Plan: | Buitengebied 2013 (incl. Oosteind), herziening 19 (Snellaadstation A27 Kalix Berna) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0826.BSPhz19BG2013-VA01 |
Fastned wil de transitie naar elektrische mobiliteit versnellen. Dit doen zij door een Europees netwerk van snellaadstations te bouwen, waar elk type elektrische auto al in een paar minuten kan bijladen met hernieuwbare energie van wind of zon. Fastned bouwt aan snellaadstations met een herkenbare overkapping op goed bereikbare locaties. Elke automobilist (wel of niet elektrisch rijdend) kan nu al zien dat laadinfrastructuur beschikbaar is en dat stations bovendien eenvoudig te vinden en te bereiken zijn. Het opladen van elektrische auto's kan steeds sneller, binnen enkele jaren is 10 minuten snelladen per week al voldoende voor de gemiddelde rijder. Dus net als tanken. In Nederland is Fastned met ruim 70 locaties al hard op weg om een dekkend netwerk te realiseren met stations langs snelwegen.
Eén van de snelweglocaties bevindt zich langs de A27 in de gemeente Oosterhout. De locatie bevindt zich op verzorgingsplaats Kalix Berna tussen afslag 16 Breda-Noord en afslag 17 Oosterhout-Zuid. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief toch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld waaruit blijkt dat dat er planologisch geen wettelijke of beleidsmatige beletsels zijn om het snellaadstation te realiseren.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de rijksweg A27, ten noorden van afslag 16 Breda-Noord en ten zuiden van afslag 17 Oosterhout-Zuid bij de verzorgingsplaats Kalix-Berna. Op dit terrein is tankstation Esso Kalix-Berna gevestigd.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Kadaster luchtfoto 2018)
Figuur 1.2: Huidige situatie plangebied (bron: Fastned)
Figuur 1.3: Huidige situatie plangebied (bron: Fastned)
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)', vastgesteld op 28 augustus 2014 door de gemeenteraad van Oosterhout. In 2015 is op dit bestemmingsplan een herziening in werking getreden ('Buitengebied, herziening 1').
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van de beoogde snellaadstation geldt de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor:
Naast de bestemming 'Verkeer' is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geldig ter plaatse van het plangebied. Daarnaast is het gebied aangeduid met de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - weg' en 'wetgevingszone - beperkte veehouderij'.
Voor het bestemmingsplan Buitengebied is in 2016 reparatie herziening vastgesteld. Daarnaast is het paraplubestemmingsplan Parkeren Oosterhout 2018 geldig ter plaatse van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan op de volgende punten:
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Fastned is in 2012 opgericht en bestaat uit een aantal jonge ondernemers. Het bedrijf verwierf in 2012 de concessies om in totaal 201 laadstations langs de Nederlandse snelwegen te realiseren. In november 2013 is het eerste snellaadstation geopend en inmiddels zijn al meer dan 90 stations operationeel.
Het bedrijf heeft de ambitie een groot aantal laadstations uit te rollen, om zo een dekkend netwerk van goed bereikbare snelladers te creëren. Dit sluit aan bij de ambitie van het Rijk om in het jaar 2020 200.000 elektrische auto's te hebben rondrijden. Voor dat aantal auto's zijn in totaal al ca. 600 laadstations nodig en Fastned is één van de initiatiefnemers om dit te faciliteren. In juni 2019 opende Fastned haar 100ste en 101ste snellaadstation in Europa.
Fastned is voornemens een snellaadstation te realiseren op verzorgingsplaats Kalix Berna. Deze verzorgingsplaats bevindt zich aan de oostelijke rijbaan van de A27. Het snellaadstation wordt ontsloten via de toegangsweg die naar de parkeerplaatsen voor personenauto's en vrachtauto's leidt.
Een snellaadstation is enkel voor volledig elektrische auto's. Alle elektriciteit, voor zowel installaties bij het station als het opladen van auto's, is afkomstig van zon of wind. Daarbij draagt de realisatie van het snellaadstation actief bij aan de vermindering van concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Het snellaadstation bestaat uit verharding, een overkapping en de laadinstallaties. Ook wordt een (nuts)voorziening voor technische installaties gerealiseerd, zie figuur 2.1 (en bijlage 2) voor de beoogde situatie. In figuur 2.2 is een impressie van het bouwwerk weergeven.
Figuur 2.1: Schematische weergave van de toekomstige situatie (bron: Fastned)
Figuur 2.2: Foto van het snellaadstation op een andere locatie (bron: Fastned)
Figuur 2.3: Foto van het snellaadstation op een andere locatie (bron: Fastned)
In de technische zone worden de nutsvoorziening (transformator), meterkast en technische installaties geplaatst. Bij gebruik wordt het station verlicht met heldere spots die enkel naar beneden zijn gericht. De verlichting op het station wordt geleidelijk gedimd wanneer niemand aanwezig is.
Ten behoeve van de verkeersveiligheid is er eenrichtingsverkeer op het terrein van het snellaadstation.
Zoals in figuur 2.3 te zien is, zorgt Fastned door het open karakter van het ontwerp van het snelllaadstation voor een minimale ruimtelijke impact. Onder andere de materialisering van het station, door het gebruik van hout, zorgt voor een goede ruimtelijke inpassing.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt getoetst aan relevant nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale
belangen zijn:
Toetsing
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen met uitzondering van het belang Defensie. Voor het plangebied is relevant dat deze is gelegen binnen obstakelbeheergebied van vliegbasis Eindhoven (figuur 3.1).
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 6 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.6.4 lid 4 van het Barro bepaalt dat de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied in overeenstemming is met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. Het plangebied ligt geheel binnen het horizontale obstakelvrije vlak van vliegbasis Gilze-Rijen (onderdeel van de Inner Horizontal en Conical Surface IHCS). Voor dit vlak geldt een bouwhoogtebeperking van 56 meter boven NAP. Er vanuit gaande dat het maaiveld ter
hoogte van het plangebied circa 7,5 meter boven NAP ligt, betekent dit dat niet hoger dan 48,5 meter mag worden gebouwd. De bouwhoogte van het beoogde snellaadstation bedraagt 7 m. Hiermee valt de ontwikkeling ruimschoots binnen de maximale toegestane bouwhoogte binnen het obstakelbeheergebied van vliegbasis Eindhoven. Het Rijksbeleid zoals vastgelegd in het Barro vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de
ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening
(artikel 3.1.6. lid 2 Bro). In deze ladder moet worden getoetst aan de volgende zaken:
Toetsing
Uit jurisprudentie blijkt dat een bedrijfsuitbreiding van 400 m2 in een gebied waar de functie reeds voorkomt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. De beoogde ontwikkeling heeft een ruimtebeslag van ca. 300 m2. Daarbij wordt het snellaadstation gerealiseerd nabij het bestaande tankstation. Hiermee is de ontwikkeling passend op deze locatie. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bovendien is er wel een regionale behoefte aan een dekkend netwerk van snellaadstations. In dit geval gaat het niet alleen om een regionale behoefte, maar om een landelijke behoefte. De ontwikkeling geeft hier mede invulling aan. Een landelijk dekkend netwerk is alleen mogelijk bij realisatie op goed bereikbare plekken langs het hoofdwegennet. Hierbij wordt veelal aangesloten bij bestaande tankstations, zodat sprake is van efficiënt ruimtegebruik. In dit geval is sprake van een goed bereikbare locatie langs de A27. De bestaande locatie wordt intensiever benut. De beoogde ontwikkeling voldoet daarom aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Deze visie van het Ministerie van Economische Zaken is tot stand gekomen op basis van input van de Green Dealpartners en diverse andere geconsulteerde partijen. Op basis van de overheidsambities, de huidige situatie en marktontwikkelingen, de gesignaleerde kansen voor Nederland en de scenariostudie wordt een perspectief geschetst voor een toekomstbestendige laadinfrastructuur. Om aan de visie invulling te geven, is een beleidsagenda geformuleerd die een handelingsperspectief biedt tot 2020. Aangegeven wordt dat essentieel is dat de laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer de ontwikkeling van elektrisch vervoer in Nederland richting 2035 optimaal accommodeert. Dit betekent dat er voldoende laadinfrastructuur is, zodat de toename van elektrische voertuigen niet wordt belemmerd. Voor het merendeel van de mensen die een elektrisch voertuig wil rijden, mag de beschikbare laadinfrastructuur geen obstakel zijn. Optimaal betekent ook dat deze laadinfrastructuur op een kosteneffectieve wijze vorm krijgt en onderdeel wordt van het toekomstig slimme energiesysteem. De maatschappelijke baten staan hierbij voorop. Volgens de visie heeft Nederland op dit moment een goed ontwikkeld landelijk netwerk. Dit netwerk moet blijven meegroeien om de groei van het aantal elektrische voertuigen te accommoderen. Omdat de businesscase niet rendabel is, wordt daar vanuit Green Deal door de overheid ondersteuning voor geboden. Het is van belang dat interoperabiliteit gewaarborgd is en dat men door heel Europa op een voor de EV-rijder aantrekkelijke manier kan reizen. Op dit moment is dat nog niet het geval en daarom wordt ingezet om dit op Europees niveau te organiseren. Daarbij schept het Rijk randvoorwaarden voor bedrijven om te blijven innoveren in technologieën in en rondom de laadinfrastructuur.
Toetsing
Volgens de visie draagt elektrisch rijden bij aan:
De realisatie van snellaadstations vergroot het netwerk van oplaadpunten voor elektrisch rijden, waardoor de drempel om elektrisch te rijden verder afneemt en het aantal elektrische auto's toeneemt. De ontwikkeling draagt dan ook bij aan de doelstellingen van het Rijk en past binnen de visie op de laadinfrastructuur.
De omgevingsvisie Noord-Brabant is vastgesteld op 14 december 2018. In de omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050.
Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Op het gebied van mobiliteit binnen de energietransitie is de ambitie van de provincie dat de provinciale infrastructuur in 2050 meer duurzame energie levert dan nodig is voor het in standhouden van de infrastructuur én dat de infrastructuur in 2050 is ingericht voor maximale ondersteuning van duurzaam vervoer (o.a. fietsen en elektrisch rijden), bijvoorbeeld via een fijnmazige oplaadstructuur. De provincie wilt in 2050 alleen nog zero-emissievervoer en gebruikt alleen nog hernieuwbare energiebronnen.
De realisatie van het snellaadstation draagt bij aan de Brabantse energietransitie. De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.
De interim omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019 en is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De onderwerpen die in de omgevingsverordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De omgevingsverordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de omgevingsverordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers.
Ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik
Volgens de omgevingsverordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit, dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling, een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving.
Toetsing
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
De provincie Noord-Brabant wil de ruimtelijke kwaliteit van de provincie verbeteren. Dit is verankerd in paragraaf 3.1.2 van de omgevingsverordening. Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies; aard, schaal en functie van de bebouwing wordt in dat kader afgewogen. De provincie heeft ruimtelijke ontwikkelingen in drie categorieën verdeeld:
Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen (extra kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing
zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist).
Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
In het artikel is bepaald dat nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In dit geval gaat het om de aanleg van
een laadstation op een bestaande verzorgingsplaats. De ontwikkeling sluit aan bij de gebiedskenmerken van de betreffende locatie, namelijk een snelweg met bijbehorende verzorgingsplaats. Het snellaadstation leidt niet tot aantasting van ecologische en/of landschappelijke waarden omdat de gekozen locatie bestaat uit een onbebouwde groenstrook nabij het bestaande tankstation.
Uit overleg met de provincie is gebleken dat voor deze ontwikkeling gebruik kan worden gemaakt van een algemene maatwerkbepaling zoals benoemd in artikel 3.4 lid 3 van de omgevingsverordening. In dit artikel staat dat een bestemmingsplan nieuwvestiging van bebouwing mogelijk kan maken als dit vanuit het algemeen belang nodig is voor bijvoorbeeld het transporteren en leveren van energie, gas of water. Omdat het hier om een snellaadstation gaat die energie levert aan elektrische auto's is hier sprake van. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het provinciaal beleid zoals vastgelegd in de
omgevingsverordening.
Conclusie
In de provinciale ruimtelijke verordening is het gebied aangeduid als landelijk gebied. Het snellaadstation past functioneel en ruimtelijk op de locatie bij het tankstation. Het is een goede aanvulling bij de reeds aanwezige functies. Omdat sprake is van een beperkte, maatschappelijk gewenste, ontwikkeling op een bestaande verzorgingsplaats wordt voldaan aan de omgevingsverordening.
De gemeenteraad van Oosterhout heeft op 22 oktober 2013 de structuurvisie Oosterhout vastgesteld. Op basis van deze visie wordt invulling gegeven aan de ambities van Oosterhout. De structuurvisie bevat geen verplichtingen naar derden maar bij de beoordeling van initiatieven moet het wel als toetsingskader gebruikt worden.
De visie beschrijft de volgende uitgangspunten:
Figuur 3.2: Kaart Structuurvisie Oosterhout (bron: Rho Adviseurs)
In de structuurvisie zijn de volgende relevante passages opgenomen voor het beoogde initiatief:
Verbreding van de A27
Verbreding van de A27 lijkt voorlopig van de baan voor het deel ten zuiden van Gorinchem. Verbreding van het zuidelijk deel van de A27 en ombouw van knooppunt Hooipolder zijn niet voorzien vóór 2020 ondanks het aandringen hierop door de regio. Teneinde verbreding van het zuidelijk deel van de A27 op termijn mogelijk te maken, wordt aan de oostzijde hiervoor een strook vrijgehouden.
Een nieuwe spoorlijn tussen Breda en Utrecht
Deze oude wens van de regio is weer actueel. In een verkennende studie van Movares uit 2009 zijn de ruimtelijke effecten voor Oosterhout in beeld gebracht. Zowel voor het tracé als de stationslocatie zijn 2 varianten mogelijk. Een tracé langs de oostkant van de A27 en een station bij het knooppunt van de A27 en de Bovensteweg lijken ruimtelijk het meest kansrijk. Aanleg van een spoorlijn Breda-Utrecht is niet op korte termijn voorzien; wel heeft de minister van Infrastructuur en Milieu toegezegd dat aanleg van een spoorlijn naast de A27 bij de verbreding van de A27 niet onmogelijk zal worden gemaakt. In de planvorming voor ruimtelijke ontwikkelingen nabij de A27 zal voldoende ruimte voor de aanleg van de spoorlijn gereserveerd moeten worden.
Toetsing en conclusie
In de in 2013 opgestelde structuurvisie is rekening gehouden met een mogelijke verbreding van de A27 en een mogelijke spoorlijn tussen Utrecht en Breda ten oosten van de A27. Op dit moment zijn er geen concrete plannen voor deze ontwikkelingen. Daarnaast zijn alle opties voor een (H)OV-verbinding tussen Utrecht en Breda nog open. Het kan ook gaan om de opwaardering van de huidige busverbinding tussen Utrecht en Breda. De structuurvisie heeft op twee punten na geen raakvlakken met de beoogde ontwikkeling. Deze twee punten zijn nog dermate abstract van aard dat het geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
De gemeente Oosterhout heeft op 21 mei 2019 de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad in zijn geheel als van de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. Tegelijkertijd bestaat er bij de gemeente de behoefte om te kunnen experimenteren met nieuwe mobiliteitsconcepten (zoals bijvoorbeeld deelauto's).
In dit geval is er slechts sprake van het zeer tijdelijk stallen van de auto's doordat normaal gesproken de voertuigen met een kwartier opgeladen zijn. Het realiseren van een snellaadstation is een dusdanig specifieke voorziening dat de Nota parkeernormen niet van toepassing is.
Op 20 september 2016 is de 'Welstandsnota 2016' van de gemeente Oosterhout vastgesteld. Met deze nota is de welstandstoetsing in Oosterhout grotendeels afgeschaft. Alleen bij de beschermde stads- en dorpsgezichten, bij monumenten en in nieuwbouwwijk de Contreie blijven de welstandsregels van kracht.
De overige gebieden van de gemeente zijn welstandsvrij verklaard. Dit betekent dat aanvragen voor een omgevingsvergunning in de welstandsvrije gebieden niet langer getoetst hoeven te worden aan de redelijke eisen van welstand. De locatie Kalix Berna valt in een welstandsvrij gebied. Hierdoor vormt de Welstandsnota 2016 geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader: Besluit bodemkwaliteit
Onderzoek en conclusie
Het snellaadstation wordt gerealiseerd op een deel van de berm naast een parkeerterrein. Daarnaast is een snellaadstation geen gevoelige functie in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader: Erfgoedwet
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet
milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.
De gemeente Oosterhout heeft de gronden ter plaatse van het beoogde snellaadstation aangeduid met een archeologische verwachtingswaarde.
Onderzoek en conclusie
Voor de projectlocatie geldt dat er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. Op gronden met deze aanduiding mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m². Met de aanleg van het snellaadstation is de oppervlakte waarbinnen de bodemingrepen plaatsvinden minimaal. Het snellaadstation bestaat uit een overkapping die steunt op vier poeren. De grondroering vindt plaats op een oppervlakte van 50 vierkante meter (4 x poer van 2,5 m bij 5 m). De overkapping is echter een bouwwerk geen gebouw zijnde en geen gebouw. Voor de aanleg van de technische zone (nutsvoorziening, meterkast en technische installaties) geldt een verstoringsoppervlakte van 40 m2. Het totale verstoringsoppervlak beslaat minder dan 100 m2, waardoor het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk toetsingskader
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de nieuwe Omgevingswet, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Onderzoek en conclusie
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Ter plaatse van de projectlocatie zijn volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook andersizns zijn er geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader: Watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met
duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het "Milieu- en Waterplan 2016-2021", wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Keur en Legger
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Situatie plangebied
Het terrein is enkel bedoeld voor volledig elektrische auto's, dus kans op vervuiling is zeer klein.
Hemelwater op het glazen dakoppervlak gaat via een RVS goot naar een PVC regenpijp en wordt via bodemlozing afgevoerd. Indien wenselijk kunnen er infiltratiekratten worden toegepast.
Conclusie
Er liggen geen planologisch relevante watergangen of waterkeringen op een noemenswaardige afstand van het plangebied. Binnen het waterschap geldt een compensatie-eis bij een toename aan verharding van meer dan 2.000 m2. De toename aan verharding in dit project bedraagt circa 300 m2, dus er is geen compensatie benodigd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader: VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Onderzoek en conclusie
Een snellaadstation met een capaciteit < 10 MVA valt volgens de richtafstandenlijst in categorie 2 met als maatgevende aspect geluid. De richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig buitengebied bedraagt 30 m. Het dichtstbijzijnde geluidgevoelige object ligt op circa 145 m afstand. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand. Er is sprake van een aanvaardbaar woon –en leefklimaat.
Toetsingskader: Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Op grond van de Wet geluidhinder zijn normen gesteld met betrekking tot de maximale geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet geluidhinder moet aan deze normen worden voldaan indien een geluidgevoelige bestemming binnen een wettelijke geluidszone is gelegen.
Onderzoek en conclusie
Een snellaadstation is geen geluidsgevoelige functie. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Toetsingskader: CROW
Locatie en verkeersafwikkeling
In het snellaadstation komen minimaal twee tot maximaal 8 oplaadpunten. Het station is zo gepositioneerd op het terrein dat auto's eenvoudig kunnen opladen en doorrijden. Uitgaande van een kwartier opladen per auto, komt dit in het worst case scenario op maximaal 32 auto's per uur. Het snellaadstation leidt tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse. Ten behoeve van de verkeersveiligheid is er eenrichtingsverkeer op het terrein. Auto's rijden aan de westzijde het station op en rijden aan de oostzijde het terrein af.
De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Toetsingskader: CROW / gemeentelijke parkeernormen
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen aangewezen parkeerplekken op het snellaadstation omdat het terrein geen parkeerfunctie heeft voor gebruikers of andere passanten. Indien op piekmomenten alle oplaadpunten in gebruik zijn, zullen bezoekers even moeten wachten. Op de weg die leidt naar het geplande snellaadstation is voldoende ruimte aanwezig voor auto's om kort te parkeren zonder overig verkeer te hinderen. Daarnaast bevinden er zich voldoende openbare parkeerplaatsen op de verzorgingsplaats Kalix Berna waar eventuele wachtende bezoekers tijdelijk kunnen parkeren.
Toetsingskader: Bevi / Bevt / Bevb
Onderzoek en conclusie
Een snellaadstation is geen gevoelige functie uit het oogpunt van externe veiligheid. Ten aanzien van brand of explosiegevaar bestaan geen (aanvullende) veiligheidseisen met betrekking tot technische installaties, transformatorhuisje, snelladers of elektrische auto's. Explosiegevaar is niet van toepassing.
Het aspect externe veiligheid vormt daarom ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Onderzoek en conclusie
Er dient getoetst te worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Dit zijn onder andere woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants en winkels.
Een snellaadstation is geen kwetsbaar object en hoeft daarom niet getoetst te worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In de directe omgeving van het plangebied ligt één risicovolle inrichting. Het betreft Esso Kalix Berna. De plaatsgebonden risicocontour valt over het plangebied. De realisatie van het snellaadstation betreft echter geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk. In de directe omgeving zijn verder geen risicovolle inrichtingen gevestigd. De A27 is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Dit vormt echter geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, omdat zoals hiervoor is aangegeven een snellaadstation geen kwetsbaar object is.
Toetsingskader: Wet luchtkwaliteit
Onderzoek en conclusie
Een snellaadstation is enkel voor volledig elektrische auto's. Alle elektriciteit, voor zowel installaties bij het station als het opladen van auto's, is afkomstig van zon of wind. Daarmee draagt de realisatie van dit station actief bij aan de vermindering van concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Toetsingskader: Wet Natuurbescherming
Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied ligt geen Natura-2000 gebied. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. Op enkele meters ligt het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Brabant gebied. Gezien de aard en de grootte van de ontwikkeling worden ook hier negatieve effecten uitgesloten.
Het projectgebbied bevindt zich niet in een beschermd gebied en de beoogde ontwikkeling is van een relatief kleine schaal. De ontwikkeling betreft een snellaadstation voor elektrische auto's. Hierdoor heeft de ontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking op stikstofuitstotende auto's. De energie die door het snellaadstation wordt gebruikt is afkomstig van zon of wind. Derhalve is de ontwikkeling niet van invloed op beschermde natuurgebieden. De uitspraak van de afdeling bestuursrechtpraak van de Raad van State van 29 mei 2019 betreffende het PAS (Programma Aanpak Stikstof) vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Momenteel is het plangebied begroeid met gras. Om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten uit te sluiten is een ecologische quickscan uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 1. Op basis van de resultaten uit het onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.
De plannen voor de realisatie en het gebruik van het beoogde snelllaadstation zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader: Telecommunicatiewet
Onderzoek en conclusie
In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een KLIC melding worden gedaan.
In de Wet milieubeheer en in het besluit Milieu effect rapportage (m.e.r.) staan de uitgangspunten van het milieubeleid beschreven. Hierin staat tevens vermeld wanneer er een m.e.r. rapportage moet worden toegepast en of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent.
Gelet op het bepaalde in het besluit milieueffectrapportage is beoordeeld of voor deze ontwikkelingen het opstellen van een milieueffectrapport vereist is. De ontwikkeling komt niet voor op de C lijst. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, is opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r.. Hier geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². In dit geval gaat het om een zeer gering oppervlak
Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Kenmerken van het project
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging maar juist van stimulering van het gebruik van duurzame energie. Hinder is verder ondervangen door de grote afstand ten opzichte van milieugevoelige functies. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij dit initiatief.
Plaats van het project
Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden en niet in Natuurnetwerk Nederland. Voor zover deze gebieden door het initiatief al beïnvloedt worden zal de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar komen.
Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking.
Conclusie
Er is geen passende beoordeling noodzakelijk zodat op basis van de Wet milieubeheer geen rechtstreekse mer noodzakelijk is. Op basis van bovenstaande toelichting, in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling en artikel 2.5 van het Besluit milieueffectrapportage, kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan geen ontwikkeling omvat die aanzienlijke milieueffecten zal hebben. Gelet op het voorgaande kan het college besluiten om geen milieueffectrapport op te stellen, omdat er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten.
In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de bestemmingswijziging van het plangebied 'Snellaadstation A27 Kalix Berna' zoals opgenomen bij de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor omgevingsvergunningen en is opgesteld op basis van zowel de SVBP2012 als het IMRO 2012.
Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, de juridisch bindende regels en een verbeelding waarop te zien is waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen 'Bedrijf' en 'Waarde - Archeologie' geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden.
In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro), artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voor een aantal bouwplannen, wanneer de bouw planologisch wordt mogelijk gemaakt middels een bestemmingsplan, verplicht een exploitatieplan op te stellen. Dit gaat onder andere om de volgende bouwplannen:
Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt.
Dit bestemmingsplan voorziet voornamelijk de oprichting van een snellaadstation met overkapping en technische voorziening. Gelet op artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is geen sprake van een verplichting om een exploitatieplan vast te stellen. Er is wel een planschadeovereenkomst tussen de gemeente Oosterhout en de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is afgesproken dat eventuele planschade volledig door de initiatiefnemer zal worden gecompenseerd.
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De uitvoeringskosten betreffen de bouw van het snellaadstation. Fastned verklaart alle kosten die met dit plan gemoeid zijn, inclusief de eventuele kosten van planschade, voor zijn rekening te nemen. Gezien het voorgaande kan worden vastgesteld dat ook anderszins de economisch-financiële haalbaarheid van het plan is aangetoond worden beschouwd.
Conclusie
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 december 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan.
Beroep
De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.