opgenomen, corresponderend met de contour van de bestaande woning op het perceel, aangevuld met de bouwaanduiding 'vrijstaand' en de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bouwhoogte 10 m, maximum dakhelling 55 graden en maximum goothoogte 7 m'. Er zijn geen dubbelbestemmingen van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Breugel' met globale planbegrenzing
Het bouwplan kan niet worden toegestaan binnen de kaders van het bestemmingsplan Breugel, omdat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning geen bouwvlakaanduiding aanwezig is. Het oprichten van een hoofdgebouw in de vorm van een nieuwe woning is daardoor planologisch-juridisch niet mogelijk. Het bestemmingsplan bevat geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid waarbinnen de ontwikkeling kan worden toegestaan. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Aanvullend zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht of in voorbereiding:
Het bestemmingsplan 'Bebouwde kommen; herziening 2017' en het ontwerpbestemmingsplan 'Herziening bepaling wonen 2019' bevat diverse herzieningen van planregels in het vigerend moederplan. Voor zover deze betrekking hebben op de bestemming Wonen, is in de systematiek c.q. planregeling van onderhavig plan bij beide herzieningsplannen aangesloten.
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding en het doel van dit bestemmingsplan, de situering van het plangebied en de geldende bestemmingsplannen omschreven. Hoofdstuk 2 geeft een ruimtelijke beschrijving waarbij wordt ingegaan op de ligging, de ontwikkeling en de structuur van het plangebied in relatie tot de omgeving. In hoofdstuk 3 staat het planologische beleidskader, waarin aandacht uitgaat naar het ruimtelijk-ordeningsbeleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten beschreven met o.a. geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, flora/fauna en milieuzonering. De overige sectorale aspecten, waaronder water, archeologie, cultuurhistorie en verkeer en parkeren komen aan bod in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke haalbaarheid van het bestemmingsplan. De juridische opzet van het plan, waaronder de juridische methodiek en een toelichting op de bestemmingen, wordt in hoofdstuk 7 beschreven. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplantraject en wordt verslag gedaan van het wettelijk vooroverleg en van zienswijzen in het kader van de wettelijke terinzagelegging.
Het plangebied is gelegen in de kern Breugel, die samen met de kern Son de gemeente Son en Breugel vormt. Breugel ligt op de rechteroever van de Dommel. Ten zuiden van Breugel liggen de Breugelsche Beek en het Wilhelminakanaal. Dit gebied bestaat in hoofdzaak uit beemden en akkers. Ten noorden van Breugel is een dekzandgebied gelegen, met verspreide concentraties naaldbos.
Son en Breugel behielden tot in de twintigste eeuw een voornamelijk agrarisch karakter en een tamelijk stabiel inwonertal. Toen het sterftecijfer daalde en de ontginning van de Sonse heide begon, groeide het inwoneraantal. Na 1950 breidde Son aanzienlijk uit, een twintigtal jaar later volgde Breugel.
Het oorspronkelijk, agrarisch karakter van Breugel is nog steeds waarneembaar aan de randen van de kern. Op historische kaarten is zichtbaar dat Breugel is ontstaan uit een historisch lint op een dekzandrug, met een langgerekte hoofdstraat die plaatselijk door verbredingen een pleinkarakter krijgt. De hoofdstraat wordt gevormd door de Veerstraat, de Van den Elsenstraat en het Eind. De eerste uitbreidingen aan het begin van de 20e eeuw concentreerden zich rond de kerk. Later, vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw, is Breugel uitgebreid in noordelijke richting. De Sint Hubertuslaan, waaraan het plangebied ligt, valt deels samen met een historisch aanwezige verbindingsroute in noordelijke richting.
Historische ontwikkeling van Breugel (plangebied globaal aangeduid met rode cirkel)
Het plangebied ligt enigzins zuidwestelijk in de kern Breugel, aan een route die tot de oorspronkelijke structuur behoorde waarlangs de kern zich heeft ontwikkeld.
De bebouwing in de Sint Hubertuslaan bestaat overwegend uit vrijstaande en twee onder een kap woningen (2 bouwlagen met kap) op ruime kavels. Het bebouwingspatroon kent een grote regelmaat in rooilijn, ritme, vorm en hoogte. Dit zorgt voor een groen, rustig en enigszins formeel straatbeeld.
Het plangebied bestaat uit een deel van het bestaand woonperceel Sint Hubertuslaan 18 en is in gebruik als tuin. Het totale oppervlak is circa 520 m2.
Het plan voorziet in de bouwmogelijkheid voor een nieuwe vrijstaande woning. Deze dient qua omvang en verschijningsvorm aan te sluiten bij de aanwezige, bestaande bebouwing en op zogvuldige wijze op het perceel te worden ingepast. Daartoe gelden de volgende ontwerprichtlijnen:
Schets situering woning, perceelsindeling en bouwvlakken
Om de nieuwe woning op een goede manier in te passen in de bestaande ruimtelijke structuur en deze inpassing planologisch voldoende te borgen, zal het bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning aan de Sint Hubertuslaan 18 worden verkleind tot 8 m breed en 15 m diep, aansluitend bij de bestaande bebouwingscontour van deze woning.
Deze uitgangspunten voor maatvoering, massakarakteristiek en orientatie worden in de juridische regeling bij dit bestemmingsplan geborgd.
Aanvullend gelden de volgende kwalitatieve criteria voor de nieuwe woning:
Gelet op bovenstaande uitgangspunten rond het aantal te realiseren parkeerplaatsen, het behoud van het bestaande aantal langsparkeerplaatsen én het behoud van de bestaande bomen, is ervoor gekozen om de inrit van de nieuw te bouwen woning via een lichte knik voor de woning langs te leiden, tussen de bomen door. Dit is weliswaar een afwijking van de stedenbouwkundige voorkeurssituatie, maar is als oplossing verdedigbaar aangezien deze het beste tegemoet komt aan de gestelde randvoorwaarden.
Het rijk bereidt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) voor, waarin nationale belangen en opgaven inzake onze leefomgeving zijn vertaald in strategische keuzes. In de basis hebben deze een nationaal karakter, maar de NOVI voorziet aanvullend in gebiedsgericht maatwerk. De NOVI is in juni 2019 als ontwerp gepresenteerd. Naar verwachting verschijnt de definitieve NOVI in het voorjaar van 2020.
Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid, met een focus op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het in de SVIR opgenomen beleid heeft dan ook geen rechtstreekse doorwerking op dit bestemmingsplan.
Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro - Rarro)
Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden, zijn naast de SVIR het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2014) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2014) in werking getreden.
Het plangebied en de beoogde ontwikkeling van een extra woning is niet in strijd met een van de in het Barro of Rarro opgenomen doelstellingen of restricties. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van slechts één nieuwe zelfstandige woning, op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Op grond van vaste jurisprudentie wordt dit niet aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' (<11 woningen). Een expliciete toetsing van de ontwikkeling aan het principe van duurzame stedelijke ontwikkeling is dan ook niet aan de orde. Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan niet strijdig is met het principe van duurzame stedelijke ontwikkeling.
De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema's beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om 'klimaatadaptief' te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben. Met 'klimaatadaptief' wordt bedoeld: het klimaatrobuust en klimaatbestendig inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland. Met het nemen van klimaatrobuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken. In paragraaf 3.3.4 (Waterplan) komt het gemeentelijke beleid inzake dit onderwerp aan bod en worden de duurzaamheidsambities van het planvoornemen kort toegelicht.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een partiële herziening van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025. De structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. De ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie is binnen de structuurvisie verdeeld naar 4 deelstructuren:
Het plangebied is gelegen binnen de 'stedelijke structuur'.
Uitsnede 'Structurenkaart' Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014
Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De vijf grote steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, zijn met de omliggende suburbane gebieden uitgegroeid tot de brandpunten van de verstedelijking in Noord-Brabant. Hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. De groene geledingszones tussen de steden en (suburbane) kernen, zoals Son en Breugel, verbinden de steden met het omliggende landelijke gebied en vervullen een belangrijke rol als stedelijk uitloopgebied. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de stedelijke structuur in Brabant. In de stedelijke structuur wordt ingezet op:
Het planvoornemen sluit duidelijk aan bij de onder 1 en 3 genoemde speerpunten. Het benutten van een inbreidingslocatie sluit aan bij het principe van geconcentreerde verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. Het betreft de invulling van een 'open plek' in de bestaande ruimtelijke structuur binnen bebouwd gebied. De ontwikkeling is daarmee passend bij de in de Structuurvisie ingezette koers voor de Stedelijke structuur.
De omgevingsverordening (vastgesteld 25 oktober 2019) bevat, daar waar het provinciaal beleid rechtstreekse doorwerking behoeft, regels waaraan overheden en initiatiefnemers zich moeten houden.
Één van de hoofdlijnen van de verordening ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit komt er in de kern op neer dat geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied. Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.
De planlocatie is in het kader van de omgevingsverordening gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, tevens aangewezen als landelijke kern.
Uitsnede verbeelding bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Het initiatief sluit aan bij het principe doelmatige benutting van restruimte binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is kleinschalig van aard en goed inpasbaar in de omgeving. Het betreft de invulling van een 'open plek' in de bestaande ruimtelijke structuur binnen bebouwd gebied. Daarmee is het planvoornemen aan te merken als een kwaliteitsverbetering van de lokale ruimtelijke structuur.
De Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld 18 december 2018) loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet (per 1 januari 2021), waarbij iedere overheidslaag verplicht wordt een omgevingsvisie vast te stellen. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Het betreft ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de middellange (horizon 2030) en lange (horizon 2050) termijn. Naast deze specifieke ambities geldt als basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Breugel wordt in de omgevingsvisie beschouwd als onderdeel van een sterk samenhangend interstedelijk netwerk: de Brabantse Mozaïek Metropool. De meest ruimtelijke opgave, slimme netwerkstad, vertaalt zich in een tweetal beleidslijnen: duurzame verstedelijking en slimme en duurzame mobiliteit. Een belangrijk principe binnen duurzame verstedelijking is dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen alleen nog wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag: herbestemmen is het nieuwe bouwen! Het planvoornemen betreft de invulling van een 'open plek' in de bestaande ruimtelijke structuur binnen bebouwd gebied. Er is in feite sprake van 'herbestemmen' op deze locatie. Derhalve is het planvoornemen in lijn met de toekomstige provinciale beleid.
De Brabantse Omgevingsvisie zal de komende periode concreet worden vertaald in een omgevingsprogramma en een omgevingsverordening. Tot die tijd blijft de interim omgevingsverordening, al dan niet in samenhang met nadere regels, als toetsingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen bestaan.
Het Provinciaal Milieiu- en Waterplan (PMWP) bevat het strategische milieu- en waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Daarnaast is voor het waterdomein ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water, met name voor waterschappen. De beleidsdoelen zijn ondergebracht in drie integrale thema's: gezonde fysieke leefomgeving, veilige fysieke leefomgeving en groene groei.
De verschillende wateronderwerpen zijn ondergebracht bij deze drie integrale thema's. Deze onderwerpen zijn:
Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en een meer natuurlijke inrichting van de watersystemen (waaronder beekherstel en de aanleg van ecologische verbindingszones). Ook vanuit het provinciale beleid is steeds meer aandacht voor een klimaatbestendige stedelijke en landelijke ontwikkeling.
Het PMWP fungeert voor een aantal ruimtelijk relevante wateronderwerpen tevens als structuurvisie. Het PMWP heeft, gelet op de aarde en omvang van het planvoornemen, geen rechtstreekse doorwerking op onderhavig initiatief.
Het actieplan Leven-de-Dommel is door waterschap De Dommel opgesteld naar aanleiding van de wateroverlast in juni 2016. Het actieplan is opgesteld op basis van gesprekken met uiteenlopende partijen en heeft als doel de toenemende weersextremen (zowel neerslagpieken als -tekorten) beter het hoofd te bieden. Het actieplan voorziet in 24 concrete maatregelen, gebundeld in 4 sporen: samenwerken, ruimte voor water, slim sturen en water op de kaart zetten.
Vanuit het actieplan is binnen het spoor 'slim sturen' als doelstelling opgenomen het bebouwd gebied klimaatbestendig te maken. Het zoveel mogelijk lokaal vasthouden van hemelwater en zo min mogelijk afvoeren van hemelwater op de riolering zijn daar concrete uitvloeisels van die op dit initiatief betrekking hebben. Hierover meer in paragraaf 5.1.
In de 'Structuurvisie Son en Breugel, een ruimtelijke uitnodiging 2020/2030' (vastgesteld 6 februari 2014) is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Son en Breugel vastgelegd. Daartoe wordt in de structuurvisie een indeling in thema's en deelgebieden gehanteerd, uitmondend in een 'ruimtelijke uitnodiging per deelgebied'.
Voor de ontwikkeling van de bebouwde kommen, waartoe ook het plangebied fysiek behoort, is een bescheiden ontwikkelingsruimte voorzien. In totaal omvat deze circa 800 woningen, verspreid over diverse (inbreidings)locaties. Als generieke kwaliteitsambitie is daarbij aangegeven de zogenaamde ‘Sonse maat’ te respecteren, waarmee ruime huizen op ruime kavels, ruime straten en wijken in het groen worden bedoeld, met een hoogwaardige uitstraling en overeenkomstige woonkwaliteit. Deze groene setting en maatvoering draagt sterk bij aan het gevoel te midden van het landschap te wonen en te leven.
Het initiatief voorziet in de inpassing van een woning binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Het betreft de invulling van een 'open plek' in het bestaande straatbeeld van de Hubertuslaan, waarbij nauw wordt aangesloten bij het omliggend stedelijk weefsel. Dit is in lijn met de in de structuurvisie gedefinieerde ontwikkelingsrichting voor de bebouwde kommen.
In de 'Woonvisie 2012-2020, Typisch Son en Breugel', heeft de gemeente Son en Breugel haar woonbeleid neergelegd. De woonvisie is tot stand gekomen in een periode waarin de dynamiek op de woningmarkt, tengevolge van de krediet- en woningmarktcrisis, tot een dieptepunt was gedaald. In de woonvisie zijn zes beleidsdoelen opgenomen met daarbij behorende maatregelen en instrumenten:
Het initiatief sluit, al is het van zeer beperkte omvang, aan bij het gestelde in de woonvisie; meer precies bij de beleidsdoelen 2, 3, 4 en 5.
In het woningbouwprogramma Son en Breugel 'Route naar een realistische diversiteit 2016/2020-2030' is een nadere analyse en herijking opgenomen van de woningbouwprogrammering. Deze programmering is gedifferentieerd per prijssegment en verdeeld naar huur- en koopwoningen. Binnen dit kwalitatief programma is eveneens ruimte opgenomen voor 10% onvoorzien. Onderhavig initiatief dient binnen deze 10% te worden bezien.
De gemeente Son en Breugel heeft haar klimaatbeleid neergelegd in de Nota klimaatbestendig Son en Breugel 2030 (11 juli 2017). Om te komen tot een klimaatneutraal Son en Breugel in 2030, is in deze nota een aantal maatregelen benoemd. Voor een belangrijk deel zijn deze beleidsmatig van aard, gericht op monitoring, het gebiedsgericht aanpakken van knelpunten en het vergroten van kennis en bewustwording.
Het plangebied ligt in de wijk 't Keske, dat in de nota als aandachtsgebied is gedefinieerd. Binnen de wijk zijn relatief weinig openbare groenstructuren aanwezig. De wegen bestaan uit asfalt en klinkerverhardingen met parkeergelegenheden en trottoirs naast de weg. Aan minimaal één zijde van de wegen zijn bomen aanwezig. Binnen de wijk komt een aantal drempels voor die bepalend zijn voor de afstroming van het hemelwater. Over het algemeen stroomt het hemelwater in zuidwestelijke richting naar het Dommeldal. Ter hoogte van de kruising van den Elsenstraat en Sint Hubertuslaan komen twee stromen bij elkaar. Hier ligt het maaiveld lager, waardoor water zich ophoopt op de parkeerplaats en zelfs tegen de woning komt te staan. De bebouwings- en groenstructuur samen zorgen voor een lichte bijdrage aan de hittestress. In de nacht kan het hier tot circa vijf graden warmer worden dan de omgeving.
De ontwikkeling van een nieuwe vrijstaande woning zorgt in beginsel voor een toename van het verhard oppervlak op het perceel, dat nu een groene inrichting heeft als tuin. Binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling kan een positieve bijdrage aan klimaatadaptatie worden geleverd door het volledig op eigen terrein infiltreren van hemelwater. Ook kan, door een minimale toepassing van verhardingsmaterialen en de aanplant van bladvormend groen, de (eventuele) kans op hittestress worden verminderd.
Bij nieuwbouw (in casu: wanneer een aanvraag omgevingsvergunning bouwen wordt getoetst) worden de regels van GPRgebouw® van de gemeente Son en Breugel toegepast. Dit is een instrument dat ontwerpgegevens van een (woon)gebouw omzet in prestaties voor kwaliteit en duurzaamheid, te weten: energie, afval, water, gezondheid, veiligheid en levensloopbestendigheid. Hiermee kunnen partijen eenduidige en toetsbare afspraken maken bij nieuwbouwplannen en het biedt voldoende vrijheid aan ontwerpers. Hieraan zal het bouwplan van de woning in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen worden getoetst.
In het gemeentelijk rioleringsplan (planperiode 2016-2022) zijn vier centrale zorgplichten opgenomen:
Zorgplicht 1 stedelijk afvalwater
De zorgplicht voor het stedelijk afvalwater vereist dat alle percelen binnen de gemeente zijn aangesloten op een rioleringsvoorziening. Bij nieuwbouw, zoals in onderhavige situatie, blijft deze zorgplicht overeind.
Bestaande rioolleidingen worden daarbij getoetst aan buien met een frequentie van voorkomen 1x per 2 jaar. Echter, bij rioolverzwaring of vervanging worden de nieuwe riolen in verband met klimaatveranderingen getoetst aan buien met een herhalingsfrequentie van 1x per 5 jaar en waar kritiek zelfs aan 1x per 10 jaar.
Op basis van bovengenoemde toetsing is geconstateerd dat er enkele grote rioolverzwaringen nodig zijn en een aantal kleinere ingrepen. Een van de rioolverzwaringen betreft het tracé onder de St. Hubertuslaan, via welke het plangebied is ontsloten.
Uit de rioleringsberekeningen volgt voorts dat voor 95% wordt voldaan aan de vuiluitworp, mits de gemalen goed werken. Om die reden dient er nog verhard oppervlak te worden afgekoppeld bijvoorbeeld in het tracé van de rioolverzwaringen. In dat kader zal de nieuwe woning dan ook volledig afgekoppeld worden.
Zorgplicht 2 hemelwater
De zorgplicht voor hemelwater verplicht wettelijk tot het bieden van een afvoermogelijkheid voor hemelwater, maar pas als de perceeleigenaar niet zelf het hemelwater van eigen terrein kan verwerken. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling alsmede het oppervlak van het bouwperceel van de nieuwe woning, wordt verwacht dat de adequate verwerking van hemelwater op eigen perceel kan plaatsvinden, zonder dat dat een aanvullende inspanning van de gemeente vraagt.
Zorgplicht 3 grondwater
De grondwaterzorgplicht richt zich op het voorkomen, beperken en/of oplossen van structurele grondwateroverlast die de aan de grond gegeven bestemming in openbaar gemeentelijk gebied belemmert. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor eventuele nadelige gevolgen op eigen perceel. Deze zorgplicht raakt niet direct aan het initiatief, in die zin dat het leidt tot ontwerprandvoorwaarden.
Zorgplicht 4 Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van de rioleringsonderdelen voor de overige drie zorgplichten is essentieel voor het functioneren van de voorzieningen. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeente en heeft verder geen consequenties voor het initiatief.
In dit hoofdstuk worden alle voor de ontwikkeling relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening' dient te zijn.
De m.e.r.-regelgeving is erop gericht het milieu een volwaardige plaats in besluitvormingsprocessen te geven. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging. In bepaalde gevallen is de verplichting opgelegd om de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit evenals alternatieven hiervoor en mogelijke maatregelen, te beschrijven. In deze paragraaf is getoetst of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
De ontwikkeling maakt de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk, op een locatie binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Breugel.
Een m.e.r.-toetsing op basis van de beschikbare gegevens levert het volgende resultaat op:
Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ook heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zoals beschreven in deze milieuparagraaf en de toelichting.
Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in activiteiten die leiden tot verhoogde veiligheidsrisico's voor de omgeving. De beoogde functie als aanvullende woonlocatie geldt juist als een milieugevoelig object in het kader van externe veiligheid.
In de (directe) omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen (risicovolle bedrijven: >1 km, transportroutes: >2 km en/of buisleidingen > 500m) geïdentificeerd die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling c.q. het plangebied. Alle risicobronnen bevinden zich op ruime afstand van de projectlocatie en zijn daarmee niet van invloed op de ontwikkeling. Nader onderzoek in het kader van de externe veiligheid is niet nodig.
Uitsnede risicokaart
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige functies. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:
Het plan voorziet in de bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning. Deze dient in het kader van de Wet geluidhinder te worden beschouwd als geluidhinder gevoelige bestemming. Voor zover deze bestemming binnen zones van wegen, spoorwegen of industrieterreinen zijn gelegen, moet voldaan worden aan de gestelde eisen in de Wet geluidhinder.
Alle wegen in de (directe) nabijheid van de planlocatie betreffen 30 km/uur wegen, die van rechtswege geen zone hebben. De dichtstbijzijnde gezoneerde weg is de Planetenlaan, deze bevindt zich echter op meer dan 700 m afstand in noordelijke richting en daarmee buiten de invloedssfeer. De locatie is evenmin gelegen binnen de zone van een spoorweg of binnen de zone van een industrieterrein.
De Hubertuslaan is een gecombineerde wijk- en erfontsluitingsweg. Op grond van het Brabantse verkeersmodel (BBMA) bedraagt de indicatieve geluidbelasting in 2030 tussen de 48 en 53 dB (excl. aftrek art. 110 Wgh). Op grond van deze karakteristiek zal de geluidsbelasting op de voorgevel van de woning naar verwachting voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Het woon- en leefklimaat van de woning is daarmee afdoende gewaarborgd.
Op grond van het bovenstaande wordt geconstateerd dat geluidhinder geen belemmering vormt voor dit initiatief en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (hierna: de Regeling) in werking getreden.
Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bedraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 1.500 woningen uitgaande van één ontsluitingsweg.
Omdat het bestemmingsplan de realisatie van slechts 1 woning mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. De ruimtelijke onderbouwing is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Met betrekking tot gevoelige bestemmingen voorziet de ontwikkeling niet in de realisatie van een gevoelige bestemming (kwetsbaar object) binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is derhalve niet aan de orde voor onderhavige ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied geraadpleegd aan de hand van de NSL-kaart. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied (van den Elsenstraat, rekenpunt 34755) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 20,7 µg/m3, 20,2 µg/m3 en 12,7 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (20 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,8 (PM10), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten. Luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van de goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er een voldoende mate van scheiding aanwezig is tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen. Deze milieuzonering heeft twee doelen:
Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG-publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.
In dit bestemmingsplan wordt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk gemaakt, die geclassificeerd dient te worden als een gevoelige bestemming, van waar uit geen hinderlijke effecten op de omgeving mogen worden verwacht.
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen, met incidenteel bedrijfsactiviteiten aan huis. Deze bedrijfsactiviteiten zijn per definitie passend in woonomgeving en worden in dit verband dan ook niet nader beschouwd. De dichtstbijzijnde geformaliseerde bedrijfsbestemming betreft het bedrijfspand van Nordic Auto BV (Sint Hubertuslaan 1). Dit bedrijf bevindt zich op meer dan 100 m afstand van het plangebied; de zonering rond deze bestemming raakt het plangebied dan ook niet.
In de huidige situatie zijn in de nabijheid van het autobedrijf al woningen aanwezig die maatgevend zijn voor de ontwikkelingsruimte van het bedrijf. Realisatie van de extra woning zal daarom niet leiden tot een (verdere) beperking in de bedrijfsvoering van dit bedrijf. Hetzelfde geldt voor de overige bedrijvigheid, zoals agrarische bedrijven waarvan geurhinder uit gaat. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
Om de bodemkwaliteit in het plangebied vast te stellen, is in opdracht van initiatiefnemer door Aelmans Eco B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 bij de toelichting) Doel van dit onderzoek is te bepalen of de bodemkwaliteit ter plaatse aansluit bij de eisen die daaraan worden gesteld in geval van het gebruik van het perceel voor woondoeleinden. In geval van aangetroffen verontreinigingen worden op basis van de onderzoeksresultaten de passende vervolgstappen bepaald. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
De bodemkwaliteit sluit daamee aan op het beoogde gebruiksdoel van het perceel voor woondoeleinden en staat de realisatie van een woning niet in de weg.
In het kader van de Wet natuurbescherming dient inzichtelijk te worden gemaakt welke mogelijke effecten de planontwikkeling heeft op beschermde natuurwaarden. Daarbij dienen zowel beschermde soorten flora en fauna als gebieden met een beschermde status (natura 2000-gebieden) in acht te worden genomen.
Soortenbescherming
Ten behoeve van de bouw van de woning hoeft geen bebouwing te worden gesloopt, waarmee in potentie vaste rust- en verblijfsplaatsen zouden kunnen worden vernietigd. Het perceel is in de huidige situatie ingericht als tuin, met gazon- en heesterbeplanting, welke regelmatig wordt onderhouden.
Gelet op de kenmerken van het plangebied in huidige staat en de aard van de voorgenomen ontwikkeling, is een onderzoek naar het voorkomen van (vaste rust- en verblijfsplaatsen van) beschermde soorten flora en fauna op dit moment niet aan de orde. Eventuele beplanting wordt buiten het broedseizoen gerooid. In geval van een aanvraag omgevingsvergunning kunnen, indien het bevoegd gezag dit aan de orde acht, nadere randvoorwaarden worden gesteld in het kader van de zorgplicht.
Gebiedsbescherming
Stikstof
Gelet op de zeer beperkte schaal van het initiatief en de afstand tot gevoelig gebied, mogen ontoelaatbare effecten van het plan op het vlak van stikstofdepositie op gevoelig gebied worden uitgesloten. Dit wordt bevestigd door de handreiking 'Woningbouw en Aerius'. Uit de daarin opgenomen tabel 'Indicatieve depositie als functie van de afstand tussen de woningen het het natuurgebied' blijkt dat voor 50 woningen bij een afstand van 7 km de stikstofdepositie 0,00 mol.ha/haar is. In onderhavige situatie betreft het slechts 1 woning en een afstand van 12,5 km. Een rekenkundige onderbouwing van de stikstofemissie en -depositie is derhalve niet opportuun.
Via het watertoetsproces is geborgd dat het thema waterhuishouding op adequate wijze en voldoende vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming wordt geagendeerd. Waterschap De Dommel heeft hiertoe een handreiking opgesteld. In aanvulling op hetgeen in deze paragraaf is opgenomen, wordt verwezen naar de paragrafen 3.2.5 Actieplan Leven-de-Dommel, 3.3.3 Klimaatbeleid gemeente Son en breugel en 3.3.4 Rioleringsplan.
Het plangebied raakt niet aan gebiedsspecifieke waterbelangen, waarmee in de planinrichting rekening moet worden gehouden of die leiden tot een vergunningplicht.
In onderstaande tabel is voor het plangebied (zowel het bestaande als het nieuw te vormen woonperceel) aangegeven wat de oppervlakte aan verhard oppervlak bedraagt, in zowel de huidige als de toekomstige situatie. Daarbij wordt, voor wat betreft het dakoppervlak, aangesloten bij het maximaal toegestaan bebouwd oppervlak krachtens het bestemmingsplan.
Oppervlaktes |
huidige situatie | Toekomstige situatie |
Daken (op basis van oppervlak bouwvlak en maximaal toegestaan oppervlak aan bijgebouwen) |
320 m2 | 625 m2 |
Terreinverharding (uitgaande van 50% van het niet bebouwd perceeldeel) |
161 m2 | 269 m2 |
Onverhard terrein |
682 m2 | 269 m2 |
Totaal | 1.163 m2 | 1.163 m2 |
Het verhard oppervlak neemt op basis van bovenstaande tabel met ongeveer 413 m2 (bebouwing 305 m2, verharding 108 m2) toe.
Hemelwater wordt in principe binnen het plangebied geborgen. Daartoe worden dakwaterafvoeren van de nieuwe woning en bijgebouwen afgekoppeld van de riolering uitgevoerd. Het hemelwater wordt bij voorkeur opgevangen in een voorziening die hergebruik mogelijk maakt, bijvoorbeeld voor huishoudelijk gebruik of voor beregening van de tuin.
Water dat niet in de hergebruikvoorziening kan worden opgevangen, wordt geïnfiltreerd op het perceel. Daarbij is het naar verwachting mogelijk om passieve infiltratie toe te passen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning kunnen hier evenwel specifieke ontwerprichtlijnen aan worden verbonden.
In geval van hemelwaterpieken die de bergings- en infiltratiecapaciteit op het perceel overstijgen, wordt het water via afstroming van het perceel naar de riolering geleid. Daarmee wordt in de planopzet aangesloten bij de voorkeursvolgorde voor hemelwaterbehandeling, zoals door het waterschap gedefinieerd.
Bij de inrichting, bouw en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits “1. Schoonhouden - 2.Scheiden - 3. Zuiveren” dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zorgvuldige materiaalkeuze en het voorkomen van blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater.
In het kader van de watertoetsprocedure is het ontwerpbestemmingsplan aan waterschap de Dommel toegezonden, zodat zij kon toetsen of het waterbelang op adequate wijze in het plan is geborgd. Het waterschap heeft in dit verband positief geadviseerd. de reactie van het waterschap is als Bijlage 2 aan deze toelichting gehecht.
In het kader van de bestemmingsplanherziening dient inzichtelijk te worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht. De noodzaak tot archeologisch onderzoek vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2006). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.
Het plangebied is niet in gebied gelegen waarvoor een middelhoge danwel hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Het bodemverstoringsoppervlak voor de realisatie van de woning is beperkt. Het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden kan om die reden achterwege blijven. Archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De realisatie van de nieuwe vrijstaande woning leidt niet tot wijziging of aantasting van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of ensembles. Hiertoe is dan ook geen nadere afweging vereist.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden afgewogen of het plan niet leidt tot onaanvaardbare effecten op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie.
Het plangebied wordt ontsloten via de Sint Hubertuslaan. Dit betreft een gecombineerde wijk- en erfontsluitingsweg binnen een 30-km regime, als zodanig ingericht en geprofileerd. Ter hoogte van Sint Hubertuslaan 18 zijn in het straatprofiel twee langsparkeerplaatsen aanwezig.
Ten behoeve van het plan zullen, behoudens het toegankelijk maken van het af te splitsen perceel, geen nadere inrichtingsmaatregelen worden getroffen. De verkeersproductie en -attractie als gevolg van het plan is van zeer beperkte omvang en kan via de bestaande straten worden afgewikkeld.
Ten aanzien van de opvang van de parkeervraag die met het plan gemoeid is, gelden de volgende ontwerpuitgangspunten:
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan voor wat betreft verkeersafwikkeling en parkeren voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
De kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
Initiatiefnemer heeft buren en andere belanghebbenden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. In het kader van de voorbereidingsprocedure die dit bestemmingsplan doorloopt, wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om zienswijzen dan wel bezwaren naar voren te brengen.
De effecten van het plan op de (directe) omgeving mogen, mede op basis van de in deze toelichting beschreven aspecten, als zeer beperkt en toelaatbaar worden beschouwd. Het plan voorziet in een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van de nieuwbouw, waarbij deze naar aard en schaal goed op de omgeving aansluit. Als zodanig vormt het plan een positieve toevoeging aan de plaatselijke ruimtelijke kwaliteit.
Op grond hiervan wordt de maatschappelijke haalbaarheid van het plan als voldoende gegarandeerd beschouwd.
In dit bestemmingsplan is sprake van een woningontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de juridische methodiek en de planregels kort toegelicht. De gemeente Son en Breugel streeft naar uniformering van haar bestemmingsplannen. Onderhavig bestemmingsplan haakt derhalve aan bij het vigerende bestemmingsplan 'Breugel' en daaropvolgende herzieningen van dit moederplan.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
In hoofdstuk 1, inleidende regels, worden in artikel 1 de begrippen omschreven om interpretatieverschillen te voorkomen. In artikel 2 wordt een omschrijving gegeven van de wijze waarop gemeten moet worden om op een eenduidige manier o.a. de inhoud, oppervlakten en hoogten te bepalen.
In hoofdstuk 2, bestemmingsregels, zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' opgenomen, waarbij de volgende opbouw wordt gehanteerd:
In dit bestemmingsplan is geen sprake van dubbelbestemmingen.
In hoofdstuk 3, algemene regels, staan de volgende bepalingen en regels:
In hoofdstuk 4, overgangs- en slotregels, staan de bepalingen en regels met betrekking tot het overgangsrecht en bevat de slotregel hoe de regels aangehaald worden.
Het plangebied heeft de bestemmingen 'wonen' en 'tuin'.
De binnen de bestemming 'wonen' gelegen gronden zijn bestemd voor:
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met de aangeduide maatvoering qua goot- en bouwhoogte en dakhelling. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en op de gronden binnen het bestemmingsvlak wonen, met inachtneming van de bouwregels voor bijgebouwen.
Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten (niet zijnde aan huis verbonden bedrijven), detailhandel, groothandel of horeca.
De voor ‘tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan onder toepassing van de in de bouwregels opgenomen bepalingen.
Dit bestemmingsplan is, na het doorlopen van het wettelijk vooroverleg, als ontwerp in procedure gebracht, met toepassing van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.4. Algemene wet bestuursrecht.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg te plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten. De bedoeling van dit vooroverleg is om het plan tijdig aan te kunnen passen op opmerkingen van andere overheden. Hiertoe zal het voorontwerpbestemmingsplan aan de betreffende instanties worden toegezonden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
In het kader van de procedure ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.4. Algemene wet bestuursrecht, heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van donderdag 15 april 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen naar voren gebracht.