1.1 Plan
Het bestemmingsplan "Michelslaan 11-11A" van de Gemeente Someren.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02017007-VS01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 Verbeelding
De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aan huis verbonden bedrijf
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.7 Aan huis verbonden beroep
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.
1.8 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB)
Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.
1.9 Afhankelijke woonruimte
Een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.10 Agrarisch bedrijf
Inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.11 Agrarisch gebruik/doeleinden
Het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
1.12 Agrarische waarden
De waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.
1.13 Architectonische waarden
De waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.
1.14 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 Bedrijf
Een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden uitgeoefend.
1.16 Bedrijfsgebouw
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
1.17 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.18 Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteit is het samenstel van de beoordeling van:
- de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
- de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
- het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
- de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
- het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
- kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.
- staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
- abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.19 Beeldkwaliteitplan
het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.
1.20 Besluit omgevingsrecht (Bor)
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.21 Bestaande bebouwing
Bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
1.22 Bestaand gebruik
Gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
1.23 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.24 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.26 Bewoning
Het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.27 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.28 Bijgebouw
Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.29 Bodemingreep (diepte, oppervlakte)
Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
1.30 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.31 Bouwen, ondergronds
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.32 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.33 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.34 Bouwperceel
een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.35 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.36 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.37 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.38 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV)
Instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten.
1.39 Carport
Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.40 Cultuurhistorische waarden
Waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.41 Cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting)
Geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.
1.42 Dagrecreatie
Het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.43 Dagrecreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.
1.44 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.45 Dierenverblijf
Gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
1.46 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.47 Erfbeplanting
Visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.48 Erfinrichtingsplan
Een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
1.49 Erotische dienstverlening
Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
1.50 Escortbedrijf
Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.
1.51 Extensief recreatief medegebruik
Het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.52 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.53 Gebruiken
Gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.54 Geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.55 Groenvoorzieningen
Allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.56 Grondgebonden veehouderij
Veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:
- de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;
- tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
- tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
- indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
1.57 GVE (groot vee-eenheid)
Eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe.
1.58 Hokdierhouderij
Veehouderij met uitzondering van melkrundveehouderij, schapenhouderij en nertsenhouderij.
1.59 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.60 Horecabedrijf
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/ of het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.61 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater
Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwater.
1.62 Hydrologisch neutraal ontwikkeling met betrekking tot het grondwater
Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.
1.63 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium
1.64 Infiltratie
Het indringen van water in de bodem.
1.65 Infiltratievoorziening
Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
1.66 Kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.67 Kampeerterrein
Een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.68 Kamperen
Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.
1.69 Kwaliteitsverbetering
Een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
1.70 Landschapselement
Een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.
1.71 Landschappelijke waarden
Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel- ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.72 Mestbewerking
De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
1.73 Milieucategorie
De milieucategorie die aan een bepaalde bedrijfsactiviteit is toegekend in de Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ISBN 9789012130813, zoals deze luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.74 Milieuhygiene
Het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.
1.75 Natuur Netwerk Brabant
Een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.76 Natuurwaarden
De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
1.77 Nevenactiviteit/nevenfunctie
Ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
1.78 Niet-agrarisch bedrijf
Een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet- agrarische diensten.
1.79 Omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.80 Ondergeschikte functie
Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.81 Ondersteunende voorziening
Gebouw en/of functie welke ten dienste staat van de maatschappelijke en/of recreatieve functie.
1.82 Ondersteunende detailhandel
Detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.83 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.84 Overkapping
Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.85 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en besteedbaar en afsluitbaar is.
1.86 Peil
Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang;
In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.87 Perceel
Zie bouwperceel.
1.88 Plattelandswoning
Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.
1.89 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.
1.90 Ruimtelijke kwaliteit
Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.91 Stacaravan
Een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
1.92 Stalderingsgebied
Gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.
1.93 Teeltondersteunende voorzieningen
Ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:
- (teelt)ondersteunende kas:
een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
- hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
- hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
- lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:
permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
- containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
- containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
- lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
- overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
1.94 Tuin
Een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen.
1.95 Veehouderij
Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.96 Verblijfsrecreatie
Een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
1.97 Verhard oppervlak
De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.98 Interim Omgevingsverordening
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
1.99 Volwaardig agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfs-economisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
1.100 Voorgevellijn
De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.101 Wabo
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.102 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.
1.103 Woning/wooneenheid
Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
1.104 Zorgvuldige veehouderij
Een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 het peil:
Het peil wordt als volgt gemeten:
- Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
- In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
- de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ is tevens een veehouderij toegestaan;
- binnen het agrarisch bedrijf zijn een werkplaats voor het eigen bedrijf, opslagruimte en een brijvoerkeuken toegestaan overeenkomstig de plattegrondtekening bij de milieumelding met Omgevingsvergunning beperkte milieutoets d.d. 6 januari 2020, als opgenomen in bijlage 1 bij de regels;
- ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke vorm van agrarisch- plattelandswoning’ is bewoning van de bedrijfswoning door derden die geen relatie hebben met het agrarisch bedrijf toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landbouwmachines' is de handel in en het onderhoud van landbouwmachines als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf toegestaan;
- ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ zijn de gronden bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
- ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is uitsluitend een inrit en erfverharding ter ontsluiting van het perceel toegestaan;
- bedrijfswoning(en), tenzij anders aangeduid. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen uit artikel 3 lid 4.2;
- mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest afkomstig van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij;
- mestopslagsilo’s;
- voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie;
- permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
- verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- tuinen en erven;
- de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing;
- verkoop van ter plaatse geproduceerde producten is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- extensief recreatief medegebruik.
3.2.1 Algemeen
- op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemming;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het aanleggen van verhardingen niet toegestaan.
- ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2;
- de dakhelling dient tussen de 20 en 60 graden te zijn
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en ondersteunende kassen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m1;
- de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
- de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
- de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ heeft de oppervlakte van de gebouwen en teeltondersteunende kassen ten behoeve van de veehouderij, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), ten hoogste de omvang die:
- 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
- gebouwd mag worden krachtens een vóór 1 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
- die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
- de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m².
- de teeltondersteunende kassen dienen te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft;
- binnen gebouwen mogen dieren – al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
3.2.3 Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij buiten de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'
In afwijking van
artikel 3 lid 2.2 sub e kan omgevingsvergunning worden verleend voor ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij (bestaande uit een toename van de oppervlakte van de dierenverblijven), mits:
- er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de Interim Omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
- een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim Omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
- de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
- is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
- ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ geldt voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 7.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische doeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:
- reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
- de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de bouwhoogte van luchtwasser en combi-wassers is maximaal 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m1 en 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m1;
- de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de bouwhoogte van terrein-, erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1;
- de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m1 uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.
3.2.5 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen
Ten aanzien van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:
- per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan.
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning toegestaan;
- bij herbouw mag de bedrijfswoning of plattelandswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
- de bedrijfswoning of plattelandswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
- indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
- voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;
- de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
- de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m'1;
- de dakhelling dient tussen de 20 en 60 graden te zijn;
- de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
- de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1';
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2.
3.2.6 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning/plattelandswoning
Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- per bedrijfswoning of plattelandswoning is een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m2;
- in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’ een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 263 m2 toegestaan;
- de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
- in afwijking van het bepaalde onder c. is ter plaatse van de maatvoering ‘maximum goothoogte’ die specifieke hoogte toegestaan;
- de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
- in afwijking van het bepaalde onder e. is ter plaatse van de maatvoering ‘maximum bouwhoogte’ die specifieke hoogte toegestaan;
- bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning of plattelandswoning te worden gebouwd;
- de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
- de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
- de maximale afstand van het bijgebouw tot de woning bedraagt 20 m1;
- het bepaalde onder h. geldt niet indien de bestaande afstand van een vergund of krachtens overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning al meer bedraagt, dan geldt deze afstand voor dit gebouw als maximaal toegestaan;
- bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw als bedoeld onder i. geldt 20 m1 als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning/plattelandswoning
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
per bedrijfswoning of plattelandswoning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
- oppervlakte niet meer dan 20 m2;
- bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
- de carport dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning of plattelandswoning te worden gebouwd;
- afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
- de afstand van de as van de weg is ten minste 15 m1;
- de maximale afstand van de overkapping tot de woning bedraagt 20 m1;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1;
- de bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m1 uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd, waarbij de bomen vanaf het eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkende dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.1 sub d voor een afwijkende dakhelling. Een bedrijfsgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
- de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 9 lid 2.
3.3.2 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub e, voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- veehouderij’ indien:
- is geborgd dat de bebouwing niet gebruikt wordt voor de uitoefening van een gevestigde veehouderij; of
- het voorzieningen betreft – geen gebouwen zijnde – voor de opslag van ruwvoer.
3.3.3 Afwijkende goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2, onder a en b, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 10 m¹ mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,5 m¹ mag bedragen.
Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
- er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/ of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
- de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2
3.3.4 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub c en
artikel 3 lid 2.4 onder b t/m h, ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
- de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
- er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
- er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
- de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
- er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
- de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2.
3.3.5 Torensilo
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub b, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m¹. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
- de bouwhoogte mag maximaal 25 m1 zijn;
- er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
- de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2;
- de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
- de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m¹ van de as van de weg;
- de landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd.
3.3.6 Terreinafscheidingen/erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van
artikel 3 lid 2.4 en
artikel 3 lid 2.7 met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m
1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
- de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemming;
- aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2.
3.3.7 Herbouw bedrijfswoning/plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.5, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning of plattelandswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
- de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m1 van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m1 uit de as van de weg waarvan wordt gebouwd;
- in het geval van het herbouw van een plattelandswoning, dient herbouw plaats te vinden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
- de bedrijfswoning of plattelandswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
- de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
- de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
- met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
- de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning of plattelandswoning is duurzaam verzekerd;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van, omschakeling naar en een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijven van geitenhouderijen, waarbij onder ‘bestaande oppervlakte’ wordt verstaan:
- de oppervlakte dierenverblijf die op 7 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
- de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een voor 7 juli 2017 verleende vergunning.
- veehouderij, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’;
- het huisvesten van tijdelijke werknemers;
- het gebruik van gebouwen anders dan de bedrijfswoning of de plattelandswoning voor bewoning;
- het binnen gebouwen houden van dieren niet op de grond, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;
- het gebruik van gebouwen en overkappingen die op 21 september 2013 niet in gebruik waren ten behoeve van de huisvesting van dieren behoudens wanneer daarvoor een vergunning is verleend;
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een manege;
- het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
- het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en).
- er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven in lid k indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
- er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven in lid k indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een gedocumenteerde melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aanwezig is;
- het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van (de vestiging van of wijziging naar) een gebruiksgerichte paardenhouderij;
- het plaatsen van zeecontainers;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca, tenzij het vergunde ondersteunende of routegebonden horeca betreft.
3.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m2;
- de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
- de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
- er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
- detailhandel is niet toegestaan;
- reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
3.4.3 Landschappelijke inpassing
Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ dient de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden.
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Michelslaan 11-11a conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
3.4.5 Voorwaardelijke verplichting ontsluiting
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Michelslaan 11-11a conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als de ontsluiting ter plaatse van de functieaanduiding ‘ontsluiting’ is gerealiseerd binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Het gebruik van gebouwen en overkappingen als dierenverblijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 4.1 sub h, ten behoeve van het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en overkappingen als dierenverblijf.
Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
- er is sprake van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de Verordening ruimte;
- een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
- de landschappelijke inpassing omvat tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak;
- er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
- is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;
- er is geen sprake van andere dan onder a tot en met f genoemde milieuhygiënische belemmeringen;
- indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden als er sprake is van mitigerende maatregelen;
- onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt begrepen mitigatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichtings- en beheermaatregelen binnen het betreffende bestemmingsvlak (intern salderen).
- ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ gelden voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 7 lid 1;
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening verplicht is gesteld.
3.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
- werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, in de specifieke erfbeplantingsplannen en/of in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
- al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
- groenvoorzieningen;
- landschapselementen;
- infiltratie;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
- extensief recreatief medegebruik.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van
artikel 4 lid 2 sub c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m
1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
- de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming;
- aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
- het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
- het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
- het gebruik van opstallen voor bewoning;
- het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
- het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
- het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- het verwijderen van landschapselementen;
- het verwijderen van onverharde wegen of paden.
4.5.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
- werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
- werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
4.5.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventueel aanduiding, en het in het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
- de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
- de ruimte tussen bouwwerken.
6.2 Bestaande maten en hoeveelheden
- indien afstanden tot de bestemmingsgrens, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
- in het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
6.3.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing met uitzonderingen van gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
6.3.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt ten behoeve van de huisvesting van de veestapel;
- de oppervlakte mag maximaal 10 % van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m2. Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
- de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m1 te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend;
- het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
- afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist;
- de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 overige zone - stalderingsgebied
7.1.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – stalderingsgebied’ gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.
7.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.1.3 Het bouwen van dierenverblijven voor hokdieren
- Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden;
In afwijking van het bepaalde in sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - stalderingsgebied’ toegestaan als bewijs is overlegd dat:
- binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
- ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
- ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
- voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
- Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer;
Het te saneren dierenverblijf als bedoeld in sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
- het betreft een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf;
- het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren;
- In afwijking van het bepaalde onder sub d onder 2) geldt voor veehouderijen die gebruik maken de ‘Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij’, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf;
- Het bewijs dat aan de voorwaarden van sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 10% - regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
- deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
- de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
- de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
- de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 2.
8.2 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
- de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting dient te worden aangetoond;
- er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
- de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
- de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
- de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.
9.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
- alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
- regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
- bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 200 m2 vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen en het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
9.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
9.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
- alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen vergezeld te gaan van een eigen beeldkwaliteitsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
- alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
- nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
- verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
- er is sprake van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
9.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in
artikel 9 lid 2.1, houdt in ieder geval in dat:
- in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
- uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
- uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
9.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
9.4 Parkeren, laden en lossen
9.4.1 Algemeen
ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
- dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
- voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;
- voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden.
- middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;
- middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.4.2 Afmeting parkeerplaatsen
Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- Indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt;
- Indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m1 bij 5,50 m1 en ten hoogste 3,25 m1 bij 6,00 m1 bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Michelslaan 11 - 11a'.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Someren van
5 november 2020
Mij bekend,
de raadsgriffier