direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied 1998 Groenstraat 3a
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2583B0008-VO01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische grondgebruik;
  • b. extensieve recreatie;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – grondgebonden': een grondgebonden bedrijf;
  • f. verhardingen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen;
  • b. de goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m²;
  • e. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 8 meter.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte voor sleufsilo's bedraagt maximaal 2 meter.
  • c. de bouwhoogte voor kunstmest-, voeder-, mest-, en vergistingssilo's bedraagt maximaal 12 meter;
  • d. de bouwhoogte van luchtwassers, luchtbakken en warmtewisselaars is afgestemd op de bouwhoogte van het gebouw;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 12 meter;
  • f. de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen is maximaal 2 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bouw van kassen, behoudens de bouw van tijdelijke kassen en de bouw van kassen bij bestaande glastuinbouwbedrijven tot maximaal 2 hectare;
  • b. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger, specie, zand en grond.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Mantelzorg

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw, aan- of uitbouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het oppervlak bedraagt maximaal 70 m²;
  • b. een bijgebouw ten behoeve van inwonende ouders is aan de woning verbonden en door zijn constructie, afmetingen en architectonische vormgeving ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • c. indien bij het hoofdgebouw reeds één of meer bijgebouwen rechtmatig aanwezig zijn, bedraagt door de bouw van een aan- of uitbouw of bijgebouw voor mantelzorg het totale oppervlak aan bijgebouwen maximaal 120 m²;
  • d. de diepte van het hoofdgebouw en een daaraan verbonden bijgebouw voor inwonende ouders, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, bedraagt maximaal 15 meter;
  • e. in vrijstaande bijgebouwen mag niet permanent worden gewoond.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
  • b. het rooien van houtgewas;
  • c. het blijvend omzetten van grasland;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • e. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. diepploegen vanaf 0,5 meter;
  • g. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
3.5.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.5.3 Voorwaarden

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de bestemming.

3.5.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de bestemming niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.