Plan: | Klaverwei II |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | projectbesluit |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0844.PB2005Klaverwei-OH01 |
In opdracht van Novaform Vastgoedontwikkelaars heeft een archeologisch bureauonderzoek voor het projectgebied 'Klaverei' te Schijndel (gemeente Schijndel) uitgevoerd. Het projectgebied ligt ten oosten van de kern Wijbosch in de gemeente Schijndel, tussen de Monseignieur Van der Venstraat, de Veghelsedijk en Broekkant en beslaat een oppervlakte van circa 38.500 m².
Figuur 14, projectgebied Klaverwei II
De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Archeologisch bureauonderzoek Schijndel Wijbosch, d.d. 22 maart 2010, met kenmerk AL147. Deze rapportage is als separate bijlage toegevoegd aan dit projectbesluit. Onderstaand word een korte beschrijving gegeven van de bevindingen uit dit onderzoek.
Binnen het projectgebied zijn geen waarnemingen geregistreerd. Binnen een onderzoeksgebied (500 m rondom het projectgebied) zijn geen archeologische monumenten, vondstmeldingen of onderzoeksmeldingen geregistreerd. Wel zijn binnen deze straal twee archeologische waarnemingen geregistreerd. Het betreft een waarneming afkomstig van een archief uit 2001 van de plaatsbepaling van een Hoeve de Locht aan de hand van de 18e eeuwse tiendekaart en een waarneming uit 2002 van diverse artefacten daterend uit de Nieuwe Tijd (vanaf 1500) tot de 20ste eeuw.
Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), zie figuur 12, is het projectgebied gelegen in een zone met een lage indicatieve archeologische waarde (zie onderstaande afbeelding).
Figuur 15, IKAW
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant kent het gebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Binnen het onderzoeksgebied zijn geen archeologische monumententerreinen aangewezen. Op de archeologische waardenkaart Schijndel (zie figuur 16) en de Archeologische Kaart Schijndel is te zien dat het projectgebied in een gebied met een middelhoge archeologische waarde ligt en dat er in de nabije omgeving van het projectgebied vondsten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd zijn gedaan. Verder is op de Archeologische kaart Schijndel nog zichtbaar dat in de nabije omgeving van het projectgebied oude gebouwen uit 1757 stonden die nu weg zijn.
Figuur 16, archeologische waardenkaart Schijndel.
Het projectgebied heeft een middelhoge verwachting voor het aantreffen van sporen uit de Prehistorie tot en met de Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het projectgebied op de rand van een dekzand en de laaggelegen zone nabij kalkloze verspoelde zandgronden. Deze verwachting wordt ondersteund door de Archeologische Waardenkaart Schijndel.
Het landschap binnen het onderzoeksgebied behoort tot het zuidelijk deel van het Brabants zandgebied, en is gelegen in de Roerdalslenk of Centrale Slenk. Deze slenk fungeert als afwateringsbekken voor de vele riviertjes en beken in het Brabants zandgebied. De afwatering is grotendeels gericht op het noordwesten. Enkele kilometers ten noorden van het projectgebied ter hoogte van Dinther en Veghel loopt de rivier de Aa naar het noordwesten.
Het zuidelijk zandgebied is gevormd in het Pleistoceen in de periode voor en tijdens de laatste ijstijd (Weichselien). Tegen het einde van het Weichselien is hier op grote schaal dekzand afgezet. Op sommige plaatsen gebeurde dit in grote (zuid)west – (noord)-oost georiënteerde dekzandruggen. In het gebied van de Roerdalslenk zorgde dit in eerste instantie voor blokkering van de afwatering. Beken en rivieren verenigden zich en doorbraken lokaal dekzandgordels.
De originele begroeiing van het dekzandgebied bestaat uit bos. Tijdens de Middeleeuwen verdwenen de bossen gaandeweg door agrarische activiteiten. Daardoor ontstond een open heidelandschap, dat voor het grootste deel is herontgonnen voor landbouw of beplant met bos.
Het projectgebied kan met betrekking tot de geomorfologie worden verdeeld in twee verschillende gebieden. Uit kaartmateriaal uit de 18e eeuw blijkt dat het noordelijke deel van het projectgebied wordt aangeduid als een nat / weidegebied en is het zuidelijk deel in gebruik als akkerland. Op de begroeide dekzandruggen in het zuidelijk deel van het projectgebied ontwikkelden zich podzolbodems. In de lager gelegen en nattere beekdalen in het noordelijk deel van het projectgebied ontstonden beek-, goor- en broekeerdgronden. De dekzandgebieden worden reeds vanaf de late prehistorie gebruikt voor landbouw. Kenmerkend voor de zandgebieden zijn de essen, of esdekken, die vooral tijdens de Middeleeuwen ontstonden op de dekzandruggen door plaggenbemesting (in het zuidelijk deel van het projectgebied). De lager gelegen beekdalen (in het noordelijk deel van het projectgebied) waren veelal in gebruik als weidegronden. Op basis van de bodemkaart blijkt dat het projectgebied is gelegen tegen de rand van een es in een zone met laarpodzolen die gekenmerkt worden door een dunne ophogingslaag door landbouwactiviteiten. Laarpodzolen zijn natter en minder intensief gebruikt als landbouwgrond dan de klassieke eerdgronden in het gebied met een esdek ten zuiden van het gebied.
Uit de kadasterkaart van 1811-1832 blijkt dat het projectgebied onbebouwd is. De percelen kennen in deze periode een agrarisch gebruik. Op de kadasterkaart uit 1832 Topografische Militaire Kaart van 1916, is de regio waarin het projectgebied ligt, aangeduid als bouwgrond en een perceel als schaarbos gelegen tussen heidevelden in het zuiden en broekgronden in het noorden.
Op basis van het voorgaande kan aan de hand van de landschapsontwikkeling het volgende worden gezegd: het projectgebied is gelegen aan de uiterste rand van een dekzandrug op de overgang tussen een hoog gelegen es en lage kalkloze verspoelde zandgronden. Op basis van de bodemkaart en geomorfologische kaart zou gesteld kunnen worden dat de archeologische verwachting hierdoor middelhoog is, immers het projectgebied lijkt dusdanig hoog te liggen dat bewoning mogelijk moet zijn geweest.
Op 22 maart 2010 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd ter plaatse van het voorliggend projectgebied. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de rapportage 'ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 1029', d.d. 21 mei 2010 met kenmerk 1569-7363. Deze rapportage is als separate bijlage aan dit projectbesluit toegevoegd. Voor dit terrein is in januari 2010 door ArcheoLogic een bureauonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek is door ArcheoPro tevens een karterend veldonderzoek uitgevoerd. Dit veldonderzoek had tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoord worden of binnen het projectgebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en/of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen.
Voor het projectgebied geldt een middelhoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van zowel archeologische resten daterend vanaf het laat-paleolithicum tot en met het mesolithicum, als voor nederzettingsresten en sporen van begraving vanaf het neolithicum tot en met de nieuwe tijd. Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn door ArcheoPro 49 boringen gezet binnen het projectgebied, waarbij gebruik is gemaakt van een megaboor. Tevens is op een gedeelte van het projectgebied een vlakdekkende oppervlaktekartering uitgevoerd. Uit het met de megaboor verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het projectgebied, met name rondom de bestaande bebouwing, diep verstoord is. Doordat een deel van het projectgebied is afgegraven, is een steilrand ontstaan. Ten zuiden van deze steilrand zijn overwegend laarpodzolgronden aangetroffen. De bodem ten noorden van deze steilrand is sterk aangetast ten gevolge van de afgraving die hier heeft plaatsgevonden. Ondanks het gebruik van een megaboor en de uitvoering van een vlakdekkende oppervlaktekartering, zijn binnen het projectgebied geen archeologische indicatoren aangetroffen die zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van archeologische sporen uit het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Het lijkt derhalve gerechtvaardigd om de middelhoge verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum als voor nederzettingsresten en sporen van begraving vanaf het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bij te stellen naar een lage verwachting.
In verband met het volledig ontbreken van archeologische indicatoren geeft het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Op basis van het eerste onderzoek door ArcheoLogic voor het projectgebied Wijbosch te Schijndel wordt een middelhoge archeologische verwachting voor het aantreffen van sporen uit de periodes Prehistorie tot en met de Middeleeuwen verondersteld. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het projectgebied op de rand van natte broekgebieden en dekzandwelvingen van kalklozen zandgronden en essen. Deze verwachting wordt ondersteund door de Archeologische Waardenkaart Schijndel.
Gezien de middelhoge kans op het aantreffen van archeologische sporen, is dan ook door ArcheoLogic geadviseerd om in het projectgebied nader onderzoek te verrichten in de vorm van een booronderzoek voor de verdere vaststelling van de archeologische waarden.
In navolging van dit onderzoek is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd binnen het voorliggend projectgebied. Hieruit is echter gebleken dat als gevolg van het volledig ontbreken van archeologische indicatoren geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een archeologisch vervolgonderzoek. Er wordt dan ook geconcludeerd dat vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen worden bestaan ten aanzien van het voorliggend plan.