direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Bestemmingsplan kom Sprundel, Koekoekstraat ongenummerd, tussen 54 en 56
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2583K0001-ON01

4.4 Ecologie

In deze paragraaf wordt de ontwikkeling - wat ecologie betreft - getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Toetsingskader

Flora- en faunawet (soortbescherming)

Voor de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.

Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.

Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.

Analyse

Huidige ecologische waarden soortbescherming

Op grond van een veldbezoek (uitgevoerd op 25 augustus 2009) zijn de volgende beschermde natuurwaarden in het plangebied te verwachten.

  • Ter plaatse van de ontwikkeling is momenteel tuinbeplanting aanwezig. De bomen zijn relatief jong en hebben daarom nog geen holten.
  • In deze beplanting zijn broedvogels te verwachten van struweel en bomen, zoals merel, houtduif, heggenmus en tortelduif.
  • Daarnaast zijn in het plangebied kleine zoogdieren aanwezig. Het betreft hier algemene soorten: muizen, egel en mol.
  • Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de eekhoorn. Het betreft een intensief benut woongebied en de bomen op het perceel zijn relatief jong. Hierdoor zijn deze ongeschikt om te kunnen dienen als nestplaats.
  • De tuin is geschikt als landbiotoop voor de algemene amfibieën: (gewone pad, kleine watersalamander). Door het ontbreken van open water, vervult het gebied geen functie als voortplantingslocatie. Gezien de ligging en het gebruik is niet te verwachten dat soorten van tabel 2 en 3 in het plangebied voorkomen.

Huidige waarden Gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of Groene hoofdstructuur. Ook grenst het plangebied niet aan een provinciale ecologische verbindingszone. Gebiedsbescherming op grond van het provinciale beleid is derhalve niet aan de orde.

Huidige waarden: beeldbepalende bomen

Ter plaatse van de woningbouwontwikkeling zijn 4 beeldbepalende bomen (1 knotwilg en 3 eiken) en enkele andere bomen aanwezig. Het betreft relatief jonge bomen, zonder holten en bijzondere ecologische waarden (zie ook hiervoor). De aanwezige bomen zijn niet inpasbaar binnen de voorgenomen bouwplannen. Om deze reden wordt voor het kappen van deze bomen een omgevingsvergunning aangevraagd. De gemeente heeft ingestemd met de voorgenomen bouwplannen. Er is sprake van inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Verwacht wordt dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen dan ook te zijner tijd wordt verleend.

Toetsing aan Flora- en faunawet

De grondwerkzaamheden, het bouwrijpmaken en bouw van de woning leiden mogelijk tot verstoring en / of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Het betreft hier algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt. Broedvogels mogen niet verstoord worden.

Het gebruik van de woning zal niet leiden tot verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving, vanwege de ligging van de locatie binnen de bebouwde kom.

Zorgvuldig handelen

In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldig handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als voor deze soorten een vrijstelling geldt). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaand aan de feitelijke ingreep de vegetatie, waar ingrepen zullen plaats te vinden, te verwijderen en het gras daarna (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora en faunawet.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora en faunawet vereist is. Wat de gebieds- en soortbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora en faunawet geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Aanbeveling

Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart tot en met 15 juli) te starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de beplanting buiten het broedseizoen moet worden verwijderd en dat er moet worden gewerkt volgens het principe van zorgvuldig handelen.

Braakliggen van het plangebied moet worden voorkomen. Indien het terrein (na het bouwrijp maken) langdurig braak blijft liggen moet rekening worden gehouden met een eventuele vestiging van soorten (bijvoorbeeld kleine zoogdieren of broedvogels).