direct naar inhoud van Regels
Plan: Laan ten Boomen 30 Lierop
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02020003-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Laan ten Boomen 30 Lierop' van de gemeente Someren.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0847.BP02020003-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Verbeelding

De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 Aanbouw

Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aan huis verbonden bedrijf

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de hoofdfunctie in een hoofdgebouw met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.8 Aan huis verbonden beroep

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de hoofdfunctie met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.9 Aardkundige waarden

Waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.10 Abiotische waarden

Geheel van waarden in verband van het abiotische milieu ( = niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.11 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 Bebouwingsconcentratie

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.13 Bebouwingscluster

Een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.

1.14 Bebouwingslint

Een lijnvormige verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied, enkelzijdig of dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet- buitengebiedfuncties.

1.15 Bedrijf

Een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden uitgeoefend.

1.16 Beeldkwaliteit:

het samenstel van de beoordeling van:

  • a. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • b. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • c. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • d. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • e. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • f. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  • g. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • h. abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.17 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:

het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.

1.18 Bestaande bebouwing

Legale bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften;

1.19 Bestaand gebruik

Het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.20 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.23 Bewoning

Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.24 Bijgebouw

Een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 Bodemingreep (diepte, oppervlakte)

Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.

De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.26 boerderij/boerderijgebouw/woonboerderij:

een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.

1.27 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 Bouwen, ondergronds:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.29 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.30 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.31 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.33 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 Carport

Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.35 Cultuurhistorische waarden

Waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.36 Dagbesteding

Een zinvolle besteding van de dag, ter vervanging van school en/of werk, voor bijvoorbeeld mensen met een lichamelijke- of verstandelijke beperking, mensen met psychiatrische problemen of voor ouderen.

1.37 Dagrecreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.

1.38 Detailhandel

bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 Dienstwoning

een woning, gelieerd aan de zorginstelling, welke uitsluitend mag worden bewoont door werknemers van de instelling.

1.40 Erfinrichtingsplan:

een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.

1.41 Erotische dienstverlening

Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.42 Escortbedrijf

Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.

1.43 Extensief recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.44 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 Gebruiken

Gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.46 Groene erfinrichting

Groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.

1.47 Groenvoorzieningen

Allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.48 Halfverharding

Een halfverharding bestaat uit onsamenhangend materiaal dat meer draagkracht levert dan de originele grond. Voorbeelden van verhardingsmaterialen zijn grind, gebroken puin (menggranulaat),gebroken natuursteen of grastegels.

1.49 Hobbymatig

Uitvoeren van activiteiten in de vrije tijd waarbij geen sprake is van een bedrijfsmatige activiteiten en/of bedrijvigheid.

1.50 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.51 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.52 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.53 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium

Het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

1.54 Infiltratie

Het indringen van water in de bodem.

1.55 Infiltratievoorziening

Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.56 Landschapselement

Een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.

1.57 Landschappelijke waarden

Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-

ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.58 Maaiveld:

De bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

1.59 Maatschappelijke voorziening:

Educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorziening.

1.60 Milieucategorie

De milieucategorie die aan een bepaalde bedrijfsactiviteit is toegekend in de Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ISBN 9789012130813, zoals deze luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.61 Natuurwaarden

De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.62 Ondergeschikte functie

Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.63 Peil:
  • 1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang.
  • 2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.64 Piekberging ( hemelwater)

Een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen;

1.65 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.66 Recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

1.67 Recreatieve nevenactiviteiten

Een aanvullende, ondergeschikte recreatieve activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.

1.68 Verblijfsrecreatie

Een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

1.69 Verhard oppervlak

De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.70 Voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.71 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.72 Woning/ wooneenheid

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.73 Zorgappartement

Een appartement gelieerd aan de zorginstelling, uitsluitend bestemd voor bewoners van deze zorginstelling die daar wonen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de as van de weg:

tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 het peil:

Het peil wordt als volgt gemeten:

  • a. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor:
    • 1. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeren';
  • b. Groenvoorzieningen;
  • c. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. Extensief recreatief medegebruik;
  • e. Zorgdoeleinden in de vorm van dagbesteding waarbij geldt dat:
    • 1. de dagbesteding is gelieerd aan de hoofdactiviteit zoals bepaald in 4.1 en;
    • 2. onderschikt blijft aan de hoofdactiviteit.

3.2 Bouwregels

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden. De hoogte mag maximaal 2,50m¹ zijn.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Schuilgelegenheid voor dieren

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. De schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • b. Een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’;
  • c. Aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk - Buitengebied' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;
  • d. Per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m2;
  • e. De schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m1 en ten hoogste 10 m1 van de bestemmingsgrens;
  • f. De schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;
  • g. De maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m1;
  • h. De maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m1;
  • i. De dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
  • j. De oppervlakte is maximaal 25 m2;
  • k. Binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  • l. Aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  • m. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. Het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. Het aanleggen van oppervlakteverhardingen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' waar halfverharding is toegestaan;
  • c. Het plaatsen van zeecontainers;
  • d. Het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • e. Het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  • f. Het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, horeca, detailhandel of bedrijf, behoudens de verkoop, als nevenactiviteit, van ter plaatse gekweekte of verbouwde producten.
  • g. Het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • h. Het gebruik van opstallen voor bewoning;
  • i. Het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
  • j. Het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • k. Het gebruik van gronden voor lawaaisporten.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. Het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. Het verwijderen van landschapselementen;
  • d. Het verwijderen van onverharde wegen of paden.

3.5.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. Werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. Werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

Artikel 4 Maatschappelijk - Buitengebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Buitengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Maatschappelijke doeleinden in de vorm van een zorginstelling voor nachtverblijf en dagbesteding van maximaal 12 personen met een verstandelijke of lichamelijke beperking en/of autisme spectrum stoornis, tevens dienen alle bewoners een CIZ-zorgindicatie te bezitten;
  • b. Ter plaatse zijn maximaal 12 zorgappartementen toegestaan;
  • c. Een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. Dagbesteding als maatschappelijke nevenfunctie;
  • e. Aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 4.4.2;
  • f. Waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • g. Verhardingen;
  • h. Groenvoorzieningen;
  • i. Tuinen en erven;
  • j. (Onverharde) paden en wegen;
  • k. Detailhandel, bestaande uit verkoop van ter plaatse vervaardigde eigen producten, is als ondergeschikte functie vanuit bestaande bebouwing toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • l. Extensief recreatief medegebruik;

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven doeleinden;
  • b. Per bestemmingsvlak is één hoofdgebouw toegestaan;
  • c. Bij herbouw mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  • d. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.

4.2.2 Hoofdbebouwing
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'woonboerderij' geldt de bestaande inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
  • b. De bestaande goothoogte geldt als maximum goothoogte.
  • c. De bestaande hoogte geldt als maximum hoogte.

4.2.3 Bijgebouwen
  • a. De oppervlakte van de bijgebouwen mag maximaal 250 m² zijn.
  • b. De maximaal toegestane hoogte is 5,5m¹.
  • c. De maximaal toegestane goothoogte is 3m¹.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder b en c geldt voor cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen dat de bestaande goot- en bouwhoogte geldt als maximum hoogte.

4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1;
  • b. De bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  • c. De bouwhoogte van antenne- en lichtmasten is maximaal 5 m1;
  • d. De bouwhoogte van speeltoestellen is maximaal 4 m1.

4.2.5 Hogere grenswaarden

Bij het realiseren van de toegelaten bestemming en/of functies moet worden voldaan aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarde (Bijlage 1) en de daarin opgenomen voorwaarden.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afstand tot bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in

artikel 4.2.4 onder c, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1

tot de bestemmingsgrens.

Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
  • b. er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  • c. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. groene erfinrichting en landschappelijke inpassing zijn duurzaam geborgd;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval

verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel

of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  • b. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  • c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, horeca of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • e. het gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens conform het gebruik zoals beschreven in 4.1;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan.

4.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de hoofdfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
  • c. de beroepsactiviteit mag uitsluitend in het hoofdgebouw worden uitgeoefend;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • e. parkeren vindt plaats binnen de daarvoor aangewezen aanduiding;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  • g. detailhandel, behoudens het bepaalde in 4.1 is niet toegestaan.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Maatschappelijk - Buitengebied' te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. De maatschappelijke functie is beëindigd en hervatting van de bedrijfsactiviteiten ligt niet meer in de rede;
  • b. Bewoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het hoofdgebouw;
  • c. Ter plaatse mogen maximaal twee wooneenheden aanwezig zijn;
  • d. Het bestemmingsvlak ten behoeve van ‘Wonen’ heeft een grootte van maximaal van 2.500 m² en beslaat het voormalige bedrijfsgebouw met bijgebouw(en), erf, tuin en verharding.
  • e. Per woning is één vrijstaand bijgebouw toegestaan van maximaal 100 m², met dien verstande dat de reeds aanwezige en tevens legaal opgerichte bijgebouwen behouden mogen blijven;
  • f. Er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • g. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar

voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de

archeologische waarden van de gronden.

5.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die

op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 250 m2 en/of een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden verstoord.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

5.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en/of een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m2;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige, alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar

voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de

archeologische waarden van de gronden.

6.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die

op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 250 m2 en/of een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden verstoord.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningsplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

6.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en/of een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m2;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige, alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 7 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarde en de ruimtelijke structuur van het beschermd dorpsgezicht Laan ten Boomen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het elders in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mag er op de onderhavige gronden niet worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder 7.2 voor het bouwen ten dienste van de andere bestemmingen met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarde en/ of de ruimtelijke structuur;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de Rijksdienst voor de Cultureel erfgoed en de gemeentelijke monumentencommissie.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
  • c. Het graven, dempen of verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van sloten en greppels.
  • d. Het vellen of rooien of het aanbrengen van hagen, bomen of ander opgaand houtgewas.
  • e. Het aanleggen, verharden of veranderen van wegen, paden, inritten, bermen, parkeerplaatsen, erfverhardingen of andere oppervlakteverhardingen.

7.4.1 Uitzondering op het vergunningvereiste

Het onder 7.3 omschreven verbod geldt niet voor een werk, geen bouwwerk zijnde of voor werkzaamheden:

  • a. Die van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van de overeenkomstig deze dubbelbestemming te beschermen waarden;
  • b. Die behoren tot het normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de tevens geldende overige detailbestemmingen;
  • c. Indien daarvoor op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijke monumentenverordening reeds een vergunning is vereist met het oog op de bescherming van aanwezige waarden.

7.4.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

7.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door het werk of de werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarde en/ of de ruimtelijke structuur dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Zo nodig kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden of ter compensatie van waarden die verloren zullen gaan.
  • c. Vooraf wordt advies wordt ingewonnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen tevens bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

Op de in 8.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van (ver)bouwen conform de andere bestemmingen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. het (ver)bouwen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.
  • b. vooraf wordt advies wordt ingewonnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en de gemeentelijke monumentencommissie.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden bebouwing op de in artikel 8.1 bedoelde gronden geheel of gedeeltelijk te slopen.

8.4.1 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

8.4.2 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door het werk of de werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Zo nodig kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden of ter compensatie van waarden die verloren zullen gaan.
  • c. Vooraf wordt advies wordt ingewonnen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

10.2 Bestaande maten en hoeveelheden
  • a. indien afstanden tot de bestemmingsgrens, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her-)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

10.3 Ondergronds bouwen
10.3.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

10.3.2 Afwijken van de regeling

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m².
  • b. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
  • c. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  • d. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 12.2;
  • e. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik ten behoeve van het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied, zoals de agrarische dagen, met dien verstande dat:

  • a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  • c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

11.2 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  • b. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

11.3 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting dient te worden aangetoond;
  • b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  • d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  • e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  • b. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
  • c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 200 m2 vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen en het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.

12.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
12.2.1 Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen vergezeld te gaan van een eigen beeldkwaliteitsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
    • 1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
    • 2. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • b. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  • c. er is sprake van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening.

12.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 12.2.1, houdt in ieder geval in dat:

  • a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

12.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

12.4 Parkeren, laden en lossen
12.4.1 Algemeen
  • a. Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
    • 1. Dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
    • 2. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;
    • 3. Voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden.
  • b. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
  • c. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

12.4.2 Afmeting parkeerplaatsen

Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt;
  • b. indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m1 bij 5,50 m1 en ten hoogste 3,25 m1 bij 6,00 m1 bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
  • b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • c. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • d. het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • e. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


Regels van het bestemmingsplan 'Laan ten Boomen 30 Lierop'.