Plan: | Ontwerpbestemmingsplan Breugel; Sint Genovevastraat 41 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0848.BP401BREUGEL-ON01 |
Op de locatie Sint Genovevastraat 41 in de kern Breugel is een voormalige bakkerij met woonhuis gelegen. Woonveste wil op deze locatie een drietal nieuwbouwwoningen realiseren. De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Breugel'. Het doel van voorliggend bestemmingsplan is een passend juridisch-planologisch kader te scheppen op basis waarop de voorgestane ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen in het westen van de kern Breugel. Het plangebied bestaat uit het gehele perceel Sint Genovevastraat 41 en een gedeelte van het naastgelegen perceel Sint Genovevastraat 43. De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Sint Genovevastraat. De westelijke plangrens wordt gevormd door de Sint Genovestraat. Voor het overige sluit het bestemmingsplan aan op de omliggende gronden met de bestemming 'Wonen'. De kadastrale nummers van de percelen zijn E 1973 (nr. 41) en E 517 (nr. 43). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. In figuur 1.2 is een uitsnede van de percelen van de kadastrale kaart opgenomen.
Figuur 1.1. Uitsnede luchtfoto met een globale aanduiding van het plangebied (bron: www.bingmaps.com)
Figuur 1.2. Begrenzing van het plangebied (rood) (bron: Kadaster)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Breugel'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Son en Breugel op 15 juli 2010 en is op 21 oktober 2010 onherroepelijk geworden.
Figuur 1.3. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Breugel' met begrenzing van het plangebied (rood)
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' met de aanduiding 'bedrijf' ter plaatse van de voormalige bakkerij en het achterliggende terrein. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' opgenomen. De gewenste ontwikkeling past niet binnen deze bestemmingen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie en gaat in op de landschappelijke inpassing van de planontwikkeling en hoe de vertaalslag naar het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk 3 komt het geldende beleidskader aan bod. In hoofdstuk 4 worden diverse milieuhygiënische en planologische aspecten verantwoord. In hoofdstuk 5 wordt de financiële haalbaarheid beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet en tot slot komen in hoofdstuk 7 de procedures aan bod.
Breugel is een kern in de gemeente Son en Breugel. Breugel ligt aan de oostzijde van de Dommel, aan de rand van het Dommeldal. Ten zuiden van Breugel liggen de Breugelsche Beek en het Wilhelminakanaal. Dit tussenliggende gebied bestaat in hoofdzaak uit beemden en akkers. Ten noorden is een dekzandgebied met verspreide naaldbosjes: Mosbulten en Zwijnsbergen.
Het plangebied bevindt zich in het zuidwesten van de kern Breugel, nabij de Rooms Katholieke (Sint Genoveva)kerk.
Het voorzieningencentrum bevindt zich in het hart van Breugel. Dit wordt gevormd door een supermarkt, verenigingsgebouwen, sportvelden, een wijkcentrum, een school, een speeltuin en een sporthal. Het overgrote deel van het dorp bestaat uit woongebied.
Een groot deel van het woningaanbod in Breugel bestaat uit naoorlogse grondgebonden gezinswoningen in diverse prijsklassen (er is een zeer beperkt aanbod appartementen). De agrarische ontstaansgeschiedenis is door de aanwezigheid van (voormalige)boerderijen aan de rand van het dorp nog steeds voelbaar. De lintbebouwing aan de Sint Genovevastraat kenmerkt zich ook door wonen. Het plangebied zelf bestaat momenteel uit een voormalige bakkerij met woonhuis. Achter de bakkerij is een loods gelegen.
Het plangebied betreft Sint Genovevastraat 41 in Breugel. De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Sint Genovevastraat. De overige begrenzingen ten noorden, zuiden en oosten worden gevormd door de omliggende bebouwing rondom de locatie (deze woningen zijn gelegen aan de Veerstraat). Het perceel wordt ontsloten via de Sint Genovevastraat. Parkeren vindt momenteel plaats aan de weg en deels op eigen terrein.
Op de Sint Genovevastraat 41 zijn drie woningen voorzien, als herontwikkeling van deze locatie. In figuur 2.1. zijn enkele schetsimpressies opgenomen van de toekomstige situatie.
Figuur 2.1. Schetsimpressies locatie Sint Genovevastraat 41 Breugel
Gezien de ligging van het gebied in een gedeelte met met name woningbouw, ligt het voor de hand het voormalig terrein te herontwikkelen tot woongebied. Binnen het plangebied zullen in totaal 3 woningen worden gerealiseerd. Per woning zijn er twee parkeerplaatsen voorzien en eveneens de mogelijkheid tot de bouw van een garage.
De planlocatie voorziet in een verdere versterking van het bebouwingslint van de Sint Genovevastraat. De drie te realiseren woningen zijn vrijstaand (mogelijk geschakeld via garages). Het zijn nieuwbouwwoningen die ontworpen worden, passend bij de omgeving. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap. De goothoogte is bepaald op max. 6,5 m en de bouwhoogte op max. 11,5 m voor de hoofdgebouwen en voor de uitbouw aan de voorzijde van de woning op kavel 1 (naast nummer 39) op max. 5 respectievelijk max 9 m.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten op de Sint Genovevastraat in Breugel. Deze weg is gelegen binnen de bebouwde kom en kent een snelheidsregime van 30 km/uur. De Sint Genovevastraat heeft een gemengd profiel waardoor fietsers tevens gebruik maken van de hoofdrijbaan. De Sint Genovevastraat sluit in zuidelijke richting aan op de Veerstraat. Deze weg is de verbinding tussen de kernen Son en Breugel.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Ten opzichte van de bestaande situatie worden er twee extra woningen gebouwd. Daarnaast wordt de voormalige bakkerij met loods afgebroken. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie zal er een verkeersafname zijn. Aangenomen wordt dat de verkeersdruk op de omliggende wegen niet wezenlijk verandert ten opzichte van de huidige situatie. Op basis van verkeerscijfers uit 2008 blijkt dat op basis van het prognosejaar 2020 voor het gedeelte van de St. Genovevastraat een gebruik geldt van 380 (van Breugel richting Son) en 373 (van Son richting Breugel). De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeve van voorliggend plan kunnen afwikkelen.
Parkeren
Het gemeentelijk parkeerbeleid gaat er vanuit dat in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om in de parkeerbehoefte te voorzien. De gemeente heeft bepaald hoeveel parkeerplaatsen daarvoor in dit geval benodigd zijn. Dit komt neer op 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein en 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte (samen 1 parkeerplaats). In het plangebied zijn de genoemde eigen parkeerplaatsen voorzien. In de openbare ruimte zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig voor het opvangen van de parkeerbehoefte. In het plan worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen en openbaar terrein.
De gemeente Son en Breugel staat bekend om de groene sfeer. De kern Breugel wordt omringd door structuurbepalende groenvoorzieningen. Ten westen van de kern bevindt zich het Dommeldal. Dit beekdal bestaat uit beemdgronden (oude hooi- en weilanden) en restanten van een kleinschalige percelering, met lange, smalle percelen, haaks op de beek. Deze groene zone wordt ook recreatief gebruikt. Plaatselijk zijn volkstuinen aanwezig, bijvoorbeeld ter hoogte van de Kuijperstraat.
In het zuidoosten stroomt de Breughelsche Beek. Vanaf het historische lint Veerstraat-
Van den Elsenstraat-Eind zijn plaatselijk doorzichten aanwezig richting het beekdal van
de Breughelsche Beek.
Centraal is een parkzone gelegen met een verzorgingsfunctie voor de gehele kern. In deze zone zijn verschillende functies gehuisvest, waaronder sportvoorzieningen en speelgelegenheden. Het park wordt doorkruist door verschillende langzaamverkeersroutes. Breugel heeft in zijn geheel een groen karakter, wat tot uiting komt in groene pleinen, groene straatprofielen en de uitstraling van de particuliere tuinen. Het nieuwe plan voorziet in de sloop van de voormalige bakkerij met loods. De rooilijn van de drie nieuwe woningen is verder naar achter gelegen ten opzichte van de huidige bebouwing. Hiermee ontstaat er een ruimere opzet van het lint. Hiermee ontstaat ruimte voor voortuinen wat ruimte en een opener straatbeeld geeft.
De beoogde ontwikkeling is vertaald naar een juridisch-planologisch kader in de vorm van het bestemmingsplan. De inhoud van de regeling sluit aan op het bestemmingsplan 'Breugel'. Aan de gronden onder en rondom de woningen is de bestemming 'Wonen' toegekend met aan de voorzijde de bestemming 'Tuin'. Qua maatvoering is voor de nieuwbouw aangesloten op de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied.
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieu's en voor een kennis innovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. De onderhavige locatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij een voormalige bakkerij wordt omgezet naar een aantrekkelijk woongebied waarmee bebouwing in de Sint Genovevastraat wordt versterkt.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is nader uitgewerkt in de Verordening ruimte. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren. In de Verordening ruimte zijn kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen. De Verordening ruimte wordt hierna besproken.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld.
De Verordening ruimte 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en is op 19 maart 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli in werking getreden. Hierna wordt getoetst aan de relevante hoofdstukken en artikelen.
Hoofdstuk 2 Algemene regels
Artikel 3 'Bevordering ruimtelijke kwaliteit'
In de Verordening ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording dient te bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt ingeval van vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied in dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald. In geval van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden. Daarnaast dient te worden verantwoord dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie past in de omgeving, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft. Tenslotte dient te worden beschreven dat een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte 2014 aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Zoals in dit bestemmingsplan wordt aangetoond, houdt het initiatief op een goede wijze rekening met eerdergenoemde aspecten en past de ontwikkeling binnen de omgeving. Er is sprake van een fysieke verbetering van de locatie aangezien door de toekomstige bebouwing een aantrekkelijk woonmilieu en verbetering van de aanzichten aan de doorgaande weg worden gecreëerd. In hoofdstuk 4 'Milieuhygiënische en planologische verantwoording' is aangetoond dat er geen belemmeringen vanuit de diverse milieuaspecten aan de orde zijn. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de financiële haalbaarheid. Hierna wordt aangetoond dat voorliggende ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: de Ladder) is juridisch verankerd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ingevolge de Ladder moet een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' in de toelichting gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen betreffen:
Ingevolge stap 1 dient allereerst sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarnaast moet worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in de actuele regionale behoefte. Met het aantal woningen van 3 is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Zoals in paragraaf 3.1.4. wordt aangegeven, voldoet het planvoornemen aan de regionale behoefte om binnen de kern Breugel woningen te realiseren. Wat betreft stap 2: het planvoornemen is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling geeft invulling aan de herstructurering van een voormalig bedrijfsperceel binnen een woongebied. Daarmee is stap 3 niet aan de orde en past de ontwikkeling binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Regionale Agenda Wonen Zuidoost Brabant is vastgesteld op 26 november 2014. Uitgangspunt is een flexibel en realistisch programma. Geen statisch programma waarbij na 5 of 10 jaar wordt gekeken hoe het ermee staat, maar een programma dat wordt aangepast als daar aanleiding voor is en dat met de tijd meegaat. Ook de afspraken voor Son en Breugel zijn daarin opgenomen (zie het overzicht). Het overzicht toont aan dat (samen met de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose) er regionaal woningbehoefte is in Son en Breugel. Voorliggende ontwikkeling is één van de projecten waarmee in deze woningbehoefte voorzien wordt.
De Toekomstvisie (vastgesteld op 21 juni 2012) geeft in grote lijnen de ambities en doelen weer voor de komende 20 jaar en het geeft een richting aan voor de toekomst van Son en Breugel. De ambities tot 2030 zijn weergegeven aan de hand van de volgende kernthema's.
Ontwikkeling en groei
De bevolkingsopbouw, waarin de leeftijdsgroep 20 tot 40-jarigen sterk is ondervertegenwoordigd, wordt meer in evenwicht gebracht. Er wordt gestreefd naar een lichte groei van het aantal inwoners. Dat is nodig om de sociaal-culturele, sport- en winkelvoorzieningen, maar ook de gemeentelijke financiële positie op niveau te kunnen houden. Om dit te kunnen bereiken, worden tot circa 2030 minstens 700/850 woningen tot 1050/1550 woningen gebouwd. De groei van het aantal woningen gaat niet ten koste van het unieke groene karakter van Son en Breugel. Dat betekent dat er wordt gebouwd binnen de bebouwde kommen op inbreidings- en herontwikkelingslocaties of beperkt aan de randen. Sociaal-culturele en onderwijsvoorzieningen zijn flexibel en bewegen mee met groei of krimp.
Gemeenschapszin
Son en Breugel kenmerkt zich door een sterke sociale samenhang, een open interactie met de buitenwereld, veel maatschappelijke activiteiten en een sterke betrokkenheid van veel inwoners. Dat uit zich onder andere in een zeer breed en actief verenigingsleven, goede voorzieningen, veel actieve mantelzorgers en een rijke variatie aan evenementen. Sociale ontmoeting is een voorwaarde en daaraan leveren voorzieningen dicht bij de mensen een bijdrage. De gemeente staat voor de opgave om een balans te vinden in wat nodig en wat mogelijk is.
De groene identiteit
De sterke waarde van de natuur in Son en Breugel wordt bewaakt en waar mogelijk versterkt. Onderhoud van de natuurgebieden geschiedt op duurzame wijze met aandacht voor de biodiversiteit en de cultuurhistorische waarden van de gebieden. De cultuurhistorische en de recreatieve waarde van het buitengebied wordt hoog gewaardeerd en bewaakt. Het groene buitengebied behoudt haar kleinschalige karakter.
Economie
De gemeente ondersteunt en stimuleert de economische bedrijvigheid en het ondernemerschap en hecht daarbij veel waarde aan startende ondernemers. Een goed vestigings- en ondernemersklimaat is daarbij van essentieel belang. Dit wordt onder andere bereikt door voldoende ruimte beschikbaar te stellen voor bedrijvigheid, maar ook door een goed beheer van en investeringen in de openbare ruimte en (sociale) veiligheid.
Mobiliteit
Son en Breugel vormt een spin in het mobiliteitsnetwerk van de regio. Dat geldt voor de auto, de fiets, het openbaar vervoer, te voet, over water. Dat biedt kansen, maar geeft ook beperkingen en overlast. Het vinden en bewaken van de juiste balans hierin is een belangrijke opgave voor de gemeente.
De gemeente Son en Breugel heeft op 6 februari 2014 de 'Structuurvisie Son en Breugel een ruimtelijke uitnodiging voor 2020/2030' vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de ambities en doelen uit de Toekomstvisie uitgewerkt voor het ruimtelijk domein. De structuurvisie biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. Niet primair gericht op uitbreiding van het stedelijk gebied maar vooral op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten.
De 'Woonvisie 2012-2020 Typisch Son en Breugel' is vastgesteld op 20 december 2012. Het aspect wonen uit de Toekomstvisie is in de woonvisie verder uitgewerkt en concreet gemaakt. Als gevolg van de huidige (2012) crisis op de woningmarkt is de dynamiek op de woningmarkt nagenoeg verdwenen: de huizenprijzen zijn gedaald, het aantal te koop staande woningen is meer dan verdubbeld en het aantal woningverkopen is bijna gehalveerd.
De belangrijkste opgave is om de dynamiek op de woningmarkt weer terug te brengen.
Om dit te bereiken, zijn in de woonvisie de volgende zes beleidsdoelen opgenomen:
1 focus op een evenwichtige leeftijdsopbouw en leefbaarheid op peil houden en versterken;
2 bieden van een geschikt woonklimaat voor de middengroep;
3 realiseren van kwalitatief hoogwaardige woonmilieus;
4 behouden en versterken van het dorpskarakter;
5 duurzaam karakter van de gemeente vergroten;
6 inspelen op de vergrijzing.
Deze beleidsdoelen zijn in de woonvisie uitgewerkt in maatregelen. Conclusies die getrokken worden voor het nieuwe woonbeleid met betrekking het bieden van een geschikt woonklimaat voor de middengroep zijn voor voorliggend plan van toepassing. Door de herontwikkeling van de locatie wordt het duurzame karakter van het dorp behouden en wordt een bijdrage gegeven aan het geschikt woonklimaat voor de middengroep.
De welstandsnota 'Mooi Son en Breugel; samen doen!' is vastgesteld op 22 december 2011. In deze welstandsnota is het kader voor het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente Son en Breugel neergelegd. Doel van de nota is het behartigen van het publieke belang door de gemeente, waarbij individuele vrijheid van de burgers wordt afgewogen tegen het uiterlijk aanzien van de gemeente. Dit doet de gemeente door middel van:
– minder regels en meer verantwoordelijkheid bij de burger;
– transparante en voor iedereen begrijpbare criteria.
Breugel kent een historisch lint met doorzichten en langgevelboerderijen, groene woonwijken met veelal grondgebonden woningen en een centrum dat parkachtig is met afwijkende bebouwing. Het ontwerp van de woningen dient conform de welstandsnota voorgelegd te worden aan het Ruimtelijk Kwaliteitsteam.
Qua beleid ligt binnen de gemeente Son en Breugel de aandacht op het herontwikkelen van inbreidingslocaties. De woningbouw aan de Sint Genovevastraat 41 te Breugel voldoet aan de gemeentelijke beleidsintenties van 'bouwen binnen het stedelijk gebied'.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een functiewijziging. De bestemming wonen blijft gehandhaafd. Omdat de bestemming niet wijzigt, is bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.
30 km/u-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van het pand aan de Sint Genovevastraat. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/u.
Uitgangspunten
De ontwikkeling ligt niet binnen de wettelijke geluidszone van gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbealsting als gevolg van het wegverkeer op de Sint Genovevastraat beoordeeld. De woningen worden uitgevoerd met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 11,5 meter. Dit betekent dat de woningen uitgevoerd kunnen worden in drie bouwlagen (begane grond, eerste verdieping en tweede verdieping). Zodoende is gerekend op de waarneemhoogten 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter.
Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2026 gehanteerd te worden. Er is uitgegaan van een opgave van de intensiteit uit het verkeersmodel van het SRE (versie 2008) met het prognosejaar 2020. Hieruit blijkt een verkeersintensiteit van circa 750 mvt/etmaal. Deze intensiteit is vervolgens opgehoogd naar het planjaar 2026 op basis van een autonome groei van 1% per jaar. Dit leidt tot een verkeersintensiteit van 800 mvt/etmaal op de Sint Genovevastraat. Ten aanzien van de voertuig- en etmaalverdeling is de standaard verdeling aangenomen zoals die bekend is voor buurtverzamelwegen ('Grensen aan de groei?!', Rho 2009). Deze zijn weergegeven op de rekenbladen. Zie hiervoor bijlage 1. De weg kent een maximum snelheid van 30 km/u en is uitgevoerd in klinkerverharding in keperverband.
Onderzoek en resultaten
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Uit de berekeningen blijkt een maximale geluidbelasting van 52 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Deze geluidbelasting is berekend op de begane grond van de woningen. Dit betekent dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB ten gevolge van de Sint Genovevastraat. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/u dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.
Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.
Conclusie
Ten aanzien van de niet-gezoneerde Sint Genovevastraat bedraagt de geluidsbelasting op de gevel maximaal 52 dB (bij een waarneemhoogte van 1,5 meter). De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/u-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Bovendien is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van gezoneerde wegen.
Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit toestaan indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het 'Besluit niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Wet milieubeheer
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 3 woningen ter plaatse van 1 bestaande woning en voormalige bakkerij. Ten opzichte van de huidige situatie stijgt het aantal woningen dan ook met 2 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.
Onderzoek en conclusie
Conform de risicokaart blijkt dat er in de direct omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of over het water.
Ten zuiden op circa 600 meter afstand zijn twee hogedruk aardgasleidingen gelegen. Deze leidingen beschikken over een invloedsgebied van maximaal 200 meter, en vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van een voormalige bakkerij met woonhuis worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. In de directe omgeving zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied is op circa 20 m afstand een scoutinggebouw gelegen. Op kortere afstand van het scouting gebouw zijn reeds bestaande woningen aanwezig waar rekening mee gehouden moet worden. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Op basis hiervan zal ter plaatse van de beoogde woning ook sprake zijn van een goed woon- en leefmilieu.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of telecommunicatieverbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. Hiervoor zal dan ook een Klic-melding gedaan worden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder waarna de opmerkingen verwerkt zijn in de waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft hoe het waterschap samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer in de planperiode. Dit waterbeheerplan is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die bereikt moeten worden. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten.
Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de Keur Waterschap De Dommel 2015. De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater. Zo zijn er bijvoorbeeld verboden opgesteld voor het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke. Ook wordt als plicht bijvoorbeeld genoemd wie onderhoudsplichtig is. Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied maakt onderdeel uit van de kern Breugel en betreft de transformatie van een voormalige bakkerij met woonhuis naar een drietal nieuwbouwwoningen. In de huidige situatie is circa de helft van het plangebied vrijwel volledig verhard. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Breugel ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in de directe omgeving uit fijn zand. Ten oosten van Breugel is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,20 meter onder het maaiveld ligt en de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 m en 0,8 m onder het maaiveld ligt. Ten westen van Breugel is sprake van Grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 tot 1,20 meter onder maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt.
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Tevens ligt het plangebied niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het plangebied is daarnaast aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in een drietal nieuwbouwwoningen. De hoeveelheid verharding zal vanwege de sloop van de loods niet toenemen. De huidige bestemming 'Wonen' met de mogelijkheid voor de realisatie van tuinen verandert niet. Aangezien er geen sprake is van toename in verharding zijn watercompenserende maatregelen dan ook niet noodzakelijk. Voor de volledigheid is in tabel 4.1 een overzicht opgenomen van de huidige en toekomstige verharding.
Tabel 4.1 Overzicht huidige en toekomstige verharding
Oppervlaktes | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
Daken | 412 | 334 |
Terrein verharding | ca. 190 | 170 |
Onverhard terrein | 662,7 | 760,7 |
Totaal | 1.264,7 | 1.264,7 |
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
De herinrichting van dit perceel is een kans voor de verbetering van de waterhuishouding ter plaatse. Hemelwater zou gedeeltelijk kunnen worden hergebruikt, bijvoorbeeld middels regentonnen of, gezien de redelijke omvang van het perceel, eventueel op eigen terrein kunnen worden opgevangen en geïnfiltreerd, in plaats van direct af te koppelen op het gemeentelijk riool.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
In het plangebied is een voormalige bakkerij met loods gelegen. Naast de voormalige bakkerij is een woonhuis gelegen. Aan de achterzijde van de bebouwing is een tuin gelegen met daarin verschillende planten en een enkele solitaire boom.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van drie woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.
1. Geomorfologische waarden en processen
2. Waterhuishouding en waterkwaliteit
3. Natuurkwaliteit en areaal
4. Rust en stilte
5. Donkerte en openheid
6. Landschapsstructuur
7. Belevingswaarde
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Om de ecologische waarden in het plangebied vast te kunnen stellen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna is opgenomen in bijlage 2. Onderstaand de conclusie van de quickscan.
In de quickscan is geconcludeerd dat voor uitvoering van de sloop van de woning en de schuur middels aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen alsmede nestplaatsen van de huismus in de te slopen bebouwing. Overtredingen ten aanzien van overige broedvogels geldt dat verstoring op voorhand kan worden voorkomen door potentiële nestgelegenheden te verwijderen buiten het broedseizoen of binnen het broedseizoen na controle op afwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Verder dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Bij de voorgenomen plannen is geen sprake van het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 of noodzaak tot vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn, mits in de planvorming en tijdens het uitvoeren van de plannen het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Indien van toepassing kunnen, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing, de plannen alsnog worden uitgevoerd.
Conclusie
De Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 vormen geen belemmering voor het uitvoeren van het plan voor realisatie van 3 woningen. Op basis van de quickscan is nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen alsmede nestplaatsen van de huismus in de te slopen bebouwing. Door het treffen van de juiste maatregelen kan het plan worden uitgevoerd.
Toetsingskader
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. Om die reden heeft archeologisch adviesbureau Past2Present in opdracht van de gemeente Son en Breugel archeologiebeleid geformuleerd. Dit beleid is vastgelegd in het rapport 'Archeologie als nieuwe conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel'. Op 22 april 2009 heeft de gemeenteraad van Son en Breugel met de vaststelling van dit rapport het archeologiebeleid voor het hele grondgebied van de gemeente vastgelegd.
Teneinde in een vroeg stadium te kunnen bepalen of archeologisch onderzoek verplicht is in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen, dan wel bij concrete voorstellen tot ruimtelijke ordeningsprojecten, zijn bij het vaststellen van het rapport 'Archeologie als conditie in de bestemmingsplannen van de gemeente Son en Breugel' voor diverse ruimtelijke ingrepen selectiecriteria opgenomen. Door middel van ondergrenzen is aangegeven voor welke ruimtelijke ingrepen in de bodem wel dan wel geen archeologische vervolgactiviteiten gelden. In de diverse ruimtelijke plannen werkt dit door in archeologische planregels.
De archeologische beleidskaart van Son en Breugel is opgesteld op basis van het op 22 april 2009 door de gemeenteraad eveneens vastgestelde rapport ‘Archeologische waarden- en verwachtingenkaart Son en Breugel’.
De archeologische beleidskaart betreft een kaart, zonder archeologisch inhoudelijke informatie, die duidelijk aangeeft voor welke gebieden welke ondergrens geldt in de gemeente Son en Breugel. Blijkens de archeologische beleidskaart van de gemeente Son en Breugel is het onderzoeksgebied aangeduid als 'archeologisch onderzoeksgebied B' (zie figuur 4.1). Archeologisch onderzoek is nodig in het geval van bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 40 cm. In het vigerende bestemmingsplan 'Breugel' is het archeologisch beleid vertaald in dubbelbestemmingen. Voor de gronden binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor (bouw)werken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter is archeologisch onderzoek verplicht gesteld in het bestemmingsplan.
Figuur 4.1. Uitsnede archeologische beleidskaart Son en Breugel (2009) met markering plangebied
Onderzoek en conclusie
Op basis van het archeologisch beleid dient archeologisch onderzoek met proefboringen plaats te vinden. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Het veldonderzoek is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens zullen, indien mogelijk, kansrijke en kansarme zones worden geïdentificeerd. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel plan-aanpassing noodzakelijk is.
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een deel van de nieuwbouwlocatie, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Het volledige archeologisch onderzoek zal opgenomen worden in bijlage 3. Het rapport wordt namens het bevoegd gezag door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant beoordeeld. Op basis hiervan wordt een selectieadvies geformuleerd.
Selectieadvies
Gezien de uitkomsten van het archeologische vooronderzoek die aantonen dat de kans op archeologische waarden in het plangebied middelhoog is, is vervolgonderzoek noodzakelijk. Het advies is om daar waar binnen het plangebied dieper dan 50 cm –MV zal worden verstoord of mogelijk wordt gemaakt in het kader van het bestemmingsplan, archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend en waarderend archeologisch proefsleuvenonderzoek. Doel van dit vervolgonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting. Op basis van de uitkomsten van dit proefsleuvenonderzoek beslist de gemeente of de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Pas dan kan door de gemeente Son en Breugel besloten worden hoe verder om te gaan met de mogelijk aanwezige archeologische waarden: behoud in situ, planaanpassing, vrijgave of opgraven, en of er nadere voorschriften aan de vergunning gekoppeld moeten worden ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Een onderzoek hiertoe is inmiddels uitgezet. De resultaten hiervan worden voor vaststelling van het bestemmingsplan in de toelichting verwacht. Afhankelijk van de uitkomsten wordt al dan niet de dubbelbestemmingen geschrapt.
Cultuurhistorie
Gemeenten spelen van oudsher een rol bij de monumentenzorg. In het verleden hing
de aard en intensiteit van monumentenbeleid vaak samen met de “historiciteit” van
de gemeente. Met de beleidsnotitie 'Monumenten in beeld' (2011) is het gemeentelijk kader geschetst voor het monumentenbeleid. Het beleid van de gemeente Son en Breugel heeft zich de periode voor de vaststelling van het beleid gericht op het faciliteren van eigenaren in vergunningprocedures
voor rijksmonumenten. Tot aan 2011 waren er geen gemeentelijke monumemten aangewezen.
Voor het plangebied is met name de ligging in de nabijheid van rijksmonumenten van belang. De R.K. kerk van Sint Genoveva met toren in de Sint Genovevastraat en de pastorie aan de Sint Genovevastraat 16 te Breugel liggen in de nabijheid. De voormalige bakkerij en loods zijn niet opgenomen als gemeentelijk monument. De rijksmonumenten liggen echter op een dergelijke afstand dat de ontwikkeling van het plangebied niet van invloed is. Bij de ontwikkeling van de drie woningen wordt qua hoogte en omvang aangesloten op de rest van het lint.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.
De kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Inhoudelijk is voor de wijze van bestemmen aangesloten op het vigerend bestemmingsplan 'Breugel'.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de 4 hoofdstukken die tezamen de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan vormen en volgt een beschrijving van de toegepaste bestemming.
In het kader van de SVBP2012 dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan aangehouden te worden. Deze is hieronder aangegeven.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Voor de toegepaste bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Wel dient er te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bouwhoogte, dakhelling en dergelijke).
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Dit hoofdstuk bevat:
– het overgangsrecht;
– de slotregel.
Hierna volgt een beschrijving van de bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming inritten ten behoeve van parkeren, onoverdekte zwembaden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor het overige mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. In de planregels is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het oprichten van een dubbele carport. Tevens is vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaats' twee parkeerplaatsen bij woning nr. 1 (naast nummer 39) dienen te worden gerealiseerd.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven/verhardingen, aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven, groenvoorzieningen, paden/wegen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water-/waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Ook zijn regels opgenomen over de typologie. Voor de uitbouw aan de voorzijde van de woning op kavel 1 (naast nummer 39) is de nokrichting vastgelegd (de nokrichting is als volgt bepaald: haaks op de weg).
In de planregels zijn bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen. Onder stringente voorwaarden zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het gebruik van de woning voor een aan-huis-verbonden beroep en bedrijf tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².
De gronden binnen deze bestemming zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze gronden hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. De oppervlaktenorm waaronder archeologisch onderzoek niet is vereist wordt bepaald door de ondergrens van 250 m².
In de planregels is een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor de in de planregels met name genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. Voor deze gronden geldt ook een sloopvergunningstelsel.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen. Indien er op basis van het archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn, zal de dubbelbestemming worden verwijderd.
De gronden binnen deze bestemming zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze gronden hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. De oppervlaktenorm waaronder archeologisch onderzoek niet is vereist wordt bepaald door de ondergrens van 1.000 m².
In de planregels is een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor de in de planregels met name genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. Voor deze gronden geldt ook een sloopvergunningstelsel.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen. Indien er op basis van het archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn, zal de dubbelbestemming worden verwijderd.
Het 'Ontwerpbestemmingsplan Breugel; Sint Genovevastraat 41' wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. In het kader van deze procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden tot het indienen van zienswijzen. Na afloop van de tervisielegging worden de zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De resultaten van deze procedures worden te zijner tijd in deze toelichting vermeld.