Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Loonbedrijf Kerkendijk 158
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02013021-VS01

Regels

1 Inleidende regels

Toelichting
Sinds 2008 gelden er standaardregels voor het opstellen van bestemmingsplannen. De term "regels" is in de plaats gekomen van "voorschriften" zoals de benaming voorheen luidde. In plaats van de term "plankaart" wordt de term "verbeelding"gebruikt.
Hoofdstuk 1 bestaat uit twee artikelen die van belang zijn voor het gehele bestemmingsplan. In artikel 1 Begrippen wordt een definitie gegeven van een aantal begrippen en termen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten geeft aan hoe er moet worden gemeten om te bepalen of er in een concreet geval wordt voldaan aan de toegestane maatvoering (hoogte, oppervlakte, bebouwingspercentage en dergelijke).

Artikel 1 Begrippen

Toelichting
Een bestemmingsplan moet zo duidelijk mogelijk aangeven wat wel en wat niet op een bepaalde locatie is toegestaan en ook wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Om die duidelijkheid te geven, moet een aantal kernbegrippen dat wordt gebruikt, duidelijk zijn omschreven. In artikel 1 wordt een juridisch sluitende omschrijving gegeven van een aantal begrippen en termen die in het plan voorkomen. Een goede begripsomschrijving biedt duidelijkheid aan iedereen die met het plan te maken krijgt. Immers bij het toetsen van aanvragen zal het bevoegd gezag deze begripsomschrijvingen – moeten- hanteren. Dit geldt ook voor de rechter, die een besluit moet beoordelen als daartegen beroep of hoger beroep is ingesteld

1.1 Plan

Het bestemmingsplan "Loonbedrijf Kerkendijk 158" met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02013021-VS01 van de Gemeente Someren. 

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw

en gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aan huis verbonden bedrijf

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.7 Aan huis verbonden beroep

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.8 Aardkundige waarden

Waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.9 Afhankelijke woonruimte

Een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een
oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.10 Agrarisch-technisch hulpbedrijf

Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking en vergisting;
 

1.11 Agrarisch verwant bedrijf

Een bedrijf met een verwantschap aan de agrarische sector, waarin gebruik wordt gemaakt van land- en tuinbouwmethoden, dieren worden gehuisvest of werkzaamheden voor agrarische bedrijven worden verricht met behulp van landbouwwerktuigen met uitzondering van mestbewerkingsbedrijven. Voorbeelden zijn: dierenasiels, -pensions en -klinieken, gebruiksgerichte paardenhouderijen, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven,, paardenpensions, stalhouderijen, agrarisch loonwerkbedrijven, inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen, veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven en proefbedrijven.

1.12 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwingsconcentratie/kernrandzone

Een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.14 Bebouwingslint

Een lijnvormige verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied, enkelzijdig of dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet- buitengebiedfuncties.

1.15 Bedrijf

Een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden uitgeoefend.

1.16 Bedrijfsgebouw

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Kassen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

1.17 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

1.18 Beeldkwaliteit

Beeldkwaliteit is het samenstel van de beoordeling van:
  1. De plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. De maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. Het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. De beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. Het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. Kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.
  7. Staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  8. Abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.19 Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen en op 29 juni 2011 door de raad vastgesteld.

1.20 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bijbehorend bouwwerk/bijgebouw

Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.26 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 Bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.31 Bestaand gebruik

Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.32 Bewoning

Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.33 Carport

Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.34 Cultuurhistorische waarden

Waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.35 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 Erotische dienstverlening

Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.37 Escortbedrijf

Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.

1.38 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 Gebruiken

Gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.40 Groene erfinrichting

Groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.

1.41 Groenvoorzieningen

Allerleivormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.42 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.43 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt

1.44 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium

Het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

1.45 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 Infiltratie

Het indringen van water in de bodem.

1.47 Infiltratievoorziening

Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.48 Kernrand

Een overgangszone tussen bebouwde kom en buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.49 Landschappelijke waarden

Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.50 Mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.51 Milieucategorie

De milieucategorie die aan een bepaalde bedrijfsactiviteit is toegekend in de Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ISBN 9789012130813, zoals deze luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.52 Natuurwaarden

De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.53 Nevenactiviteit/nevenfunctie

Ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.54 Niet-agrarisch bedrijf

Een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet- agrarische diensten.

1.55 Ondergeschikte functie

Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.56 Ondergeschikt bouwdeel

bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

1.57 Ondergronds bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.58 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.59 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.60 Peil

  1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang. 
  2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.61 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.62 Ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.63 Uitbreiding bedrijf

Vergroting van een bestaand bestemmingsvlak dat aan een bedrijf is toegekend.

1.64 Verhard oppervlak

De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.65 Voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.66 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.67 Woning/wooneenheid

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

Artikel 2 Wijze van meten

Toelichting
Wat geldt voor de begrippen, geldt ook voor de wijze van meten, de manier dus waarop wordt vastgesteld of in een concreet geval voldaan wordt aan de toegestane hoogte, breedte, oppervlakte, onderlinge afstand, etc. Het bestemmingsplan moet duidelijk aangeven hoe er wordt gemeten
 
Algemeen
De bepalingen in deze planregels over plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, schoorstenen en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen.

2.1 Afstand tot de bestemmingsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.2 Afstand tot een perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in een perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 Bebouwingspercentage

Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Breedte van een bestemmingsvlak

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 Lengte c.q. breedte van een bouwwerk

Horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.10 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Toelichting
In dit hoofdstuk wordt per bestemming aangegeven wat de doeleinden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn. Verder wordt zowel voor het bouwen als voor het gebruik aangegeven welke mogelijkheden er zijn om af te wijken. Verder zijn er bij verschillende bestemmingen mogelijkheden om deze te wijzigen in een andere bestemming. Als dit het geval is, wordt dat per bestemming aangegeven.
Zowel voor afwijken als wijzigen geldt dat het gaat om een bevoegdheid. Het is dus geen automatisme waarop men aanspraak kan maken. In de regels zijn de randvoorwaarden aangegeven waaraan het bevoegd gezag, - meestal is dit het college van burgemeester en wethouders -, in ieder geval moet toetsen. In de verschillende artikelen zijn specifieke randvoorwaarden opgenomen en verder zijn algemene bepalingen uit Hoofdstuk 3
( beeldkwaliteit, waarborgen belangen van derden etc.) van toepassing. Maar daarnaast moeten ook andere aspecten, die van belang zijn bij de afweging worden betrokken. Bijvoorbeeld zaken die geregeld zijn in gemeentelijke beleidsnota’s of de Verordening ruimte van de provincie Noord- Brabant.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

Toelichting
De bestemming Agrarisch met waarden- Landschapswaarden is van toepassing op dat gedeelte van het buitengebied waar sprake is van landschappelijke waarden die aandacht en bescherming verdienen. Agrarisch grondgebruik, al dan niet bedrijfsmatig, is hier toegestaan. Op basis van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijziging) zijn er ontwikkelingsmogelijkheden. Deze zijn afhankelijk van de concrete locatie. De aanvaardbaarheid van ontwikkelingen op een bepaalde locatie wordt mede beoordeeld op basis van het beeldkwaliteitplan.
Voor de locaties waar een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, geldt de afzonderlijke bestemming.’ Agrarisch- Agrarisch bedrijf’.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden- Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
  2. Behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor het behoud van het open karakter ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – visueel waardevol, openheid'.
en in het bijzonder:
  1. Extensief recreatief medegebruik.
  2. Groenvoorzieningen.
  3. Infiltratie.
  4. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven bestemming. De hoogte mag maximaal 2,50 m¹ zijn. Niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

De volgende werken en / of werkzaamheden worden in ieder geval aangemerkt als met de bestemming strijdig gebruik en zijn dus verboden: het aanleggen van mest- of waterbassins van folie.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.4.1 Minicamping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 3, ten behoeve van het toestaan van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige afwijking via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
  2. ter plaatse van de minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans, voor zover niet permanent geplaatst, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Bedrijf';
  3. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn gelegen binnen de bestemming 'Bedrijf';
  4. de afstand tot de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;
  5. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;
  6. de afstand tot de perceelsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;
  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 1 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. het verwijderen van landschapselementen;
  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  6. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt ( alleen voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol);
  7. Het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
    1. voor zo ver groter dan 1.250 m² als het veepaden op huiskavels betreft of eigen bedrijfswegen direct aansluitend op een bestemmingsvlak 'Agrarisch- agrarisch bedrijf';  
    2. voor zo ver groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft.
3.5.1 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.5.2 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

Artikel 4 Bedrijf

Toelichting
De bestemming Bedrijf is een verzamelbestemming die naast bestaande niet- agrarische bedrijven ook agrarisch verwante bedrijven omvat. Enkele voorbeelden: ambachtelijke bedrijven, installatie- en/ of reparatiebedrijven, loonwerkbedrijven etc. Er is in het buitengebied van Someren een behoorlijk aantal van dergelijke bedrijven gevestigd. Voor alle locaties geldt dat bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 direct zijn toegestaan. Het is dus mogelijk om binnen deze categorieën naar een ander bedrijfstype over te schakelen. Op een aantal locaties is een bedrijf gevestigd dat onder een hogere ( zwaardere) milieucategorie valt. Deze bedrijfsvorm is expliciet toegestaan. Als men op een dergelijke locatie zou willen overschakelen naar een ander bedrijfstype in de categorie 3, moet een nadere afweging worden gemaakt of dit op die locatie aanvaardbaar is. Hiervoor is een afwijkingsprocedure voorgeschreven. Nieuwe agrarisch verwante bedrijven zijn onder voorwaarden mogelijk door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.
Wat betreft de toegestane bedrijfsactiviteiten en milieucategorieën wordt verwezen naar de landelijk veel toegepaste brochure Bedrijven en milieuzonering, die in 2009 is uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch verwante bedrijven in milieucategorie 1 en 2zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
  2. een agrarisch loonwerkbedrijf met milieucategorie 3.1;
  3. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bedrijf of functionele eenheid aanwezig zijn.
  4. een bedrijfswoning;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  6. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  7. tuinen, erven en terreinen;
  8. landschapsopbouw onder andere in de vorm van een groene erfinrichting.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
  1. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven doeleinden;
  2. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak gebouwd worden;
  3. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m1;
  4. de afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 3 m1 zijn behoudens bestaande afwijkingen welke geacht in overeenstemming met het plan te zijn;
  5. indien de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 1.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 880 m2 bedragen;
  2. de goothoogte mag niet meer zijn dan 4,5 m¹ zijn;
  3. de hoogte mag niet meer zijn dan 10,5 m¹.
  4. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m¹ behalve ter plaatse van het bouwvlak;
  5. de dakhelling dient tussen de 20 en 60 graden te zijn;
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfsdoeleinden
  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹.
4.2.4 Bedrijfswoningen
  1. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
  4. de afstand tot de as van de weg moet tenminste 15 m¹ zijn;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m¹;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m¹;
  7. de dakhelling dient tussen de 20 en 60 graden te zijn.
4.2.5 Bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning
  1. per bedrijfswoning is een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
  4. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  5. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹; de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  6. de dakhelling dient tussen de 20 en 60 graden te zijn.
4.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning
  1. per bedrijfswoning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
    3. de carport dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m¹ met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m¹;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Herbouw bedrijfswoning
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd;
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 1.
 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
4.4.1 Algemeen
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf , tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  5. het gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van bedrijfswoningen;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan zoals horeca, recreatie en kantoor.
4.4.2 Landschappelijke inpassing en waterberging
  1. De landschappelijke inpassing van het bestemmingsvlak en de waterbergingsvoorzieningen ter plaatse van de bestemming 'Groen' moeten worden aangelegd en in stand worden gehouden voordat nieuw gebouwde gebouwen en voorzieningen in gebruik worden genomen;
  2. de landschappelijke inpassing en de waterberging wordt aangelegd conform het inrichtingsplan en dient ook in stand te worden gehouden;
  3. onder 'inrichtingsplan' wordt in deze regels verstaan het Landschapsplan ‘Kerkendijk 158’, zoals opgenomen als bijlage 2.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Minicamping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4 lid 4, ten behoeve van het toestaan van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans, voor zover niet permanent geplaatst;
  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  9. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9 lid 1 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.

Artikel 5 Groen

Toelichting
In het buitengebied komen op diverse plaatsen kleine landschappelijke elementen van gevarieerde aard voor die behouden dienen te blijven. Hieraan is de bestemming ‘Groen’ toegekend. Door wijziging van een andere bestemming in ‘Groen’ kunnen nieuwe dergelijke elementen worden gerealiseerd.

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting alsmede voorzieningen ten behoeve van waterberging en – infiltratie.

5.2 Bouwregels

Op of in de tot ‘Groen’ bestemde gronden mag niet gebouwd worden.

3 Algemene regels

Toelichting
Dit hoofdstuk bevat evenals Hoofdstuk 1 een aantal regels die van belang zijn voor het gehele bestemmingsplan of althans voor meerdere onderdelen ervan. Het betreft enkele juridische bepalingen en daarnaast ook bepalingen ter bescherming van de ruimtelijke kwaliteit en andere waarden en belangen van derden. Verder bevat dit hoofdstuk regels voor het afwijken of wijzigen van het bestemmingsplan voor ontwikkelingen die niet specifiek aan een bepaalde bestemming zijn gebonden.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

7.2 Bestaande maten en hoeveelheden

  1. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  2. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

7.3 Ondergronds bouwen

7.3.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
7.3.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m²;
  2. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
  3. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  4. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist;
  5. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Bebouwingsconcentratie

De gronden met de gebiedsaanduiding ‘Overig- bebouwingsconcentratie’ zijn naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als zoekgebied voor ruimte voor ruimtewoningen.

8.2 Reconctructiewetzone - verwevingsgebied

een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

8.3 Milieuzone - waterwingebied

Deze gebiedsaanduiding is toegekend aan het waterwingebied dat behoort bij het drinkwaterproductiebedrijf Someren waarvoor de bestemming, Bedrijf- Nutsvoorziening geldt.
8.3.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding "Milieuzone- Waterwingebied’ zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor;
  1. de openbare drinkwatervoorziening;
  2. de instandhouding van het puttenveld ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  3. de bescherming van de bodem en het grondwater in verband met de drinkwaterwinning;
  4. bosbouwkundige doeleinden en recreatief medegebruik, voor zo ver hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterwinning.

Artikel 9 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit en bescherming van andere belangen en waarden

Toelichting
Een van de uitgangspunten van het bestemmingsplan is het verhogen van de kwaliteit van het buitengebied in ruime zin. Dit betekent dat er binnen alle bestemmingen ruimte is voor ontwikkelingen die de kwaliteit verhogen. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van flexibiliteitsbepalingen om van het plan af te wijken en tegemoet te komen aan iemands wensen mag niet ten koste gaan van de belangen van anderen. Dit artikel bevat randvoorwaarden om een en ander veilig te stellen.

9.1 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit

9.1.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen te worden getoetst en te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011, zoals opgenomen in bijlage 1;
  2. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  3. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  4. bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 zoals opgenomen in bijlage 1. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan;
  5. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan;
  6. het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
  7. er sprake is van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening ruimte 2014.
9.1.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 9 lid 1.1, houdt in ieder geval in dat:
  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

9.2 Bescherming andere belangen en waarden

  1. Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat de ontwikkeling als zodanig ter plaatse uit ruimtelijk (natuur, landschap, flora en fauna) en milieukundig (geur, geluid, veiligheid, waterhuishoudkundig) oogpunt aanvaardbaar is.
  2. Verder mag er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere in het geding zijnde belangen. Dit laatste betreft met name de belangen van omwonenden en de belangen (bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden) van ( agrarische) bedrijven en andere in de omgeving voorkomende functies zoals horeca, maatschappelijke functies, recreatie en sport.
  3. Om te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan het gestelde onder 1 en 2 legt de initiatiefnemer een op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling afgestemde ruimtelijke onderbouwing over.

9.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Toelichting
Het waterhuishoudkundig beleid is gericht op het handhaven van een voldoende voorraad grondwater en het tegengaan van verdroging en, waar dit mogelijk is het bevorderen van vernatting. Om dit te bereiken moeten ontwikkelingen, waardoor bebouwing en verharding toenemen waardoor de infiltratiecapaciteit zou worden verminderd, hydrologisch neutraal worden gerealiseerd zodat de infiltratiecapaciteit gelijk blijft.
  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  2. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.
  3. Het bevoegd gezag wint het advies van het betrokken waterschap.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afhankelijke woonruimte/mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorende bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijbehorend bouwwerk en/of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  3. de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 m¹ afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 m¹;
  5. aan de afwijking wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders.

10.2 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
  1. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  2. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Er zijn situaties dat bestaande bebouwing of gebruik niet in overeenstemming is met de bestemming die in dit plan is toegekend. In paragraaf 3.2. van het Besluit ruimtelijke ordening is in verband hiermee een standaardregeling voor het zogeheten overgangsrecht opgenomen die in alle bestemmingsplannen moet worden overgenomen. De peildatum die bepalend is voor de vraag of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan is de datum van in werking treden van het plan. Dit geldt zowel voor het bouwen als voor het gebruik.
Bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, mogen worden gehandhaafd en mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Bouwrechten, die ontleend kunnen worden aan een reeds verleende bouwvergunning mogen worden geëffectueerd, ook als het bouwwerk niet in overeenstemming is met dit bestemmingsplan.
Als er sprake is geweest van een calamiteit zoals brand of stormschade, is algehele nieuwbouw toegestaan mits de bouwvergunning tijdig wordt aangevraagd.
Gebruik dat op de peildatum bestaat en dat strijdig is met het bestemmingsplan mag in bepaalde gevallen worden voortgezet. Namelijk wanneer het op grond van het vorige bestemmingsplan al was toegestaan. Maar als iemand na het van kracht worden van dat bestemmingsplan is overgeschakeld naar gebruik in strijd met de bestemming geldt het overgangsrecht niet.

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als daar bedoeld met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan "Loonbedrijf Kerkendijk 158".