direct naar inhoud van Regels
Plan: Schoolstraat 15 en 17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BPSchoolstr15en17-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Schoolstraat 15 en 17 met identificatienummer NL.IMRO.0844.BPSchoolstr15en17-VG01 van de gemeente Schijndel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden beroep

het uitoefenen van een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief-, juridisch-, medisch-, therapeutisch-, kunstzinnig-, ontwerptechnisch- of uiterlijke verzorgingsgebied, c.q. een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, dat door zijn beperkte omvang in of vanuit een woning, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 afhankelijke woonruimte
  • 1. delen van een boerderij en/of
  • 2. een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning

waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

1.7 archeologische waarden

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.9 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bestaand
  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt;

een bijgebouw wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in de zin van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die niet door gebouwen mag worden overschreden;

1.24 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.25 huishouden

persoon of groep personen die gezamenlijk één huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatig kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.26 legaal

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.27 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.28 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.29 overig bouwwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.30 overkapping / carport

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.31 overtollige bebouwing

bebouwing die niet in gebruik is ten behoeve van de hoofdfunctie en/of de nevenactiviteit of, in het geval van functiewijziging, bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe hoofdfunctie;

1.32 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.33 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw aangemerkt als voorgevel;

1.34 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.35 woning

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van maximaal één huishouden;

1.36 zijdelingse perceelgrens

de perceelgrens, die parallel aan de zijgevel van het hoofdgebouw ligt.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding maximaal 1 meter bedraagt.

2.8 peil
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen hoofdgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. per bestemmingsvlak mag één woning worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw dient te worden opgericht op of achter de gevellijn;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter;
  • e. de breedte van de voorgevel bedraagt maximaal 15 meter;
  • f. het hoofdgebouw wordt voorzien van een kap met een nokrichting parallel aan de gevellijn;
  • g. de dakhelling van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen, bedraagt minimaal 12°;
  • h. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • i. de inhoud van de woning bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' aangegeven volume.
3.2.2 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen bij een woning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte per woning bedraagt maximaal 100 m²;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • d. de bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • e. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 m;
  • f. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 3 m.
3.2.3 Overige bouwwerken

Voor overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. antennes:
    • 1. de bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 12 meter;
    • 2. antennes mogen niet worden gesitueerd vóór de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan;
    • 3. antennes dienen te worden gesitueerd op of aan de woning dan wel op een afstand van ten hoogste 15 meter van de woning;
  • b. overkapping:
    • 1. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 5 meter;
    • 2. een overkapping mag geen grotere oppervlakte hebben dan 30 m²;
    • 3. een overkapping moet volledig los staan van overige bebouwing op het bouwperceel;
    • 4. een overkapping mag niet zijn voorzien van dichte of halfopen wanden, onafhankelijk van het soort materiaal waarvan een wand kan worden gevormd.
  • c. Van andere overige bouwwerken mag de bouwhoogte maximaal 2 meter bedragen, met uitzondering van lichtmasten, die maximaal 6 meter mogen bedragen en erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevel van de woning; deze mogen niet hoger zijn dan 1 meter.
3.2.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan in de vorm van de bouw van een kelderruimte onder de woning, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de kelderruimte is alleen bedoeld voor huishoudelijke doeleinden;
  • b. de kelderruimte mag slechts uit één bouwlaag bestaan en alleen worden aangebracht onder de woning;
  • c. de kelderruimte moet worden aangebracht binnen de contouren van de buitengevels van de woning;
  • d. de inhoud van de kelder behoort niet tot de inhoud van de woning.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking voor uitbouwen aan de naar de weg gekeerde zijde van woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in 3.2 bepaalde voor uitbouwen (erkers, portalen en overkappingen) aan de naar de weg gekeerde zijde van woningen, mits aan het volgende wordt voldaan:

  • a. de diepte bedraagt maximaal 1 meter, met dien verstande dat de afstand van de uitbouw tot de openbare weg minimaal 5 meter bedraagt;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 meter;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de breedte van de uitbouw bedraagt maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van de woning;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter.
3.3.2 Afwijking van de afstand van gebouwen tot de bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder h teneinde een kleinere afstand tot een grens van het bestemmingsgrens toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  • a. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • b. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een plan voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de (bouwkundige) voorzieningen. Voor de landschappelijke inpassing mag alleen gebruik worden gemaakt van gebiedseigen beplanting;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van een gedeelte van het hoofdgebouw voor:

  • a. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep:
  • b. het gebruik van een ruimte binnen de woning voor bed en breakfast, mits dat gebruik beperkt blijft tot maximaal 25% van het vloeroppervlak van de begane grond van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m².
3.4.2 Strijdig gebruik

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik:

  • a. van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte;
  • b. voor (detail-)handels- en bedrijfsdoeleinden;
  • c. als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder b teneinde een bed en breakfast als nevenactiviteit bij een woning toe te staan in een bestaand bijgebouw, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de voorziening voor bed en breakfast bestaan enkel uit een slaap-/verblijfsruimte en een ruimte met de hoogstnoodzakelijke sanitaire voorzieningen;
  • b. in totaal maximaal 10 bedden voor bed en breakfast geplaatst mogen worden;
  • c. de eigenaar/verhuurder zekerheid verschaft dat permanente bewoning is uitgesloten;
  • d. huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  • e. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • g. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • h. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • k. op het erf nabij de bed en breakfast voorziening is voldoende ruimte beschikbaar en ingericht voor het parkeren van de voertuigen van de gebruikers van de bed en breakfast voorziening;
  • l. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
3.5.2 Afwijken ten behoeve van afhankelijk wonen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.2 onder a. voor een daarbij te bepalen periode en toestaan dat een niet voor bewoning bestemd gebouw tijdelijk gebruikt wordt voor wonen mits:
    • 1. dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg van de bewoner. Deze noodzaak dient aangetoond te worden door een door het bevoegd gezag aangewezen onafhankelijke deskundige;
    • 2. onverminderd wordt voldaan aan de regels van het toepasselijke bestemmingsplan;
    • 3. onverminderd het hiervoor onder 2. bepaalde, het gebouw een oppervlakte heeft van maximaal 80 m²;
    • 4. het gebruik van het gebouw voor wonen niet leidt tot onevenredige aantasting van belangen van omwonenden, waaronder begrepen (agrarische) bedrijven.
  • b. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning als onder a. bedoeld in, indien de noodzaak tot mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte van de bodemingreep van meer dan 250 m² en dieper dan 0,5 m ten opzichte van maaiveld;
    • 2. de bouw van een bijgebouw bij of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van de bodemingreep van ten hoogste 250 m² en niet dieper dan 0,5 m ten opzichte van maaiveld;
    • 3. bouwwerken, geen bouwwerken zijnde ten dienste van de in 4.1 genoemde bestemming en ten dienste van een overige aan deze gronden gegeven bestemming voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte van de bodemingreep van meer dan 250 m² en dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld.
  • b. In geval van verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is het bevoegd gezag altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden gelegen andere bestemming(en) indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt het diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • c. het vellen of rooien van diepwortelende beplanting of bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • d. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • g. het graven, verbreden, verdiepen, dempen of anderszins herprofileren van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij de grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt of graszodenteelt;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • j. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • k. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaastsvindt dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
  • l. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • m. het uitvoeren van grondwerk;
  • n. het scheuren van grasland.
4.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. ten hoogste 0,5 m reiken óf dieper reiken dan 0,5 m én een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m²;
  • b. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Indien uit het onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Alvorens het bevoegd gezag beslist over de verlening van de omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde voorwaarden wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Ligging, omvang, diepte wijzigen of verwijderen
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:
    • 1. de ligging van de bestemming 'Waarde - Archeologie' te verschuiven;
    • 2. de omvang van de bestemming 'Waarde - Archeologie' te vergroten of verkleinen;
    • 3. de bestemming 'Waarde - Archeologie' van de verbeelding te verwijderen;
    • 4. de bestemming 'Waarde - Archeologie' te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5' of 'Waarde - Archeologie 6' voor zover de geconstateerde aan- of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft;
    • 5. de onderzoeksdiepte te wijzigen.
  • b. Een verzoek tot wijziging van de bestemming 'Waarde - Archeologie' gaat vergezeld van een rapportage van een archeologisch onderzoek dat is opgesteld dan wel uitgevoerd door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  • c. Alvorens het plan te wijzigen wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken voor het hierna bepaalde voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van de bouwregels, en afwijken van:

  • a. de bouwhoogte, de goothoogte, de dakhelling en de voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens teneinde maximaal 10% van de voorgeschreven maatvoering af te wijken, mits de afwijking:
    • 1. niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landelijk karakter van de omgeving;
    • 2. niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van naburige percelen;
    • 3. om stedenbouwkundige, esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is;
  • b. de voorgeschreven maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voorzover deze gelegen zijn vóór de voorgevelrooilijn, mits de met de naburige percelen verbonden belangen en/of het landelijke karakter van de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de voorgeschreven maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de met de naburige percelen verbonden belangen en/of de landschappelijke -, cultuurhistorische - en natuurwaarden binnen de betreffende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels bestemmingsplan Schoolstraat 15 en 17.