direct naar inhoud van Regels
Plan: Limburglaan 25 en Kraaiendijk 35, tweede vaststelling
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02014008-VS02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Limburglaan 25 en Kraaiendijk 35, tweede vaststelling met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02014008-VS02 van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch grondgebruik

Het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.7 agrarische waarden

De waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.

1.8 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.9 bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bed and breakfast

Het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap- en sanitaire ruimten, - aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.

1.11 bedrijfsgebouw

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Kassen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

1.12 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

1.13 beeldkwaliteitplan

Het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen zoals het luidt op de datum van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.14 bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.15 bestaand gebruik

Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.19 bewoning

Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.20 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw

Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 bodemingreep

Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.22 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel

Een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.25 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 camping

Een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.

1.29 carport

Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.30 dagrecreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.33 kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.34 kampeerterrein

Een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.35 kamperen

Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel

1.36 landschapswaarden/landschappelijke waarden

Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.37 mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.38 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.39 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.40 peil
  • a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.41 perceelsgrens

grens van het bouwperceel.

1.42 recreatiebedrijf

Een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.

1.43 routegebonden horeca

Een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing consumpties worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

1.44 stacaravan

Een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

1.45 teeltondersteunende voorzieningen

Ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren.

Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:

(Teelt)ondersteunende kas

Een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.

Hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaats vindt.

Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en –regenkappen.

Hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd.

Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten.

Lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden

Permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt.

Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

  • containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton.
  • containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.

Lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen, met een hoogte van maximaal 1,5 m, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd.

Hieronder worden in ieder geval verstaan:

Lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen, insectengaas, afdekfolies, acryldoek, vlakveldfolies of vraatnetten.

Overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken

Een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.

1.46 trekkershut

Een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.

1.47 verblijfsrecreatie

Een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

1.48 Verordening ruimte

de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014.

1.49 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.50 wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.51 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.52 wonen

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

1.53 woning / wooneenheid

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.54 woning van derde

een woning die geen binding heeft met het bedrijf waarbij de woning staat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.2 het bebouwingspercentage

Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de breedte van een bestemmingsvlak

Tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.5 de breedte van een bouwperceel

Tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.9 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk

Horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor:
    • 1. het behoud van het open karakter ter plaatse van de aanduiding ‘visueel waardevol, openheid’.

en in het bijzonder

  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. infiltratie;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op of in de voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven bestemming. De hoogte mag maximaal 2,50m¹ zijn. Niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Paardenbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het realiseren van een paardenbak, indien in een bestemmingsvlak geen of onvoldoende ruimte is. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. De paardenbak wordt gesitueerd binnen of direct grenzend aan het bestemmingsvlak in combinatie waarmee de paardenbak wordt gerealiseerd.
  • b. De afstand tot de woningen van derden bedraagt 30 m¹.
  • c. De oppervlakte is maximaal 800 m².
  • d. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 2 m¹, zoals een omheining. Voor lichtmasten geldt een maximale hoogte van 6 m¹.
3.4 Specifieke gebruiksregels

De volgende werken en / of werkzaamheden worden in ieder geval aangemerkt als met de bestemming strijdig gebruik en zijn dus verboden: het aanleggen van mest- of waterbassins van folie.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  • c. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het verwijderen van landschapselementen;
  • e. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • f. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt ( alleen voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol);
  • g. het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zo ver groter dan 200 m².
3.5.1 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.5.2 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiebedrijf in de vorm van een camping in combinatie met caravanstalling ten behoeve van kampeergasten;
  • b. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast;
  • c. routegebonden horeca;
  • d. wonen in:
    • 1. een bedrijfswoning uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het recreatiebedrijf, noodzakelijk is;
    • 2. een woning uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (en zonder enige relatie met het recreatiebedrijf);
  • e. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 4.3.4;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • h. ondersteunende voorzieningen in de vorm van sanitaire ruimten, recreatieruimten, technische ruimten en dergelijke;
  • i. tuinen en erven;
  • j. bouwwerken geen gebouw zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. één bedrijfswoning en één woning;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. bijgebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 (Bedrijfs)woning

Voor het bouwen van een (bedrijfs)woning gelden de volgende regels:

  • a. maximaal één bedrijfswoning en één woning zijn toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1';
  • c. de woning dient te worden gebouwd binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2';
  • d. bij herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt en moet voldaan worden aan de voorwaarden dat de bestaande bedrijfswoning feitelijk wordt opgeheven en overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • g. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • h. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  • i. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  • j. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3, de inhoud van kelders wordt niet meegerekend;
  • k. bestaande totale inhoud van de bedrijfswoning geldt als de maximaal toegestane inhoud;
  • l. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en met het erfinrichtingsplan.
4.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels;

  • a. bedrijfsgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de maximaal toegestane oppervlakte bedraagt 2.000 m2;
  • c. de caravanstalling is uitsluitend toegestaan binnen de (bedrijfs)gebouwen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • d. de maximaal toegestane oppervlakte ten behoeve van caravanstalling is 1.000 m2;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • g. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  • h. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1.
4.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. per (bedrijfs)woning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
  • e. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  • f. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. per (bedrijfs)woning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    • 2. bouwhoogte niet meer dan 3 m;
    • 3. de carport dient op een afstand van ten minste 1,0 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    • 4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
    • 5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  • c. voor erfafscheidingen geldt een bouwhoogte van maximaal 1,0 m vóór de voorgevelrooilijn en van 2,0 m achter de voorgevelrooilijn.
4.2.6 Bestaande maten

In afwijking van het bepaalde onder 4.2.1 tot en met 4.2.5 mogen:

  • a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in de planregels is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in de planregels is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Camping

Voor een camping gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. kampeermiddelen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' toegestaan;
  • b. er zijn maximaal 40 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans, studio's en/of trekkershutten;
  • c. stacaravans, studio's en trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan binnen het gedeelte van het bouwvlak dat is gelegen binnen de aanduiding 'kampeerterrein';
  • d. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
  • e. er dienen voldoende parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie;
  • f. de afstand tot de weg dient tenminste 20 m te zijn;
  • g. de afstand tot woningen van derden dient tenminste 50 m te zijn;
  • h. de afstand tot de perceelsgrens dient tenminste 5 m te zijn;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en met het erfinrichtingsplan.
4.3.2 Bed and breakfast

Voor een bed and breakfast gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
  • c. er dienen voldoende parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2 en met het erfinrichtingsplan.
4.3.3 Routegebonden horeca

Voor routegebonden horeca gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend vanuit de bestaande bebouwing;
  • c. de oppervlakte bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
  • d. er dienen voldoende parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie;
  • e. de afstand tot de weg is ten minste 20 m;
  • f. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
4.3.4 Aan huis verbonden beroepen

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m²;
  • b. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
  • c. de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • e. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • f. er dienen voldoende parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie;
  • g. detailhandel is niet toegestaan;
  • h. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
4.3.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de gronden en bebouwing, als bedoeld in artikel 4.1 lid a, is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig Bijlage 1 Erfinrichtingsplan behorende bij deze regels binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

4.3.6 Overige gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik als:

  • a. opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen;
  • d. het gebruik voor recreatief nachtverblijf van andere bebouwing dan stacaravans, trekkershutten, studio's of bed and breakfast.
  • e. het gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van (bedrijfs)woningen;
  • f. dagrecreatie;
  • g. het aanbieden van horeca anders dan ondergeschikte of routegebonden horeca;
  • h. detailhandel.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.3.6 onder g. en h. voor de verbreding van de dagrecreatieve activiteit en/of de horeca, mits:

  • a. de dagrecreatieve activiteit extensief van aard is;
  • b. het geen gemotoriseerde (lawaai) activiteit betreft;
  • c. de horeca in lijn is met het beleid zoals opgenomen in de beleidsnota 'De kracht van Toerisme' (2011).
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen van bomen.
4.5.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
4.5.3 Rapport en toelaatbaarheid
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1, die betrekking heeft op de voor 'kampeerterrein' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen.
  • b. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hun aan te wijzen ter zake deskundige.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. geen sprake is van verstoring van een vaste verblijfplaats;
    • 2. geen sprake is van verstoring van een vaste aanvliegroute;
    • 3. schade door kapactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen
6.1.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en verder binnen het bestemmingsvlak toegestane bebouwing met uitzonderingen van gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

6.1.2 Afwijken ten behoeve van ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.1.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m²;
  • b. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m te bedragen, behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend;
  • c. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  • d. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 9.2;
  • e. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning of bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
7.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 7.1 onder b. en toestaan dat een bijgebouw bij een woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte, onder de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijgebouw en/ of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijgebouwen bij de woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximum oppervlakte van 75 m²;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijgebouw, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijgebouw of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van de woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijgebouw mag de afstand tot de achtergevel van de woning niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dient dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
  • e. na beëindiging van het gebruik van de afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg dient de situatie in de oorspronkelijke staat te worden hersteld.
7.3 Parkeren en laden/lossen
  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van de ontvangst van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • b. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging.
  • c. Indien het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
  • d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 10%-regeling

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  • b. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.
8.2 Overschrijding bouwgrens

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven dat met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;
  • b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  • d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  • e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m te worden aangehouden.
8.3 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, in het geval de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteit anderszins duurzaam geborgd is en belangen van derden niet onevenredig geschaad worden.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  • b. Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
  • c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen;
  • d. Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
9.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
9.2.1 Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen te worden getoetst en te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  • b. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  • c. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • d. bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan;
  • e. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan;
  • f. het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
  • g. er sprake is van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening ruimte.
9.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 9.2.1, houdt in ieder geval in dat:

  • a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
9.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Limburglaan 25 en Kraaiendijk 35, tweede vaststelling'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Someren van 19 april 2018.

Mij bekend,

de raadsgriffier.