direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 1998, Ettenseweg 4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2583B0005-ON01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. het behoud van de cultuurhistorische waarde van objecten, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels;
  • d. wonen: per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met daaraan ondergeschikt een aan huis gebonden beroep met een maximale vloeroppervlakte van 50 m², met dien verstande dat de activiteiten in de woning worden uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - lage teeltondersteunende voorziening': uitsluitend voor lage permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoge teeltondersteunende voorziening': uitsluitend voor hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende kas': uitsluitend voor permanente teeltondersteunende kassen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – aardbeienterras': een aardbeienterras, met daaraan ondergeschikt ondersteunende horeca met een maximale vloeroppervlakte van 100 m²;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'theeschenkerij' een theeschenkerij is toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'verkoop eigen producten': tevens detailhandel van eigen producten;
  • k. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegegeven bouwvlak worden opgericht ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen en van de op de kaart ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' aangegeven maximum oppervlakte, met dien verstande dat wanneer geen oppervlakte is aangeduid het bouwvlak in zijn geheel mag worden bebouwd. De afstand tussen gebouwen onderling, indien deze niet aaneengesloten zijn gebouwd, dient minimaal 3 meter te bedragen. Daarnaast gelden de onder sub a tot en met sub c specifieke regels.

a Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 6,5 meter;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 meter;
  • c. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
  • d. de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.

b Teeltondersteunende kassen (permanent)

Permanente teeltondersteunende kassen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van kassen bedraagt maximaal 15.000 m²;

c Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken

Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 6,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 9 meter;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
  • f. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
  • i. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt minimaal 1 meter;
  • j. de afstand van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a Binnen het bouwvlak

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het bouwvlak worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij de bedrijfswoning mag maximaal één niet overdekt zwembad worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning minimaal 3 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;
    • 3. de afstand tot de bedrijfswoning maximaal 20 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van lage permanente teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 1 meter;
  • d. de bouwhoogte van hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
  • e. per agrarisch bedrijf is maximaal één paardenbak toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak wordt gesitueerd achter de voorgevellijn van de dichtst bij de openbare weg gelegen gevel;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak maximaal 800 m² bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de omheining maximaal 1,70 meter bedraagt;
    • 4. lichtmasten niet zijn toegestaan;
    • 5. de afstand van de paardenbak tot het bestemmingsvlak van woningen van derden minimaal 50 meter bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 meter.

b Buiten het bouwvlak

Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak worden opgericht:

  • a. erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van afrastering van het agrarisch grondgebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarisch grondgebruik, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  • d. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt, zijn uitsluitend toegestaan voor een maximum van 6 maanden, of zoveel korter dan de teelt vereist;
  • e. boomteelthekken en overige teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt, met dien verstande dat voor boomteeltstokken, de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Overschrijding bouwgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en 3.2.2 voor het overschrijden van de bouwgrens, met dien verstande dat:

  • a. de bouwgrens met maximaal 3 meter wordt overschreden;
  • b. de overschrijding noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • c. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • d. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifiek gebruik

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1.1 is tevens ondergeschikt aan deze bestemming toegestaan:

  • a. het gebruik van bestaande bebouwing voor het bouwen van een carnavals- of corsowagen, met dien verstande dat de bebouwing toebehoort aan een bestaand agrarisch bedrijf.

3.4.2 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming te verrichten gebruik en plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • b. het gebruik van meer dan één bouwlaag van gebouwen voor het houden van dieren ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met uitzondering van voliére- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het geven van lessen en/of het verzorgen van instructies dan wel het exploiteren van een manege of een paardenhouderij met een grote publieks- en verkeersaantrekkende werking;
  • d. het gebruik van bouwwerken voor statische opslag;
  • e. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor bewoning;
  • f. tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
  • g. het gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning voor aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten dan wel nevenactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wedstrijden of als sportterrein;
  • j. het gebruik van gronden en bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen langer dan 6 maanden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 juncto lid 3.4.2 sub e voor:

  • a. het inrichten van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    • 2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een bijbehorend bouwwerk is gehuisvest;
    • 3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    • 4. de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 3.2.1 sub d in acht dienen te worden genomen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
    • 5. het betreffende bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
    • 6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd.
  • b. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    • 2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een tijdelijke woonunit is gehuisvest;
    • 3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    • 4. plaatsing van een tijdelijke woonunit uitsluitend binnen het bouwvlak en minimaal 2 meter achter de voorgevel van de woning is toegestaan;
    • 5. de goothoogte van een tijdelijke woonunit maximaal 3 meter bedraagt;
    • 6. de bouwhoogte van een tijdelijke woonunit maximaal 5 meter bedraagt;
    • 7. de oppervlakte van een tijdelijke woonunit maximaal 70 m² bedraagt, met dien verstande dat:
      • door het plaatsen van de tijdelijke woonunit de in lid 3.2.1 sub d genoemde maximale gezamenlijke oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken niet wordt overschreden;
      • het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
    • 8. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik van de tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de tijdelijke woonunit verwijderd.

3.5.2 Carnavals- of corsowagens

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 juncto lid 3.4.1 sub a voor:

  • a. het oprichten van statische opslag voor het bouwen van een carnavals- of corsowagen, met dien verstande dat:
    • 1. de opslag plaatsvindt binnen een bestaand bouwvlak bij een bestaand bedrijf;
    • 2. de hoogte van de opslag maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. het oprichten van tijdelijke bouwwerken, dan wel een tent, voor het bouwen van een carnavals- of corsowagen, met dien verstande dat:
    • 1. deze worden opgericht binnen een bestaand bouwvlak bij een bestaand bedrijf;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 300 m² bedraagt;
    • 4. deze tijdelijke bouwwerken maximaal gedurende 5 maanden per jaar worden geplaatst en na afloop van die termijn worden verwijderd.

3.5.3 Tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 juncto lid 3.4.2 sub f voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders op het eigen bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. huisvesting is toegestaan in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, in stacaravans of in tijdelijke woonunits;
  • b. het maximum aantal te huisvesten personen per agrarisch bedrijf 40 bedraagt;
  • c. de huisvesting uitsluitend seizoensarbeiders betreft die binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, ook werkzaamheden verrichten;
  • d. de huisvesting niet meer dan maximaal 2 perioden van gezamenlijk maximaal 8 maanden per kalenderjaar duurt;
  • e. per agrarisch bedrijf maximaal 10 stacaravans of tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst;
  • f. de stacaravans of tijdelijke woonunits binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  • g. de stacaravans of tijdelijke woonunits niet direct steun vinden in de grond of direct met de grond verbonden mogen zijn;
  • h. de afstand tussen stacaravans of tijdelijke woonunits onderling minimaal 5 meter bedraagt;
  • i. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, binnen het bestaande bouwvlak;
  • j. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan.

3.5.4 Beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 juncto lid 3.4.2 sub g voor de uitoefening van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
  • b. het uitoefenen van de actviteiten niet tot gevolg heeft dat het uiterlijk aanzien van de woning zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  • c. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken dat wordt gebruikt voor de activiteiten maximaal 50 m² bedraagt;
  • d. het uitoefenen van activiteiten die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • e. degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • f. het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • g. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende bedrijf.

3.5.5 Nevenactiviteiten
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 voor het gebruik van bebouwing voor de hieronder genoemde nevenactiviteiten, met dien verstande dat naast de per nevenactiviteit in lid 3.5.5 sub b tot en met sub f opgenomen specifieke regels, tevens de volgende algemene regels gelden:

  • a. meerdere nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf zijn toegestaan, met dien verstande dat elke nevenactiviteit afzonderlijk aan de in het betreffende lid gestelde voorwaarden dient te voldoen;
  • b. om te waarborgen dat de nevenactiviteiten ondergeschikt blijven aan het bedrijf wordt bij een combinatie van nevenactiviteiten (twee of meer nevenactiviteiten per bedrijf) advies gevraagd aan de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen (AAB);
  • c. nevenactiviteiten mogen uitsluitend binnen bestaande bebouwing worden opgericht;
  • d. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • e. het bedrijf dient ten behoeve van de nevenactiviteit te voorzien in de parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen het bestaande bouwvlak;
  • f. de nevenactiviteiten mogen geen aanleiding vormen om het bouwperceel te vergroten, het bedrijf te splitsen of een extra bedrijfswoning toe te staan;
  • g. de nevenactiviteit dient gelijktijdig met de hoofdactiviteit te worden beëindigd;
  • h. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • i. er is geen sprake van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

b Dagrecreatieve nevenactiviteiten

Naast de in lid 3.5.5 onder a genoemde algemene regels geldt voor het gebruik van bebouwing voor dagrecreatieve nevenactiviteiten de volgende aanvullende specifieke regels:

  • a. de bovengrens voor kleinschalige dagactiviteiten wordt gesteld op 45% van de bestaande bebouwing met een oppervlakte van maximaal 500 m², tenzij onder d tot en met g anders is bepaald;
  • b. ondersteunende horeca is mogelijk tot 20% van de bestaande vloeroppervlakte met een minimum van 35 m² en een maximum van 100 m²;
  • c. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan;
  • d. voor dagrecreatie in de vorm van een theeschenkerij:
    • 1. maximaal 100 m² van de bestaande vloeroppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt.
  • e. voor dagrecreatie in de vorm van een congres- en/of vergaderruimte:
    • 1. deze nevenfunctie is uitsluitend toegestaan bij een cultuurhistorisch waardevol pand als opgenomen in bijlage 2 van deze regels.
  • f. voor dagrecreatie in de vorm van verhuur:
    • 1. verhuur mag uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van extensieve dagrecreatie en de verhuurmiddelen zijn niet gemotoriseerd.
  • g. voor dagrecreatie in de vorm van boerengolf / poldersport:
    • 1. maximaal 2 hectare van de aaneengesloten gronden direct grenzend aan het bouwvlak worden ten behoeve van boerengolf / poldersport gebruikt;
    • 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van reclameborden en/of neonreclame, lichtmasten en/of lichtbakken is niet toegestaan;
    • 3. de benodigde attributen dienen verplaatsbaar te zijn.

c Verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten

Naast de in lid 3.5.5 sub a genoemde algemene regels geldt voor het gebruik van bebouwing voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten de volgende aanvullende specifieke regels:

  • a. de verblijfsrecreatieve functie mag niet worden gebruikt voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
  • b. permanente bewoning is niet toegestaan;
  • c. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan;
  • d. voor verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen bij de boer:
    • 1. het aantal kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, bedraagt maximaal 25;
    • 2. kamperen is uitsluitend toegestaan in of direct aansluitend aan het bouwvlak;
    • 3. maximaal één sanitaire voorziening mag worden opgericht, met dien verstande dat:
      • de goothoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;
      • de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;
      • de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt;
    • 4. kamperen is alleen toegestaan in het kampeerseizoen;
    • 5. deze nevenactiviteit is niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'openheid'.
  • e. voor verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerboerderij / groepsaccomodatie:
    • 1. maximaal 500 m² van de bestaande vloeroppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt;
    • 2. het maximum aantal toegestane woningen mag niet worden uitgebreid;
    • 3. speelvoorzieningen zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 2,5 meter.
  • f. voor verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers / appartementen:
    • 1. maximaal 500 m² van de bestaande vloeroppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt;
    • 2. het aantal boerderijkamers / appartementen bedraagt maximaal 4;
    • 3. de oppervlakte van één boerderijkamer / appartement bedraagt maximaal 60 m²;
  • g. voor verblijfsrecreatie in de vorm van trekkershutten:
    • 1. de trekkershut dient te bestaan uit één ruimte, zonder verdieping, waar maximaal 4 personen in kunnen overnachten;
    • 2. de oppervlakte bedraagt per trekkershut maximaal 30 m².
  • h. voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed and breakfast:
    • 1. een bed and breakfast kan alleen worden aangeboden door de hoofdbewoner van het pand;
    • 2. de woning dient door de hoofdgebruiker te worden bewoond;
    • 3. de hoofdfunctie van de woning waarin een bed-and-breakfast wordt gevestigd, moet wonen blijven;
    • 4. het aantal personen dat tegelijkertijd van een bed and breakfast accommodatie gebruik kan maken bedraagt maximaal 10;
    • 5. maximaal vier kamers mogen worden gebruikt als bed and breakfast kamer;
    • 6. bed and breakfast kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren.

d Verkoop van producten als nevenactiviteit

Naast de in lid 3.5.5 onder a genoemde algemene regels geldt voor het gebruik van bebouwing voor de verkoop van producten als nevenactiviteit, de volgende aanvullende specifieke regels:

  • a. er moet sprake zijn van een winkel die aan de agrarische functie is verbonden;
  • b. maximaal 100 m² van de bestaande vloeroppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt voor de verkoop van producten, daaronder niet begrepen de be- en verwerkingsruimte van de eigen producten voor zover het betreft de verkoop van eigen vervaardigde producten dan wel de verkoop van streekeigen en/of biologische producten.

e Zorglandbouw als nevenactiviteit

Naast de in lid 3.5.5 onder a genoemde algemene regels geldt voor het gebruik van bebouwing voor zorglandbouw als nevenactiviteit, de volgende aanvullende specifieke regels:

  • a. ondersteunende horeca is niet toegestaan;
  • b. inwoning is niet toegestaan.

f Het houden van paarden als nevenactiviteit

Voor het niet-bedrijfsmatig houden van paarden als nevenactiviteit gelden geen specifieke regels en zijn uitsluitend de in lid 3.5.5 onder a genoemde algemene regels van toepassing.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen voor het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen door middel van vormverandering en vergroting van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - lage teeltondersteunende voorziening' en/of aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoge teeltondersteunende voorziening' al dan niet in combinatie met vormverandering en vergroting van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de omvang van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal:
    • 1. voor lage permanente teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 1 meter: 4 hectare;
    • 2. voor hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter: 2 hectare;

met dien verstande dat maximaal 1,5 hectare van het bouwvlak mag worden gebruikt voor bouwwerken, niet zijnde permanente teeltondersteunende voorzieningen, en dat het overige deel van het bouwvlak wordt voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening';

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening' zijn uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen en erf- en terreinafscheidingen toegestaan;
  • c. advies ten aanzien van de noodzaak voor en de volwaardigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
  • d. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. De landschappelijke inpassing dient in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • f. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.2 Hervestiging van en omschakeling naar grondgebonden agarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen voor de hervestiging van en omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. advies ten aanzien van de noodzaak voor en de volwaardigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
  • b. gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van het bedrijf dienen te worden geconcentreerd binnen het bouwvlak;
  • c. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. De landschappelijke inpassing dient in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • d. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • e. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.3 Hervestiging van en omschakeling naar een overig niet grondgebonden agarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen voor de hervestiging van en omschakeling naar een overig niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, binnen een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. advies ten aanzien van de noodzaak voor en de volwaardigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
  • b. gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van het bedrijf dienen te worden geconcentreerd binnen het bouwvlak;
  • c. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. De landschappelijke inpassing dient in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • d. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • e. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.4 Hervestiging van en omschakeling naar een intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen voor de hervestiging van en omschakeling naar een intensieve veehouderij, met dien verstande dat:

  • a. wijziging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone- verwevingsgebied' voor zover het een duurzame locatie voor intensieve veehouderij betreft;
  • b. de omvang van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare;
  • c. advies ten aanzien van de noodzaak voor en de volwaardigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
  • d. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing, waarvoor minimaal 10% van het bouwvlak wordt aangewend, die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. De landschappelijke inpassing dient in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • f. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.5 Productiegerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen door de aanduiding 'paardenhouderij' toe te voegen, met dien verstande dat:

  • a. het een productiegerichte paardenhouderij betreft;
  • b. ondergeschikt aan een productiegerichte paardenhouderij in de vorm van een paardenfokkerij dan wel een hengsten- of merriehouderij is tevens toegestaan het opleiden, trainen en verhandelen van paarden en/of pony's uit eigen fokprogramma;
  • c. het geven van lessen en/of het verzorgen van instructies dan wel het exploiteren van een manege is niet toegestaan;
  • d. ondergeschikt aan de productiegerichte paardenhouderij een kantoorruimte is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  • e. voldaan wordt aan de bouwregels opgenomen in lid 3.2;
  • f. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • g. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.6 Bergbezinkbassin

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van water - bergbezinkbassin' toe te voegen voor de realisatie een bergbezinkbassin, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van zich beneden peil bevindende bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het bergbezinkbassin bedraagt maximaal 500 m³;
  • b. de inhoud van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, boven peil bedraagt maximaal 3 m³;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 meter;
  • d. er is sprake van een goede landschappelijke inpassing die dient te worden aangetoond door het overleggen van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschaps- en onderhouds-, en -beheerplan. De landschappelijke inpassing dient in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • e. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • f. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.7 Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van de realisatie van een waterberging, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch gebruik van de gronden dient te zijn beëindigd;
  • b. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.