Plan: | MSA Binnentuin |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.5000M0002-ON01 |
De gemeente Rucphen heeft op 23 september 2015 haar toekomstvisie 'Puur Rucphen' vastgesteld. De gemeente Rucphen heeft in haar toekomstvisie de ambitie neergeschreven voor het perspectief vrijetijdseconomie. In 2030 is Rucphen een internationaal vermaarde leisure hotspot met jaarlijks een miljoen bezoekers in de Binnentuin. Doel is het samen met ondernemers ontwikkelen van de Binnentuin tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter. Daarnaast staat het opwaarderen van de Binnentuin centraal tot een groen binnengebied met diverse sport- en intensieve recreatievoorzieningen van gemeentelijk en regionaal belang.
Na het vaststellen van de toekomstvisie is onderzocht hoe de gewenste ontwikkeling van de Binnentuin tot stand kan worden gebracht. Het resultaat is een aanvullend programma op de bestaande voorzieningen. Een nieuw bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de functies ter plaatse mogelijk te maken. Vanaf 19 januari 2017 heeft het voorontwerp bestemmingsplan "Leisuregebied Binnentuin" voor zes weken ter inzage gelegen. De gemeente Rucphen is momenteel bezig met het aanpassen van de stukken tot een ontwerpbestemmingsplan dat de formele procedure in kan.
Voor de aanleg van een verhard wielerparcours en BMX-track in de Binnentuin is provinciale subsidie verkregen. De uitvoering van zowel het wielerparcours als de BMX-track dient plaats te vinden in 2018. Naast deze voorzieningen zijn ook de sportvoorzieningen van hockey, handbal en atletiek opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze sportvoorzieningen vormen samen met het wielerparcours en de BMX-track de 'multifunctionele sportaccommodatie' (MSA).
Om de aanleg nog in 2018 mogelijk te kunnen maken is, vooruitlopend op het bestemmingsplan voor het totale leisuregebied Binnentuin, een separaat bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de multifunctionele sportaccommodatie.
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit een grotere stedelijke ontwikkeling bekend onder de naam leisuregebied Binnentuin. De geschiedenis en de totstandkoming van dit leisuregebied wordt in deze paragraaf nader uiteengezet.
Structuurplan Binnentuin
Het structuurplan Binnentuin, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 15 mei 2008, is een eerste stap gezet in de opwaardering van het gebied. Het structuurplan ziet toe op het versterken van de landschappelijke structuur als drager voor de beoogde ontwikkelingen. Het plan ziet dan ook toe op het versterken van de verbindingsassen voor groen en langzaam verkeer. Daarnaast is gekozen voor het uitbreiden en vestigen van dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve voorzieningen in het gebied. Het structuurplan ziet in de ontwikkeling van het leisuregebied een koppeling met de ontwikkeling van de kernranden en het voorzieningencluster aan de Kozijnenhoek.
Plankaart structuurplan Binnentuin 2008
Masterplan 2013
Het structuurplan heeft als basis gediend voor een nieuw Masterplan, dat in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het Masterplan is het programma in samenwerking met de ontwikkelingsgroep Binnentuin (bestaande uit verschillende belanghebbenden in en rond het gebied) verder uitgewerkt. In het Masterplan zijn de volgende ontwikkelingen als speerpunten benoemd:
Daarnaast worden de volgende ambities beschreven:
Met het Masterplan, waarvan een functiekaart is gemaakt, is ingezet op een transformatie voor de komende 10 tot 20 jaar, zodat een gebied ontstaat met een intensief recreatief karakter en een sterke eigen identiteit. Het Masterplan is in de structuurvisie Rucphen 2030 als uitwerking opgenomen.
Masterplan Binnentuin 2013
Verkenning scenario's 2015
Na de vaststelling van het Masterplan en de structuurvisie 'Puur Rucphen' zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling veranderd. De veranderingen in de uitgangspunten zijn als volgt:
De ontwikkeling van de activiteiten in het kader van verblijfsrecreatie (recreatiewoningen en hotel) zijn onlosmakelijk verbonden met die van de nieuwe bovenregionale attracties.
Stedenbouwkundig plan
In 2016 is op basis van de verkenningen uit het verleden en de rapportage die toeziet op de versterking van het concept een verdere uitwerking van de plannen ter hand genomen. Dit heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan met daarin de volgende elementen:
Stedenbouwkundig plan leisuregebied Binnentuin. Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan is gesitueerd in het noordoosten van het leisuregebied.
Het stedenbouwkundig plan is op 12 april 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het leisuregebied Binnentuin is centraal gelegen in de gemeente Rucphen, tussen de kernen St. Willebrord en Rucphen. Het leisuregebied wordt globaal begrensd door de Kozijnenhoek, de Sporthei, de Bernhardstraat en de Bosheidestraat. Onderhavig plangebied is gelegen in het noordoostelijke deel van het gebied. Het plangebied bestaat uit gronden die voorheen in gebruik waren ten behoeve van de agrarische bodemexploitatie en al een gebruik kennen in de vorm van diverse sportvoorzieningen (atletiek, hockey en handbal).
Uitsnede van de luchtfoto ter plaatse van het leisuregebied Binnentuin. De rode contour toont het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied vigeert voor een deel van de gronden het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" d.d. 29 maart 2012 en daarop volgende herzieningen van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" bekend als "Buitengebied Rucphen 2012, 1e herziening" d.d. 11 december 2013, "Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening" d.d. 29 oktober 2014, "Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening" d.d. 16 december 2015, "Buitengebied Rucphen 2012, 4e herziening" d.d. 8 februari 2017 en het "Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen" d.d. 13 december 2017. Deze bestemmingsplannen dienen in samenhang gelezen te worden. Ter plaatse vigeert de bestemming 'Agrarisch' met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'vrijwaringszone - radar'. De agrarische bestemming laat agrarisch grondgebruik toe.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
Voor het overige deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Sport en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' ", vastgesteld d.d. 25 juni 1996. Ter plaatse is de bestemming 'Recreatieve doeleinden' opgenomen met de aanduiding 'sportieve doeleinden'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Sport en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' " ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
In hoofdstuk 2 is de huidige en beoogde situatie van de locatie en omgeving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen in de Binnentuin en de verhouding met de activiteiten die op basis van onderhavig bestemmingsplan, al vooruitlopend op het totale bestemmingsplan voor het leisuregebied, mogelijk worden gemaakt. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante milieuaspecten en eventueel onderzoeken die daarvoor uitgevoerd zijn. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. Ten slotte komt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weergegeven van het plangebied en het leisuregebied Binnentuin. Dit hoofdstuk ziet toe op een beschrijving van de huidige inrichting en het gebruik van het leisuregebied Binnentuin, evenals het plangebied. Daarnaast zal in dit hoofdstuk nader ingegaan worden op de beoogde situatie ter plaatse van het plangebied.
Het landschap van het leisuregebied Binnentuin is in de tijd langzaam gegroeid tot de huidige situatie. Veel verschillende elementen, uit verschillende perioden, zijn nog herkenbaar aanwezig in het gebied. Van een agrarisch landschap is de transformatie ingezet met sport en recreatieve voorzieningen. In de huidige opzet is de landschapsopbouw in de vorm van houtwallen echter deels nog zichtbaar, als omkadering van de akkers. Deze kamers vormen ieder een apart element. Het oosten van het leisuregebied Binnentuin, waar onderhavig plangebied is gesitueerd, is gelegen in een opener agrarisch gebied. Een gedeelte van de gronden kenden voorheen dan ook een agrarisch gebruik. Daarnaast is er vandaag de dag binnen het plangebied sprake van bestaande sportvelden in het kader van hockey en handbal en een bestaande atletiekbaan. Deze sportvoorzieningen zijn gelegen in het zuiden, de agrarische activiteiten bevinden zich in het noorden en oosten van het plangebied.
Onderhavig bestemmingplan voorziet in een planologisch kader voor een deel van de ontwikkeling die voorzien wordt in het leisuregebied de Binnentuin. Onderhavig is een uitsnede weergegeven van de multifunctionele sportaccommodatie. Ter plaatse wordt voorzien in:
Het plangebied voor de MSA is gelegen aan de noordoostzijde van het leisuregebied. Dit zorgt voor een overgang naar het open agrarisch gebied ten oosten en noorden. Bovendien neemt de wielerbaan, tezamen met de BMX-baan en de atletiekbaan een aanzienlijk ruimtebeslag in dat passender is aan de rand van het leisuregebied. De atletiekbaan, het hockeyveld en handbalvelden zijn op dit moment reeds aanwezig in het gebied, maar krijgen mogelijk wel nieuwe faciliteiten met het plan.
Uitwerking multifunctionele sportaccommodatie.
Parkeren
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Door de gemeente Rucphen zijn in de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017', vastgesteld d.d. 31 mei 2017, parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied 'Centrum', 'Overige bebouwde kom' en 'Buitengebied'. Onderhavig plangebied is gelegen in het 'Buitengebied'. Ten aanzien van een sportveld is er per hectare netto terrein een parkeerbehoefte van 20 parkeerplaatsen. Het bestemmingsvlak 'Sport', zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan, heeft een oppervlakte van 6,65 ha bruto terrein. Conform de Nota Parkernormen 2017 Rucphen' wordt dit omgerekend naar een netto terrein van 6,65 ha x 0,77 = 5,1205 ha. Gerekend met een parkeerbehoefte van 20 parkeerplaatsen per hectare terrein bestaat een parkeerbehoefte van 103 parkeerplaatsen.
In het stedenbouwkundige plan voor onderhavige situatie zijn 92 parkeerplaatsen op eigen terrein opgenomen. De reeds aanwezige sportvoorzieningen, betreffende de hockey, handbal en atletiek, maken gebruik van de huidige parkeervoorzieningen die momenteel al aanwezig zijn ten westen van de bestaande atletiekbaan. Het betreffen hier in totaal 45 parkeerplaatsen, die tevens ook worden gebruikt voor het parkeren ten behoeve van de modelautosportvereniging 'De Baanbrekers'. Ter plaatse van deze bestaande parkeerplaats kan dus worden voorzien in de overige parkeerbehoefte van 103 - 92 = 11 parkeerplaatsen. Voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein inclusief de reeds aanwezige parkeerplaatsen ten westen van het plangebied.
Conclusie
In de parkeerbehoefte volgend uit de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 kan worden voorzien.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet is gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en het Rarro een relevante ruimtereservering geldt. Het plangebied is wel gelegen in het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. In dit radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter voor windturbines. Onderhavig plan voorziet niet in het oprichten van windturbines. Bovendien voorziet het plan niet in bebouwing die toeziet op een dergelijke bouwhoogte. Naast het radarverstoringsgebied wordt niet in een ontwikkeling voorzien die raakt aan een van de nationale belangen.
Uitsnede van de kaart behorende bij het radarstation Herwijnen. Voorliggend plangebied is aangeduid met de blauwe aanwijzer. Bron: ruimtelijkeplannen, 2018.
Conclusie
De maximaal toegestane bouwhoogte volgend uit het radarverstoringsgebied zijn geen belemmering voor de ontwikkelingen die plaatsvinden in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en het Rarro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan:
a. voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
b. voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijk besluit, in vergelijking met het voorgaande planologisch regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
De bestaande sportvoorzieningen (hockey, handbal en atletiek) zijn in het vigerend bestemmingsplan "De Vijfsprong" d.d. 25 juni 1996 gelegen binnen de bestemming 'Recreatieve doeleinden' en de aanduiding 'Sportieve doeleinden'. Reeds is hier dus al sprake van een sportbestemming, waardoor kan worden geconcludeerd dat ter plaatse niet in een functiewijziging wordt voorzien, waardoor ter plaatse niet wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aangezien een deel van de gronden een agrarisch gebruik kennen, en deze gronden een grotere oppervlakte beslaan dan 500 m2, dient beoordeeld te worden of ter plaatse sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.
c. is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
In juni 2015 is het Wielerplan West-Brabant ''De Goeie Ontsnapping" vastgesteld door de Regio West-Brabant. In dit plan zijn voor de regio West-Brabant ontwikkelingen op het gebied van de wielersport met elkaar afgestemd. De diverse sportvoorzieningen voor de wielersport zijn in beeld gebracht en regionaal afgestemd. Voor de gemeente Rucphen is het plan Wielerwereld opgenomen. Dit is als training- en leisure voorziening opgenomen. Daarbij zijn de volgende faciliteiten opgenomen:
als onderdelen van Wielerwereld West-Brabant in de Binnentuin.
Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan deze regionale afspraken.
d. is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied en is het mogelijk om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaats te laten vinden?
De voorziene ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ruimte die noodzakelijk is de genoemde sportactiviteiten te realiseren, is het niet mogelijk om dit ruimtelijk in te passen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat aan de beoogd te realiseren sportaccommodatie voldoende behoefte bestaat en dat het niet mogelijk is aan deze behoefte tegemoet te komen binnen het bestaand stedelijk gebied.
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening - partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn:
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Beoordeling
De volgende provinciale ruimtelijke belangen zijn van belang voor de Binnentuin:
Het leisuregebied Binnentuin draagt bij aan het versterken van de kwaliteiten van het landschap en aan een gedifferentieerd aanbod van goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen. Daarmee past onderhavig plan binnen de provinciale visie die is neergelegd in de Structuurvisie ruimtelijke ordening - partiële herziening 2014.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant, 2017
Inleiding
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de Verordening ruimte. Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.
Uitsnede van de Verordening ruimte Noord-Brabant ter plaatse van het leisuregebied Binnentuin. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'. Aan de hand van deze systematiek wordt onderstaand het plan voor de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante onderdelen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB). In onderhavig plangebied zijn de volgende structuren en aanduidingen van toepassing:
Navolgend wordt het initiatief nader getoetst aan de relevante artikelen uit de VrNB. Artikel 7 dient in samenhang gelezen te worden met artikel 9. Onderstaand een toets aan de Verordening ruimte.
Artikel 7. Gemengd landelijk gebied en artikel 9. Integratie stad-land
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'Integratie stad-land'. Ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' kan op basis van artikel 9.1, lid 1 voorzien worden in een stedelijke ontwikkeling, mits:
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een stedelijke ontwikkeling, daar er nieuw ruimtebeslag plaatsvindt ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Onderhavig plangebied maakt bovendien onderdeel uit van het leisuregebied Binnentuin. In zijn totaliteit wordt ten behoeve van dit leisuregebied voorzien in een samenhangende stedelijke ontwikkeling, waar recreatieve dag- en verblijfsactiviteiten plaatsvinden tezamen met een groene landschapsontwikkeling. Onderhavig plangebied voorziet vooruitlopend op het totale bestemmingsplan voor de Binnentuin in het mogelijk maken van de multifunctionele sportaccommodatie. Daarnaast ziet het bestemmingsplan niet toe op een ontwikkeling of een uit te breiden middelzwaar- of zwaar bedrijventerrein. Aan lid 1 kan dus worden voldaan.
Het tweede lid van artikel 9.1 luidt:
Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:
Onderhavige ontwikkeling van de multifunctionele sportaccommodatie sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied aan de Kozijnenhoek, ten zuiden van de te ontwikkelen locatie. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de multifunctionele sportaccommodatie is rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren. Daarbij sluit de groene inpassing van het plangebied aan bij de landschappelijke inrichting van het totale leisuregebied Binnentuin, gebaseerd op de reeds aanwezige kamerstructuur in de vorm van bestaande houtwallen. Onderhavig plangebied vormt de oostelijke begrenzing van het leisuregebied. In de toekomst zal de landschappelijke inpassing van de sportaccommodatie dan ook verder worden ten behoeve van de te ontwikkelen groenstructuur. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze gronden al wel bestemd als 'Natuur' met een specifieke aanduiding. De ontwikkeling van deze buitenste rand is niet in verhouding tot de realisatie van de multifunctionele sportaccommodatie, maar dient ten behoeve van de inpassing van het leisuregebied Binnentuin. De ontwikkeling van de groene structuren ten behoeve van de multifunctionele sportaccommodatie wordt geborgen in de regels van het bestemmingsplan.
Groenstructuurplan leisuregebied Binnentuin
Ten behoeve van het bestemmingsplan voor het leisuregebied Binnentuin, dat op dit moment in voorbereiding is, is een notitie 'Integratie stad-land' opgesteld. In deze notitie wordt de relatie tussen de landschappelijke structuren en de ontwikkeling van de Binnentuin helder beschreven. De notitie is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Artikel 25 Beperkingen veehouderij
De regels binnen de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' gelden voor alle veehouderijen. Doel van de aanduiding is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Het betreffen gebieden die wat betreft ligging en gebiedstyplogie (bijvoorbeeld in de nabijheid van bebouwingsconcentraties, woongebieden en natuur) niet geschikt zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij. Binnen deze aanduiding geldt voor veehouderijen in beginsel een 'slot op de muur'.
In voorliggend plangebied is geen sprake van een veehouderij. Evenmin worden met het planvoornemen activiteiten mogelijk gemaakt die passen bij een veehouderij. Het betreft enkel het mogelijk maken van een multifunctionele sportaccommodatie ter plaatsen van gronden die in de huidige situatie een agrarisch grondgebruik kennen. Aangezien onderhavig plan geen veehouderij omvat, is de aanduiding niet relevant voor het initiatief. De aanduiding 'Beperkingen veehouderij' is geen belemmering voor het planvoornemen.
Artikel 26 Stalderingsgebied
Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling van veehouderijen. Deze voorwaarden geven sturing aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en richten zich daarnaast op het tegengaan van (verdere) leegstand. Daar er in onderhavig bestemmingsplan geen sprake is van een veehouderij, is deze aanduiding niet relevant voor het initiatief.
Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Voorts gelden ook de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). Daarin is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:
Beoordeling
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in voorliggend planvoornemen in dat:
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:
Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Toetsingskader
Art. 3.2 van de Verordening ruimte schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.
Er is in onderhavige situatie sprake van een ontwikkeling die buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen, binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. Ten behoeve van de onderbouwing in het kader van de ligging van het totale leisuregebied Binnentuin binnen deze aanduiding is een notitie opgesteld, opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In deze notitie is uitgebreid beschreven op welke manier invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is de kwaliteitsverbetering geborgen door de opname van de bestemming 'Natuur' en de daarbij horende aanduidingen om de landschappelijke inpassing van de sportactiviteiten te waarborgen. Deze landschappelijke inpassing dient binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden. Als basis voor de landschappelijke inpassing dient de notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin' aangehouden te worden. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Daarnaast voorziet onderhavig bestemmingsplan is een zone met de bestemming 'Natuur' en de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. Deze zone is opgenomen ten behoeve van de realisatie van een landschapsstructuur evenredig aan de ontwikkeling van het totale leisuregebied. Ten aanzien van de ontwikkeling van deze landschapsstructuur dient wel een borging opgenomen te worden in de regels in relatie tot de ontwikkeling van het totale leisuregebied. Binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient deze landschapsontwikkeling gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden. Indien in de tussentijd het bestemmingsplan voor het totale leisuregebied tot stand komt, wordt deze landschapsontwikkeling ten behoeve van dit bestemmingsplan voorzien. Indien er geen ontwikkeling van het totale leisuregebied komt, dient binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan voorzien te worden in een landschapsontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. Als basis voor de landschapsontwikkeling dient de notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin' aangehouden te worden. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen de regels gesteld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.4.1 Toekomstvisie Puur Rucphen 2030
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambitie van de gemeente die van belang is in het kader van onderhavig project, het perspectief vrijetijdseconomie.
Beoordeling
Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. Het is de bedoeling dat de Binnentuin samen met ondernemers wordt ontwikkeld tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter, die bovendien een internationale uitstraling heeft. Skidôme en Wielerwereld vormen het hart van een groep voorzieningen die elkaar onderling versterken. De ligging, het gebruik en de inpassing moeten op elkaar worden afgestemd. Met behulp van een modern instrumentarium worden een passende landscahppelijke, groene inpassing en een goede kwaliteit van de openbare ruimte geborgd. De ontwikkeling past dan ook binnen de visie die de gemeente heeft neergeschreven in haar toekomstvisie.
Conclusie
De ontwikkeling van een multifunctionele sportaccomodatie in het leisuregebied Binnentuin draagt bij aan de visie die de gemeente heeft neergeschreven in de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030.
3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. Op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030 is het leisuregebied Binnentuin aangeduid als 'Intensieve sport en recreatie Binnentuin'. De oranje kleur toont het gebied beschikbaar voor de Binnentuin, waaruit de centrale liging tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel blijkt.
Uitsnede van de visiekaart behorende bij de structuurvisie Rucphen 2030. Het oranje middengebied betreft de locatie waar het totale leisuregebied Binnentuin wordt gerealiseerd.
Beoordeling
Voor de Binnentuin streeft de gemeente naar een hoogwaardige inrichting van dit nu nog deels agrarische gebied. Hier kunnen verschillende functies, zoals (grootschalige) recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie- en sportvoorzieningen een plek krijgen in een centraal groen parkgebied. Nieuwe functies moeten bijdragen aan de hoogwaardige groenstructuur en de koppeling tussen de kernranden en het centrale groengebied die wordt nagestreefd. Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan de beleidskeuze voor het leisuregebied Binnentuin door te voorzien in multifunctioneel sportvoorzieningen aanbod in de Binnentuin. Deze zijn gelegen in een centraal groen gebied en maken onderdeel uit van de grotere ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin.
Conclusie
De ontwikkeling van de MSA komt tegemoet aan de visie die is neergelegd in de structuurvisie Rucphen 2030
3.4.3 Economische visie Rucphen 2008-2020
Toetsingskader
In de economische visie voor de gemeente Rucphen zijn vijf centrale thema's benoemd, te weten:
Eén van deze thema's betreft ruimte voor ondernemen en de bereikbaarheid. Hierbij wordt in de visie specifiek aandacht besteed aan het creëren van de rondweg en zorgen voor een geluidsluw centrum. Daarnaast is het van belang om detailhandel- en horeca-activiteiten en voorzieningen zo veel mogelijk te clusteren en te werken aan een gevarieerd en zo compleet mogelijk aanbod. Verder is het voor zowel de inwoners als toeristen en recreanten van groot belang dat het verblijfsgebied waarin de voorzieningen zich bevinden niet alleen netjes, autovrij en schoon is, maar ook prettig aanvoelt.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse te voorzien in een multifunctionele sportaccommodatie. Gevestigde en nieuwe sportvoorzieningen krijgen de kans om uit te breiden of te starten. Bovendien draagt dit onderdeel van het leisuregebied Binnentuin bij aan het opwaarderen van het gebied als leisuregebied.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan draagt bij aan de visie die is neergeschreven in de Economische visie Rucphen 2008-2020.
3.4.4 Groenstructuurplan 'Landschap onthuld' gemeente Rucphen
Toetsingskader
Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldorekening voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat bij ingrepen in de groene ruimte compensatie plaatsvindt. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meest relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.
In het groenstructuurplan is gezocht naar een 'eigen' kracht van het groen, niet als tegenhanger, maar juist in samenhang en synergie met niet groene beleidsdoelen. De gemeente Rucphen wil de kern Rucphen weer onderdeel laten uitmaken van en integreren in haar landelijke omgeving door de diverse kernen landschappelijk te dooraderen, via deze aders het landschap en de natuur de kern in te trekken en de natuur en het landschap weer onderdeel te maken van de dagelijkse woonomgeving.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in enkel de ontwikkeling van multifunctionele sportaccommodaties die gelegen zijn binnen de totale ontwikkeling van leisuregebied Binnentuin. Voor de concrete invulling van het gebied Binnentuin wordt in het groenstructuurplan verwezen naar het structuurplan Binnentuin. In het structuurplan Binnentuin staat dat behalve als functioneel knooppunt, de Binnentuin ook het geografisch middelpunt is van de gezamenlijke dorpen. De groene buitenruimte loopt tot diep in het hart van de Binnentuin door. In het structuurplan staat bovendien dat de verknoping met het omringende landschap en het nieuw te ontwikkelen voorzieningencluster in de Binnentuin tot stand dient te komen middels lanen, coulissen en weiden (het landschappelijk raamwerk). De nieuwe groenstructuur die wordt voorzien ten oosten van de multifunctionele sportvoorzieningen maakt onderdeel uit van een groter raamwerk van groene verbindingen doorheen het totale leisuregebied Binnentuin. In onderhavig bestemmingsplan wordt enkel voorzien in een groene en natuurlijke landschappelijke inpassing van de sportvoorziening. Daarlangs komt een bredere groene invulling met natuur ten behoeve van de totale ontwikkeling. In het bestemmingsplan wordt dit deel van de bestemming 'Natuur' aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'.
Conclusie
De groene dooradering van het leisuregebied Binnentuin, waarvan onderhavig plan inclusief landschappelijke inpassing onderdeel van uitmaakt, is passend binnen de visie die is neergelegd in het Groenstructuurplan en het daarin verwezen Structuurplan Binnentuin.
3.4.5 Groene kaart
Toetsingskader
In de gemeente Rucphen is zo’n 97% van de houtopstanden vergunningvrij. Wanneer een boom of houtopstand is opgenomen op de Groene Kaart is een (omgevings)vergunning nodig voor kap. De aanvraag wordt getoetst aan de “regeling beoordeling kapaanvraag Groene Kaart”. De Groene Kaart is een kaart waarin de meest waardevolle houtopstanden binnen de gemeente Rucphen worden weergegeven. De kaart is opgesteld aan de hand van algemene en specifieke criteria. De specifieke criteria hebben betrekking op: beeldbepalend / schoonheid / belevingswaarde, leefbaarheid, landschappelijke waarde, natuur- / ecologische waarde, cultuurhistorie, stedenbouwkundige waarde en overige waarden.
Uitsnede van de Groene Kaart Buitengebied.
Beoordeling
Een deel van het groen rondom de bestaande atletiekbaan zal gekapt dienen te worden voor de aanleg van de wielerbaan en nieuwe atletiekbaan. Dit groen zal conform beleid en regelgeving worden gecompenseerd binnen het plangebied. Daarnaast wordt de groenstructuur versterkt door de landschappelijke inpassing als onderdeel van de groen-blauwe buffer aan de oostzijde van het plangebied.
Conclusie
Eventueel te kappen groenstructuren worden gecompenseerd binnen het plangebied. Daarnaast wordt voorzien in een landschappelijke inpassing van de te ontplooiien functies. Per saldo zal er dus geen groen verloren gaan.
4.4.5 Structuurvisie Detailhandel en Horeca
Toetsingskader
Tezamen met de Economische visie heeft de gemeenteraad in april 2009 de structuurvisie Detailhandel en Horeca vastgesteld. In de structuurvisie is het huidige winkelaanbod per kern geanalyseerd en vertaald naar een toekomstgerichte visie.
Beoordeling
Dit beleid bevat geen specifieke bepalingen voor horeca en detailhandel buiten de kernen. Echter wordt in de adviesnota behorend bij de structuurvisie gesteld dat ingezet dient te worden op de verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme. De toeristische planontwikkeling van het Binnentuinproject is hierin een mooi aanknopingspunt. In dit deel van het leisuregebied Binnentuin wordt enkel ondersteunende horeca toegestaan ten behoeve van de sportvoorzieningen. De structuurvisie staat de ontwikkeling van de sportvoorzieningen inclusief ondersteunende horeca niet in de weg.
Conclusie
De ontwikkeling van ondersteunende horeca is passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Detailhandel en Horeca.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Achtereenvolgens worden behandeld:
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Binnen het totale bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Over het algemeen kan op basis van deze uitgevoerde bodemonderzoeken geconcludeerd worden dat er geen of slechts lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond (plaatselijk PAK, EOX en minerale olie) aanwezig zijn. In veel gevallen hangen de licht verhoogde waarden vermoedelijk samen met de aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen. In het grondwater komen plaatselijk barium, chroom, koper, nikkel, zink, cadmium en naftaleen verhoogd voor. Ter plaatse van één onderzoekslocatie is een matig verhoogd arseengehalte (Bernhardstraat ongenummerd) aangetroffen.
Voor de beoogde functies ter plaatse van onderhavig plangebied, te weten de sportbestemming en de natuurbestemming, zijn de licht verhoogde waarden in de bovengrond niet bezwaarlijk of belemmerend. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient het verkennend bodemonderzoek voor onderhavig plan geactualiseerd te worden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de bodem in het plangebied geschikt is voor het gebruik ten behoeve van de bestemming sport en natuur. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient het verkennend bodemonderzoek geactualiseerd te worden.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Het beleid is erop gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap Brabantse Delta is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afgevoerd wordt ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x
Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Waterplan Rucphen, 2007
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Waterplan opgesteld ten behoeve van het op orde brengen en houden van het watersysteem in de gemeente Rucphen. De wateropgave tot 2050 voor de gemeente is divers. Het varieert van het bestrijden van wateroverlast in de kernen tot het werken aan een betere waterkwaliteit en ecologie.
Beoordeling
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onverhard. Volgens de bodemkaart bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand. Hier is sprake van grondwatertrap V. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt minder dan 0,4 meter beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand ligt meer dan 1,2 meter beneden het maaiveld. Er zijn in de bestaande situatie geen waterlopen aanwezig in het plangebied. Er zijn tevens geen KRW-waterlichamen gelegen in of in de nabijheid van het plangebied. In of in directe nabijheid van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Er vinden dan ook geen werkzaamheden plaats in de beschermingszone van een waterkering.
Voor het leisuregebied de Binnentuin wordt de transformatie beoogd van agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling de komende 10 tot 20 jaar voort te zetten. Het leisuregebied is onderverdeeld in meerdere kavels waarin uitbreidingen van bestaande en realisatie van nieuwe recreatieve en sportvoorzieningen zijn voorzien.
In opdracht van de gemeente Rucphen is door Royal Haskoning DHV voor het totale leisuregebied een onderzoek gedaan naar het watersysteem voor de Binnentuin. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting. Daarin is gedetailleerd beschouwd welke maatregelen er nodig zijn voor een verantwoorde verwerking van afvalwater en hemelwater. De capaciteit van het bestaande afvalwatersysteem is te klein. In het rapport is een voorstel gedaan voor een toekomstbestendige uitbreiding van het afvalwatersysteem. Aan de hand van een analyse van het bestaande en nieuwe verharde oppervlak in het gebied is bepaald op welke manier het hemelwater kan worden verwerkt. Dit kan geheel binnen het plangebied plaatsvinden. De benodigde voorzieningen voor het verzamelen en bergen van hemelwater zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Het gaat om een systeem van greppels, waterlopen en oppervlaktewater. Aangezien er compenserende maatregelen worden genomen voor de totale ontwikkeling van het leisuregebied kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Conclusie
De ontwikkeling is passend binnen het vigerende beleid omtrent het aspect water.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen roerend en onroerend cultureel erfgoed. Zij vervangt een aantal wetten zoals de Monumentenwet (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. Ruimtelijk relevante onderdelen zijn onder het overgangsrecht geplaatst tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd dient rekening te worden gehouden met de Modernisering Monumentenzorg, die tot een wijziging heeft geleidt van het Bro (artikel 3.1.6, lid 5). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Beleid provincie
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven. Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied gelegen binnen een regio met een provinciaal cultuurhistorisch belang genaamd 'West-brabantse Venen'. Het cultuurhistorisch belang van deze regio komt voort uit de winning en het transport van turf die het landschap eeuwenlang heeft beheerst. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en kent niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.
Beleid gemeente
De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen. Volgend uit de Cultuurhistoriekaart zijn er in het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan cultuurhistorische waarden gelegen binnen de aanduiding 'oud erf'. Dit betreft inderdaad een oud erf, dat daarna in gebruik is genomen in het kader van een agrarisch bedrijf. Hedendaags is hier nog wel sprake van een erf, maar zijn ter plaatse geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig. Ter plaatse van het oud erf is in onderhavig bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' opgenomen met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. De daadwerkelijke inrichting van dit terein is echter nog niet concreet bekend. Bij de nadere inrichting van het perceel zal de cultuurhistorische waarde van het oud erf meegenomen worden in de overweging met betrekking tot het landschappelijk ontwerp van deze toekomstige landschapsontwikkeling.
Uitsnede gemeentelijke cultuurhistoriekaart. Het plangebied is gelegen binnen de rode contour.
Conclusie
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die van invloed zijn op het planvoornemen.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. Om de geschiedenis weer zichtbaar te maken is bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch onderzoek verplicht; hiervoor zijn diverse typen gebieden (naar gelang de verwachting van waarden) vastgesteld.
Uitsnede gemeentelijke archeologiekaart. Het plangebied is gelegen binnen de gele
contour.
Beoordeling
Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het plangebied voor het grootste deel geen archeologische verwachting. Het gaat hier om gebieden waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Deze gebieden zijn dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een klein deel in het noorden van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie en archeologische gegevens, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief in deze gronden te beschermen is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 centimeter een archeologisch onderzoek vereist.
Econsultancy heeft in augustus 2017 een archeologisch onderzoek ter plaatse van de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4 van de toelichting. Het onderzoek resulteert dat enkel in het zuiden van het plangebied nog archeologische waarden zijn te verwachten. Om de archeologische verwachtingswaarde aldaar te beschermen is conform de archeologische beleidskaart een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Voor de overige gronden die deel uitmaken van het plangebied.
Conclusie
Het aspect archeologie wordt voldoende beschermd door opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied ligt in België, het gaat om het gebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld, circa 12 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Door de afstand en de aard van de ontwikkeling kunnen op deze ruime afstand alleen effecten door een toename van de stikstofdepositie optreden, als gevolg van de emissies van verkeer en bebouwing. Areaalverlies, verstoring, verontreinigingen, verandering van de waterhuishouding en versnippering kunnen op voorhand worden uitgesloten. In de MER-beoordeling voor het totale leisuregebied Binnentuin is geconstateerd dat negatieve effecten op Natura 2000 gebieden niet optreden.
Conclusie
Het plan voldoet aan de richtlijnen voor gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied wordt geen bebouwing gesloopt. Ten aanzien van het kappen van bomen wordt terzijnertijd een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Eventuele negatieve invloed van onderhavige ontwikkeling op beschermde dier- en/of plantensoorten is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
Onderhavig plan voldoet aan de vereisten voor de soortenbescherming, zoals bepaald in de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
In voorliggend plangebied is geen sprake van het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing. Het aspect geluid is dan ook niet relevant voor onderhavig planvoornemen.
Conclusie
Het aspect geluid afkomstig van wegverkeer is niet van invloed op het planvoornemen.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name een toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
In het plangebied en de directe omgeving komen naast bestaande woningen recreatieve functies voor. Tevens ligt het plangebied in de directe nabijheid van de Verlengde Helakkerstraat en de Bernhardstraat. Deze wegen maken onderdeel uit van de hoofdinfrastructuur tussen de kernen en de snelweg A58. Het gebied kan als gevolg van zijn ligging worden aangemerkt als een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verkleind. Deze is reeds verwerkt in onderstaande tabel.
Bedrijf | Omschrijving | SBI-code | Milieucategorie | Richtafstand (m) |
Atletiekbaan | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
Hockey | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
Handbal | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
BMX en wielerbaan | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
Bij de situering van de milieubelastende activiteiten is rekening gehouden met de woningen gelegen in de directe omgeving van het plangebied. De bestaande burgerwoning ten noorden van de wielerbaan is gelegen op een afstand van circa 41 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Sport'. In het zuiden is de burgerwoning binnen de bestemming 'Wonen' gelegen op een afstand van circa 5 meter vanaf de bestemming 'Sport'. De activiteiten binnen de bestemming 'Sport' die geluid produceren zijn de sportvelden en de verkeersbewegingen en het parkeren ten behoeve van de sportactiviteiten. Volgend uit voorgestelde inrichting van het terrein wordt voldoende afstand gehouden tot aan de burgerwoning ten zuidoosten van de bestemming 'Sport'. Verkeersbewegingen en het parkeren ten behoeve van de bestemming 'Sport' vindt plaats ten westen van de sportvelden, waardoor hiervan zeker geen geluidshinder kan worden ondervonden. Het aspect bedrijven en milieuzonering levert dan ook geen hinder op
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering is voldoende geborgd in onderhavig bestemmingsplan.
4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Direct ten zuiden van het plangebied is wel een risicovolle inrichting gelegen die niet valt onder het Bevi. Dit betreft de inrichting 'Sportcentrum de Vijfsprong'. Binnen deze inrichting is een opslag van chloorbleekloog aanwezig. Opslag van chloorbleekloog is wel een risicovolle activiteit, maar er zijn geen risicocontouren of veiligheidsafstanden op van toepassing, omdat de kans op een incident erg klein is. In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd bij de brandweer. Het standaardadvies is van toepassing, zoals opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Conclusie
Het aspect inrichtingen en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.10.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.
Conclusie
Het initiatief is niet van invloed op het aspect transport en externe veiligheid.
4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van en buisleiding. Op een afstand van circa 450 meter ten westen van het plangebied is wel een hogedruk aardgasleiding aanwezig. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de leiding.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt de ontwikkeling van 1.500 woningen.
Beoordeling
Voor de totale ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin is een indicatie opgemaakt van de achtergrondconcentraties ter plaatse. Hierbij is gebruik gemaakt van de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Met de monitoringstool kan inzicht worden verkregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm. De monitoringstool geeft voor 2020 de volgende concentraties weer nabij het plangebied (rekenpunt 235492):
Het aantal overschrijdingsdagen Pm10 bedraagt 8,14. De concentratie van NO2 en PM10 na planontwikkeling kan worden berekend door de verslechtering van de luchtkwaliteit door de planontwikkeling op te tellen bij de achtergrondconcentraties. De ontwikkeling van het totale leisuregebied de Binnentuin genereert een verkeersgeneratie van circa 2.000 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is ingevuld in de nibm-tool, waarbij 5% vrachtverkeer als uitgangspunt is gehanteerd. De uitkomst is opgenomen in de navolgende tabel. Uit de tabel volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer 2,01 µg/m3 NO2 en 0,36 µg/m3 PM10 bedraagt.
Door deze bijdrage van het extra verkeer op te tellen bij de achtergrondconcentraties uit de monitoringstool worden de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling:
De concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling liggen daarmee ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht. Aangezien ultra fijn stof (PM2,5) onderdeel uitmaakt van fijnstof ligt deze concentratie na planontwikkeling eveneens ruimschoots onder de grenswaarde. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van Pm10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht zal eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar liggen. Daar onderhavige ontwikkeling een klein onderdeel betreft van het totale leisuregebied, kan worden geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling past binnen de richtlijnen van het aspect luchtkwaliteit.
Conclusie
De ontwikkeling is passend binnen de kaders van het aspect luchtkwaliteit.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 16 mei 2017 is de implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. In een herijkte implementatie van Europese wetgeving wordt de vormvrije m.e.r niet meer voldoende geacht. Vanaf deze datum moet initiatiefnemer een melding doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. Onderstaand beoordelingskader betreft voorziet in de aanmelding van het project in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Beoordeling
In onderhavige situatie is sprake van het wijzigen van de bestemming ten behoeve van de ontwikkeling van een multifunctionele sportaccommodatie. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Onderhavige ontwikkeling komt tevens niet voor op de D-lijst. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. In dit kader dient de toelichting van dit bestemmingsplan als een aanmelding van het plan in het kader van de vormvrije m.e.r.-beslissing inclusief de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden.
Voor de totale ontwikkeling van het Leisuregebied Binnentuin is er een MER-beoordeling opgesteld. Deze MER-beoordeling is door de raad vastgesteld op 20 september 2017. Hieruit volgt dat de ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent. Bovendien dient onderhavig bestemmingsplan gezien te worden als een melding van het plan inzake het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de regels van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Leisuregebied Binnentuin" en andere vigerende bestemmingsplan binnen de gemeente Rucphen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.3.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Natuur
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden. Daarnaast is extensief recreatief medegebruik in de vorm van bijvoorbeeld wandelen, fietsen, fietscross, trail of paardrijden toegestaan.
Binnen de bestemming zijn verhardingen in de vorm van wandel- en fietspaden en ten behoeve van noodontsluitingen toegestaan. Op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing' dient de landschappelijke inpassing aangelegd te worden indachtig de in bijlage 2 van deze regels opgenomen notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin'. Dit dient binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden. Binnen de bestemming 'Natuur' is daarnaast de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur' opgenomen. Deze aanduiding is gelegen op de gronden die in worden gezet voor de totale natuurontwikkeling die samenhangt met het totale bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin. Om zeker te stellen dat deze landschapsontwikkeling er komt is door middel van een voorwaardelijke bepaling binnen de bestemming 'Sport' de landschapsontwikkeling binnen 10 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geborgd.
Sport
In deze bestemming zijn de BMX-baan en het wielerparcours mogelijk. Eventuele gebouwen mogen 5 m hoog worden, het bebouwingspercentage is maximaal 5%. Ter plaatse van een deel van de bestemming 'Sport' is een afwijkende bouwhoogte opgenomen van 10 meter ten behoeve van het realiseren van een starthelling voor de BMX-baan. Door middel van voorwaardelijke bepalingen is het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Sport' enkel toegestaan wanneer tijdig wordt voorzien in een passende landscahppelijke inpassing en landschapsontwikkeling ten behoeve van het totale leisuregebied.
Waarde - Archeologie 3
Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' primair bestemd voor het behoud en de bescherming van de eventuele archeologische waarden van de gronden. Het is gebied met een lage archeologische waarde. Er gelden specifieke regels voor het bouwen en er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor bebouwing met een grotere oppervlakte dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,50 meter.
Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de mogelijkheid te creëren om een archeologische waarde, na onderzoek, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of veranderen. Veelal wordt een onderzoeksrapport vereist waaruit blijkt of er inderdaad archeologische waarden aanwezig zijn en/of deze worden verstoord.
5.3.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik opgenomen. Hier een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – radar'. Aan deze aanduiding is een beperkte bouwregeling gekoppeld, waarin de bouwhoogte wordt beperkt tot 90 meter.
Algemene afwijkingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en/of gebruik ten opzichte van de regels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
Via de algemene flexibiliteitsregels zijn afwijkingen van de bestemmingen of de bestemmingsgrenzen toelaatbaar te stellen. Overigens geldt ook hier dat deze regels als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.
5.3.4 Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "MSA Binnentuin".
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan MSA Binnentuin voorziet in het herinrichten van het gebied de Binnentuin. Er worden verschillende nieuwe voorzieningen gerealiseerd. Met alle grondeigenaren, waarbij de bestemming wijzigt, wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hierdoor is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. Met de gemeentelijke kosten is in de meerjarenbegroting voor de totale ontwikkeling van het leisuregebied rekening gehouden. Hierdoor is voldoende dekking voor het realiseren van het voorliggende bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het project economisch uitvoerbaar is.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de 'formele' procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Onderhavig bestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie, het waterschap en de brandweer. De ontvangen vooroverlegreactie van de provincie is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting. De provincie concludeert dat de natuurontwikkeling zoals nu opgenomen in het plan en de ontwikkeling van de MSA Binnentuin niet in zijn. Het deel van de natuurontwikkeling wordt dan ook pas ten tijde van de ontwikkeling van het totale leisuregebied Binnentuin gerealiseerd. Het bestemminsgplan dient echter wel een borging te bevatten dat wanneer het plan van de Binnentuin niet binnen een bepaalde tijd wordt vastgesteld met voldoende evenredige borging, dat er dat wel een landschapsontwikkeling ten behoeve van dit plan gedaan zal moeten worden.
Als gevolg van de vooroverlegreactie van de provincie is de regeling behorend bij onderhavig bestemmingsplan aangepast. Binnen de bestemming 'Sport' is een voorwaardelijke bepaling opgenomen om de ontwikkeling van de landschappelijke inpassing te borgen conform de opgestelde notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin', zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels. De landschappelijke inpassing dient binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd te worden. Binnen de bestemming 'Sport' is daarnaast een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de reservering ten behoeve van de toekomstige natuur binnen 10 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan aan te leggen en in stand te houden. Indien de ontwikkeling van het leisuregebied langer op zich laat wachten of het leisuregebied niet tot ontwikkeling komt is aldus een borging opgenomen dat dan alsnog dient te worden voorzien in een landschapsontwikkeling conform de notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. Daar het overige deel van de gronden dat onderdeel uitmaakt van de totale ontwikkeling van het leisuregebied geen onderdeel zijn van onderhavig plangebied, is deze voorwaardelijke bepaling gekoppeld aan de bestemming 'Sport'. Zo is zeker gesteld dat de landschappelijke ontwikkeling altijd tot realisatie dient te komen.
De brandweer Midden- en West-Brabant heeft gereageerd dat het standaardadvies in relatie tot het aspect externe veiligheid van toepassing is. Dit standaardadvies is opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting. Bovendien is in de toelichting naar dit advies verwezen.
De procedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord. De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.