direct naar inhoud van Regels
Plan: Breugel; Sint Hubertuslaan ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0848.BP405BREUGEL-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Breugel; Sint Hubertuslaan ong.' met identificatienummer NL.IMRO.0848.BP405BREUGEL-VA01 van de gemeente Son en Breugel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder worden kapsalons niet begrepen.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft. Hieronder worden kapsalons niet begrepen.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.7 bestaande situatie

bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.10 bijgebouw

een gebouw of onderdeel van en gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt;

1.18 erker

een ondergeschikte toevoeging in de vorm van een op de begane grond en buiten de gevel van een hoofdgebouw uitgebouwd gedeelte van een ruimte, meestal uitgevoerd in glas, metselwerk en/of hout;

1.19 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

1.21 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.22 hoofdfunctie

functie waarvoor het hele bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat gelet op de constructie, vorm of grootte als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.25 kantoor

een ruimte/gebouw welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, ontwerptechnische, adviserende of daaraan gelijksoortige arbeid;

1.26 niet-zelfstandige woonruimte

woonruimte waarbij een of meer wezenlijke voorzieningen, zoals een kook en/of wasgelegenheid en/of toilet, gedeeld worden met de personen van een of meer andere niet-zelfstandige woonruimte(n) in hetzelfde hoofdgebouw.

1.27 nokrichting

De richting van de nok van het hoofdgebouw.

1.28 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht.

1.29 ondergeschikte functie

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.30 ondergronds

beneden het peil.

1.31 peil

maaiveld + 0,1 m dan wel de bovenkant van de afgewerkte vloer;

1.32 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.33 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische / pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.35 voorgevelrooilijn
  • a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  • b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens;
1.36 vrijstaand

bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;

1.37 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.38 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;

1.39 woning / wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.40 zijstrook

de strook grond begrensd door een zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

In voorkomende gevallen wordt de goothoogte bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

afbeelding "i_NL.IMRO.0848.BP405BREUGEL-VA01_0010.png"

2.5 de horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 het bebouwingspercentage

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, erven en verhardingen;
  • b. erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
  • c. inritten mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaatsen' worden gerealiseerd;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeerplaatsen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaatsen' worden gerealiseerd.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd:

  • a. erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. De afstand tot de bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming 'Verkeer' mag niet minder bedragen dan 2 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

Gelet op de fysieke onmogelijkheid om binnen het plangebied een dubbele carport te realiseren, is de in het bestemmingsplan 'Breugel' opgenomen afwijkingsmogelijkheid daartoe niet in dit bestemmingsplan overgenomen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De binnen de bestemming wonen gelegen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen, erven en verhardingen;
  • c. aan-huis-verbonden beroepen;
  • d. aan-huis-verbonden bedrijven;
  • e. onoverdekte zwembaden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. paden en wegen;
  • h. parkeervoorzieningen (ondergrondse);
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Per bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan, waarbij geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden met een nokrichting evenwijdig aan de Sint Hubertuslaan;;
  • c. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter;
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • f. De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling (graden)', met dien verstande dat daken niet als lessenaarsdak of geheel of deels plat worden uitgevoerd, met uitzondering van daar waar de dakhelling 0 graden mag zijn;
  • g. In afwijking van het bepaald onder c mogen erkers, balkons en luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor de voorgevellijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • 1. De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • 2. De afstand tot de bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m.
4.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de begrenzing tussen de bestemming 'Tuin' en 'Wonen' op een afstand van minder dan 3 m van de voorgevel ligt, dan geldt deze afstand als minimale afstand.
  • c. De oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².
  • d. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen en overkappingen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.
  • e. Per bouwperceel dient buiten het bouwvlak een ruimte van 30 m², onbebouwd te blijven.
  • f. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
  • c. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
  • 1. de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
  • 2. de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.2.2 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van bijgebouwen tot 5,5 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte dient vanuit de perceelgrens gelijkmatig op te lopen.
  • b. De overschrijding dient vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar te zijn.
  • c. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 55°.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • d. Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
  • e. Detailhandel is niet toegestaan.
  • f. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken vloeroppervlakte aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van 60 m² waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • b. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • c. Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
  • d. Detailhandel is niet toegestaan.
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen teneinde woningsplitsing toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Het aantal woningen mag na splitsing niet meer bedragen dan 2.
  • b. De splitsing wordt gerealiseerd binnen de op grond van de bouwregels maximaal toegestane bouwmassa.
  • c. De toevoeging van de woning(en) is ruimtelijk, stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar.
  • d. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 9.1.
  • e. De extra woning past binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. De op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
6.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemeen

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

7.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de zelfstandige bewoning van bijgebouwen
  • b. een seksinrichting, dan wel ten behoeve van prostitutie.
7.3 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • b. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • d. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.
  • e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane goothoogte van een gebouw teneinde een lessenaarsdak of andere bijzondere dakvorm mogelijk te maken, mits dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is en de voor het betreffende gebouw maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden.
8.2 Afwijking huisvesting huishouden

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten behoeve van de huisvesting van een groep personen zonder onderlinge verbondenheid en continuïteit in samenstelling, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Afwijken is uitsluitend toegestaan binnen de bestemming(en) ‘Wonen’.
  • b. De huisvesting is niet toegestaan in vrijstaande bijgebouwen.
  • c. Het aantal woningen mag niet toenemen.
  • d. Huisvesting is uitsluitend toegestaan in niet-zelfstandige woonruimte(n).
  • e. De huisvesting is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een groep van maximaal 4 niet verbonden personen.
  • f. De huisvesting mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
  • g. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 9.1.
  • h. De huisvesting is uitsluitend toegestaan als sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waaronder ook wordt verstaan een evenwichtige spreiding binnen de gemeente van locaties waarvoor afwijking wordt verleend.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Parkeren
9.1.1 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels wordt uitsluitend verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid; indien niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • b. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Son en Breugel zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Voor zover geen beleid is vastgesteld, dient voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid te worden voldaan aan de minimum kencijfers zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' met publicatiedatum 8 oktober 2012.
  • c. Bij het bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid hoeft in geval van een uitbreiding van een gebouw, waarvan de functie niet wordt gewijzigd, uitsluitend rekening te worden gehouden met parkeergelegenheid als gevolg van de uitbreiding.
  • d. Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  • e. De parkeervoorzieningen dienen in stand te worden gehouden.
9.1.2 Afwijken parkeren
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1 onder d voor het realiseren van parkeergelegenheid op andere gronden dan op eigen terrein, onder de voorwaarden dat:
    • 1. er geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk in het openbaar gebied, en;
    • 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, en;
    • 3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
9.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Breugel; Sint Hubertuslaan ong.'.