Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Jan Smitslaan 1, Someren
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02021014-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Jan Smitslaan1, Someren' van de gemeente Someren.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02021014-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 verbeelding:
de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven en zoals opgenomen in het bestemmingsplan.
 
1.4 aan huis verbonden beroep:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs-)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en -samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
 
1.8 abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
 
1.9 agrarisch gebruik/doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
 
1.10 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.
 
1.11 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
 
1.12 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht.
 
1.13 arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven en zijn hoofdverblijf elders heeft.
 
1.14 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.15 architectonische waarden:
de waarden die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.
 
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
 
1.18 bedrijf (bedrijfsinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
 
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
 
1.20 bedrijfsmatige exploitatie:
complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van een bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen bedrijfsactiviteiten, de vraag of er voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden, het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement en de vraag of de exploitant een hoofdfunctie elders heeft, factoren zijn die meegewogen kunnen worden.
 
1.21 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
 
1.22 beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
  1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  8. abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.23 beeldkwaliteitsplan buitengebied:
het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld en zoals opgenomen in Bijlage 1, of hierop volgende herzieningen.
 
1.24 Besluit omgevingsrecht (Bor):
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
 
1.25 bestaande bebouwing:
bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden, daaronder ook begrepen de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijd met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
 
1.26 bestaand gebruik:
gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden, daaronder ook begrepen het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijd met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
 
1.27 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.28 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.29 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
 
1.30 bewoning:
het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.
 
1.31 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.32 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.33 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
 
1.34 bouwlaag:
doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen.
 
1.35 bouwperceel:
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
 
1.36 (bouw)perceelgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
 
1.37 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.38 buitenrijbaan:
niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.
 
1.39 cultuurhistorische waarden:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
 
1.40 cultuurhistorisch waardevolle woning:
woning dat van cultuurhistorische waarde wordt geacht op grond van typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid en karakteristieke elementen en zoals opgenomen in Bijlage 2, danwel een monumentale status hebben als bedoeld in de Erfgoedwet in de vorm van een Rijksmonument, een provinciaal monument of een gemeentelijk monument.
 
1.41 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing:
bebouwing die van cultuurhistorische waarde wordt geacht op typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid en karakteristieke elementen en bepalend voor de identiteit van een plek of gebied en aanknopingspunten biedend voor toekomstige ontwikkelingen.
 
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.43 dierenverblijf:
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
 
1.44 differentiatievlak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/of maatvoeringen zijn toegestaan.
 
1.45 ecologische verbindingszone (evz):
een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
 
1.46 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.47 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
 
1.48 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
 
1.49 evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
 
1.50 extensief recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
 
1.51 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.52 gebruiken:
doen of laten gebruiken.
 
1.53 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie, maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
 
1.54 groepsaccommodatie:
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.
 
1.55 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
 
1.56 huishouden:
één persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.
 
1.57 huisvesting van arbeidsmigranten:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een (agrarisch) bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
 
1.58 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.
 
1.59 hydrologische waarden:
waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot een of meer van de volgende omstandigheden:
  1. eveneens aanwezige aardkundige waarden;
  2. eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;
  3. eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden;
daarbij behoren tevens kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil, kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild).
 
1.60 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
 
1.61 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
 
1.62 inrichtingsplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erg wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
 
1.63 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.64 kampeerterrein:
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf.
 
1.65 kamperen:
het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.
 
1.66 kwaliteitsverbetering:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
 
1.67 landschappelijk inpassingsplan:
een visueel inrichtingsplan van een perceel voor het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden van landschappelijke elementen waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
 
1.68 landschapswaarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.69 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.
 
1.70 lawaaisport:
een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.
 
1.71 maaiveld:
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
 
1.72 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
 
1.73 milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.
 
1.74 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.
 
1.75 Natuur Netwerk Brabant:
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
 
1.76 natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
 
1.77 nevenfunctie:
ondergeschikte functie, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
 
1.78 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.79 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.80 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
 
1.81 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht voor een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.82 open gebied:
een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.
 
1.83 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.84 overkapping:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.85 piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
 
1.86 productiegebonden detailhandel:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een nevenfunctie is van dat bedrijf.
 
1.87 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
 
1.88 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
 
1.89 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.
 
1.90 stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
 
1.91 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
 
1.92 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de agrarische bedrijfsvoering van een grondgebonden teeltbedrijf of -bedrijfstak, een boom- of vaste plantenteeltbedrijf of -bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. de bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij worden de volgende vormen/typen onderscheiden:
  1. (teelt)ondersteunende kassen:
    een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
  2. hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, hoger dan 1,50 m1 en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
  3. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, hoger dan 1,50 m1, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
  4. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen of containervelden:
    permanente teeltondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, niet hoger dan 1,50 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
    1. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
    2. containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
  5. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen, niet hoger dan 1,50 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
  6. overige teeltondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
    een permanente teeltondersteunende voorziening c.q. bouwwerken in de vorm van hekwerken met afrastering, niet hoger dan 1,50 m1, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd worden.
1.93 terreinafscheiding:
afscheiding, inclusief doorgangen en poorten, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein), onder meer bedoeld voor het binnen het terrein houden van dieren, het afscheiden van verschillende functies of het markeren van een erf.
 
1.94 trekkershut:
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.
 
1.95 tuin:
een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen. Verhardingen zijn niet toegestaan.
 
1.96 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
 
1.97 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
 
1.98 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand. 
1.99 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
1.100 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.101 waterhuishoudkundige voorzieningen:
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
 
1.102 wonen:
het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs- of plattelands-) woning.
 
1.103 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.104 woningsplitsing:
het opdelen van een bestemde woning in twee of meer zelfstandige woningen of wooneenheden.
 
1.105 zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
 
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse bestemmingsvlakgrenzen, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse bestemmingsvlakgrenzen, gemeten in de bestemmingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
 
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.12 het peil:
het peil wordt als volgt gemeten:
  1. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden, inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  2. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  4. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing;
  5. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en in stand houden van gebiedseigen (erf)beplanting als landschappelijke inpassing;
  6. verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. extensief recreatief medegebruik.   
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen 
  1. Op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde onder 3.2.1 onder a, mogen er wel terreinafscheidingen worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 1 m1.  
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  3. het plaatsen van zeecontainers;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  7. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  8. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;
  9. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
  10. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  11. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;
tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.
  
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.4.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden.
3.4.2 Uitzondering
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 is niet vereist voor:
  1. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning. 
3.4.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 3.4.1 onder sub a tot en met sub d genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:
  1. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  2. het uitvoeren ervan noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind, zoals omschreven in:
    1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    3. het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3. 
3.4.4 Toelaatbaarheid van verhardingen
 
De in artikel 3.4.1 sub e genoemde omgevingsvergunning voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden, kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:
  1. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  2. hydrologisch neutraal worden uitgevoerd op basis van het principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen', zoals opgenomen in artikel 13.1;
  3. niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van enig aangrenzend bouwvlak;
  4. niet resulteren in een oppervlakteverharding(en):
    1. voor veepaden groter dan 400 m2, welke uitsluitend zijn toegestaan op agrarische huiskavels;
    2. voor overige verhardingen groter dan 200 m2;
  5. niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten agrarisch perceel.  
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.5.1 Wijziging naar ‘Agrarisch’ met aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’
 
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming 'Agrarisch' de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' toekennen voor het realiseren of uitbreiden van een minicamping. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
  2. per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Bedrijf';
  3. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende enkelbestemming 'Bedrijf';
  4. de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m1 te zijn;
  5. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m1 te zijn;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5,00 m1 te zijn;
  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2. 
3.5.2 Wijziging naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Natuur' of 'Water', respectievelijk artikel 13 en artikel 18 zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Someren - deelgebied 3’ met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02020022-VS01, voor de ontwikkeling van nieuwe wateren, natuur- en/of landschapselementen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. aan de ontwikkeling van nieuwe natuur en/of landschapselementen ligt een, door een deskundige opgesteld, en door het bevoegd gezag akkoord bevonden natuurontwikkelingsplan ten grondslag;
  2. er mag geen afbreuk worden gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische (bedrijfs)belangen;
  3. de ontwikkeling mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor de waterhuishouding en/of waterkwaliteit. Het bevoegd gezag wint voorafgaand aan de besluitvorming hiervoor advies in bij het betrokken waterschap.
  
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een las- en montagebedrijf in milieucategorie 2;
  2. per bestemmingsvlak is één bedrijf toegestaan;
  3. productiegebonden detailhandel (verkoop van eigen producten), uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte;
  4. één bedrijfswoning;
  5. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  6. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en in stand houden van gebiedseigen (erf)beplanting als landschappelijke inpassing;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  8. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing, hieronder tevens begrepen tuinen en erven;
  9. verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  10. nutsvoorzieningen;
  11. extensief recreatief medegebruik.  
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen 
  1. Op of in de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan. Perceelsgedeelten met deze aanduiding worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;
  3. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2;
  4. De oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen bedraagt maximaal 90% van het bestemmingsvlak. 
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
 
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag niet meer zijn dan 600 m2;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m¹;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 8,0 m¹;
  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  5. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,0 m1;
  6. de afstand tot de as van de ontsluitingsweg is ten minste 20 m1. 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor bedrijfsdoeleinden
 
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor bedrijfsdoeleinden gelden de volgende bepalingen:
  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van terreinafscheidingen, is maximaal 2,50 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m¹;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1,00 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2,00 m¹. 
4.2.4 Bedrijfswoningen
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  3. bij bouw en herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van deze bedrijfswoning niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten andere bedrijfswoning;
  4. herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
  5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  6. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  7. voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;
  8. de maximaal toegestane goothoogte is 6,00 m1;
  9. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  10. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  11. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  12. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1. 
4.2.5 Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per bedrijfswoning is maximaal 100 m2;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3,00 m1;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,50 m1;
  4. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  5. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  7. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  8. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m1. 
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m2;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3,00 m1;
    3. de overkapping moet op een afstand van ten minste 1,00 m1 achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
    4. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
    6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van terreinafscheidingen, is maximaal 2,50 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1,00 m1 zijn en voor het overige maximaal 2,00 m1.  
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken voor een grotere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 sub b en/of artikel 4.2.2 sub c voor een afwijkende goot- en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6,00 m1 mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste
10 m1 mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2. 
4.3.2 Afwijken van de bouwlocatie voor herbouw van een bedrijfswoning
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.4 sub b voor de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5,00 m1 van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd en dit is ook geborgd;
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2.  
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het plaatsen van zeecontainers;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van buitenopslag, stort of lozing;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
  8. het gebruik van opstallen, behoudens bedrijfswoningen, alsmede het gebruik van vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen, niet vergund middels een omgevingsvergunning als zijnde een (onderdeel van de) woning, voor bewoning;
  9. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
  10. het gebruik van gronden voor tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  11. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten. 
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
 
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden en opstallen conform de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na in werking treding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
  
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Afwijken voor statische opslag als nevenfunctie
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub d en artikel 4.4.1 sub e voor statische opslag als nevenfunctie bij een bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. het bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van statische opslag;
  2. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt voor de statische opslag is 1.000 m2;
  3. er dient gebruik gemaakt te worden van bestaande bebouwing;
  4. buitenopslag is uitgesloten;
  5. opslag in kassen is uitgesloten;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2.  
4.5.2 Afwijken voor kleinschalige nevenfuncties
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub e voor kleinschalige nevenfuncties bij een bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. het bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van een kleinschalige nevenfunctie;
  2. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;
  3. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt voor de kleinschalige nevenfunctie is 350 m2;
  4. er dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
  5. detailhandel is uitgesloten;
  6. buitenopslag is uitgesloten;
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2. 
4.5.3 Afwijken voor buitenopslag
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub d voor buitenopslag bij een bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. de buitenopslag plaatsvindt binnen het bestemmingsvlak van het betreffende bedrijf;
  2. de opslag is noodzakelijk voor het ter plaatse aanwezige bedrijf;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2. 
4.5.4 Afwijken voor een minicamping als nevenfunctie
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub f voor het toestaan van een minicamping als nevenfunctie bij een bedrijf, geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m2 bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 13.4;
  4. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  5. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2. 
4.5.5 Afwijken ten behoeve van een ander type bedrijvigheid
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub a voor het toestaan van een ander type bedrijvigheid
  1. het betreft een bedrijf in milieucategorie 1 of 2, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of een daarmee naar aard, omvang en hinder vergelijkbaar bedrijf;
  2. detailhandel is uitgesloten;
  3. buitenopslag is uitgesloten;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2.  
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.6.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het verwijderen van landschapselementen, landschappelijke inrichting en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van oppervlakteverhardingen met een omvang van meer dan 500 m2;
  4. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening verplicht is gesteld. 
4.6.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning. 
4.6.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:
  1. geen afbreuk doen aan de waarden en kwaliteiten van de gronden, zoals omschreven in:
    1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    3. het specifieke landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3;
  2. (op bedrijfsniveau) hydrologisch neutraal worden uitgevoerd, conform artikel 13.1, voor wat betreft:
    1. het oppervlaktewater;
    2. het grondwater;
    3. de impact op de waterkwaliteit;
  3. het bevoegd gezag voorafgaand aan de vergunningverlening advies heeft ingewonnen en gekregen bij het betrokken waterschap ter toetsing van voorgestelde voorziening(en) aan de actuele wet- en regelgeving voor de onder sub b opgenomen criteria.  
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.7.1 Wijziging naar ‘Wonen’
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' met de daarbij behorende en rechtsreeks verbonden gebruiks- en bouwaanduidingen wijzigen in de bestemming 'Wonen', voor zover het gaat om de bedrijfswoning met de bijbehorende grond. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf is beëindigd en hervatting van de bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan;
  2. bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  3. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen, erf, tuin en verharding en heeft een omvang van maximaal 2.500 m2;
  4. de overige gronden van het voormalige bestemmingsvlak 'Bedrijf' krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
  5. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 100 m2, behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 12.8. Dan mag de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m2 bedragen;
  6. splitsing in meerdere woonfuncties mag uitsluitend plaatsvinden als er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol pand, zoals bepaald in artikel 19.7.3 'Wijziging voor splitsing van een cultuurhistorisch waardevolle woning’, zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Someren - deelgebied 3’ met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02020022-VS01;
  7. voor het overige wordt ook voldaan aan de bepalingen van artikel 19 'Wonen' zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Someren - deelgebied 3’ met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02020022-VS01;
  8. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, architectonische en/of landschappelijke waarden bezit;
  9. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2.
 
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:
  1. dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.  
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
  1. Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bestaande gebouwen aanwezig zijn;
  2. Herbouw is toegestaan op of binnen de bebouwingscontour van bestaande bebouwing, waarbij de bouwregels uit de onderliggende enkel- en/ of dubbelbestemming(en) van toepassing zijn. 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 m1.
  
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen van bouwwerken voor de voor deze gronden geldende onderliggende enkel- en/of dubbelbestemmingen buiten de bestaande bebouwingscontour, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering:
  1. het doelmatig functioneren en de continuïteit van de in artikel 5.1 omschreven bestemming niet wordt aangetast;
  2. voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de watergang dan wel -kering;
  3. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende enkel- en/of dubbelbestemming(en).  
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  2. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.  
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
  2. het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het vellen of rooien van het houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  4. het bebossen of het aanleggen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet met een dergelijke vegetatie begroeid waren;
  5. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  6. het graven van sleuven.  
5.5.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.5.1 is niet vereist voor:
  1. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  2. werken en/of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen
  3. werken en/of werkzaamheden gerelateerd aan de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 3. 
5.5.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. de werken en/of werkzaamheden verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming zijn toegekend;
  2. het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
    1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
 
7.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
 
Wanneer gronden in het plan tevens zijn aangewezen voor één of meer dubbelbestemmingen moeten, indien sprake is van strijdigheid tussen de verschillende regels, de volgende voorrangsregels in acht worden genomen:
  1. de regels in de dubbelbestemming(en) die van toepassing zijn gaan vóór de regels die in andere bestemmingen voor de gronden gelden;
  2. indien voor gronden meerdere dubbelbestemmingen van toepassing zijn, geldt het strengste regiem ten aanzien van al deze dubbelbestemmingen.
 
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken. 
8.2 Bestaande afwijkende maten en hoeveelheden
  1. Indien afstandsmaten tot de bestemmingsgrens en/of de (as van de) openbare weg tot bestaande bouwwerken en/of de bouw- en/of goothoogten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet voldoen en op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 en/of hoofdstuk 3 bepaald is, dan mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal danwel minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van volledige sloop en (her-)bouw van bouwwerken, zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is het bepaalde onder sub a alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op exact dezelfde plaats en met inachtneming van geldende bouw- en goothoogten, danwel een minder afwijkende bouw- en goothoogte. 
8.3 Ondergronds bouwen
 
8.3.1 Algemeen
 
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,50 m1 onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen bouwvlakken toegestane bebouwing met uitzondering van dierenverblijven en andere gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.
 
8.3.2 Afwijken voor het ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing buiten de gevelgrenzen van de bovengrondse bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. er is sprake van maximaal één ondergrondse bouwlaag, tot maximaal 3,50 m1 onder peil;
  2. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt voor de huisvesting van de veestapel;
  3. de totale oppervlakte van ondergrondse bebouwing binnen een bouwvlak mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m2;
  4. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m1 te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat, dan is deze afstand bepalend;
  5. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2;
  7. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw. 
8.4 Het bouwen van bouwwerken voor geleiding van bomen
 
Voor het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen gelden de volgende bepalingen:
  1. de constructies mogen uitsluitend binnen een bouwperceel worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van de constructie mag niet meer bedragen dan 5,00 m1;
  3. de constructie voor het (ge)leiden van bomen mag op niet minder dan 0,50 m1 uit de bouwperceelgrens worden gebouwd;
  4. de bomen moeten ten allen tijde vanaf het eigen bouwperceel gesnoeid kunnen worden;
  5. er mag geen sprake zijn van overhangende takken over de bouwperceelgrens. 
8.5 Nadere eisen bij bouwactiviteiten 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen en de vormgeving van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op een bouwperceel.
  2. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    1. indien dit noodzakelijk is voor de bescherming en waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig danwel landschappelijke beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing van de bebouwing in de omgeving;
    2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
 
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Vrijwaringszone - vaarweg
 
9.1.1 Algemeen
 
De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn, behalve voor de daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.
 
9.1.2 Bouwregels
 
Op gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' is het, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), verboden enig bouwwerk te bouwen, met uitzondering van de met vaarweg verband houdende bouwwerken.
 
9.1.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.1.2 voor het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemming(en) indien de belangen van de vaarweg niet worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hier voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies in bij de betrokken beheerder van de vaarweg.
 
9.2 Overige zone - groenblauwe mantel
 
9.2.1 Algemeen
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van:
  1. het watersysteem en daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken;
  2. de landschappelijke waarden en kenmerken.
9.2.2 Ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel
 
In aanvulling op de regels elders in dit plan gaan ontwikkelingen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gepaard met een positieve bijdrage aan:
  1. de bescherming en ontwikkeling van de waarden als bedoeld in artikel 9.2.1;
  2. de beeldkwaliteit zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2. 
9.3 Functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1'
 
9.3.1 Algemeen 
  1. In afwijking van de regels elders in dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' uitsluitend bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen.
  2. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' moet de landschappelijke inpassing overeenkomstig bijlage 3 ‘Landschappelijke inpassing Jan Smitslaan 1’ of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd en als dusdanig in stand worden gehouden. 
9.3.2 Bouwregels
  1. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan.
  2. Het bepaalde onder sub a is van toepassing ongeacht eventuele bouw-, gebruiks- en/of afwijkingsregels van andere op de gronden voorkomende (dubbel)bestemmingen elders in dit plan.
  3. Percelen en delen van percelen met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing1' worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht. 
9.3.3 Regels voor het uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden
 
9.3.3.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1’ de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. erfbeplanting, landschappelijke inpassing en voorzieningen ten behoeve van hydrologisch neutraal bouwen en/of gebruiken te verwijderen voor zover deze voorzieningen en maatregelen zijn opgenomen in bijlage 3;
  2. (half)verhardingen aan te leggen. 
9.3.3.2 Uitzonderingen
 
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 9.3.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
  1. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  3. welke het normale onderhoud en beheer betreffen. 
9.3.3.3 Toelaatbaarheid
 
De in artikel 9.3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. de werken en/of werkzaamheden zijn opgenomen in een aangepaste landschappelijke inpassingsplan dat kwalitatief en kwantitatief gelijk gesteld kan worden met het landschappelijke inpassingsplan uit bijlage 3 en als dusdanig is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
  2. het aangepaste landschappelijke inpassingsplan als voorwaardelijke bepaling en instandhoudingsverplichting wordt opgenomen in de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.3.1.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijken voor het houden van evenementen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied met dien verstande dat:
  1. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen ten minste de aspecten geur, geluid en veiligheid;
  3. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.
10.2 Afwijken van de maatvoering met maximaal 10%
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor een andere maatvoering dan de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale bouwmaten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en/of bebouwingspercentages tot maximaal 10% van die maten en/of percentages, met dien verstande dat:
  1. de afwijking vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing noodzakelijk is;
  2. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking van deze maten zijn opgenomen;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2.
10.3 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de bestemmingsgrens
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de minimaal vereiste afstand tot de bestemmingsgrens, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  2. er moet worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  3. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  4. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  5. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2.
10.4 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de (as van de) weg
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor het bouwen op een kleinere afstand tot de (as van de) weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting is aangetoond;
  2. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  4. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  5. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bouw- of bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m1 te worden aangehouden. 
10.5 Afwijken voor het bouwen op grotere afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de maximale afstand van 20 meter tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bijgebouwen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  2. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  3. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  4. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2. 
10.6 Afwijken voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen buiten een bouwvlak
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub b voor het bouwen van terreinafscheidingen met een grotere bouwhoogte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 2,50 m1;
  2. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  3. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2. 
10.7 Afwijken voor het oprichten van buitenrijbanen voor paarden buiten een bouwvlak
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub a voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, direct aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of daarmee gelijk te stellen bestemming waar een (bedrijfs-)woning en gebouwen opgericht mogen worden en/of aanwezig mogen zijn;
  2. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  3. de afstand van de buitenrijbak tot enige (bedrijfs-)woning van derden bedraagt minimaal 50 m1;
  4. de oppervlakte van de buitenrijbaan bedraagt maximaal 1.200 m2;
  5. de bouwhoogte van de afscheiding van de rijbak bedraagt maximaal 1,50 m1;
  6. per buitenrijbak zijn maximaal 4 lichtmasten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6,00 m1;
    2. binnen een afstand van 100 m1 van gronden met de bestemming 'Natuur', 'Bos' en/of de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn geen lichtmasten toegestaan.
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2.
 
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  2. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.
  3. Uitgangspunt voor 'omgaan met afstromend hemelwater' is de voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden – bergen – afvoeren.
  4. Indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak, vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap. 
11.2 Waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit
 
11.2.1 Algemeen
  1. Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het bij de ontwikkeling betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een landschappelijke inpassing en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
    2. nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
    3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling.
  2. Alle ruimtelijke ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling worden aangemerkt, moeten vergezeld gaan van een landschappelijk inpassingsplan, dat voldoet aan het beeldkwaliteitsplan buitengebied. 
11.2.2 Principe van zorgvuldig ruimtegebruik
 
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 11.2.1 sub a, houdt in ieder geval in dat:
  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik. 
11.3 Waarborgen van de belangen van derden en andere aanwezige waarden
 
Het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere aanwezige waarden en belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
 
11.4 Parkeren, laden en lossen
 
11.4.1 Algemeen
 
Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, moet een ontwikkeling voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als ook (verkeers)ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
  1. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding, binnenplanse afwijking en/of een (functie)wijziging;
  2. de noodzakelijke parkeervoorzieningen en verkeersruimte(n) als dusdanig en feitelijk voor onbepaalde tijd in stand moeten worden gehouden;
  3. voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en verkeersruimte(n) worden de parkeerkencijfers en parkeernormen van het CROW gebruikt;
  4. de te realiseren voorzieningen mogen zich in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende bouwperceel bevinden, doch uitsluitend binnen het geldende bestemmingsvlak. 
11.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm(en) indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
 
11.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen in verband met een andere wijze van oplossen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
11.4.4 Minimale afmeting van parkeerplaatsen
 
Een ruimte voor het parkeren van voertuigen moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s c.q. bedrijfswagens. Hierbij gelden de volgende minimale afmetingen:
  1. voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte voor personenauto’s:
    1. bij haaksparkeren: ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1;
    2. bij langsparkeren: niet mogelijk en toepasbaar;
  2. voor een reguliere parkeerruimte voor personenauto’s:
    1. bij haaksparkeren: ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1;
    2. bij langsparkeren: ten minste 1,80 m1 bij 5,50 m1;
  3. voor parkeren ten behoeve van bedrijfswagens moet de benodigde parkeerbehoefte en –ruimte op basis van de bedrijfsvoering en/of een melding Activiteitenbesluit danwel Omgevingsvergunning milieu concreet in beeld worden gebracht.
 
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, zoals bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Jan Smitslaan 1, Someren’.