direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom St. Willebrord, Kaaistraat ong.
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Kaaistraat te St. Willebrord een locatie te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het stedenbouwkundig verkavelingsplan voorziet in de realisatie van 17 vrijstaande grondgebonden woningen met bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen. Het betreft 10 ruimte-voor-ruimte woningen en 7 woningen op basis van de reguliere gemeentelijke woningbouwplanning. Per brief d.d. 20 april 2018 heeft de gemeente Rucphen een positief principestandpunt ingenomen ten aanzien van het initiatief.

De locatie aan de Kaaistraat is gelegen binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan “Kaaistraat”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 3 november 2011. Aan de locatie is de bestemming ‘Maatschappelijk’ en 'Bos' toegekend en derhalve zijn ontwikkelingen ten behoeve van ‘Wonen’ in deze bestemming niet rechtstreeks toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie aan de Kaaistraat te St. Willebrord, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie U, nummers 695, 696, 697 en 1423, is gelegen op de hoek van de Kaaistraat en de Kozijnenhoek, ten zuidwesten van de kern St. Willebrord. Het terrein is thans ingericht als grasland met in het noorden enkele bomen. Op de locatie is tevens de bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Deze bebouwing bestaat uit enkel nog een bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0001.png"

Satellietfoto omgeving Kaaistraat met het plangebied aangeduid met een rode contour. Bron: cyclomedia, 2021.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Toetsingskader

Het vigerend bestemmingsplan betreft "Kaaistraat" zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 3 november 2011. Aan de locatie is de bestemming ‘Maatschappelijk’ en 'Bos' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' toegekend. Ter plaatse van beide bouwvlakken is de functieaanduiding 'gezondheidszorg' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kaaistraat" met rood omkaderd het plangebied geduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Beoordeling

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’ bestemd voor een zorginstelling. Daarnaast zijn deze gronden, alsmede de overige als 'Maatschappelijk' bestemde gronden, bestemd voor o.a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bosgebied, extensieve recreatie en andere tot de bestemming behorende voorzieningen. De voor ‘Waterstaat - Waterbergingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing, onderhoudstroken van waterlopen en waterwegen en overige tot de waterstaatkundige functie behorende voorzieningen. Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van 17 grondgebonden woningen ter plaatse niet toe.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling ter realisatie van de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de gewenste situatie en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven, daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het terrein waarop zorginstelling Amarant 48 zorgappartementen beoogde te ontwikkelen. Het vigerende bestemmingsplan "Kaaistraat" zorgt voor een toereikend juridisch-planologisch kader voor deze ontwikkeling. Ten behoeve van de ontwikkeling zijn enkele bedrijfsgebouwen geamoveerd en groenstructuren verwijderd. Echter, vanwege bezuinigingen op de zorg is de realisatie van de zorgappartementen nooit tot stand gekomen. Thans ligt het terrein daarom sinds enige jaren braak. De enige bebouwing binnen het plangebied wordt gevormd door de voormalige bedrijfswoning aan de Kaaistraat 1 te St. Willebrord. Groenstructuren van enige omvang worden gevormd door enkele in het noorden van het plangebied aanwezige bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0003.png"

Foto's huidige situatie plangebied. Bebouwing binnen het plangebied betreft de voormalige bedrijfswoning aan de Kaaistraat 1 te St. Willebrord, op beide afbeeldingen zichtbaar. Bron: cyclomedia, 2021.

2.3 Beoogde situatie

Initiatiefnemer beoogt binnen het plangebied 17 vrijstaande grondgebonden woningen te realiseren. Dit betreffen 10 ruimte-voor-ruimte woningen en 7 woningen op basis van de reguliere gemeentelijke woningbouwplanning. De beoogde woningen zijn verdeeld over vier bebouwingsclusters, welke gevormd worden door aan te leggen wegverharding binnen het plangebied. Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Kaaistraat. Alle woningen beschikken over parkeerplaatsen op eigen terrein. Bezoekersparkeren wordt in de openbare ruimte mogelijk gemaakt.

2.4 Stedenbouwkundige opzet

Ruimtelijke hoofdopzet

Compositie 5 stedenbouw bv heeft een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt voor de 17 woningen. Wat betreft situering en massaopbouw is er afstemming gezocht met de aangrenzende bebouwing en wegen, waarbij rekening is gehouden met de bestaande bebouwingskarakteristieken en het bestaande straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0004.png"  
Verkavelingsplan locatie Kaaistraat. Bron: Compositie 5 stedenbouw 2021.  

Situering

De beoogde woningen zijn verdeeld over vier bebouwingsclusters, welke gevormd worden door aan te leggen wegverharding binnen het plangebied. Aan de randen van het plangebied wordt de wegverharding begeleid door groen. Hierdoor stelt de weg zich naar de buitenranden toe meer open, waardoor doorzichten richting het buitengbeid worden bewerkstelligd. De beoogde woningen zelf liggen op ruime afstand tot elkaar, hetgeen de beleving met het buitengebied versterkt.

Massaopbouw

Voor alle geprojecteerde woningen geldt dat deze zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met kap of twee bouwlagen plat. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6,5 respectievelijk 10 meter. Hiermee wordt aangesloten bij de overwegende goot- en bouwhoogte zoals gehanteerd in de kern van St. Willebrord. Onderstaand een impressie van de typen vrijstaande woningen die kunnen worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0005.png"  
Impressie kubistische woning, bron: IBOC.nl, 2021.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0006.png"  
Impressie woning met twee bouwlagen en schilddak, bron: Accent Bouw Wonen b.v., 2021.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0007.png"  
Impressie woning met een bouwlaag en lessenaarsdak, bron: Groothuisbouw, 2021.  

Straatprofiel

Ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Kaaistraat.

Groen

Er worden nieuwe laanbomen langs de Kaaistraat geplaatst. Dit is enerzijds voor de afronding van de lanen aan weerszijden en anderzijds ter behoud van het habitat van de eekhoorn.

2.5 Landschappelijke inpassing

Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van St. Willebrord en is op basis van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gelegen binnen de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. In de oude verordening ruimte was dit gebied aangeduid als 'integratie stad-land'. In de Interim omgevingsverordening is dit gebied onder de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar' gebracht. Dat betekent niet dat de doelstelling voor de integratie stad-land gebieden is vervallen. Binnen die gebieden is het streven er nog steeds opgericht dat een rode ontwikkeling in een evenredige verhouding met de ontwikkeling van landschapskwaliteiten plaatsvindt. Voor dit gebied is een notitie 'Integratie stad-land' opgesteld (zie Bijlage 2), waarin het plangebied wordt aangeduid met de zin “in het oosten van het gebied dient te worden voorzien in een passende afronding van de kern St. Willebrord.” Ter plaatse van het plangebied is voorzien in stedelijke ontwikkeling, omkaderd door een groenstructuur die aansluit op zowel de kern als het landelijke/leisure gebied. Hierdoor ontstaat een groene afronding van de kern St. Willebrord.

In het plangebied is momenteel al een bossingel aan de noordzijde van het perceel aanwezig. Deze staat ook zo opgenomen in de notitie. Door het behoud van een strook van 5 meter breed van deze bossingel wordt de bebouwing landschappelijk ingepast conform de notitie. Deze strook zal in de toekomst beheerd worden als bossingel, waarin ook aandacht is voor een struiklaag/onderbegroeiing in de vorm van hakhoutstoven en struiken.

Op het aangrenzende perceel aan de westzijde van het plangebied is reeds een groenzone gerealiseerd, die in de notitie wordt benoemd als groene afronding van de kern. Deze groenzone vormt reeds een doeltreffende landschappelijke inpassing van het plangebied, waardoor er geen noodzaak meer is aan deze zijde maatregelen te treffen t.a.v. landschapselementen. Deze groenzone is reeds beschermd door middel van de bestemming 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0008.png"  
Uitsnede notitie 'Integratie stad-land'. Met rode omlijning is het plangebied geduid.  

Aan de zuidzijde, aansluitend aan de nieuwe rondweg (Verlengde Vosdonk) dient volgens de notitie aangesloten te worden op de bestaande laanstructuren. Deze volgt de historische lijn van de Kozijnenhoek in de vorm van een bomenrij met inheemse bomen. Hier is gekozen voor de Acer pseudoplatanus 'Negenia' (gewone esdoorn), die ook een toegevoegde waarde heeft voor bijen en vlinders. Dit is vak 2 in het landschappelijke inpassingsplan.

De dorpsentree (vak 3) wordt gevormd door de (verlengde) Kaaistraat, waar de verdraaiing van de woningen wordt begeleid door een groene ruimte (gras met wadi en bomen). Hier is een speelse koppeling vormgegeven als overgang van de laanstructuur van de Kozijnenhoek naar de laanstructuur van de Kaaistraat. Door het toevoegen van enkele boomgroepen worden de verschillende boomsoorten van beide lanen met elkaar verweven en ontstaat een bijzondere plek als dorpsentree. Deze ontstaat en vervalt in een logische lijn weer in de aansluitende laanstructuren. In deze boomgroepen is gekozen voor Acer pseudoplatanus 'Negenia', Quercus robur (laanboom Kaaistraat) met als extra blikvanger de Betula pendula (ruwe berk) met zijn kenmerkende witte stam. Deze berken sluiten weer aan bij de enkele berken die aanwezig zijn in de bomenrij ten zuiden van het fietspad Kozijnenhoek. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat ten behoeve van waterberging deze soorten in water kunnen staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0009.png"  
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan. Bron: c5s.nl, 2021.  

2.6 Parkeren

Toetsingskader 

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling

Door de gemeente Rucphen zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ (d.d. 31-5-2017). parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied ‘Centrum’, ‘Overige bebouwde kom’ en ‘Buitengebied’. Onderhavig plangebied is gelegen in het gebied ‘Overig bebouwde kom’. Voor de beoogde woningen zijn de volgende parkeernormen van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0010.png"

Parkeernormen voor vrijstaande woningen. Bron: Nota Parkeernormen 2017 van de gemeente Rucphen.

Binnen het plangebied worden 17 vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor dit type woning geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Derhalve dienen in totaal (17 x 2,3) = 39 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd binnen het plangebied. Elke woning wordt voorzien van garage met dubbele oprit. In theorie wordt daarmee voorzien in drie parkeerplaatsen per woning. In de praktijk wordt de garage echter vaak niet gebruikt ten behoeve van parkeren. Daarom hanteert de Nota Parkeernormen voor dergelijke garages met oprit een berekeningsaantal van 1,3 parkeerplaatsen. Derhalve wordt met betrekking tot parkeren voorzien in 22 parkeerplaatsen op eigen terrein. De resterende parkeerbehoefte wordt opgevangen met 17 parkeerplaatsen binnen de bestemming 'Verkeer' in de openbare ruimte. Gelet op de brede opzet van de wegen, is hiervoor ruimschoots ruimte binnen het plangebied. In de regels is gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernota.

2.7 Verkeersgeneratie

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de verkeersgeneratiekengetallen te worden geraadpleegd. Deze zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017' van de gemeente Rucphen. Bij het te realiseren woningtype vrijstaand hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,2 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal (17 x 8,2) = 140 vpe.

Het plangebied zal worden ontsloten via de Kaaistraat, welke overgaat in de Kozijnenhoek. De Kozijnenhoek vormt de verbindingsweg tussen de kernen St. Willebrord en Rucphen. Dit betreft een doorgaande weg waarvan kan worden aangenomen dat deze een dergelijk lage toename aan vpe gemakkelijk kan afwikkelen. Het plangebied kan buiten de kom van St. Willebrord om worden ontsloten via de nieuwe Verlengde Helakkerstraat en de Verlengde Vosdonkseweg. Tevens wordt in acht genomen dat de verkeersgeneratie van de voormalige functie (verzorgingshuis met 48 kamers) komt te vervallen. Derhalve kan worden gesteld dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling 

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Op 1 juli 2016 is een wijziging van het Rarro (periodieke actualisatie en herstel van enkele gebreken, 6e wijziging) in werking getreden. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. In de radarverstoringsgebieden is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor de radarstations Herwijnen en Woensdrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0011.png"

Ligging van St. Willebrord binnen het radarverstoringsgebied van Herwijnen en Woensdrecht. Met de gele ster wordt het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid. Ter bescherming van het radarverstoringsgebied is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone' opgenomen.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de realisatie van 17 vrijstaande woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied heeft thans de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Bos'. Ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' zijn de gronden bestemd voor een zorginstelling. De realisatie van 17 vrijstaande, grondgebonden woningen is ter plaatse niet mogelijk. Gelet hierop voorziet het onderhavige planvoornemen in een functiewijziging. Tevens worden bebouwingsmogelijkheden uitgebreid, waardoor sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

De behoefte aan woningen wordt in de subregio West (van west-Brabant) bepaald aan de hand van het 'Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2019'. Hierin stemt de gemeente Rucphen het woningbouwprogramma in regionaal verband af met andere gemeenten in de regio West-Brabant West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0012.png"

Woningbehoefteprognose gemeente Rucphen. Bron: 'Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2019'.

Uit de woningbehoefteprognose kan worden opgemaakt dat de harde plancapaciteit onvoldoende is om te voorzien in de woningbouwbehoefte van Rucphen. Onderhavig plan behelst de realisatie van 17 nieuwe woningen (10 ruimte-voor-ruimte woningen en 7 reguliere woningen) en past derhalve binnen de kwantitatieve behoefte. Daarbij wordt tevens in acht genomen dat de zorginstelling met 48 kamers (welke thans gerealiseerd kan worden), met het onderhavige bestemmingsplan komt te vervallen.

Uit de toets aan de woningbehoefteprognose voor de gemeente Rucphen (2019) en de toets aan de woonvisie in paragraaf 3.4.3 blijkt dat de kwantitatieve - en kwalitatieve behoefte van het plan is aangetoond.

  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van St. Willebrord. Immers maakt het vigerende bestemmingsplan een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing te behoeve van wonen mogelijk. Dat de bebouwing waarin het vigerende bestemmingsplan voorziet nog niet gerealiseerd is, doet daar niets aan af (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654, r.o. 7.3).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' voorziet in de behoefte naar vrijstaande woningen en is daarnaast gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van St. Willebrord. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Beoordeling

Met de omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de realisatie van een kleinschalig woongebied aan de rand van de kern St. Willebrord, op een inbreidingslocatie waar voorheen een zorgcentrum was geprojecteerd. Met onderhavig planvoornemen wordt de kern St. Willebrord afgerond. Hiermee biedt het planvoornemen een duidelijk een kwalitatieve verbetering van de leefomgeving en past daarmee binnen de omgevingsvisie.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale omgevingsvisie en doet niets af aan de waarden die de omgevingsvisie beoogd te beschermen.

3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij.


De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Beoordeling

Het plangebied is op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening aangeduid als 'Kernen in landelijk gebied' en 'Zoekgebied voor verstedelijking' in het 'Gemengd landelijk gebied'.


In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.


Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen,. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt.


De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Daarvoor heeft de provincie een aantal toetsingskaders opgenomen in de Interim omgevingsverordening.


Binnen het landelijk gebied onderscheid de provincie het gemengd landelijk gebied en accent agrarische ontwikkeling. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in groene omgeving. Wel moet ruimte beschikbaar blijven om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Onderhavig plan voorziet binnen het 'Gemengd landelijk gebied' in de realisatie van 17 woningen. Deze ontwikkeling heeft geen nadelig effect op de agrarische productiestructuur in die zin dat omliggende agrarische bedrijven door de ontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

Conclusie
Het plan is passend binnen het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader wanneer nieuw ruimtebeslag wordt gebruikt ten behoeve van woningbouw.

3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet naar verwachting per 1 juli 2022 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.


De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de interim omgevingsverordening gelegen binnen het landelijk gebied. Het gebied is tevens aangewezen als 'verstedelijking afweegbaar'-gebied.


Als er vanuit kwaliteit of kwantiteit in Stedelijk gebied onvoldoende ruimte aanwezig is, dan bestaat er de mogelijkheid dat een stedelijke ontwikkeling binnen het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar wordt gerealiseerd. Deze gebieden zijn in het verleden (2004) na toepassing van de lagenbenadering en afweging aangeduid als gebieden waar -onder voorwaarden- verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden (kunnen) liggen. Als er nieuw ruimtebeslag nodig is, wordt met toepassing van de basisprincipes uit paragraaf 3.1.2 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies gekeken naar een concrete invulling. In het verleden werd hierbij onderscheid gemaakt in Zoekgebied verstedelijking en Integratie stad-land gebieden. In deze verordening zijn beide aanduidingen onder het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar gebracht.


Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent onder andere dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Indien er binnen bestaand stedelijk gebied op een bepaald moment geen mogelijkheden zijn voor inbreiding, kan gekeken worden naar "gebieden voor afweging duurzame verstedelijking" (artikel 3.43 interim omgevingsverordening Noord-Brabant). Navolgend is dit toetsingskader opgenomen, met daarin de onderbouwing van de voorwaarden. Voor het overige is getoetst aan regels voor kwaliteitsverbetering landschap (3.9), de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (3.5 t/m 3.8) en regels voor grondwaterbescherming (3.11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0013.png"  
Uitsnede kaartbeelden Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, instructieregels voor gemeenten.  

3.3.3.1 Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling

Toetsingskader

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.


Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van 17 grondgebonden woningen buiten bestaand stedelijk gebied in het gebied 'verstedelijking afweegbaar' nabij St. Willebrord.

Uit de regionale woningbouwafspraken, gemaakt in het document 'Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2019' volgt dat de prognose inzake de woningbouwbehoefte aantoont dat er tot aan 2028 behoefte is aan de bouw van minimaal 365 en maximaal 525 woningen. Er bestaat in de woningbouwprogrammering een harde plancapaciteit van 295 woningen. Binnen de woningbouwprogrammering bestaat voldoende ruimte om te voorzien in de bouw van 7 reguliere woningen in onderhavig plangebied. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.

Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een 'duurzame stedelijke ontwikkeling': de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een locatie die al lange tijd in onbruik is. Het plan biedt mogelijkheden voor de productie en het gebruik van duurzame energie (o.a. zonnepanelen), houdt rekening met klimaatverandering door de realisatie van voldoende groen en voldoende waterbergingcapaciteit bij extreme neerslagomstandigheden.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.42 Iov.


3.3.3.2 Afwijkende regels verstedelijking afweegbaar (artikel 3.43)

Toetsingskader

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Beoordeling en conclusie

Binnen de kom in St. Willebrord is feitelijk geen ruimte beschikbaar om dit project van 17 grondgebonden woningen mogelijk te maken. Op dit moment staat er geen vastgoed leeg in het dorp dat voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar woningbouw. Er zijn ook geen braakliggende gronden in St. Willebrord waarop dit woningbouwprogramma past. Aan de regionale woningbouwafspraken en het gemeentelijk woningbouwprogramma wordt navolgend getoetst. De duurzame afronding van het Stedelijk Gebied wordt besproken bij het toetsingskader van artikel 3.9: kwaliteitsverbetering landschap.

3.3.3.3 Ruimte-voor-ruimte (artikel 3.80)

Beoordeling en conclusie

De ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte kavels is direct gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m2 stallen en de bijbehorende milieuwinst mag één ruimte-voor-ruimte kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m2 stallen gesloopt zijn stelt de provincie Noord-Brabant conform afspraken met de Ontwikkelingsmaatschappeij Ruimte voor Ruimte dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling. De benodigde dossiernummers voor onderhavig plangebied zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0014.png"  
Sloopnummers ruimte-voor-ruimte titels  

Ten behoeve van dit plan worden 10 ruimte-voor-ruimte titels ontwikkeld door de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte.

Onderhavig planvoornemen maakt de nieuwbouw van 17 woningen mogelijk. Dit betreffen 10 ruimte-voor-ruimte woningen en 7 reguliere woningen. Voor zover de ontwikkeling ziet op de 10 ruimte-voor-ruimte woningen, is dit mogelijk indien voldaan wordt aan specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden worden hieronder nagelopen.

  • a. Er dient sprake te zijn van een aanzienlijke milieu- en kwaliteitswinst.

Onderhavige ruimte-voor-ruimte kavels worden ontwikkeld door of vanwege de 'Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte'. Overeenkomstig artikel 3.80 Iov lid 2 is daarom door toepassing van de 'Regeling beëindiging veehouderijtakken' in het verleden reeds een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst behaald.

  • b. De ruimte-voor-ruimtekavels dienen op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie te liggen.

De ruimte-voor-ruimte kavels dienen in een bebouwingsconcentratie te liggen. Een bebouwingsconcentratie is in artikel 1.1 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gedefinieerd als: ‘kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster'. Specifiek is het plangebied gelegen in een kernrandzone nu het is gelegen langs het bestaand stedelijk gebied, in het overgangsgebied naar het buitengebied. Voorts liggen de kavels op een planologisch aanvaardbare locatie. Het plangebied is immers gelegen grenzend aan het bestaand stedelijk gebied en gelegen in een 'verstedelijking afweegbaar' gebied. Voorts geldt dat er vanuit milieuhygiënische oogpunt, zoals blijkt uit hoofdstuk 4, ten behoeve van de functie 'Wonen' geen bezwaren zijn.

Overigens kunnen ruimte-voor-ruimtekavels gewoon binnen een gebied 'verstedelijking afweegbaar' worden gerealiseerd, zonder toetsing aan de regels van artikel 3.80: "Omdat de gronden in het plangebied zijn aangeduid als "Verstedelijking afweegbaar", staat artikel 3.2 van de Omgevingsverordening, gelet op artikel 3.43 van de Omgevingsverordening, niet in de weg aan het voorzien van een duurzame stedelijke ontwikkeling op deze gronden.". Artikel 3.80 is primair bedoeld voor ontwikkelingen binnen de aanduiding Landelijk gebied, gelegen in een bebouwingsconcentratie, niet voor ontwikkelingen in "Verstedelijking afweegbaar" gebieden [ECLI:NL:RVS:2021:335, r.o. 4.2].

  • c. Een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen dient te zijn verzekerd.

Voor het onderhavige planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd in de regels. Hiermee is een goede landschappelijke inpassing verzekerd.

  • d. Er mag geen sprake zijn van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Het onderhavige plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. De voorwaarde dat de ontwikkeling geen aanzet mag zijn voor een stedelijke ontwikkeling geldt niet ter plaatse van deze aanduiding.

3.3.3.4 Kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.9)

Toetsingskader 

  • 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

  • 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

  • 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
    • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • d. het wegnemen van verharding;
    • e. het slopen van bebouwing;
    • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

  • 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig planvoornemen gaat gepaart met een landschappelijk inpassingsplan en een inspanning voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels. De uitvoering en instandhouding ervan is geborgd met een voorwaardelijke verplichting in artikel 7.2.4 van de regels.

  • 1. In paragraaf 2.5 is het landschappelijk inpassingsplan uitgebreid gemotiveerd. De ontwikkeling gaat gepaard met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van de omgeving.

  • 2. Voor zover het onderhavige bestemmingsplan ziet op de realisatie van 10 ruimte-voor-ruimte woningen, bepaalt artikel 3.77, lid 5 Iov dat voldaan is aan artikel 3.9, als aan alle voorwaarden in artikel 3.80 is voldaan. Voor zover het onderhavige bestemmingsplan ziet op de realisatie van 7 reguliere woningen, is artikel 3.9 Iov lid 2 wél van toepassing.

De gemeente Rucphen is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant. Afspraken over kwaliteitsverbetering zijn gemaakt in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant. De regio heeft in het afsprakenkader drie categorieën onderscheidden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief;
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.


Onderhavig plan valt , voor zover het de 7 reguliere woningen betreft, binnen categorie 3, welke kan worden aangemerkt als zwaarste categorie. Voor de berekening van de kwaliteitsverbetering wordt de rekenmethodiek uit de ‘Handreiking Kwaliteitsverbetering’ van de provincie Noord-Brabant gevolgd. Hieruit volgt dat voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een woningbouwlocatie, de bijdrage kwaliteitsverbetering zo groot is als 1% van de uitgifteprijs van de gronden.

Op basis van gegevens van de gemeente Rucphen blijkt dat de gemiddelde grondprijs €228,- per m2 bedraagt. In de nieuwe situatie wordt 4.758 m2 grond voor kavels van reguliere woningen uitgegeven (de zuidelijke 7 kavels). Uit een berekening volgt dat ten aanzien van de 7 reguliere woningen een waardevermeerdering ontstaat van (4.758 x 228 =) €1.084.824,-. De bijdrage aan kwaliteitsverbetering bedraagt derhalve (1.084.824,- / 100 =) €10.848,24.

Binnen het plangebied wordt aan de noord- en zuidzijde geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering. Er worden aan de zuidzijde 17 landschapsbomen aangeplant en onderhouden. Tevens wordt de bossingel in het noorden van het plangebied gekapt, herplant en onderhouden (dit vanwege schade door de letterzetter). Ten slotte zijn er plankosten gemaakt. De totale investering aan kwaliteitsverbetering binnen het plangebied bedraagt €6.205,55. Het resterende bedrag (€4.642,68) zal daarom worden gestort in het landschapsfonds van de gemeente Rucphen en elders worden geïnvesteerd. De bedragen zijn gebaseerd op Bijlage F bij de Subsidieregeling Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant. De volledige berekening is toegevoegd als Bijlage 3.

  • 3. Tijdens een overleg op 15 april 2020 tussen het bestuur van de gemeente Rucphen en Ruimte voor Ruimte is aangegeven dat er geen noodzaak is voor een onderbouwing van het complete "verstedelijking afweegbaar gebied" (de Binnentuin). De gemeente heeft dit met de provincie Noord-Brabant besproken. Er kan worden volstaan met een beschrijving en verbeelding van de wijze waarop de kern St. Willebrord wordt afgerond ter plaatse van het plangebied. Voor een volledige motivatie van de stad-landbenadering wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de toelichting en de bijbehorende Notitie stad-land in Bijlage 2. De landschappelijke kwaliteit betreft de verplichte landschappelijke inpassing, alsmede het herstellen van een landschapselement, wat een bijdrage levert aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land.

  • 4. Er wordt geen toepassing gegeven aan artikel 3.9, sub 2b Iov.

3.3.3.5 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (artikelen 3.5 t/m 3.8)

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik (3.6)

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Toepassing van de lagenbenadering (3.7)

  • 2. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Meerwaarderecreatie (3.8)

  • 3. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
    • c. de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling en conclusie

  • 1. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan geen sprake, maar in dit geval wordt het initiatief mogelijk gemaakt op basis van artikel 3.43 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bij een stedelijke ontwikkeling dient daarnaast toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst en er wordt aan voldaan. De begrenzing van de beoogde bouwvlakken is zodanig afgestemd dat de voorzieningen worden geconcentreerd binnen dat bouwvlak.
  • 2. In hoofdstuk 4 van dit plan wordt ingegaan op de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 2 van dit plan worden de effecten op de netwerklaag beschouwd. Het uitblijven van effecten op de bovenste laag wordt in hoofdstuk 4 beschreven.
  • 3. Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan inpassing van een woonbuurt, waar de bestaande groensingel aan de noordzijde behouden blijft en wordt onderhouden en waar nieuwe landschapsbomen aan de zuidzijde worden toegevoegd en onderhouden. Het gebied krijgt een nieuwe kwaliteitsimpuls.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie Duurzaamheid 2019-2030

Toetsingskader

De gemeente Rucphen heeft de Visie Duurzaamheid 2019-2030' vastgesteld. Dit document biedt het kader voor het duurzaamheidsbeleid van gemeente Rucphen. Het is tot stand gekomen met inbreng inwoners, ondernemers, maatschappelijke instellingen, de gemeenteraad en andere betrokkenen vanuit de gemeente en diverse afdelingen van de gemeente. Achterliggende gedachte is om duurzaamheid niet te zien als een geïsoleerd beleidsterrein maar op te pakken als een integrale opgave binnen de gemeentelijke organisatie en de samenleving. De Visie Duurzaamheid is de basis voor de Duurzaamheidsagenda met daarin opgenomen een meerjarenprogramma en een jaarlijks uitvoeringsplan.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Door voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijker te sturen op voldoende groen en water is het mogelijk om deze ambitie waar te maken.

Beoordeling en conclusie

In de Visie Duurzaamheid is onder andere opgenomen dat wordt gestreefd om bij nieuwbouwplannen te voorzien in 75 m2 openbaar groen per nieuwe woning. Dit uitgangspunt is niet één op één toe te passen bij (kleinschalige) stedelijke inbreidingslocaties. Per plan wordt bekeken hoe aan de doelstelling invulling gegeven kan worden. Bovendien wordt maatwerk geleverd bij transformatielocaties (in dit geval wordt de maatschappelijke bestemming gewijzigd in wonen).

Met onderhavig plan wordt voldaan aan de norm van 75 m2 groen per woning (17 woningen maakt 1275 m2 groen benodigd voor de wijk). De bestaande bossingel met inheemse opgaande beplanting in het noorden van het plangebied is goed voor ongeveer 650 m2 groen, maar deze wordt particulier uitgegeven. De zuidelijke landschappelijke inpassing heeft een omvang van ongeveer 1.256 m2 groen. Het centrale gebied bestaat uit 452 m2 groen. Het middengebied groen en het zuidelijke gebied groen zijn samen in totaal 1.708 m2, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de richtlijn van minimaal 1.275 m2 groen voor de hele ontwikkeling (ongeveer 100 m2 groen per woning).

Verder biedt het plan ruimte voor duurzame energieoplossingen (bijvoorbeeld plaatsing van zonnepanelen op daken) en klimaatadaptatie (relatief kleine dichtheid van woningen met grote tuinen tegen hittestress en voldoende waterberging tegen overlast bij extreme weersomstandigheden). Nieuwe woningen worden bijna energie neutraal gebouwd (BENG). Onderhavig plan voldoet aldus aan de Visie Duurzaamheid.

3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030

Toetsingskader

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.

Rucphen wil de aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk. De belangrijkste opgave voor de gemeente is het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen. Om deze aantrekkelijker te maken voor inwoners en recreanten, wil de gemeente de relatie van de kernen met het buitengebied herstellen door het terugbrengen van groen, een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Algemeen uitgangspunt voor de drie grootste kernen, waaronder St. Willebrord, is meer kwaliteit en levendigheid door ruimte voor maatschappelijke voorzieningen zoals multifunctionele centra, horeca met terrassen en ruimte voor wonen. De woningvoorraad moet worden afgestemd op de wensen van de inwoners. De opgave is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw, e.d. De voorkeur van de gemeente Rucphen gaat uit naar het invullen van deze woningbouwbehoefte via inbreiding en nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0015.png"

Uitsnede van de kern St. Willebrord, zoals opgenomen op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied ligt ter hoogte van de zwarte cirkel.

Beoordeling

Blijkens de visiekaart is het plangebied gelegen op de rand tussen 'Versterken uitstraling dorpskernen' en 'Intensieve sport- en recreatie Binnentuin'. In het gebied 'Versterken uitstraling dorpskernen' is het uitgangspunt dat versterking van de uitstraling van de grote kernen noodzakelijk is om zo de woonkwaliteit en de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente te vergroten. De grote kernen zijn stenig en hebben hun relatie met het buitengebied verloren. Het beleid is gericht op herstel van deze relatie. In het groenstructuurplan is aangegeven hoe: landschappelijke dooradering van de dorpen, een groen dorpshart en groene dorpsranden.

In het gebied 'Intensieve sport- en recreatie Binnentuin' wordt gestreefd naar de ontwikkeling van de 'Binnentuin'. Hier kunnen verschillende functies zoals (grootschalige) recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie en sportvoorzieningen een plek krijgen in een centraal groen- / parkgebied. Aan de randen van de kernen richting de Binnentuin wordt gestreefd naar een kwalitatieve afronding waarin woningbouw en andere stedelijke voorzieningen mogelijk zijn.

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern St. Willebrord waar voorheen een zorgcomplex was voorzien. Ten behoeve van van de realisatie van het zorgcomplex, is reeds de voorheen aanwezige bebouwing (gedeeltelijk) gesloopt en zijn de gronden bewerkt. Daarom liggen de gronden thans braak. Met het onderhavige planvoornemen wordt beoogd de gronden te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Hiermee wordt de uitstraling van de zuidwestelijke entree naar St. Willebrord versterkt, hetgeen tevens ten goede komt aan de woonkwaliteit van omliggende woonbestemmingen. Gelet op de ligging van het plangebied aan de rand van het gebied 'Intensieve sport- en recreatie Binnentuin', sluit de beoogde woningbouw aan bij het uitgangspunt de randen van de kernen richting de Binnentuin af te ronden met woningbouw.

Conclusie

Het voorgenomen plan voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten uit de Structuurvisie.

3.4.3 Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024

Toetsingskader

In de gemeentelijke Woonvisie wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Deze vertaalslag zorgt er voor dat de Woonvisie 2020-2024 het woonkompas bij uitstek is, gebaseerd op onder andere de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030 en de Structuurvisie Rucphen 2030. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.

Beoordeling

In de woonvisie van Rucphen 2020-2024 staat dat een beperkte uitbreiding van dure koopwoningen is voorzien. De te realiseren 500 nieuwbouwwoningen van 2020-2024 in de gemeente Rucphen zijn gedifferentieerd naar kern en naar woningtype. Ongeveer 20% van de nieuwe woningvoorraad mag uit dure koopwoningen bestaan. Het gaat dan om circa 100 woningen verspreid over de jaren 2020-2024. In St. Willebrord is behoefte aan ongeveer 20 dure woningen. Er moet dan wél voldaan worden aan een goede locatie, rechthoekige percelen en niet te groot (gemiddeld 500 m2), de mogelijkheid tot zelfbouw en welstandsvrij bouwen.

De 17 kavels aan de Kaaistraat hebben een oppervlakte van gemiddeld 740 m2, hebben vrijwel allemaal een rechthoekig perceel en liggen op een goed bereikbare locatie langs een nieuwe ontsluitingsroute en de Kaaistraat. De woningen kunnen welstandsvrij en in eigen beheer worden gebouwd. De kwantitatieve - en kwalitatieve behoefte van het plan is aangetoond.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van Rucphen.

3.4.4 Groenstructuurplan Rucphen, 2010

Toetsingskader

Met het 'Groenstructuurplan Gemeente Rucphen - Rucphen Landschap onthuld’ zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind. De dorpen worden daarmee authentiek, herkenbaar en vertrouwd en antwoorden op de vraag naar een aantrekkelijke en recreatieve woon- en werkgemeente.

Op de Groenstructuurkaart is het plangebied aangeduid als onderdeel van de dorpsranden. In het Groenstructuurplan is de visie op de dorpsranden als volgt gedefinieerd: “Contact tussen dorpskern en omliggend landschap, kern en landschappelijk verweven. Vanuit de kernen bewust worden van de aanwezigheid van het omliggende landschap door daar glimpen van op te vangen. Wandelend door het buitengebied ‘weg’ zijn en het landschap in alle rust kunnen beleven.” Doel is alle dorpsranden conform de visie her in te richten. Dit kan geschieden door de randen aan de achterzijden van woningen aan te planten met houtwallen, struweel of bosplantsoen of natte, ecologische zones als buffer. Aan de voorzijdes van woningen wordt openheid en contact met het landschap nagestreefd.

Op de Groenstructuurkaart is het plangebied voorts aangeduid als punt van landelijk binnenkomen. De visie is als volgt gedefinieerd: "De dorpsentrees trekken het landschap en de natuur het dorp in en leiden en trekken de bewoners van de kernen het buitengebied in. De relatie tussen kern en haar oorsprong vanuit het omliggende landschap wordt versterkt." Doel is alle dorpsentrees landschappelijk en natuurlijk in te richten door bijvoorbeeld toepassen kruidenberm, haag (inheems) of sloot en wegbegeleiding met inheemse boomsoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0016.png"

Uitsnede uit de Groenstructuurkaart van het Groenstructuurplan van de gemeente Rucphen, waarop het plangebied globaal is weergegeven met een rode contour.

Beoordeling

Binnen het plangebied is thans een leegstaande woning gelegen. De gronden rondom de woning liggen braak. Met de beoogde herontwikkeling zal het plangebied deel uit gaan maken van de kern St. Willebrord, waardoor het plangebied de nieuwe dorpsrand zal gaan vormen. Op basis van het Groenstructuurplan is in deze dorpsranden bewustwording van de aanwezigheid van het omliggende landschap een belangrijk thema. Bewustwording kan geschieden door glimpen van het omliggende landschap op te vangen. Binnen het plangebied is daarom de wegenstructuur dusdanig geprojecteerd dat zichtlijnen naar het landschap blijven bestaan. Ook betreffen de beoogde woningen allen ruime vrijstaande woningen. De openheid binnen het plangebied blijft daarmee zo goed als mogelijk behouden.

De beoogde woningen zullen landschappelijk worden ingepast. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Door middel van een goede landschappelijke inpassing van de beoogde woningen wordt de barrière tussen het buitengebied en het stedelijk gebied verzacht. Tegelijkertijd zorg dit voor een representatieve dorpsentree. Daarmee is het initiatief passend in de lijn die met het Groenstructuurplan is ingezet.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan Rucphen.

3.4.5 Groene Kaart

Toetsingskader

Op de groene kaart van Sint-Willebrord en het buitengebied staan alle waardevolle houtopstanden van de gemeente vermeldt. Indien een houtopstand is opgenomen op de Groene Kaart is een omgevingsvergunning voor kap benodigd.

Beoordeling

Op de groene kaart van het buitengebied is de noordelijk gelegen bossingel aangeduid als particuliere houtopstand (vlakelement, nr. 124001). Dit vlakvormig element wordt grotendeels behouden, behoudens de zijde aan de Kaaistraat. Initiatiefnemer wenst de singel aan de zijde van de Kaaistraat te kappen, zodat de nieuwe woonpercelen aan de Kaaistraat bereikt kunnen worden. Langs de Kaaistraat worden wel laanbomen terug geplaatst (zie daarvoor het stedenbouwkundig plan).

Conclusie

De gemeente Rucphen oordeelt of een kapvergunning wordt verleend.

3.4.6 Visiedocument Groenbeleid Rucphen

Toetsingskader

Dit visiedocument Groenbeleid Rucphen maakt inzichtelijk op welke wijze invulling wordt gegeven aan groen in de gemeente en wat daarover valt op te merken. Door de verschillende typen groen te analyseren op de wijze van beheer, kwaliteit en kwantiteit ontstaat een reëel beeld van het groen in de gemeente Rucphen. Verder blijkt in dit visiedocument, dat de kwaliteit, beleving en waardering van groen, sterk afhankelijk is van ontwerpkeuzes in planvormingsprocessen. De vormgeving van groen en hoeveelheid groen liggen hieraan ten grondslag. Doordat de waarden van groen inzichtelijk zijn gemaakt en relaties zijn gelegd met extern beleid, kan de invulling van groen rekenen op een meer principiële en beleidsmatige invulling.

Beoordeling

Het Rijk gaat ervan uit dat gemeenten bij nieuwbouwlocaties 75m2 (openbaar) groen realiseren per huishouden. Veel plaatsen in Nederland halen die richtlijn in bestaand stedelijk gebied niet. Echter hebben vele gemeentes inmiddels dit als norm al wel in hun groene opgave opgenomen. Rucphen kent in het stedelijk gebied van de kernen, gemiddeld 32,5 m2 groen per huishouden. Hierbij scoort Sprundel het laagste met 21,25 m2 en Sint Willebrord het hoogste met 42,27 m2 per huishouden. Nuancering is overigens van belang. Zo zorgt het Processiepark voor een flinke toename van het gemiddelde voor heel Sint Willebrord, maar voldoet het park niet voor iedereen aan de bereikbaarheidsnorm (gelegen binnen straal van 500 meter van woning). Per wijk of buurt kan de hoeveelheid groen sterk variëren. Gebieden met een hoge woningdichtheid kennen vaak ook een hoge druk op de openbare ruimte. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied, is het daarom van belang vooraf inzicht te hebben in knelpunten, zoals te weinig groen en een te hoge parkeerdruk.

Met onderhavig plan wordt voldaan aan de norm van 75 m2 groen per woning (17 woningen maakt 1275 m2 groen benodigd voor de wijk. De bestaande bossingel met inheemse opgaande beplanting in het noorden van het plangebied is goed voor ongeveer 650 m2 groen. De zuidelijke landschappelijke inpassing heeft een omvang van ongeveer 750 m2 groen. Er wordt in totaal ongeveer 1.400 m2 groen gerealiseerd en daarmee is voldaan aan de richtlijn van minimaal 1.275 m2 groen per woning.

Conclusie

Met onderhavig plan wordt voldaan aan het Visidocument Groenbeleid Rucphen.

3.4.7 Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling

Toetsingskader

De ruimte-voor-ruimte regeling maakt het mogelijk woningen te bouwen buiten het reguliere woningbouwprogramma om. De bouw van nieuwe woningen op ruime kavels in delen van het buitengebied kan mogelijk worden gemaakt, wanneer hiervoor agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik waren of zijn voor intensieve veehouderij, worden gesaneerd in combinatie met milieuwinst ter plaatse. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe richtlijnen vastgesteld. Kernrandzones, bebouwingslinten en clusters vormen potentiële locaties voor dergelijke woningen. Om deze woningen planologisch mogelijk te maken, is een ruimtelijk-landschappelijke visie nodig. Op basis daarvan kunnen concrete bouwaanvragen worden beoordeeld en kunnen, met de benodigde onderbouwing en procedures, bouwvergunningen worden verleend. De 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' bevat het ruimtelijk-landschappelijk kader ten behoeve van de afweging van de ruimte die kan worden geboden aan ruimte-voor-ruimte woningen.

In samenwerking met de provincie is een globale inventarisatie gemaakt van gebieden, die in aanmerking kunnen komen voor de ruimte-voor-ruimte regeling. Daarbij is onderscheid gemaakt in kernrandzones, stroken lintbebouwing als uitlopers van de kern, en clusters, die los in het buitengebied liggen. De "ontwikkelingskaart" van het bestemmingsplan Buitengebied uit 1998 heeft hiervoor als basis gediend. De inventarisatie heeft geleid tot 20 gebieden, waarin woningen in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling zouden kunnen worden gerealiseerd. Voor het toetsen van de verschillende potentiële locaties voor woningbouwmogelijkheden zijn met name criteria van belang die zijn te ontlenen aan ruimtelijk-landschappelijke randvoorwaarden en aan technische randvoorwaarden. Per deelgebied is gekeken naar:

  • een analyse van de ligging, functies en landschappelijke kenmerken;
  • een waardering van de landschappelijke kenmerken;
  • de visie op bebouwingsmogelijkheden.

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen in een van de onderscheidde deelgebieden. In St. Willebrord is slechts één locatie aangemerkt als potentiële locatie voor ruimte-voor-ruimte woningen: de noordwest-hoek. De 20 deelgebieden zijn echter tot stand gekomen op basis van een globale inventarisatie, waardoor het aantal deelgebieden dus niet uitputtend is. Bovendien hebben er in de directe omgeving van het plangebied zich recent veel veranderingen voorgedaan die rechtvaardigen dat opnieuw een afweging wordt gemaakt over de geschiktheid van het gebied als potentiële ontwikellocatie (realisatie gemeentehuis Rucphen, verlengde Vossendonkseweg, verlengde Helakkerstraat, realisatie de Binnentuin, het vervallen van de realisatie van een zorgcomplex). Daarvoor heeft het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid in bijzondere gevallen af te wijken voor gevallen die buiten de geselecteerde deelgebieden liggen of afwijken van de analyse op voorwaarde dat geen strijdigheid optreedt met de gestelde criteria en visie. Navolgend wordt daarom aan de hand van bovengenoemde criteria beoordeeld of de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte woningen binnen het plangebied ruimtelijk-landschappelijk aanvaardbaar is.

Analyse:

Het beleid zoals geformuleerd in de 'Ruimte voor Ruimte - Visie op toepassing regeling' stelt dat kernrandzones, bebouwingslinten en bebouwingsclusters potentiële locaties vormen voor ruimte-voor-ruimte woningen. Het plangebied is gelegen in de kernrandzone van St. Willebrord. Immers is het plangebied gelegen in het overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs stedelijk gebied, met daarin veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

De wegenstructuur rondom het plangebied wordt gevormd door de Kaaistraat, welke richting het westen overgaat op de Kozijnenhoek. Vanuit de Kaaistraat is er ten noorden van het plangebied uitzicht op het open agrarisch gebied ten westen van St. Willebrord. Vanuit de Kozijnenhoek wordt dit uitzicht ook richting het noorden geboden. Binnen het plangebied zijn deze zichtlijnen voor een groot gedeelte niet aanwezig. Feitelijk wordt thans het zicht op het open agrarisch gebied slechts gedeeltelijk geblokkeerd door bestaande groenstructuren. Vanuit planologisch perspectief is binnen het plangebied echter een zorgcomplex geprojecteerd, waardoor bestaande zichtlijnen tussen het plangebied en de Kaaistraat reeds zijn komen te vervallen.

Inmiddels is de realisatie van de verlengde Akkerstraat en Vossendonkseweg afgerond. Het plangebied maakt daarmee meer dan eerder onderdeel uit van de bebouwde kom van St. Willebrord, nu dit het plangebied is gelegen tussen de kern en het venieuwde tracé in. Het nieuwe tracé vormt daarmee de nieuwe bufferzone tussen het buitengebied en het stedelijk gebied van St. Willebrord. Gelet hierop, en in ogenschouw genomen de ligging van het plangebied binnen een zoekgebied voor verstedelijking, is het weneselijk hierbinnen te voorzien in nieuwe bebouwing.

Waardering:

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern St. Willebrord waar voorheen een zorgcomplex was voorzien. Ten behoeve van van de realisatie van het zorgcomplex, is reeds de voorheen aanwezige bebouwing (gedeeltelijk) gesloopt en zijn de gronden bewerkt. Daarom liggen de gronden thans braak. Mogelijke bebouwing die aansluit bij de schaal van aangrenzende bebouwing direct ten oosten van het plangebied geven een nieuwe kwalitatieve impuls aan het gebied.

Conclusie

Op basis van bovenstaande analyse en waardering is de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte woningen binnen het plangebied ruimtelijk-landschappelijk aanvaardbaar.

Conclusie

Het College van Burgemeester en Wethouders hebben de bevoegdheid in bijzondere gevallen af te wijken van beleid zoals geformuleerd in de 'Beleidsuitgangspunten RvR gemeente Rucphen' voor gevallen die buiten de geselecteerde deelgebieden liggen. Op basis van recente ontwikkelingen (realisatie gemeentehuis Rucphen, verlengde Vossendonkseweg, verlengde Helakkerstraat, realisatie de Binnentuin, het vervallen van de realisatie van een zorgcomplex) en een nieuwe analyse en waardering van het plangebied, is de afwijking gerechtvaardigd. De 'Beleidsuitgangspunten RvR gemeente Rucphen' vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • ecologie;
  • akoestiek;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Door Econsultancy is in september 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage daarvan is als Bijlage 4 gevoegd bij deze toelichting. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk zeer licht verontreinigd is met lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, kobalt en nikkel. Ter plaatse van één peilbuis is een matige verontreiniging met nikkel aangetoond. De metaalverontreinigingen in de bovengrond en grondwater zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde gehalten van metalen in het grondwater en komen overeen met eerder uitgevoerde bodemonderzoeken op de onderzoekslocatie. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Beoordeling

Door Econsultancy is in april 2021 een watertoets uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 5 gevoegd bij deze toelichting. Thans zijn de gronden binnen het plangebied nagenoeg volledig onverhard. Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van ± 7.165 m2 (met inbegrip van bijgebouwen, erf verharding en/of bestrating). In onderstaande tabel staan de oppervlakten van de toekomstige bebouwing(en) en verhardingen weergegeven.

Verhard oppervlak   m2  
Huizen met bijgebouwen   2479  
(30%) uitgeefbare kavels minus huizen en bijgebouwen   2059  
Wegen en paden openbare ruimte   2362  
Parkeerplaatsen openbare ruimte   265  
Totaal   7165  

Tabel: Gegevens toekomstig verhard oppervlak

Naar aanleiding van de verhardingstoename komt de benodigde berging uit op (7165 x 0,06) = 430 m3. In de watertoets is uitgewerkt hoe hemelwater binnen de plangrenzen kan worden geborgen.

Dit kan deels door de aanleg van een infiltratieriool inclusief grondverbetering. Dit systeem is goed voor de berging van 145 m3. Het water kan deels binnen het plangebied worden geborgen in de Wadi's centraal en in de zuidoostzijde (125 m3 en 170 m3 = 295 m3). In het plangebied wordt met bovenstaande maatregelen een bergingscapaciteit van 440 m3 gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de minimale bergingsopgave.

Uit een uitwerking van een mogelijke voorzieningen blijkt dat binnen het plangebied voldoende ruimte bestaat om te voorzien in voldoende bergingscapaciteit. Op basis van de bodemopbouw en textuur worden geen problemen verwacht met de lediging van het toekomstige systeem. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging wordt door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan.

Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater wijzigen. Voor de berekening van het toekomstige aanbod, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 17 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 6 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden. In overleg met de gemeente Rucphen zal tijdens de verdere planvorming de mogelijkheden omtrent en de wijze waarop en hoe aangesloten kan worden op de riolering nader besproken moeten worden.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de planlocatie worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.

Als gevolg van de ontwikkeling worden enkele B-watergangen verlegd en/of deels gedempt. Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden.

Conclusie

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. In de regels is in artikel 15.2 een regeling opgenomen ten behoeve van realisatie van voldoende waterberging. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0017.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Met de rode contour is het plangebied geduid.

Beleid gemeente Rucphen

De gemeente heeft een Erfgoedkaart. Onderstaand is een uitsnede van de erfgoedkaart ter hoogte van het plangebied toegevoegd. Te zien is dat het plangebied gelegen is in de nabijheid van een oud erf, in de zone cultuurgronden (1840).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0018.png"  
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Rucphen.
Met de rode contour is het plangebied geduid.  

Beoordeling 

De provincie onderscheidt 12 regio's. Elke regio kent een toelichting met daarin de ontwikkelingsstrategieën, het cultuurhistorisch belang, de essentiële aspecten en een beschrijving. De 12 regio's zijn een uitwerking van de 12 gebiedspaspoorten uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en hebben eenzelfde doel: aangeven welke kenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of landschapstype en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. De gebiedspaspoorten en de daarvan afgeleide regio's werken niet rechtstreeks door naar derden, maar zijn zelfbindend voor de provincie. Bovendien is onderhavig initiatief kleinschalig van aard en kent het niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.

Voor het overige is het plangebied gelegen grenzend aan de Kaaistraat. Dit betreft een straat die in het kader van de historische geografie een ‘redelijke hoge’ waarde hebben (op zowel provinciale als gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart). De voorgenomen plannen doen echter geen afbreuk aan deze waarde, nu enkel een in- en uitrit aan deze weg wordt gerealiseerd.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beleid gemeente 

Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.

Beoordeling

Volgens de Archeologische Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan hoofdzakelijk binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0019.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0020.png"  

Uitsnede Archeologische Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rucphen met het plangebied aangeduid met een groene contour.

Op basis van het voormalige archeologiebeleid is in 2018 besloten om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren door Econsultancy (Bijlage 6). Dit onderzoek bestond uit een bureauonderzoek, aangevuld met een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (boringen). Op basis van het onderzoek behoudt het hele plangebied een hoge verwachting op archeologische resten.

De regioarcheoloog is van oordeel dat nader onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd. Door een hogere verwachtingswaarde van de gronden dient de regeling aangescherpt te worden. Daarom is voor het gehele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' 2 opgenomen.

Conclusie

Indien er bodemingrepen worden uitgevoerd die gezamenlijk groter zijn dan 100 m2 en dieper reiken dan 50 cm-mv, dan is vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen. Afhankelijk van de resultaten kan hierop nog een (beperkte) opgraving nodig zijn.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld', welke is gelegen op een afstand van circa 12 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Compositie 5 stedenbouw bv heeft een AERIUS-berekening uitgevoerd en deze is opgenomen als Bijlage 7 van de toelichting. Met de AERIUS-berekening is aangetoond dat de stikstofuitstoot van de bouwactiviteiten en de gebruiksactiviteiten niet leiden tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van 0,00 mol. Negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten ten aanzien van gebiedsbescherming.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door Econsultancy is in mei 2018 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 8 gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0021.png"

Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen.

Op basis van de quickscan flora en fauna zal voor uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw, vleermuizen, steenmarter, eekhoorn, kleine marterachtigen, roofvogelsoorten, ransuil en streng beschermde amfibieën. Dit nader ecologisch onderzoek is uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn opgenomen als Bijlage 9 en Bijlage 10. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies vermeld.

De onderzoekslocatie heeft geen functie voor de streng beschermde huismus of gierzwaluw. Huismussen zijn niet waargenomen in de buurt van de onderzoekslocatie. Gierzwaluwen zijn alleen overvliegend waargenomen.

Op de onderzoekslocatie zijn evenmin geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van streng beschermde vleermuizen aangetroffen. Tevens zijn er in de buurt van de onderzoekslocatie geen verblijfplaatsen aangetroffen. Wel is de bomenrij ten oosten van de onderzoekslocatie in gebruik als vliegroute, waardoor rekening gehouden dient te worden met verlichting. Dit kan bewerkstelligd worden door straatverlichting naar beneden te richten en geen verlichting op de bomenrij te richten/uitstraling van licht op deze bomenrij te voorkomen. Verder zijn er foeragerende dieren waargenomen, de voorgenomen ingreep heeft echter geen effect op essentieel foerageergebied van vleermuizen.

Vervolgstappen ten aanzien van gierzwaluwen en huismussen zijn niet aan de orde. Vervolgstappen ten aanzien van streng beschermde vleermuizen zijn niet aan de orde mits de bomenrij ten oosten van de projectlocatie niet in verlichting toeneemt, hetgeen bewerkstelligd kan worden (door straatverlichting naar beneden te richten).


Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de onderzoekslocatie geen functie heeft voor de streng beschermde ransuil, buizerd, havik, sperwer, boomvalk, bunzing, hermelijn, wezel, alpenwatersalamander, vinpootsalamander en kamsalamander. Verstoring ten aanzien van desbetreffende soorten is dan ook op voorhand uit te sluiten. Wel werd de eekhoorn op de onderzoekslocatie aangetroffen en is vastgesteld dat deze de onderzoekslocatie gebruikt als voortplantingsplaats of rustplaats. Voor de eekhoorn geldt geen algemene vrijstelling, maar is het werken met een goedgekeurde gedragscode wel toegestaan. In combinatie met het zorgvuldig handelen om de gunstige staat van instandhouding van de soort te garanderen kan overtreding ten aanzien van de Wet natuurbescherming worden voorkomen. Bij naleving is ontheffing voor deze soort niet noodzakelijk. De aanwezigheid van deze soort staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van de Wet natuurbescherming derhalve niet in de weg.

Conclusie

Middels nader onderzoek omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw, vleermuizen, steenmarter, eekhoorn, kleine marterachtigen, roofvogelsoorten, ransuil en streng beschermde amfibieën is aangetoond dat deze soorten niet verblijven. Mitigerende maatregelen zijn niet benodigd. In het kader van de eekhoorn wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode. Er is geen ontheffing benodigd in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Bernhardstraat, de Vosdonkseweg, de Helakkerstraat en de Kozijnenhoek. De snelheid ter plaatse van de Helakkerstraat bedraagt 50 km/h en ter plaatse van de overige wegen 60 km/h. Omdat middels onderhavig initiatief nieuw geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is door Wematech een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 11 gevoegd bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Bernhardstraat, de Helakkerstraat en de Kozijnenhoek ten hoogste 44 dB respectievelijk 40 dB respectievelijk 44 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden. Er wordt aldus voldaan aan de normstelling volgend uit de Wet geluidhinder. Ten aanzien van de Vosdonkseweg wordt ten hoogste 56 dB berekend als gevolg van wegverkeer. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt echter wel overschreden. Derhalve is onderzocht of geluidreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Het aanleggen van geluidsarm asfalt stuit echter op financiële bezwaren en wordt niet als reële maatregel gezien, daar bij het toepassen van geluidsarm asfalt er nog steeds een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt berekend van 4 dB. Het realiseren van een geluidscherm wordt vanuit financiële en stedenbouwkundige overwegingen niet doelmatig geacht. Tot slot is ook en verlagen van de maximum snelheid op de Vosdonkseweg geen reële optie. De Vosdonkseweg heeft ter hoogte van het plangebied een maximale snelheid van 60 km/h en betreft een doorgaande weg tussen de woonkern Rucphen en Sint Willebrord/ Sprundel. Het verder verlagen van de snelheid voor een dergelijke doorgaande weg, is vanuit verkeerskundig oogpunt niet wenselijk. Als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Vosdonkseweg dienen derhalve hogere grenswaarden aangevraagd te worden.

In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ is tevens inzicht verkregen in de cumulatieve geluidsbelasting. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van het overgrote deel van het plangebied 31 – 52 dB wordt berekend en derhalve is te kwalificeren als een goed tot redelijk woon- en leefklimaat. Hiermee wordt een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd. Ter plaatse van de voor en zij-gevels van de nieuwe woningen die direct naast de Kaaistraat en de Vosdonkseweg zijn geprojecteerd varieert de geluidbelasting van ca. 52 – 61 dB, wat te kwalificeren is als een redelijk tot tamelijk slecht woon- en leefklimaat. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor ‘bouwen’ is het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de eisen voor de minimale geluidwering van de gevels. De binnenwaarde van de woningen zal daardoor aan de wettelijke eisen voldoen. Bovendien kan gesteld worden dat buitenruimten hoofdzakelijk achter de woningen zijn gelegen, waar geen verhoogde geluidsbelasting wordt gemeten. De cumulatieve geluidbelasting staat een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat derhalve niet in de weg.

Conclusie

Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een gebied dat kan worden gekenmerkt als rustige woonwijk. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Richtwaarden uit de VNG-brochure gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De woningen binnen het plangebied bevinden zich binnen of nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. In onderstaande tabel is hier een overzicht van gegeven:

Kaaistraat te St. Willebrord  
Bedrijf   Locatie   Max. milieucat.   Richtwaarde VNG   Afstand tot plangebied  
Bedrijventerrein Nijverhei cat. 4.1   Struikhei 17 te Sprundel   4.1   200 meter   283 meter  
Bedrijventerrein Nijverhei cat. 3.2   Kraaihei 17 te Rucphen   3.2   100 meter   308 meter  
Bedrijventerrein Nijverhei cat. 3.1   Struikhei 45 te Sprundel   3.1   50 meter   198 meter  
Gemeentehuis Rucphen   Binnentuin 1 te Rucphen   1   10 meter   149 meter  
Bedrijf Romfix   Vosdonkseweg 4   2   30 meter   33 meter  
Garagebedrijf   Kaaistraat 13 te St. WIllebrord   3.1   100 meter   186 meter  
Varkenshouderij   Sporthei 7   4.1   200 meter   425 meter  

Zoals blijkt uit de tabel kan ruim voldaan worden aan alle richtafstanden. Binnen het plangebied is daarmee een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Omgekeerd hindert het planvoornemen andere bedrijven niet in hun bedrijfsvoering. Immers liggen in alle windrichtingen andere woningen op kortere afstand tot de relevante bedrijvigheid.

Conclusie

Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2584K0033-ON01_0022.png"

Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is globaal geduid met een gele ster.

De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een chloorbleekloogtank aan de Kozijnenhoek 21C te Rucphen. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 445 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

In de vooroverlegreactie verwijst de veiligheidsregio in aanvulling op het voorgaande naar het standaard advies bij calamiteiten, zie daarvoor Bijlage 12.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.10.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,8 kilometer van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Voorts geldt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 2,4 kilomter van de spoorlijn tussen Etten-Leur en Roosendaal. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg geen belemmering voor onderhavig voornemen.

In de vooroverlegreactie adviseert de veiligheidsregio om rekening te houden met een goede bereikbaarheid voor de brandweerauto bij calamiteiten. Het plangebied is te benaderen langs twee onafhankelijke aanrijdroutes via de Kaaistraat. Dit is nodig, omdat één aanrijdroute tijdelijk geblokkeerd zou kunnen zijn. Tot aan het plangebied zijn er geen nadere maatregelen noodzakelijk ten behoeve van de bereikbaarheid.

Het plangebied is voorzien van een erftoegangsweg met drie doodlopende einden, waarvan twee langer zijn dan 40 meter. Ondanks de veelvoud aan doodlopende einden zijn deze op verschillende manieren voldoende bereikbaar te maken voor brandweervoertuigen.

Het noordelijke deel van de erftoegangsweg lijkt te worden voorzien van een keerlus, maar de afmetingen hiervan zijn niet te achterhalen uit de stukken. Wanneer deze keerlus wordt ingericht op de bochtstralen van brandweervoertuigen, dan volstaat een wegbreedte van tenminste 4,5 meter. Zonder keerlus dient een wegbreedte van tenminste 5,0 meter te worden toegepast, zodat brandweervoertuigen achteruit kunnen rijden.

Daarnaast adviseert de veiligheidsregio om bij de planuitwerking een situatietekening uit te werken, waarop alle aspecten ten aanzien van bluswatervoorzieningen zijn opgenomen.

Tot slot verwijst de veiligheidsregio naar het standaard advies bij calamiteiten, zie daarvoor Bijlage 12.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtsbijzijnde hogedruk aardgasleiding gelegen is op een afstand van circa 620 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Conclusie 

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

    • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
    • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 17 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.13 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van de nieuwbouw van woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van 17 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar de Provinciale milieuverordening geldt. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor recreatieterreinen.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 'Begrippen' 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Artikel 3 'Groen'

Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen.

Artikel 4 'Groen - Landschapselement'

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals noodzakelijk conform de Interim omgevingsverordening en het gemeentelijk groenbeleid, is de achterzijde van het perceel bestemd met een groenbestemming. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de realisatie en instandhouding van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming.

Artikel 5 'Tuin'

De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 'Verkeer'

De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden worden bestemd als ‘Verkeer’. Deze bestemming geldt voor alle straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegcategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting, compensatie van dit groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid en kapregelgeving.

Artikel 7 'Wonen'

Het plangebied bevat hoofdzakelijk de bestemming ‘Wonen’. Ter plaatse van deze bestemming is de realisatie van 17 vrijstaande woningen toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen met bouwaanduidingen voor de maximale goot- en bouwhoogte. Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De plaats van de voorgevel is op de verbeelding vastgelegd door de opname van een gevellijn. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht overeenkomstig de gestelde regels.

Artikel 8 'Waarde - Archeologie'

Ter waarborging van de geconstateerde middelhoge archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming (met een gebiedsaanduiding 'overige zone') opgenomen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:

Artikel 8 'Anti-dubbeltelregel'

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10 'Algemene bouwregels'

In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

Artikel 11 'Algemene gebruiksregels'

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.

Artikel 12 'Algemene aanduidingsregels'

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen. De volgende aanduiding komt in het bestemmingsplan voor:

Luchtvaartverkeerzone

Voor de luchtvaartverkeerzone is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling (bouwhoogte beperkt vanaf 49.14 meter).

Vrijwaringszone – obstakelbeheerzone

Voor het radarverstoringsgebied is de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – obstakelbeheerzone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling (bouwhoogte beperkt vanaf 90 meter).

Artikel 13 'Algemene afwijkingsregels'

In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter hoog én voor erkers, balkons en luifels. De afwijkingen zijn enkel mogelijk indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Ook zijn geringe afwijkingen mogelijk die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2,5 meter verschuift.

Artikel 14 'Algemene wijzigingsregels'

In dit artikel is ten eerste een algemene wijzigingsregel opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.

Artikel 15 'Overige regels'

In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid en voldoende waterberging.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 16 'Overgangsrecht'

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Artikel 17 'Slotregel'

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Kostenverhaal

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Beoordeling en conclusie

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 17 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleend aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het bestemmingsplan is aangeboden aan de vooroverlegpartners. De Brandweer, provincie en het waterschap hebben gereageerd op de plannen.

De Brandweer geeft advies voor een goede bereikbaarheid bij calamiteiten en bluswatervoorzieningen. Dit advies is overgenomen in de paragraaf externe veiligheid van de toelichting.

De provincie schrijft in de vooroverlegreactie dat alleen voor de 7 reguliere woningen landschappelijke inpassing benodigd is. Bij de toetsing aan artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is toegelicht hoe het plan voor 17 woningen wordt ingepast, waarvan 7 reguliere woningen en 10 ruimte-voor-ruimte woningen. Mede in het kader van de landschappelijke visie voor de binnentuin, is gekozen voor een inpassing van het geheel (zie Bijlage 2). Dit plan voor 17 woningen wordt als één geheel ontwikkeld, dus vraagt deze ook om één inpassingsplan.

In navolging van het advies van de provincie, is artikel 4.1.1, lid c van de planregels geschrapt (de mogelijkheid om wegen, paden en verhardingen te realiseren). De uitvoering van de landschappelijke inpassing binnen de bestemming "Groen" en "Groen - Landschapselement" is gewaarborgd in artikel 7, lid 7.2.4. Tevens is bij de doeleindenomschrijving van de bestemmingen "Groen" en "Groen - Landschapselement" vermeldt dat deze gronden bestemd zijn voor de aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1).

Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap een positief wateradvies.

7.2 Omgevingsdialoog

Door Ontwikkelingsmaatschappeij Ruimte voor ruimte is op 27 mei 2019 een inloop voor de buurt georganiseerd om het plan voor de ontwikkeling van (toen nog) 20 bouwkavels aan de Kaaistraat met de omwonenden te bespreken. Tussen 19.30 en 21.30 uur zijn er enkele personen in De Lanteern te St. Willebrord geweest voor een toelichting op het plan en de beantwoording van vragen. Tijdens de inloopavond kon men het plan voor de Ruimte voor ruimte woningen inzien.

De aanwezigen waren overwegend positief over het plan voor de bouwkavels. Er zijn enkele suggesties gedaan om de plannen te verbeteren dan wel beter in te passen in de omgeving. Hieronder zijn de verschillende ingebrachte op- en aanmerkingen en wensen nader toegelicht.

  • 1. Er is door enkele omwonenden aangegeven dat ze de kavels relatief klein qua oppervlakte vinden in vergelijking met Ruimte voor Ruimte kavels in het algemeen;
  • 2. Volgens een omwonende dient een groenstrook van minimaal 10m breed te worden aangehouden langs de Kaaistraat omdat deze ook in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Evenals de huidige aanwezige groenstrook haaks op de Kaaistraat;
  • 3. Een aantal bewoners geeft aan dat zij meerdere malen hebben gevraagd om een ontsluiting naar hun woning langs de Kaaistraat; hierop reageerde de gemeente steeds negatief. Met de plannen van Ruimte voor Ruimte mogen er opeens wel meerdere ontsluitingen gemaakt worden langs de Kaaistraat;
  • 4. Op de tekeningen staat niet het huidige fietspad ingetekend;
  • 5. Er zijn enkele bewoners die zich afvragen of en waar de beloofde stoep naar het gemeentehuis gerealiseerd wordt;
  • 6. Een aanwezige, die ook lid is van de natuurwerkgroep, geeft aan zich zorgen te maken over de oversteek van de eekhoorns via de eekhoornbruggetjes. Blijft de bestaande bosrand dusdanig intact dat de eekhoorns hun veilige oversteek behouden?
  • 7. Een klein punt is; het onkruid wat overwaait vanaf de Kaaistraat. Deze zouden de omwonenden graag regelmatig gemaaid zien worden, zodat zij minder overlast hebben. Ruimte voor ruimte zal hier op letten en zorgen voor regelmatig maaien tot de werkzaamheden beginnen;
  • 8. De laatste opmerkingen zijn vooral bouwtechnisch zaken, zoals hoe hoog de bouw mag worden en wanneer de bouw van de Kaaistraat zal beginnen. Ruimte voor Ruimte heeft afgesproken om bij het definitieve ontwerp van de verkaveling nogmaals contact op te nemen met de aanwezige en de plannen in verder detail door te spreken.

Na de omgevingsdialoog en meerdere overleggen met de gemeente Rucphen is het verkavelingsplan op diverse punten aangepast, grotendeels ook conform de wensen van de omwonenden. Zo is het aantal kavels in het plan verminderd naar 17 stuks en is het plan ook beter ingepast in de omliggende fiets- en wandelstructuur. Het aangepaste plan is eind februari toegezonden aan de direct aanwonenden.


Naar aanleiding van het aangepaste plan zijn in een overleg met twee omwonenden op 4 maart 2021 nog enkele aandachtspunten meegegeven voor de nadere uitwerking van het verkavelingsplan en de civieltechnische uitwerking, alsmede voor het ontwerp bestemmingsplan. Het betreft:

  • a. De wens is om langs de Kaaistraat een groene strook te maken tussen de nieuwe Ruimte voor ruimte kavels en de Kaaistraat. Door Ruimte voor ruimte is aangegeven dat door de openheid van het nieuwe plan, de aansluiting van dit plan op (de stedenbouwkundige structuur van) de kern St. Willebrord en het feit dat drie kavels zijn georiënteerd op de Kaaistraat de gewenste groenstrook niet hier zal worden gerealiseerd. De op dit moment aanwezige bomen en struiken zullen derhalve grotendeels verdwijnen. Wel zal uiteraard conform de beleidsregels/De Groene Kaart en in samenspraak met o.a. de gemeente en de natuurwerkgroep voldoende (bos)compensatie worden gerealiseerd, zoveel als mogelijk in het plan of in de directe nabijheid van het plan. Zie voor een beschouwing van het beleid omtrent De Groene Kaart paragraaf 3.4.5;
  • b. Het verzoek van de bewoners is om indien nodig de huidige eekhoornbrug te verplaatsen en desnoods hiervoor een voorziening te maken als verplaatsing naar een andere boom niet mogelijk blijkt te zijn. Tevens is aandacht gevraagd voor de route voor eekhoorns vanaf de huidige groenstrook naar de waterberging aan de zuidkant van het plan waar de eekhoorns regelmatig drinken als er water in staat (via nieuwe laanbomen langs de Kaaistraat of via de bestaande groenstructuur aan de westzijde). In het stedenbouwkundig plan in Bijlage 1 zijn extra laanbomen opgenomen aan de westzijde van de Kaaistraat. Door Ruimte voor ruimte is aangegeven dat dit bij de nadere uitwerking van het civieltechnische plan zal worden meegenomen;
  • c. Het verzoek van bewoners om voor iedere woning conform het gemeentelijk beleid 75m2 openbaar groen te realiseren en de verantwoording hiervan in de toelichting van het bestemmingsplan op te nemen. Deze afweging is gemaakt in paragraaf 3.4.4 van de toelichting van dit voorontwerp bestemmingsplan.


7.3 Tervisielegging

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord. De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.