direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Nederheide 1a te Schijf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0022-DEF1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Nederheide 1a te Schijf' met indentificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0022-DEF1 van de gemeente Rucphen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0840.9000B0022-ON01.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt niet begrepen de uitoefening van detailhandel en prostitutie.

1.8 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis

het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie in de woning en de bijbehorende bouwwerken kunnen worden uitgeoefend door de hoofdbewoners dan wel eigenaren van de woning en de bijbehorende bouwwerken. Gebruik mag niet leiden tot afbreuk en belemmering van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bebouwing en geen belemmering opleveren voor de doorstroming van het verkeer op de openbare weg. De activiteit aan huis mag niet vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en daarop gebaseerde AMvB's. Er mogen geen buitenopslag of bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht.

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.11 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.12 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bed and breakfast

een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan.

1.16 bed and pasture

het aanbieden van overnachting, inclusief stalling en weidegang, gelieerd aan het verblijf in het kader van instructie op een gebruiksgerichte paardenhouderij. Het betreft overnachting in verblijfseenheden van beperkte omvang in een (deel van een) bedrijfsgebouw en voor kortdurend verblijf (maximum verblijfsduur zes aaneengesloten nachten).

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.21 beperkingen veehouderij

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.22 beperkt kwetsbaar object

onder een beperkt kwetsbaar object worden verstaan:

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per ha, en;
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen;
  • d. hotels en restaurants;
  • e. winkels;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;
  • h. bedrijfsgebouwen;
  • i. objecten die gelijkgesteld kunnen worden met de onder a tot en met h genoemde objecten, gelet op de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.23 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijbehorende bouwwerken

een bij een (bedrijfs)woning bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

1.27 bijgebouw

een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.28 boerderijkamer/appartement

(deel van) een voormalig agrarisch gebouw dat wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers van beperkte omvang.

1.29 bos

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding), landschap en extensieve recreatie.

1.30 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.31 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.38 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.39 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.40 glastuinbouwbedrijf

een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1 m of meer.

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.43 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructies in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of eigen paarden, het bieden van huisvesting aan die paarden, het beoefenen van de paardensport, het organiseren van hippische evenementen en exploitatie van bijbehorende voorzieningen waaronder begrepen een kantine of soortgelijke ondersteunende horecavoorziening.

1.44 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.45 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.46 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en waarbij de productie (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

1.47 kantine

verblijfslokaal waar men consumpties kan kopen en nuttigen.

1.48 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 kwetsbaar object

onder een kwetsbaar object worden verstaan:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
    • 4. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
      • kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m²;
      • complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
      • kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.50 landschappelijke inpassing

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de structuur van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.

1.51 manege

een bedrijf waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden, inclusief ondersteunende horeca.

1.52 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.53 nevenactiviteit

een activiteit die als ondergeschikte functie bij het bedrijf kan worden uitgevoerd om daarmee inkomsten voor het bedrijf te genereren.

1.54 niet intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het houden van melk- en ander vee waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel.

1.55 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten in lijn met de bestemming dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehandhaafd.

1.56 ondergeschikte activiteit

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.57 overig agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouw valt, nader te onderscheiden in productiegerichte paardenhouderij en overige agrarische bedrijven zoals witloftrekkerijen, champignonkwekerijen, wormenkwekerijen en aquacultuur.

1.58 paardenbak

een niet overdekt en al dan niet omsloten terrein, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, voor het africhten, trainen en berijden van paarden en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.59 peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.60 permanente bewoning

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf dan wel vaste woon- of verblijfplaats.

1.61 productiegerichte paardenhouderij

een bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden dan wel een bedrijf dat is gericht op het africhten, opleiden, trainen alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's al dan niet in combinatie met het fokken van paarden en/of pony's. Voorbeelden van productiegerichte paardenhouderijen zijn: een paardenfokkerij, hengsten- en/of merriehouderij, paardenmelkerij met daaraan ondergeschikt een africhtingsstal, trainingsstal, handelsstal, stalhouderij en/of pensionstalling. Tevens is als ondergeschikte nevenactiviteit het geven van lessen en/of het verzorgen van instructies toegestaan. Het exploiteren van een manege is niet toegestaan.

1.62 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.63 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 teeltondersteunende voorzieningen

een voorziening in, op of boven de grond die door de agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • 1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • 2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • 3. bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeientafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten.

1.65 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.66 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.67 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren, nader te onderscheiden in intensieve veehouderij en niet intensieve veehouderij.

1.68 (vollegronds)teeltbedrijf

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.69 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • 1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • 2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien de afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.70 waterberging

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.

1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals waterlopen en watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van watergangen en dergelijke.

1.72 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.73 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.74 woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag-, of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 Afstanden

van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de gevel van een gebouw.

2.1.2 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein

door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

2.1.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en de zijgevel van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.8 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.9 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

2.2 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij': voor de bescherming van natuur- en woonconcentraties door het stellen van regels met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van de niet intensieve veehouderij en de intensieve veehouderij;
  • d. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en/of gebouwen mogen worden opgericht:

  • a. erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van afrastering van het agrarisch grondgebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarisch gebruik, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m bedraagt;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van wedstrijden of als sportterrein;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen;
  • d. verhardingen.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebruiksgerichte paardenhouderij': een gebruiksgerichte paardenhouderij met daaraan ondergeschikt een kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 85 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bed & pasture': het als nevenactiviteit bieden van overnachting in een bed and pasture met twee verblijfseenheden met een totale oppervlakte van maximaal 120 m2, inclusief het bieden van stalling en/of weidegang;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardenbak': uitsluitend een paardenbak met bijbehorende voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning met daaraan ondergeschikt een aan huis gebonden beroep met een maximale vloeroppervlakte van 50 m2, met dien verstande dat de activiteiten in de woning worden uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • e. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt, binnen het bouwvlak;
  • f. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Daarnaast gelden de onder sub a tot en met sub c specifieke regels.

a Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6,5 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;
  • c. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m;
  • d. de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 m.

b Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken

Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 6,5 m;
  • b. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 9 m;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m;
  • f. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 m;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
  • i. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt minimaal 1 m;
  • j. de afstand van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

c Specifieke vorm van bedrijf - paardenbak

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardenbak' mogen geen gebouwen worden opgericht.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a Algemeen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.

b Specifieke vorm van bedrijf - paardenbak

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paardenbak' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van een paardenbak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een omheining bedraagt maximaal 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Maximale goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 sub a onder a en b en sub b onder a en b voor het overschrijden voor de maximale goot- en bouwhoogtemaat met maximaal 1 m.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  • b. de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden binnen 3 m van de bouwperceelsgrens en hoger dan 4 m;
  • c. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht;
  • d. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • e. opslag van vuurwerk;
  • f. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten dan wel een bed and breakfast;
  • h. het gebruik van de verblijfseenheden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bed & pasture' voor permanente en/of (zelfstandige) bewoning.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebruiksgerichte paardenhouderij' is het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden alleen toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 12 maanden na het onherroepelijk worden van het plan is aangelegd conform het inrichtingsplan en aldus in stand wordt gehouden. Onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Opslag

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 sub b voor de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden tot op de bouwperceelsgrens.

4.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 juncto lid 4.4.1 onder f voor:

  • a. het inrichten van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    • 2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een bijbehorend bouwwerk is gehuisvest;
    • 3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    • 4. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg maximaal 70 m² bedraagt. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in lid 4.2.1 sub b;
    • 5. het betreffende bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan de woning;
    • 6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd;
  • b. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    • 2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een tijdelijke woonunit is gehuisvest;
    • 3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    • 4. plaatsing van een tijdelijke woonunit is uitsluitend binnen het bouwvlak en minimaal 2 m achter de voorgevel van de woning toegestaan;
    • 5. de goothoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 3 m;
    • 6. de bouwhoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 5 m;
    • 7. de oppervlakte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 70 m². De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale gezamenlijke oppervlakte als bedoeld in lid 4.2.1 sub b;
    • 8. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik van de tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de tijdelijke woonunit wordt verwijderd.

4.5.3 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 juncto lid 4.4.1 onder g voor de uitoefening van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
  • b. het uitoefenen van de activiteiten niet tot gevolg heeft dat het uiterlijk aanzien van de woning zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  • c. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken dat wordt gebruikt voor de activiteiten bedraagt maximaal 70 m²;
  • d. het uitoefenen van activiteiten die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • e. degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • f. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • g. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende bedrijf.

4.5.4 Alternatieve landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.4.2, teneinde een alternatieve landschappelijke inpassing dan zoals opgenomen in Bijlage 1 toe te staan, mits een vergelijkbare kwalitatieve staat van landschappelijke inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren landschappelijk inpassingsplan overlegd.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' uitsluitend landschappelijke inpassing, waarbij geldt dat binnen maximaal 12 maanden na het onherroepelijk worden van het plan de landschappelijke inpassing is aangelegd conform het inrichtingsplan en aldus in stand wordt gehouden. Onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1;

5.2 Bouwregels

Het is verboden om op deze gronden te bouwen.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1.1 onder a, teneinde een alternatieve landschappelijke inpassing dan zoals opgenomen in Bijlage 1 toe te staan, mits een vergelijkbare kwalitatieve staat van landschappelijke inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren landschappelijk inpassingsplan overlegd.

Artikel 6 Waarde - Ecologie - ecologische hoofdstructuur

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Ecologie - ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, beheer, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden (Ecologische Hoofdstructuur);

alsmede voor:

  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. behoud, beheer en herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • d. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.

6.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2,50 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met dien verstande dat geen aantoonbare onevenredige aantasting plaatsvindt van de ecologische hoofdstructuur.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, egaliseren en afgraven van de gronden;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • e. het verlagen en/of verhogen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainage of bronbemaling;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • g. het verwijderen van diepwortelende beplanting en/of houtopstand;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het blijvend omzetten van grasland in bouwland.

6.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:

  • a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de ecologische waarden;
  • b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de Ecologische Hoofdstructuur niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 7 Waarde - Ecologie - verbindingszone

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Ecologie - verbindingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone in de vorm van stroken met beplanting en/of water, oevers en moeras ten behoeve van de ecologische infrastructuur met de bijbehorende natuur-, ecologische en hydrologische waarden. Ondergeschikt hieraan is tevens extensieve recreatie mogelijk.

7.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met dien verstande dat het gebied niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het verwijderen van beplanting.

7.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

7.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:

  • a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de ecologische waarden;
  • b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Afstand tot geluidsgevoelige bebouwing
9.1.1 Algemeen

Deze bepaling strekt tot de bescherming van de geluidszone rondom lokale en interlokale wegen.

9.1.2 Bouwregels

Voor de geluidsgevoelige bebouwing van de naast wegen gelegen gronden dient in ieder geval een afstand van 15 m uit de as van de weg in acht te worden genomen.

9.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.2 voor het toestaan van een kortere afstand tot de weg, met dien verstande dat de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd en het geen geluidsgevoelige objecten betreft in het kader waarvan voldaan moet worden aan de geluidsnormen voor nieuwe geluidgevoelige objecten uit de Wet geluidhinder.

9.2 Afstand tot de weg
9.2.1 Algemeen

In hoofdstuk 2 zijn afstandsbepalingen tot de as van de weg opgenomen ter bescherming van de verkeersveiligheid.

9.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 voor het toestaan van een kortere afstand tot de weg, met dien verstande dat de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd.

9.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

9.4 Nadere eisen
9.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.4.2 Voorwaarden

De in lid 9.4.1 bedoelde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met calamiteiten.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken:

  • a. te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving;
  • b. te gebruiken voor een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Archeologische verwachtingswaarde hoog
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van hoge archeologische verwachtingswaarden.

11.1.2 Bouwregels
a Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemmingen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

b Bouwregels

Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
  • b. een bouwwerk ten behoeve waarvan geen graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m plaatsvinden;
  • c. een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 100 m2 en dat dieper dan 0,5 m wordt geplaatst.

c Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.2 sub b, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 11.1.2 onder c, sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning-activiteit bouwen verbonden voorwaarden;
  • c. in de situatie als bedoeld in het lid 11.1.2 onder c, sub b onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien lid 11.1.2 onder c, sub c onder 3 van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

11.1.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
a Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen van gronden en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,50 m ten opzichte van het bestaande maaiveld;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere manier indrijven van voorwerpen in de grond;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

b Uitzonderingsregel

Het in lid 11.1.3 sub a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 11.1.2 onder c van toepassing is;
  • e. die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. met een verstoring kleiner dan 100 m2;
  • g. die worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in artikel 4.4.2 en/of artikel 5.1.1 onder a.

Het in lid 11.1.3 sub a opgenomen verbod geldt evenmin wanneer kan worden aangetoond dat de grond zodanig is verstoord en geroerd door werkzaamheden dat deze niet omgevingsvergunningplichtig zijn tot de diepte waar de verstoring heeft plaatsgevonden.

c Rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1.3 onder a legt een in lid 11.1.2 sub c onder a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

d Beoordeling van het rapport

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 11.1.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.

e Voorwaarden

In de situatie als bedoeld in lid 11.1.3 onder d, sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

f Vervolg

Indien lid 11.1.3 sub e van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

11.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
a Aanduiding wijzigen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog' aangeduide gronden te wijzigen door de ligging van deze aanduiding te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

b Aanduiding verwijderen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog' aangeduide gronden te wijzigen door deze aanduiding geheel of gedeeltelijk van de kaart te verwijderen, met dien verstande dat:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming of veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

11.2 Beperkingen veehouderij

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van natuur en woonconcentraties door het stellen van regels met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van de niet- intensieve veehouderij en de intensieve veehouderij.

11.3 Reserveringsgebied waterberging

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveringsgebied waterberging' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

11.4 Vrijwaringszone - radar
11.4.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht en radarstation Herwijnen teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen.

11.4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 mogen geen bouwwerken worden opgericht:

  • a. binnen een afstand van 15 km van de radarantenne op Vliegbasis Woensdrecht: hoger dan de denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de radarantenne Vliegbasis Woensdrecht op 48 m + NAP, oplopend met 0,25 graden tot een hoogte van 113 m + NAP;
  • b. buiten de afstand van 15 km van de radarantenne op Vliegbasis Woensdrecht: hoger dan 113 m + NAP.
  • c. binnen het radarverstoringsgebied van de radarantenne van radarstation Herwijnen: hoger dan 90 m + NAP.

11.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het functioneren van de radar niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast;
  • b. schriftelijk advies is verkregen van de beheerder van het radarverstoringsgebied.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;

met dien verstande dat:

  • 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:

  • a. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 10 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.3 Bestaande maten en andere maten
16.3.1 Bestaande afstanden

Indien afstanden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

16.3.2 Bestaande andere maten

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Nederheide 1a te Schijf".