direct naar inhoud van Regels
Plan: Kerkendijk 94a en Kerkendijk 134 - 138
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02015011-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kerkendijk 94a en Kerkendijk 134 - 138 met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02015011-VS01 van de gemeente Someren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

1.8 achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een gebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 agrarisch grondgebruik:

een gebruik dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.11 arbeidsmigrant:

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw, dan wel op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.16 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.17 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

1.18 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 functie:

doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.31 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gestapeld(e bebouwing):

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.33 halfvrijstaande bebouwing:

bebouwing bestaande uit maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen en waarbij de andere zijde van het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

1.34 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

1.35 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.38 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.39 overkapping:

een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.40 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse;
  • b. overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.41 twee-aaneen:

twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

1.42 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.43 voorgevelrooilijn:
  • a. de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen.
  • b. de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

1.44 vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

1.45 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.46 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.

2.4 de breedte, diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. het hobbymatig houden van vee;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
  • b. ondergeschikte kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteit;
  • c. ondergeschikte detailhandel behorende bij de bedrijfsactiviteit;
  • d. een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  • e. tuinen behorende bij de bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tuin';
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. opslag;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  • d. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder b en c is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.

 

4.2.3 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, en waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daar achter;
  • d. de breedte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven e;
  • e. een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 meter, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 meter wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 meter wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  • h. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • i. bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°;
  • j. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder c t/m g en i is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • k. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die minder bedragen dan onder e, h en i is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

 

4.2.4 Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 4.2.3 onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de bouwgrens wordt met niet meer dan 1 meter naar de wegzijde overschreden;
  • b. de breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. de afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 meter.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • e. overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 meter voor de voorgevellijn, mits:
    • 1. dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;
    • 2. dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik:

  • a. van de grond:
    • 1. als standplaats voor onderkomens;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen of producten voor zover dit niet rechtstreeks op de bestemming gericht is;
  • b. van de opstallen:
    • 1. voor de uitoefening van enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsomschrijving.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 sub a ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1 en 2.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

De tot 'Groen' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder b bepaalde, mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woondoeleinden;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m² 50%;
    • 2. voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m² 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m².
  • b. Het op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande bebouwingspercentage dat meer bedraagt dan onder a is voorgeschreven, mag als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand' dient een vrijstaande woning te worden gebouwd.
  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • c. Het toevoegen van woningen is niet toegestaan.
  • d. De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
  • e. De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f.
  • f. Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.
  • g. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
  • h. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
  • i. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • j. Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.
  • k. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder d t/m h en j is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • l. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die minder bedragen dan onder f, i en j is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

6.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  • b. Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 4. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
  • c. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m²;
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 4. Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
    • 5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 6.2.1 mag niet worden overschreden.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
    • 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
    • 2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.
    • 3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
    • 4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.
  • e. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder b t/m f is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • f. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die minder bedragen dan onder b t/m f is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

6.2.5 Overkappingen

Bij iedere woning mogen overkappingen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
  • b. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn zoals bepaald in 6.2.4 en achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw een bouwhoogte van maximaal 2 m toe te staan in een naar de weg gekeerde zijdelingse perceelgrens in het geval van hoeksituaties.

6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
    • 2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
    • 3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
    • 4. Detailhandel is niet toegestaan.
    • 5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • b. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
  • b. Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

9.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming 'Wonen' wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².
  • b. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

9.3 Ondergeschikte functie

Indien in de afzonderlijke bestemmingen in Hoofdstuk 2 niet specifiek een regeling is opgenomen voor een ondergeschikte functie, dan mag deze ondergeschikte functie maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grondvloer van het hoofdgebouw als zodanig gebruiken tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².

9.4 Parkeren en laden/lossen
  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van de ontvangst van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, tenzij in de regels van Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
  • b. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging, tenzij in de regels van Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
  • c. Indien het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  • d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
    • 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    • 2. dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;
  • b. het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.

De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:

  • a. de bebouwingstypologie (vrijstaande, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld) wordt aangetast;
  • b. de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
  • c. de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Bepaling ter algemene bescherming van het plan

Wat betreft het bepaalde in artikel 9 lid 2 Woningwet (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;
  • c. brandblusvoorzieningen;
  • d. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • e. bouwen op de weg;
  • f. erf- en terreinafscheidingen;
  • g. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • h. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen

van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kerkendijk 94a en Kerkendijk 134 - 138.