direct naar inhoud van Regels
Plan: bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley) met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01 van de gemeente Oosterhout;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.10 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 bedrijf behorend tot milieucategorie 3:

bedrijf waarvan de grootste (richt)afstand tot woningen of andere gevoelige functies (zoals ziekenhuizen en scholen) die vanwege geur, stof, geluid en/of gevaar moet worden aangehouden minimaal 50 en maximaal 100 meter bedraagt;

1.13 bedrijf behorend tot milieucategorie 4:

Bedrijf waarvan de grootste (richt)afstand tot woningen of andere gevoelige functies (zoals ziekenhuizen en scholen) die vanwege geur, stof, geluid en/of gevaar moet worden aangehouden minimaal 200 en maximaal 300 meter bedraagt;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.17 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.19 bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.24 Biobased Economy Bedrijf

Bedrijf dat gericht is op het verwerken van (derivaten uit) gewassen, plantaardige en organische reststromen uit de landbouw, uit de voedingsmiddelenindustrie of uit terreinbeheer tot een grondstof, materiaal of (herbruikbaar) product;

1.25 bouwbesluit

het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.34 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, belwinkel en internetcafé, etc;

1.38 educatief medegebruik:

een educatief gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

1.39 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.41 geluidgevoelig object:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;

1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.43 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.44 grondstoffenhub:

Opslagfaciliteiten met daarbij behorende voorzieningen voor de opslag van (derivaten uit) gewassen, plantaardige en organische reststromen uit de landbouw, uit de voedingsmiddelenindustrie of uit terreinbeheer met het oogmerk om deze te verwerken tot een grondstof, materiaal of (herbruikbaar) product voor Biobased Economy Bedrijven.

1.45 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.46 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 infiltratievoorziening:

voorziening voor het tijdelijk bergen en vervolgens laten doorsijpelen van regenwater in de bodem;

1.48 kantoor:

een gebouw of deel van een gebouw dat door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, met de daarbij behorende voorzieningen;

1.49 Keur:

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen;

1.50 kritische depositiewaarde

de waarde als bedoeld in de Wet natuurbescherming;

1.51 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat wordt aangemerkt als uiting van beeldende kunst;

1.52 kunstwerk:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijken;

1.53 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.54 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

1.55 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.56 Natura 2000-gebied

gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet natuurbescherming;

1.57 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.58 nevenfunctie/activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;

1.59 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;

1.60 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;

1.61 ondersteunende voorzieningen:

bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek;

1.62 onzelfstandig kantoor

Een kantoor zonder een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, erf of een gedeelde verkeersruimte;

1.63 openbare ruimte:

ruimte die voor iedereen toegankelijk is;

1.64 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.65 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.66 permanente bewoning:

bewoning van een woning als hoofdverblijf;

1.67 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.68 plaatsgebonden risicocontour:

de risicocontour 10-6/jaar volgende de artikelen 6, 7 en 8 lid 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft aan waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers;

1.69 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.70 risicocontour:

contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar;

1.71 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.72 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering;

1.73 stikstofdepositie

neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol per hectare per jaar;

1.74 stikstofemissie

stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;

1.75 voorgevel:

de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);

1.76 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.77 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.78 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.4 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.8 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.12 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Biobased

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Biobased' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondstoffenhub;
  • b. Biobased Economy Bedrijven, behorend tot milieucategorie 3 of 4, die gebruik maken van de grondstoffenhub;
  • c. voorzieningen voor kennis- en onderwijsinstellingen voor zover deze ten dienste staan van of gericht zijn op Biobased Economy Bedrijven;
  • d. onzelfstandige kantoorvoorzieningen;
  • e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

met de daarbij behorende:

  • f. opslag van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. reclamevoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 14,5 m;
  • c. in aanvulling op hetgeen bepaald onder sub b, geldt dat de maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse aangegeven, met dien verstande dat:
    • 1. waar met de maatvoering 20 m is aangeduid mag de bouwhoogte 20 m bedragen onder de voorwaarde dat deze hoogte op maximaal 25% van het bouwvlak is toegestaan;
    • 2. waar met de maatvoering 30 m is aangeduid mag de bouwhoogte:
      • 30 m bedragen onder de voorwaarde dat deze hoogte op maximaal 720 m2 is toegestaan;
      • 20 m bedragen voor zover voldaan onder de voorwaarde onder 1.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan bedragen dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken binnen deze bestemming overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan nadat de bemesting van de gronden in het plangebied blijvend is gestaakt.
  • b. Het gebruik van gronden, gebouwen of bouwwerken is uitsluitend toegestaan indien vanuit die gronden, gebouwen of bouwwerken de totale stikstofemissie vanwege de activiteiten binnen de bestemmingen Natuur, Verkeer en Bedrijf – Biobased en het verkeer van en naar de gebied met de genoemde bestemmingen niet meer bedraagt dan 1.876,5 kg stikstofoxiden per jaar en 43,8 kg ammoniak per jaar.
3.3.2 Afwijken
  • a. Burgemeester en wethouders mogen middels een omgevingsvergunning afwijken van de stikstofemissie in artikel 3.3.1, onder b., indien die stikstofemissie in de aangevraagde situatie niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in enig Natura 2000-gebied van meer dan 0,00 mol/ha/jaar ten opzichte van de stikstofdepositie van het model met kenmerk RxfjTZvZsAXK van de gebruiksfase zonder de referentiesituatie.
  • b. Een toename van de stikstofdepositie als bedoeld in artikel 3.3.1 wordt als volgt bepaald:
    • 1. Er wordt een verschilberekening gemaakt met de op het moment van indienen van de aanvraag omgevingsvergunning meest recente Aerius-calculator.
    • 2. De modellering van de stikstofbronnen bestaat uit de aangevraagde gewijzigde situatie tezamen met de ongewijzigde bronnen in de Aerius-berekening met kenmerk RxfjTZvZsAXK in Bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan.
3.3.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden, gebouw(en) of bouwwerk(en) zonder dat de bestaande bemesting van de gronden in het gehele plangebied is gestaakt;
  • b. het gebruik van gronden, gebouwen of en bouwwerken als zelfstandig kantoor;
  • c. het verwerken van 50 ton of meer afval per dag.
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting - natuurcompensatie en kwaliteitsverbetering

Het gebruik van gronden en bouwwerken binnen deze bestemming overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan indien de natuurcompensatie en de kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4 van de regels en in het beeldkwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 5 van de regels, maximaal 12 maanden na onherroepelijk worden van de voor de planontwikkeling vereiste vergunningen is aangelegd en in stand gehouden wordt conform hetgeen opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7 van de regels.

3.3.5 Voorwaardelijke verplichting - natuurcompensatie verdere akoestische belasting N629

Het verder akoestisch belasten van het NNB-gebied gelegen tussen de huidige 42 dB(A) contour en de Toekomstige 42 dB(A) contour, zoals opgenomen in Bijlage 8 van de regels, door het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Bedrijf – Biobased' zoals benoemd in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan indien is voorzien in de bijbehorende natuurcompensatie conform de Interim Omgevingsverordening.

3.3.6 Voorwaardelijke verplichting - waterberging

de aanleg van verharding en bebouwing is alleen toegestaan indien is aangetoond dat:

  • 1. op eigen terrein wordt voorzien in de verwerking van het hemelwater door middel van hergebruik, bodeminfiltratie, (tijdelijke) waterberging of alternatieve voorziening waarbij de capaciteit van de voorziening ten minste 7m3 regenwater per 100 m2 afvoerend bebouwd/verhard oppervlak in één uur kan verwerken;
  • 2. de compenserende waterberging als bedoeld onder 1 in stand wordt gehouden.
3.3.7 Voorwaardelijke verplichting - verlichting

Het gebruik van de gronden en bebouwing binnen de bestemming Bedrijf - Biobased is uitsluitend toegestaan indien een doelmatig en effectief verlichtingsplan passend bij de omliggende natuur is opgesteld en door de gemeente en provincie is goedgekeurd. Onder een doelmatig en effectief verlichtingsplan wordt verstaan:

  • a. Een verlichtingsplan dat voorziet in lichtarmaturen die naar beneden zijn gericht en zijn voorzien van een scherpe cut-off van de lichtinval;
  • b. Een verlichtingsplan waarbij geen sprake is van strooilicht naar boven;
  • c. Een verlichtingsplan dat gebruik maakt van vleermuisvriendelijke verlichting.
3.3.8 Voorwaardelijke verplichting - riolering
  • a. De aanleg van verharding en bebouwing binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan indien een rioleringsplan voor het plangebied is opgesteld en door de gemeente is goedgekeurd. Dit rioleringsplan moet voorzien in een dimensionering met voldoende (piek)capaciteit om te voorzien in de ongestoorde afvoer van het vuilwaterdebiet afkomstig van het plangebied. Bij aansluiting op een bestaand, al dan niet gemeentelijk riool dient in het rioleringsplan te worden aangetoond dat ook dit bestaande riool voldoende (piek)capaciteit heeft om naast de afvoer van het al bestaande waterdebiet tevens te voorzien in de ongestoorde afvoer van het vuilwaterdebiet afkomstig van het plangebied.
  • b. Het gebruik van de gronden en bebouwing binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan indien het goedgekeurde rioleringsplan, zoals bedoeld onder a, volledig is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.6 als er een onderbouwing wordt gegeven van de (technische) onmogelijkheden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van erfafscheidingen.

4.2.2 Maatvoering

De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. voor lawaaisporten;
  • c. voor verblijfsrecreatie;
  • d. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  • e. het omzetten van grasland in bouwland / het scheuren van grasland;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het verlagen van de (grond)waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;
  • h. het plaatsen van een mestzak.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.4.4 opgenomen vergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

4.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.4.3 Toetsing aanwezige waarden

De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 4.4.4 weergegeven.

4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01_0029.png"

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. kunstwerken;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. straatmeubilair;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten, palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  • b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m².
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 6.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de aanwezige archeologische waarden.
  • b. Voor zover het oprichten van het in lid 6.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. De verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m, waartoe ook gerekend wordt het woelen en draineren.
  • b. het planten van diepwortelende bomen en andere beplanting.
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Toelaatbaarheid
  • a. de in lid 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, het archeologisch waardevol bodemarchief niet wordt aangetast.
  • b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 kan het bevoegd gezag een onderzoek naar het archeologisch waardevol bodemarchief verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor het behoud van het archeologisch waardevol bodemarchief.
  • c. het bevoegd gezag is tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de aard van de verhardingen.
6.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en of waterstaatkundige functie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige en of waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;
  • b. waterwegen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • d. verhardingen ten behoeve van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige voorziening;
  • e. ligplaatsen voor schepen, steigers en vlonders.
7.2 Bouwregels
  • a. op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, niet worden gebouwd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr).
  • b. er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van Rijkswaterstaat.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, geen werkzaamheden worden uitgevoerd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr).
  • b. er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen ontheffing van Rijkswaterstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemeen

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald, mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd, mits het desbetreffende gebouw, bouwwerk, voorziening of werk op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig was.

9.2 Ondergronds bouwen
9.2.1 Algemeen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 5 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 9.2.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw, al dan niet op een grotere diepte dan bepaald onder 9.2.1 mits:

  • a. de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;
  • b. er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;
  • c. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  • b. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • d. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede voor de groothandel in smart-, grow- en/of headproducten;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen voor een belwinkel;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen voor detailhandel of dienstverlening;
  • g. het gebruik van gronden en gebouwen als risicovolle inrichting, voor de opslag van propaan of een ander ontvlambaar gas in een ondergrondse of bovengrondse tank of voor het opslaan of bewerken van gevaarlijke stoffen, in die gevallen dat het plaatsgebonden risico op een perceel van derden 10-6/jaar of meer bedraagt, tenzij dit gebruik ingevolge de regels in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan expliciet is toegestaan.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie
11.1.1 Aanduiding geluidzone
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de geluidzone van een industrieterrein.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd, worden uitgebreid of in gebruik worden genomen.
  • c. De gecumuleerde geluidsbelasting in dB(A) (etmaalwaarde) vanwege de milieu-inrichtingen die zijn gelegen binnen gebied A op gronden waar geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn uitgesloten mag niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven in kolom gebied A (de globale begrenzing van gebied A is weergegeven in Bijlage 9 van de regels).
  • d. De gecumuleerde geluidsbelasting in dB(A) (etmaalwaarde) vanwege de milieu-inrichtingen die zijn gelegen binnen gebied B op gronden waar geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn uitgesloten mag niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven in kolom gebied B (de globale begrenzing van gebied B is weergegeven in Bijlage 9 van de regels).
  • e. geluidzone - industrie onder c en d geldt tot uiterlijk 5 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

Gecumuleerde geluidbelasting in dB(A) (etmaalwaarde)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01_0030.png"

11.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.1.1 sub b voor het bouwen of in gebruik nemen van een nieuw geluidgevoelig object, mits:

  • a. dit is toegestaan op grond van de geldende bestemming;
  • b. een hogere waarde is vastgesteld.
11.2 vrijwaringszone - waterstaatswerken
11.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - waterstaatswerken' zijn de gronden mede bestemd als beschermingszone voor de waterkerende functie van waterkeringen.

11.2.2 Bouwregels

Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - waterstaatswerken' mag niet worden gebouwd.

11.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.2 voor het bouwen van bouwwerken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij Rijkswaterstaat.
11.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Verbod

Het is verboden op of in de voor 'vrijwaringszone - waterstaatswerken' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijn en/of werkzaamheden uit te voeren:

    • 1. graafwerkzaamheden of (ont)gravingen, anders dan normaal spit- en ploegwerk voor landbouwkundige bewerkingen;
    • 2. bomen, heggen, heesters of struiken te planten, vervangen, kappen of rooien, binnen een afstand van 4 meter uit de begrenzing van de waterkering;
    • 3. boringen te verrichten;
    • 4. kabels en leidingen, inclusief mantelbuizen en drainagevoorzieningen te leggen, wijzigen of verwijderen;
    • 5. verandering te brengen in de hoogteligging van het maaiveld;
    • 6. explosieven tot ontploffing te brengen inclusief het verrichten van seismisch onderzoek of de grond op welke andere wijze dan ook in trilling te brengen;
    • 7. werken met een overdruk van 10 bar of meer te brengen.
  • b. Toelaatbaarheid

De uitvoering van de onder a genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:

    • 1. is aangetoond dat deze -gehoord Rijkswaterstaat- geen consequenties hebben voor het doelmatig functioneren van de waterkering;
    • 2. voor deze werken en/of werkzaamheden een vergunning is verleend volgens de Waterwet.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;
  • b. van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 3 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;
  • d. van de planregels en toestaan dat de binnen de diverse bestemmingen aangegeven begrenzing van de maatvoeringsaanduidingen voor maximale goot- en bouwhoogte wordt overschreden, waarbij een overschrijding van deze begrenzing van maximaal 5 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;
  • e. van de planregels en toestaan dat nutsvoorzieningen en openbare voorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
  • f. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer tot niet meer dan 35 m;
    • 2. ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;
    • 3. ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m.
    • 4. ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;
    • 5. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  • g. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
  • h. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.
  • i. van de planregels en toestaan dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 5 m is toegestaan, mits:
    • 1. er een tuindiepte van minimaal 10 m resteert;
    • 2. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn of het verlengde daarvan voor maximaal 50% mogen zijn bebouwd.
12.2 Voorwaarden afwijking

De omgevingsvergunning voor het afwijken, als bedoeld in lid 12.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Verhouding met bestemmingsplannen
13.1.1 Partiële herziening van bestemmingsplannen

Voor gronden waarvoor in dit plan geen enkelbestemming, maar uitsluitend de aanduiding 'geluidzone - industrie' is opgenomen, worden de bestemmingsplannen die zijn genoemd in lid 13.1.2 op de volgende wijze partieel herzien:

  • a. De verbeeldingen van de betreffende bestemmingsplannen worden als volgt herzien:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie', zoals aangegeven op de verbeelding van dit inpassingsplan, wordt de aanduiding 'geluidzone - industrie' in stand gelaten dan wel toegevoegd;
    • 2. voor het overige blijven de verbeeldingen van de betreffende bestemmingsplannen ongewijzigd van toepassing.
  • b. De regels van de betreffende bestemmingsplannen worden als volgt herzien:
    • 1. aan de regels wordt de regeling toegevoegd zoals opgenomen in artikel 11.1 van dit bestemmingsplan; indien in een bestemmingsplan al een regeling is opgenomen voor de geluidzone rond het industrieterrein wordt die regeling vervangen door de regeling zoals opgenomen in artikel 11.1 van dit bestemmingsplan;
    • 2. voor het overige blijven de regels van de betreffende bestemmingsplannen ongewijzigd van toepassing.
13.1.2 Bestemmingsplannen die partieel worden herzien

De partiële herziening die is geregeld in lid 13.1.1 heeft betrekking op de volgende bestemmingsplannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01_0031.png"

13.1.3 Bestemmingsplan dat ongewijzigd van toepassing blijft

Het volgende plan blijft ongewijzigd van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01_0032.png"

13.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

13.3 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;
  • b. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
    • 1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daartoe aanleiding geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
    • 3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de 'Nota Parkeernormen 2019', bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
    • 4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley).