direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rucphen 2020, Zoeksestraat ong., perceel Q 346 te Schijf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Zoeksestraat te Schijf een kavel te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. De kavel heeft een oppervlakte circa 2.000 m2. De locatie ligt aan de zuidrand van de bebouwde kom van Schijf.

Uit de regionale agenda wonen blijkt een grote behoefte aan woningen in de gemeente Rucphen, ook aan vrijstaande woningen. Tevens is een grote toename van leegstand van agrarische bedrijfsgebouwen. Dit is een ongewenste ontwikkeling. Het slopen van bedrijfsgebouwen en het inleveren van fosfaatrechten in ruil voor een bouwtitel is een van de mogelijkheden om leegstand tegen te gaan. Met onderhavig initiatief wordt de bouw van één ruimte-voor-ruimte woning juridisch-planologisch mogelijk gemaakt, waarmee wordt voorzien in de woningbehoefte en leegstand van agrarische bebouwing wordt voorkomen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie aan de Zoeksestraat te Schijf, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie Q, perceelnummer 346 (gedeeltelijk), is gelegen aan de zuidrand van de bebouwde kom van Schijf. Het terrein is thans uitsluitend ingericht als akkergebied. Van enige bebouwing binnen het plangebied is geen sprake. Ten noorden en westen van de planlocatie is een woonwijk in ontiwkkeling. Ten zuiden en oosten van de planlocatie wordt het plangebied omgeven door agrarisch grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0001.png"  
Satellietfoto omgeving Zoeksestraat met het plangebied aangeduid met een rode contour. Bron: Cyclomedia Technology B.V., 2021.  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Toetsingskader

Het vigerende ruimtelijke regime betreft het bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2020”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 16 december 2020. Aan de locatie is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' toegekend. Ook kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - boringsvrije zone', 'Overige zone - beperkingen veehouderij', 'Overige zone - beslotenheid', 'Overige zone - waarde archeologie 2' en 'Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'. Er is geen sprake van een agrarisch bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0002.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" met rood omkaderd het plangebied geduid. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2021.  

Beoordeling

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschappelijk’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarisch grondgebruik, de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, extensief recreatief medegebruik, het behoud, herstel of de ontwikkeling van de abiotische, landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kenmerken, wonen in een bedrijfswoning en groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van één grondgebonden burgerwoning ter plaatse niet toe, nu de gronden niet zijn bestemd ten behoeve van het wonen en deze geen bouwmogelijkheden bevatten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling ter realisatie van de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de gewenste situatie en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven. Daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Huidige situatie plangebied

Schijf:

Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke rand van de kern Schijf, met 1.630 inwoners (in 2020) de kleinste kern van de gemeente Rucphen. De kern is ontstaan op een in oostelijke richting lopende uitloper van de hoge zandgronden. De ontwikkeling van de kern vond plaats in nauwe samenhang met de structuur van het omringende landschap. Kenmerkend voor de opbouw van Schijf is de spinachtige wegenstructuur met geconcentreerde bebouwing langs de belangrijkste weg van de kern: de St. Antoniusstraat. Langs deze straat heeft de oudste bebouwing zich ontwikkeld tot een gesloten lintstructuur. De lintbebouwing langs de overige uitlopers was meer open van karakter. In deze laatste gevallen bestond en bestaat (gedeeltelijk) nog steeds een duidelijke relatie met het achterliggende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0003.png"

Uitsnede topografisch kaart omgeving Schijf (links: 1970, rechts: 2020). Het plangebied is globaal geduid met een rode cirkel. Bron: Topotijdreis.nl, 2021.

Plangebied:

Het plangebied met een oppervlakte van circa 2.000 m2 maakt thans onderdeel uit van een perceel dat is ingericht als akkerland. Ten noorden en westen wordt het plangebied begrensd door de ruimte-ontwikkeling aan de Zoeksestraat, ten oosten is de Zoeksestraat met bomenrij gelegen en ten zuiden ligt agrarisch grondgebied. Uit historisch kaartmateriaal blijkt niet dat binnen het plangebied ooit sprake is geweest van enige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0004.png"

Impressie plangebied vanuit zuidoostelijke richting. Bron: Cyclomedia Street Smart, 2021.

2.3 Beoogde situatie

In de beoogde situatie wijzigt de functie van het perceel van een agrarische functie naar een woonfunctie. Initiatiefnemer beoogt binnen het plangebied één vrijstaande woning te realiseren. Dit betreft een bouwtitel op basis van de Ruimte-voor-Ruimte regeling.

Gezien de situering van het plangebied ten opzichte van het naastgelegen bestemmingsplan "Bebouwde Kom Schijf, Zoeksestraat ong." wordt met onderhavig initiatief aansluiting gezocht bij de ruimtelijke structuur van de zuidelijke rand van Schijf. Met het planvoornemen wordt deze randzone richting de Zoeksestraat afgerond. De woning wordt gesitueerd aan de noordzijde van het perceel, de zijde van de Nieuwe Zoek.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de ruimte-voor-ruimte woning is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In paragraaf 2.4 wordt hier nader op ingegaan.

Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Nieuwe Zoek. De woning beschikt over parkeerplaatsen op eigen terrein. De aspecten parkeren en verkeersgeneratie worden nader toegelicht in resp. paragraaf 2.5 en 2.6.

2.4 Landschappelijke inpassing

Ingevolge het principe van omgevingskwaliteit (artikel 3.78 Iov Noord-Brabant) en gemeentelijk Ruimte-voor-ruimte beleid is landschappelijke inpassing van een Ruimte voor Ruimte-woning een vereiste. Daarvoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is als bijlage 1 toevoegd bij de regels. Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is tevens gewaarborgd in de regels. De landschappelijke inpassing is voorzien aan de oostzijde en zuidzijde van de beoogde woning.

Het plangebied bestaat uit een akkerland. Ten westen van het plangebied is een hoog opgaand bosstruweel aanwezig. Ten oosten is laanbeplanting (Esdoorn) ter begeleiding van de Zoeksestraat. Het perceel ten zuiden van het plangebied is in gebruik als weiland.

Er wordt een bossingel over de zuidelijke en oostelijke rand van de kavel ingeplant met een breedte van 5 meter. In de zuidoostelijke hoek wordt de bossingel robuuster. De bossingel verlengt de bestaande singel en wordt aangeplant met inheemse, gebiedseigen soorten. De bossingel ten oosten op gemeentegrond wordt robuuster gemaakt met struikvormers. Er worden hier geen boomvormers geplaatst. Deze bossingel vormt daarmee als het ware de nieuwe afronding van Schijf. Het vormt één geheel met het in ontwikkeling zijnde woningbouwplan voor de afronding van de Nieuwe Zoek.

De soorten zijn onder andere de gewone esdoorn, zomereik, gewone beuk en zilverlinde (boomvormers) en het krentenboompje, gewone hazelaar, gewone vuilboom, vogelkers en gewone vlier (struikvormers). Boomvormers worden in driehoeksverband aangelegd met een onderlinge plantafstand van ca. 8 meter. Struikvormers worden aangelegd in een wildverband met een plantafstand van 1,5 bij 1,5 meter. De struiken worden groepsgewijs geplant in groepen van 5 à 10 stuks.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0005.png"  
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan. Bron: Aveco de Bondt, 2023.  

2.5 Parkeren

Toetsingskader 

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling

Door de gemeente Rucphen zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ (vastgesteld door de raad d.d. 31 mei 2017) parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied ‘Centrum’, ‘Overige bebouwde kom’ en ‘Buitengebied’. Blijkens de nota geldt dat voor de kern Schijf vanwege de omvang dient te worden aangesloten bij de parkeernormen zoals deze gelden voor het gebied 'Centrum'. Voor de beoogde woning is derhalve de volgende parkeernorm van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0006.png"

Parkeernorm en verkeersgeneratie voor vrijstaande woningen. Bron: Nota Parkeernormen 2017 gemeente Rucphen.

Binnen het plangebied worden één vrijstaande woning gerealiseerd. Voor dit type woning geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning, waarbij voor bezoekers een aandeel van 0,3 pp per woning is opgenomen. Gezien de omvang van het perceel is aannemelijk dat in deze parkeerbehoefte volledig op eigen terrein kan worden voorzien. In de regels is daarbij gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvegrunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.

2.6 Verkeersgeneratie

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de verkeersgeneratiekengetallen te worden geraadpleegd. Deze zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017' van de gemeente Rucphen. Bij het te realiseren woningtype vrijstaand hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 7,9 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal 7,9 vpe.

Het plangebied zal worden ontsloten via de Zoeksestraat. De Zoeksestraat gaat in noordelijke richting over in het Oud Kerkpad. Van deze wegen kan worden aangenomen dat deze een dergelijk lage toename aan vpe gemakkelijk kan afwikkelen. Bovendien is de N638 via de Hoekvensedreef binnen 3 kilometer te bereiken. Via deze weg wordt het verkeer afkomstig van en naar het plangebied buiten de bebouwde kom om ontsloten. Derhalve kan worden gesteld dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat en wordt het initiatief hieraan getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Beoordeling

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau dat het onderhavig plangebied overstijgt.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en het radarstation op vliegbasis Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. In de radarverstoringsgebieden is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0007.png"

Ligging van Schijf binnen het radarverstoringsgebied van Herwijnen en Woensdrecht. Met de rode marker wordt het plangebied aangeduid. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Woensdrecht. Dit gebied rond het luchtvaartterrein is een samenstelling van verschillende obstakelvlakken. De funnel en het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) zijn beiden gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan ter waarborging van veilige vliegprocedures. Daarnaast zijn er vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing System (ILS) en andere navigatiehulpmiddelen. Het plangebied is gelegen in de IHCS, een vlak rond de luchthaven waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Voor het plangebied geldt derhalve een maximale bouwhoogte voor bouwwerken van 88 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0008.png"

Ligging van Schijf binnen het obstakelbeheergebied rondom vliegbasis Woensdrecht. Met de rode marker wordt het plangebied aangeduid. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation. Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de realisatie van één woning mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet verder te worden doorlopen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ruimtelijke ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.

Beoordeling

Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd.

Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met elk van de ambities uit de Omgevingsvisie. De realisatie van een nieuwe woning in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling is een vorm van ruimtegebruik waarbij verstedelijking geconcentreerd wordt. Derhalve is met onderhavig initiatief sprake van een bijdrage aan een duurzame omgevingskwaliteit.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij.


De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Beoordeling

Onderhavig plangebied is op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gelegen binnen de structuur 'Landelijk gebied' met als perspectief 'Gemengd landelijk gebied'. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. Het betreft de gebieden waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend.

Binnen het landelijk gebied onderscheid de provincie het gemengd landelijk gebied en accent agrarische ontwikkeling. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in groene omgeving. Wel moet ruimte beschikbaar blijven om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Onderhavig plan voorziet binnen het 'Gemengd landelijk gebied' in de realisatie van één woning. Deze ontwikkeling heeft geen nadelig effect op de agrarische productiestructuur in die zin dat omliggende agrarische bedrijven door de ontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0009.png"

Uitsnede uit de Structurenkaart van de SVRO - partiële herziening 2014. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode marker. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2024 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.


De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling
In april 2022 is de regelgeving in de Interim omgevingsverordening (hierna: IOV) is gewijzigd met betrekking tot de bouw van ruimte-voor-ruimte woningen. Artikel 3.80 is niet langer van toepassing. Voortaan gelden de maatwerkbepalingen in afdeling 3.7 van de IOV (art. 3.77 t/m 3.81) met daaraan gekoppeld de op 19 juli in werking getreden 'Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant'.

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen en heeft dit doorvertaald in de Interim Omgevingsverordening. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

3.3.3.1 Ruimte-voor-ruimte kavel (artikel 3.79)

Toetsingskader

Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit;
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit, derde Lid, en;
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77.

Beoordeling en conclusie

  • a. Initiatiefnemer heeft een ruimte-voor-ruimte kavels aangekocht. Bewijs van aanschaf van deze bouwtitel is hieronder opgenomen.
  • b. De ruimte-voor-ruimte kavels liggen binnen een bebouwingsconcentratie (kernrandzone) en creëren een logische afronding van de dorpskern aan de zuidzijde van Schijf. Met de fysieke tegenprestatie, de landschappelijke inpassing, wordt de omgevingskwaliteit versterkt. De landschappelijke inpassing is geborgd in de planregels en gekoppeld aan het gebruik voor wonen.
  • c. De ontwikkelingsrichting voor nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen is vastgelegd in het gemeentelijke beleidsdocument '"Ruimte voor ruimte 2020 - beleidsuitgangspunten". Voor de toetsing aan de nota "Ruimte voor ruimte 2020 - beleidsuitgangspunten" wordt verwezen naar paragraaf 3.4.6 van deze toelichting.


afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0010.png"  
Bewijs ingebrachte bouwtitel  

3.3.3.2 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (artikelen 3.5 t/m 3.8)

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik (3.6)

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Toepassing van de lagenbenadering (3.7)

  • 2. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Meerwaarderecreatie (3.8)

  • 3. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
    • c. de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling en conclusie

  • 1. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan geen sprake. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst en er wordt aan voldaan. De begrenzing van het beoogde bouwvlak is zodanig afgestemd dat de voorzieningen worden geconcentreerd binnen dat bouwvlak.
  • 2. In hoofdstuk 4 van dit plan wordt ingegaan op de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 2 van dit plan worden de effecten op de netwerklaag beschouwd. Het uitblijven van effecten op de bovenste laag worden eveneens in hoofdstuk 4 beschreven.
  • 3. Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan landschappelijke inpassing van een ruimte-voor-ruimte kavel, waar in de huidige situatie een agrarisch perceel is gesitueerd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in Schijf en de gemeente Rucphen en vindt een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit plaats door afronding van het stedelijk gebied, rekening houdend met de omgevingskwaliteit en structuren in de naaste omgeving.

3.3.3.3 Grondwaterbeschermingsgebied (artikel 3.11)

Toetsingskader

Een bestemmingsplan van toepassing op Grondwaterbeschermingsgebied stelt regels die:

  • a. functies en activiteiten beperken die risico’s geven voor de kwaliteit van het grondwater, zoals stedelijke ontwikkeling, het houden van evenementen en milieubelastende activiteiten die (potentieel) schadelijke stoffen gebruiken;
  • b. het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater voorkomen;
  • c. het gebruik van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal verbieden.

Beoordeling en conclusie

Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat de kwaliteit van het grondwater bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Onderhavig bestemmingsplan neemt de gebiedsaanduiding ‘grondwaterbeschermingsgebied’ daarom over uit het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020". Aspecten met betrekking tot water worden verder behandeld in paragraaf 4.3.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie Duurzaamheid 2019-2030

Toetsingskader

De gemeente Rucphen heeft de Visie Duurzaamheid 2019-2030' vastgesteld. Dit document biedt het kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rucphen. Het is tot stand gekomen met inbreng van inwoners, ondernemers, maatschappelijke instellingen, de gemeenteraad en andere betrokkenen vanuit de gemeente en diverse afdelingen van de gemeente. Achterliggende gedachte is om duurzaamheid niet te zien als een geïsoleerd beleidsterrein maar op te pakken als een integrale opgave binnen de gemeentelijke organisatie en de samenleving. De Visie Duurzaamheid is de basis voor de Duurzaamheidsagenda met daarin opgenomen een meerjarenprogramma en een jaarlijks uitvoeringsplan.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Door voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijker te sturen op voldoende groen en water is het mogelijk om deze ambitie waar te maken.

Beoordeling en conclusie

In de Visie Duurzaamheid is onder andere opgenomen dat wordt gestreefd om bij nieuwbouwplannen te voorzien in 75 m2 openbaar groen per nieuwe woning. Dit uitgangspunt is niet één op één toe te passen bij (kleinschalige) stedelijke inbreidingslocaties. Per plan wordt bekeken hoe aan de doelstelling invulling gegeven kan worden. Onderhavig plan is een ontwikkeling waarvoor deze vuistregel niet één op één is toe te passen. Het betreft de ontwikkeling van één kavel. Met de landschappelijke inpassing wordt voldaan aan de vuistregel groen voor de woning, maar dit groen wordt niet op openbaar terrein gerealiseerd.

Het plan biedt ruimte voor duurzame energieoplossingen en klimaatadaptatie. Nieuwe woningen worden bijna energie neutraal gebouwd (BENG). Onderhavig plan voldoet aldus aan de Visie Duurzaamheid.

3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030

Toetsingskader

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.

In de structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan dat zij haar aantrekkingskracht voor mensen die rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen wonen, wil versterken. Daarbij ligt de belangrijkste opgave in het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen, bijvoorbeeld door de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen in de kernen, bijvoorbeeld door groene dooradering, een groen hart en groene randen. Daarnaast wordt ingezet op een kwaliteitsverbetering van woningen en de openbare ruimte, waarbij de woningvoorraad afgestemd dient te worden op de wensen van de inwoners. De opgave ten aanzien van woningbouw is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De kern Schijf wordt omschreven als aantrekkelijke kleine kern, mede doordat deze kern een duidelijke relatie met het buitengebied heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0011.png"

Uitsnede van de kern Schijf, zoals opgenomen op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied ligt ter hoogte van de zwarte cirkel.

Beoordeling

Blijkens de visiekaart is het plangebied gelegen op de rand van het 'Zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen'. Binnen dit gebied is woningbouw in beginsel mogelijk. Hiermee wordt bewerkstelligd dat nieuwbouw plaats vindt aan de randen van bestaande kernen en niet verspreid over de gehele gemeente. De als 'Zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen' aangewezen gebieden vormen min of meer natuurlijke grenzen voor de uiteindelijke dorpsrand. Randvoorwaarde voor nieuwbouw binnen deze gebieden is dat een kwalitatieve afronding wordt bewerkstelligd.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is aanspraak gemaakt op het 'Zoekgebied stedelijke ontwikkeling kernen' (en de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant). Afronding van de kern Schijf is gewaarborgd door middel van landschappelijke inpassing.

Ook uit de ruimtelijke visie van Schijf, navolgend weergegeven, blijkt de planlocatie in een gebied aangeduid als 'Zoeklocatie uitbreiding' gelegen te zijn en langs de Zoeksestraat begrensd te worden door 'Laanbeplanting'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0012.png"

Integraal dorpsontwikkelingsplan Schijf met plangebied globaal aangeduid met rode cirkel. Bron: Structuurvisie Gemeente Rucphen.

Conclusie

Het voorgenomen plan voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten uit de Structuurvisie.

3.4.3 Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024

Toetsingskader

In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.

Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.

In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 100 nieuwe woningen per jaar. Twintig procent van deze woningen is gewenst in het dure segment van € 295.000,- en meer.

Beoordeling

Doorstromers in de gemeente zijn voornamelijk op zoek naar een grotere woning. Hieruit kan worden afgeleid dat, hoewel reeds sprake is van een groot aantal vrijstaande woningen in Schijf, de vraag naar dit type woning aanhoudt. Met het onderhavige initiatief wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar deze woningen, nu deze ziet op de realisatie van een vrijstaande woning op een ruim perceel van circa 2.000 m2.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van Rucphen.

3.4.4 Groenstructuurplan Rucphen, 2010

Toetsingskader

Met het Groenstructuurplan Gemeente Rucphen ‘Landschap onthuld' zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind. De dorpen worden daarmee authentiek, herkenbaar en vertrouwd en antwoorden op de vraag naar een aantrekkelijke en recreatieve woon- en werkgemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0013.png"

Uitsnede uit de Groenstructuurkaart, waarop het plangebied globaal is weergegeven met een rode cirkel. Bron: Groenstructuurplan gemeente Rucphen.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Schijf en zal daarmee onderdeel van de nieuwe dorpsrand vormen. In het groenstructuurplan wordt de ambitie uitgesproken het contact tussen de dorpskernen en het omliggende landschap te versterken en beleefbaar te maken. Het plangebied grenst aan route die is aangeduid als "creëren landelijk binnenkomen". Aan deze route worden geen wijzigingen doorgevoerd. Er worden geen belangrijke natuurgebieden gebruikt voor de woningbouw. Daarmee is het initiatief passend binnen het Groenstructuurplan.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan Rucphen.

3.4.5 Visiedocument Groenbeleid Rucphen en Groene Kaart, 2008

Toetsingskader

Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Ook dient bekend te zijn of er binnen de invloedssfeer van het plan bomen aanwezig zijn, zodat hier een overwogen keuze in gemaakt kan worden. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.

Op de groene kaart van Schijf en het buitengebied staan alle waardevolle houtopstanden van Schijf en in het buitengebied. Indien een houtopstand is opgenomen op de Groene Kaart is een omgevingsvergunning voor kap benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0014.png"

Uitsnede Groene Kaart buitengebied met het plangebied aangeduid met zwarte cirkel. Bron: Groene Kaart buiten bebouwde kom, 2012.

Beoordeling

Uit de Groene Kaart van het buitengebied van de gemeente Rucphen blijkt dat binnen het plangebied aan de westelijke rand sprake is van een particuliere houtopstand in de vorm van een lijnelement. Dit lijnelement is niet meer zichtbaar op de luchtfoto en dus feitelijk niet meer aanwezig. De grond wordt nu gebruikt als akkerland. Lijnelement nr. 182019 aan de oostzijde van het perceel betreft laanbeplanting langs de Zoeksestraat en wordt in stand gehouden.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de Groene Kaart. Er zijn vanuit het visiedocument groenbeleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.6 Ruimte voor ruimte 2020 - Beleidsuitgangspunten

Toetsingskader

De ruimte-voor-ruimteregeling maakt het mogelijk woningen te bouwen buiten het reguliere woningbouwprogramma om. De bouw van nieuwe woningen op ruime kavels in delen van het buitengebied kan mogelijk worden gemaakt, wanneer hiervoor agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik waren of zijn voor intensieve veehouderij, worden gesaneerd in combinatie met milieuwinst ter plaatse.


Op 30 juni 2011 is het beleid door de raad vastgesteld waarin de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling van destijds is vertaald. Dit beleid is gebaseerd op de in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ opgenomen ontwikkelingskaart waarop de verschillende kernrandzone ‘s, bebouwingsconcentraties, bebouwingslinten en bebouwingsclusters zijn aangegeven. Hiervan zijn enkele aangewezen als bebouwingsconcentratie waarbinnen het oprichten van een Ruimte voor Ruimte woning voorstelbaar is. Binnen deze bebouwingsconcentraties zijn de locaties aangegeven waarop het oprichten van een Ruimte voor Ruimte woning mogelijk is. Hierbij dient wel voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • Nieuwbouw mag uitsluitend plaatsvinden binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of in een bebouwingsconcentratie (kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
  • De ontwikkeling van agrarische bedrijven in de nabijheid mag niet worden beperkt door deze regeling.
  • Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden in de omgeving.
  • Een goede landschappelijk architectonische inpassing wordt gewaarborgd door middel van een beeldkwaliteitsplan of daarmee vergelijkbaar instrument.
  • Bouw van een woning in de ecologische hoofdstructuur is niet toegestaan.
  • In ruil voor sloop van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.000m² mag een woning worden gebouwd wat afwijkt van het huidige woningbouwprogramma.
  • De afwijking van de programmering voor woningbouw mag hoogstens 3.000 woningen bevatten.

Het RvR beleid uit 2011 zal voor een deel nog van toepassing blijven. Dit heeft met name te maken met de afbeeldingen/figuren die hierin zijn opgenomen waarop onder andere de bebouwingsconcentraties, de ruimte voor ruimte locaties, de zichtlijnen en kavels met bebouwing is aangegeven. De voorwaarden behorende bij de genoemde bebouwingsconcentraties en RvR kavels worden door het nieuwe beleid vervangen en aangevuld. Nieuwe regels hebben onder andere betrekking op:

  • het maximaal aantal woningen per bouwlocatie;
  • zichtlijnen;
  • de inhoudsmaat van de woning;
  • beplanting;
  • mogelijkheden om deels op een bestaand bouwvlak te bouwen.

Beoordeling

Het beleid zoals geformuleerd in de nota 'Ruimte voor ruimte 2020 - beleidsuitgangspunten' stelt dat in kernrandzones ruimte-voor-ruimte woningen denkbaar zijn en dat reeds ontwikkelde ruimte-voor-ruimte locaties mogen worden uitgebreid met meer ruimte-voor-ruimte woningen.

Voor onderhavig initiatief zijn de aanvullende regels omtrent de inhoud van de woning van belang. De maximale inhoudsmaat van de woning wordt bepaald door de oppervlakte van het bouwperceel. Op een bouwperceel van 1.500 m2 kan een woning van 1.000 m3 worden ontwikkeld.

Tevens wordt het plan landschappelijk ingepast met aan twee zijden een bossingel van 5 meter breed en gebiedseigen beplanting. Met de landschappelijke inpassing wordt een zachte overgang naar het buitengebied ten zuiden van Schijf gerealiseerd. De kavel wordt landschappelijk gezien vormgegeven als onderdeel van de ontwikkeling van de Nieuwe Zoek.

Conclusie

Het initiatief past binnen het ruimte-voor-ruimte beleid van de gemeente Rucphen.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • ecologie;
  • akoestiek wegverkeerslawaai;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • geurhinder en veehouderijen;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

In mei 2021 is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. Rapportage hiervan is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting.

Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is met lood en/of kwik. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium en zink en is tevens sterk verontreinigd met kobalt en nikkel. De verontreinigingen in het grondwater zijn te relateren aan de verhoogde regionale gehalten van metalen in het grondwater. Gelet op het regionale karakter van de metalenverontreiniging en gezien de diepte van het grondwater en de beoogde werkzaamheden vormen deze verontreinigingen geen milieuhygiënische belemmering voor de beoogde nieuwbouw.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.

Conclusie

De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor onder andere het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. Op 3 december 2021 is het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 vastgesteld dat 22 december 2021 in werking is getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.

Beoordeling

Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta volgt dat de locatie niet gelegen is binnen een attentiegebied, beschermd gebied waterhuishouding of het invloedsgebied Natura 2000. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. Verder is het plangebied ook niet gelegen binnen een beschermingszone van een grondwaterwingebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0015.png"

Uitsnede keurkaart beschermde gebieden, locatie plangebied globaal aangegeven met gele ster. Bron: Kaart beschermde gebieden waterschap Brabantse Delta, 2021.

Met het voorgenomen initiatief wordt de realisatie van een woning mogelijk gemaakt. Een deel van het plangebied zal derhalve worden verhard en bebouwd ten behoeve van het initiatief. Het overige deel zal in gebruik worden genomen als tuinen. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2.000 m2. Thans zijn de gronden binnen het plangebied onverhard. Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van 400 m2 (hoofdgebouw, met inbegrip van bijgebouwen, erf verharding en/of bestrating). De verhardingstoename ten gevolge van de realisatie van gebouwen en erfverharding blijft daarmee onder de 500 m2. Op basis van het beleid van het waterschap is daarmee geen sprake is van een retentievereiste.

In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding in nieuwe projecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Om water in de planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen en hemelwater op een duurzame wijze te verwerken (hydrologisch neutraal) wordt geadviseerd om in het ontwerp niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met half verhardingen. Daarnaast kan de tuin zodanig worden ontworpen dat regenwater gemakkelijk naar het groen kan stromen door bijvoorbeeld plantvakken lager te plaatsen en deze zonder opstaande rand aan te leggen. Door in het tuinontwerp te werken met hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het (regen)water geleidelijk infiltreren in de bodem. Bij het ontwerp dient rekening te worden gehouden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen. Ten slotte dient bij het ontwerp rekening te worden gehouden dat regenwater infiltreert binnen het plangebied. Het is niet toegestaan om hemelwater af te voeren op de naastgelegen B-watergang langs de Zoeksestraat.

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie in principe worden aangesloten op de openbare drukriolering. Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan bij eventuele bouwwerkzaamheden rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. Bij bouwwerkzaamheden wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig project.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0016.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Met de rode contour is het plangebied geduid.

Beleid gemeente Rucphen

De gemeente heeft een Erfgoedkaart. Onderstaand is een uitsnede van de erfgoedkaart ter hoogte van het plangebied toegevoegd. Te zien is dat het plangebied gelegen is in de zone cultuurgronden (1840).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0017.png"

Uitsnede Erfgoedkaart van de gemeente Rucphen. Met de gele ster is het plangebied globaal geduid.

Beoordeling 

Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt tot slot dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. De provincie onderscheidt 12 regio's. Elke regio kent een toelichting met daarin de ontwikkelingsstrategieën, het cultuurhistorisch belang, de essentiële aspecten en een beschrijving. De 12 regio's zijn een uitwerking van de 12 gebiedspaspoorten uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en hebben eenzelfde doel: aangeven welke kenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of landschapstype en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. De gebiedspaspoorten en de daarvan afgeleide regio's werken niet rechtstreeks door naar derden, maar zijn zelfbindend voor de provincie. Bovendien is onderhavig initiatief kleinschalig van aard en kent het niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.

Het plangebied grenst aan de Zoeksestraat. Dit is een lijn die in het kader van historische geografie een 'hoge' waarde heeft. Dit zijn nog goed herkenbare en relatief gave lijnvormige elementen van het historisch landschap, zoals wegen, paden en dijken. De provincie heeft geen specifiek beleid voor deze historische lijnen. Wel wil de provincie deze lijnen behouden en toeristisch-recreatief ontsluiten. Met de voorgenomen plannen blijft de historische lijn behouden. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt vormt dit geen belemmering.

Voor het overige zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft.

In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (waaronder bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beleid gemeente Rucphen

Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0018.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart van de gemeente Rucphen. Het plangebied is geduid met een blauwe contour.

Beoordeling

Econsultancy heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd als Bijlage 2. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten en conclusies behandeld.

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat het deel met een intacte podzolbodem in de top van de dekzanden een hoge archeologische verwachting heeft voor resten uit het Laat-Paleolithicum – Neolithicum en een middelhoge verwachting voor de Bronstijd. De verwachting voor resten uit het IJzertijd – Vroege Middeleeuwen is voor het gehele plangebied laag, omdat het overveend is geweest. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd blijft in en direct onder het eerddek middelhoog voor het gehele plangebied.

Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat het dekzand in het plangebied onder een humeuze toplaag met een dikte van 20 tot 50 cm ligt. Deze humeuze toplaag kan worden beschouwd als een door plaggenbemesting ontstaan eerddek. De archeologische verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd in en direct onder het eerddek blijft middelhoog, door de kans op de aanwezigheid van resten van veenwinning.

Conclusie

De dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ wordt gehandhaafd. Dit betekent dat bij toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden dieper dan 50 cm –mv en groter dan 100 m2
eerst verder onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek om de verwachting voor het Laat-Paleolithicum – Bronstijd te toetsen en in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om de verwachting voor de periode Neolithicum – Nieuwe tijd te toetsen.

4.6 Ecologie

4.6.1 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling en conclusie

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, ‘De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld’, bevindt zich op circa 7,0 kilometer afstand ten zuiden van de planlocatie. Dit betreft een gebied op Belgisch grondgebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Gezien aard, omvang en effectbereik van het voornemen en daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt in navolgende paragraaf ingegaan.

Op 70 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een planologisch beschermd natuurgebied binnen het Natuurnetwerk Brabant. Dit betreft een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn. Dit netwerk van verbindingszones mag niet door een ingreep worden aangetast. Negatieve effecten op de wezenlijk kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Brabant ter plaatse, zijn daarmee op voorhand uit te sluiten. Gezien de aard en omvang van onderhavig initiatief en de ligging van het plangebied buiten het Natuurnetwerk Brabant valt redelijkerwijs uit te sluiten dat het planvoornemen enige invloed kan hebben op de kwaliteit van het beschermde natuurgebied.

4.6.2 Stikstof

Toetsingskader

Het plangebied is gelegen op circa 3,0 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld'. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.

Beoordeling 

Ten aanzien van stikstofdepositie geldt dat aan de hand van een stikstofberekening moet worden vastgesteld of sprake is van een toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en of dit kan leiden tot significante gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden. De exacte mate van stikstofdepositie dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Met een stikstofdepositieberekening is aangetoond dat de planontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde natuurgebieden (zie Bijlage 3).

Conclusie 

Het plan voldoet aan de richtlijnen voor gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

In mei 2021 is door Econsultancy een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied. Deze quickscan heeft tot doel gehad om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Rapportage van het onderzoek is als Bijlage 4 gevoegd bij deze toelichting.

Uit het onderzoek is gebleken dat ten aanzien van algemene broedvogels en de bunzing, wezel en hermelijn de werkzaamheden buiten het broed- en voortplantingsseizoen (globaal van maart tot eind augustus) dienen plaats te vinden, om verstoring van eventuele nesten of voortplantingsplaatsen te voorkomen.

Voor vleermuizen geldt dat het van belang is om tijdens de werkzaamheden gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting, die weggericht is van het groen. Zo kan verstoring van mogelijke vliegroutes en mogelijk foerageerhabitat in de omgeving voorkomen worden. Vleermuisvriendelijke verlichting is bij voorkeur amberkleurig en heeft een kleine straal.

Om verstoring van eventueel landhabitat van de alpenwatersalamander te voorkomen dient gewerkt te worden volgens een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol dat bij de uitvoerende partij onder de aandacht dient te worden gebracht. Het werkprotocol is toegevoegd als Bijlage 9 van deze toelichting.

Ook dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarbij al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Aantoonbaar werken conform de zorgplicht kan gebeuren door te handelen middels een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol.

Conclusie

De Ruimte voor Ruimte Ontwikkelingsmaatschappij heeft reeds een ecologisch werkprotocol laten opstellen voor bescherming van de alpenwatersalamander. Voor overige soorten dient de zorgplicht te worden gehanteerd. Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. Derhalve is in mei 2021 door Econsultancy onderzoek uitgevoerd. De geluidgevoelige bestemming is gelegen in de geluidszone van de Heiningen, Zoeksedijk, Hoeksestraat en de Zoeksestraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen, Sint Antoniusstraat en niet-gezoneerde delen van de Hoeksestraat en Zoeksestraat (deels 30 km/uur) in het onderzoek betrokken. Rapportage van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is als Bijlage 5 gevoegd bij deze toelichting.

Aangezien de planindeling van de woning nog onbekend is, is in het akoestisch onderzoek de geluidsbelasting bepaald op de bouwgrens. Voor de relevante zijdes van de bouwgrens zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd. De geluidsbelasting op de bouwgrens bedraagt maximaal 48 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Gezien er geen overschrijdingen zijn van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan verondersteld worden dat een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Conclusie

Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen rekening met elkaar te worden gehouden. Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen). In de brochure zijn (indicatieve) richtafstanden opgenomen.

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied kan gezien de situering aan de rand van de kern Schijf worden gekenmerkt als rustige woonwijk. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Richtafstanden uit de VNG-brochure gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk, waardoor ter plaatse een gevoelige functie wordt toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De woningen binnen het plangebied bevinden zich binnen of nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. In onderstaande tabel is hier een overzicht van gegeven:

Bedrijf   Locatie   Max. milieucategorie   Richtwaarde VNG   Afstand tot plangebied  
Bibliotheek Zundert-Rucphen   Zoeksestraat 5A   1   10 meter   65 meter  
Restaurant Kir Royal   Sint Antoniusstraat 55   2   30 meter   147 meter  
Transportbedrijf   Sint Antoniusstraat 43   3.1   50 meter   110 meter  
Poetsenenzo   Hoeksestraat 4   2   30 meter   175 meter  

Zoals blijkt uit de tabel kan voor het plangebied ruim voldaan worden aan alle richtafstanden. Binnen het plangebied is daarmee een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Omgekeerd hindert het planvoornemen bedrijven niet in hun bedrijfsvoering. Immers liggen andere woningen in alle windrichtingen op kortere afstand tot de relevante bedrijvigheid. Daardoor worden eventuele uitbreidingsmogelijkheden van deze bedrijven niet beperkt.

Conclusie

Binnen het plangebieden is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in de bedrijfsvoering.

4.10 Geurhinder en veehouderijen

Toetsingskader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de ‘omgekeerde werking’ van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.

De normen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden voor de geurbelasting van een individuele veehouderij. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom). De standaard geurnormen volgens de Wet geurhinder en veehouderij zijn in navolgende tabel opgenomen.

Ligging geurgevoelig object   Binnen bebouwde kom   Buiten bebouwde kom  
Concentratiegebied   3 ouE/m3   14 ouE/m3  
Geen concentratiegebied   2 ouE/m3   8 ouE/m3  

De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt 'achtergrondbelasting' genoemd. De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting.

Beoordeling 

Voorgrondbelasting

Het grondgebied van de gemeente Rucphen is gelegen in een door het Rijk aangewezen concentratiegebied, waardoor voor het plangebied, gelegen buiten de bebouwde kom, voor een geurgevoelig object conform de Wet geurhinder en veehouderij voor de voorgrondbelasting een standaardnorm van 14 ouE/m3 geldt. Artikel 6 van de Wgv stelt dat bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde. Op basis van de "Verordening geurhinder en veehouderij 2017" van de gemeente Rucphen is hiervan voor onderhavig plangebied geen sprake.

Binnen een straal van 500 meter afstand van het plangebied is één veehouderij gelegen. Het betreft een melkveehouderij aan de Heiningen 10 te Schijf. De nieuwe woning wordt niet binnen 200 meter van de veehouderij gerealiseerd. De veehouderij wordt zodoende niet beperkt in ontwikkelmogelijkheden.

Achtergrondbelasting 

Het plangebied is gelegen in een gebied waar op basis van de kaart ‘Achtergrondbelasting geur’ van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat. Gezien er in de omgeving slechts in beperkte mate veehouderijen aanwezig zijn en gelet op de ruime afstand hiervan tot het plangebied, biedt deze kaart een acceptabele indicatie van de kwaliteit van de leefomgeving, met de geurbelasting weergegeven in ouE/m3. De achtergrondbelasting ter hoogte van het plangebied is zeer goed (0-3 ouE/m3). Gelet op de kwalificatie van het woon- en leefklimaat, is binnen het plangebied ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0019.png"

Indicatie achtergrondbelasting geur. De locatie van het plangebied is met gele ster globaal aangeduid. Bron: ODZOB, 2021.

Geitenhouderijen

Op basis van het rapport ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies). Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bio-aerosolen’ (RIVM, 2017) blijkt dat bewoners binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij een verhoogde kans hebben op longontsteking. Op onderstaande kaart zijn alle veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied weergegeven. Binnen deze straal bevinden zich geen veehouderijen met het primaire bedrijfstype ‘Geiten’. Tevens worden op geen van de 17 veehouderijen, met een ander primair bedrijfstype, geiten gehouden (op basis van het Bestand Veehouderij Bedrijven van de Provincie Noord-Brabant). Geconcludeerd kan worden dat eventuele gezondheidsaspecten vanwege geitenhouderijen derhalve niet van invloed zijn op het ruimtegebruik binnen het plangebied. Tenslotte is op basis van art. 2.71 en 3.47 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant omschakeling naar of nieuwvestiging van een geitenhouderij uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0020.png"

Veehouderijen gelegen binnen een straal van 2 km van het plangebied. Bron: Kaartbank Provincie Noord-Brabant, 2021.

Conclusie

Ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd. Omgekeerd hindert onderhavig planvoornemen omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0063-DEF1_0021.png"

Uitsnede risicokaart omgeving Schijf. Het plangebied is geduid met een gele ster. Bron: Risicokaart.nl, 2021.

De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een propaantank aan de Roosendaalsebaan 19A te Schijf. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 880 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. De generieke veiligheidsafstand volgens het Activiteitenbesluit bedraagt 10 meter. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.11.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 6 kilometer van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen vast veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van de A58 tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Het standardadvies van de brandweer Midden- en West Brabant is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.11.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding is gelegen op een afstand van circa 680 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het dichtstbijzijnde plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Conclusie 

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

    • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
    • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.13 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart (NSL-monitoringstool 2020) ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Tevens blijkt uit hoofdstuk 2 dat het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van het onderhavige planvoornemen slechts beperkt toeneemt. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

 

4.14 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

In onderhavige situatie is er sprake van de toevoeging van één woning. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op onder andere een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van één grondgebonden woning. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het opstellen van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Voor wat betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt dat de wijziging van het gebruik van de gronden, gelet op de aard en omvang, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daar geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, behoeft geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woongebieden, specifiek de systematiek die wordt toegepast voor Schijf.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 'Begrippen' 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Artikel 3 'Groen'

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals noodzakelijk conform het gemeentelijk groenbeleid, is de achterzijde van het perceel bestemd met een groenbestemming. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming.

Artikel 4 'Tuin'

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 'Verkeer'

De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden worden bestemd als ‘Verkeer’. Deze bestemming geldt voor alle straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegcategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting, compensatie van dit groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid en kapregelgeving.

Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbewijzeringsborden, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.

Artikel 6 'Wonen'

Het plangebied bevat hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van deze bestemming is de realisatie van één vrijstaande woning toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De plaats van de voorgevel is op de verbeelding vastgelegd door de opname van een gevellijn. Woningtypen zijn beperkt tot vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen. Daarbij bestaat flexabiliteit wáár welk woningtype kan worden gerealiseerd. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht overeenkomstig de gestelde regels.

Artikel 7 'Waarde - Archeologie'

Ter waarborging van de geconstateerde archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming opgenomen. Bijbehorend is een aanduiding 'overige zone - waarde -archeologie 2' opgenomen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van het realiseren van ondergrondse bouwwerken en onoverdekte zwembaden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. Tevens wordt in dit artikel de voorwaarden genoemd waaronder een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis is toegestaan.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen. De volgende aanduidingen komen in het bestemmingsplan voor:

  • voor de ‘boringvrije zone’ rondom het waterwingebied is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringvrije zone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel eveneens ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Het zelfde geldt voor het 'grondwaterbeschermingsgebied';
  • De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone' zijn tevens bestemd voor de bescherming van de radarverstoringsgebieden van Vliegbasis Woensdrecht en radarstation Herwijnen, teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen en bescherming van de obstakelbeheerzones van Vliegbasis Woensdrecht.
  • De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - waarde archeologie 2' stellen regels aan archeologisch onderzoek bij ingreep in de bodem die dieper gaan dan 50 cm-mv en een oppervlakte hebben groter dan 100 m.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingsregels hebben betrekking op het afwijken van voorgeschreven maatvoeringsregels en bouwgrenzen. Tevens kan worden afgeweken ten behoeve van evenementen en kleine bouwwerken.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen over gevallen waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen. Het betreft hierbij wijzigingen van de bestemmingsgrenzen en het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 14 Overige regels

Gelet op de “Reparatiewet BZK 2014” is in het onderhavige bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 15 Overgangsrecht 

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel 

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Kostenverhaal

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Beoordeling en conclusie

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van een woning, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleent aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Omgevingsdialoog

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het project maatschappelijk draagvlak heeft. Tijdens het vooroverleg wordt de omgevingsdialoog gevoerd. Een verslag van de omgevingsdialoog wordt aan het ontwerp bestemmingsplan toegevoegd.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Ingevolgde artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plegen burgemeester en

wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de daarvoor aangewezen (overheids)instanties. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 31 augustus 2022 tot en met 12 oktober 2022 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan is 1 vooroverlegreactie van de provincie Noord-Brabant naar voren gebracht. Deze reactie is samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording, deze is toegevoegd als bijlage Bijlage 7 van de toelichting.

De ingediende reactie leidt tot een aanpassing van het plan op de volgende aspecten:

  • 1. Landschapsplan: aanpassing zijn doorgevoerd;
  • 2. Verbeelding: de bestemming ‘Groen-Landschapselement’ aan de westzijde is verwijderd en toegevoegd in de zuidoostelijke hoek van het perceel;
  • 3. Verbeelding: de gebiedsaanduiding ‘overige zone – voorwaardelijke verplichting Zoeksestraat ong., Q 349’ is toegevoegd;
  • 4. Regels: artikel 6.4.3 is aangepast naar de systematiek van het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Rucphen 2020’;
  • 5. Toelichting: de vigerende Interim omgevingsverordening wordt aangehaald onder parargraaf 3.3.

7.3 Tervisielegging

Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 6 april 2023 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ‘Buitengebied Rucphen 2020, Zoeksestraat ong. perceel Q 346 te Schijf’. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 6 april 2023 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.

Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot één schriftelijke zienswijze. De zienswijze heeft geleid tot één aanpassing, namelijk het toevoegen van het ecologisch werkprotocol voor de Alpenwatersalamander als bijlage van de toelichting.

Het plan is ongewijzigd vastgesteld tijdens de raadsvergadering van 27 september 2023.