direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen
Plan: Partiele herziening bestemmingsplan Buitengebied 1998, Boterstraat 1 te Sprundel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.25830004-0001

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Bestemming

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Voor de huisvesting van één huishouden;
  • b. Wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 3, lid 1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

3.2 Bouwregels

3.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen;
  • b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • d. de breedte van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend, bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
    vrijstaand minimaal 6 en maximaal 20 meter;
  • e. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 300 en maximaal 650.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel bedraagt maximaal 50%;
  • c. de gezamelijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m2;
  • d. bij vrijstaande hoofdgebouwen slechts aan één zijgevel aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden opgericht;
  • e. de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouw verbonden bijgebouw bedraagt op de gronden met de aanduiding:
    vrijstaand maximaal 6 meter;
  • f. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6 meter. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30o en maximaal 65o;
  • g. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de gevellijn te worden opgericht.
  • h. de diepte van een woning en een aangebouwd bijgebouw bedraagt, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, maximaal 15 meter. In afwijking hiervan is de diepte van een woning en een aangebouwd bijgebouw niet gemaximaliseerd, indien:
      • het bijgebouw wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijgebouw, waardoor de bijgebouwen, aan- en uitbouwen worden verbonden met de achtergevel danwel zijgevel van het hoofdgebouw;
      • het bijgebouw past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
      • door de bouw van het bijgebouw geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Dit betekendt onder andere dat de bzonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad of monumentale panden worden aangetast;
      • de regels betreffende het maximale bebouwde oppervlak niet van toepassing is.

3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen binnen het bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte achter (het verlengde van de) gevellijn bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. in afwijking van lid 3.2.3, sub b bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding die opgericht achter (het verlengde van de) gevellijn maximaal 1 meter;
  • d. de bouwhoogte voor (het verlengde van de) gevellijn bedraagt voor licht- en vlaggenmasten maximaal 2,5 meter en voor overige bouwwerken geen gebouwzijnde maximaal 1 meter.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen voor de situering en afmeting van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksersmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. voor een verantwoorde en evenwichtige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.4.1 Ontheffingen

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub d voor het oprichten van maximaal 50% van de voorgevel achter de op de verbeelding aangegeven (het verlengde van de) gevellijn;
  • b. lid 3.2.1, sub e mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • c. lid 3.2.3, sub b tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

3.4.2 Procedureregels
  • a. Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 8.1;
  • b. de in lid 3.4.1, sub a genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvind aan:
      • de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Uitoefenening van beroepsmatige activiteiten in een woning

De uitoefening van beroepsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Reclame uitingen dienen geminimaliseerd te worden;
  • b. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 50 m2 ten behoeve van beroepsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
  • c. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik van de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • d. het gebruik van de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • e. het niet betreft zodanige verkeerstaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. de uitoefening van detalihandel is niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels

3.6.1 Uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Reclame uitingen dienen geminimaliseerd te worden;
  • b. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dan van de vloeroppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 50 m2 ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
  • c. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten.
  • d. het gebruik van de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • e. het niet betreft zodanige verkeerstaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.

3.6.2 Mantelzorg

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw, aan- of uitbouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met inachtnemening van de volgende regels:

  • a. het oppervlak bedraagt maximaal 70 m2;
  • b. een bijgebouw ten behoeve van inwonende ouders is aan de woning verbonden en door zijn constructie, afmetingen en architectonische vormgeving ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • c. indien bij het hoofdgebouw reeds één of meer bijgebouwen rechtmatig aanwezig zijn, bedraagt door de bouw van een aan- en uitbouw of bijgebouw voor mantelzorg het totale oppervlakt aan bijgebouwen maximaal 120 m2;
  • d. de diepte van het hoofdgebouw en een daaraan verbonden bijgebouw voor inwonende ouders, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, bedraagt maximaal 15 meter;
  • e. in vrijstaande bijgebouwen mag niet permanent worden gewoond.

3.6.3 Ontheffingen
  • a. Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 8.1;
  • b. De in lid 3.6.1 en lid 3.6.2 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvind van:
      • de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijziging aanduidingen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de aanduidingen te wijzigen, met dien verstande dat:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de samenstelling van de woningvoorraad in de kern niet onevenredig wordt verstoord;
  • d. de te realiseren woning(en) passen binnen het vigerende gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvind van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische en/of archeologische waarden;
  • f. er geen milieuhygiënische of overige belemmeringen zijn.

3.7.2 Procedureregels
  • a. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 8.1;
  • b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 3.7.1 dient een milieudeskundige te worden geraadpleegd.