Plan: | Vijftig Bunderweg 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0826.BSPBunderweg11-VA01 |
De initiatiefnemer is voornemens een vrijstaande woning te realiseren aan de zuidzijde van het perceel Vijftig Bunderweg 11 te Dorst.
Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft de locatie wel de bestemming wonen, maar er is geen bouwvlak aanwezig. Het initiatief is dan ook in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Op 13 augustus 2019 is door de initaitefnemer derhalve een principeverzoek ingediend bij de gemeente Oosterhout. Op 29 oktober 2019 heeft de gemeente besloten om in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen op perceel ten zuiden van de Vijftig Bunderweg 11 te Dorst. Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen welke bekend staan als:
Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt 2.023 m2.
De locatie is gelegen in het noorden van de kern Dorst aan de noordzijde van de spoorlijn. Aan de overzijde van de Vijftig Bunderweg bevindt zich het bos De Boswachterij.
Het perceel wordt aan de noord-, oost- en westzijde omsloten door woningen. De zuidzijde is omsloten door een nog onbebouwd kavel en de weg Bosuil.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
De planlocatie is gelegen binnen twee bestemmingsplannen. Enerzijds het bestemmingsplan “Dorst Centrum”. Dit bestemmingsplan is op 24 januari 2013 vastgesteld. En anderzijds binnen het bestemmingsplan ''Dorst, herziening 1 (De Vliert)'' welke is vastgesteld op 15 oktober 2014.
Het deel van het plangebied binnen bestemmingsplan ''Dorst Centrum'' heeft de enkelbestemming ''wonen'' zonder bouwvlak. Dit betreft perceelsnummer 3321. Daarnaast zijn hier ook de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone grondwaterbeschermingsgebied' en 'Vrijwaringszone radar' van toepassing.
In de gebiedsaanduiding 'milieuzone grondwaterbescherming' wordt geacht bij het bouwen van bouwwerken de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd dient te blijven. In de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone radar' geldt een verbod om gebouwen en of bouwwerken te bouwen hoger dan 52 meter +NAP in verband met het verstoringsgebied rondom start- en landingsbaan (Instrumental Landing System) en in verband met het obstakelvrije start- landingsvlak voor vliegtuigen (Inner Horizontal en Conical Surface).
De andere twee perceelsnummers, 3642 en 3644, vallen binnen bestemmingsplan "Dorst herziening 1 (de Vliert)" en hebben respectievelijk de enkelbestemming 'wonen' (zonder bouwvlak) en 'tuin'. De gebiedsaanduidingen 'milieuzone grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone radar' zijn ook hier van toepassing. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - 55 dB contour'. Hierbinnen mag geen woning worden opgericht, uitgebreid of gebruikt, indien de geluidbelasting vanwege de spoorweg op de gevel van de woning hoger is dan de voor de gevel geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan ''Dorst Centrum'' en ''Dorst herziening 1 (De Vliert)''
Toets bestemmingsplan
Binnen de tot "wonen" bestemde gronden is geen woning mogelijk vanwege het ontbreken van een bouwvlak. Het is enkel toegestaan om buiten het bouwvlak een bestaande woning uit te breiden en bijgebouwen te bouwen ter behoeven van de bestaande woning.
De beoogde ontsluiting van de nieuwe woning dient via de Bosuil plaats te vinden. Binnen de daar geldende bestemming ''tuin'' zijn inritten toegestaan. Echter om de ontsluiting zeker te stellen is het wenselijk de bestemming te wijzigen naar "verkeer".
In hoofdstuk 2 wordt een gebiedsanalyse en een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
De percelen zijn thans in gebruik als tuin horende bij de woning aan Vijftig Bunderweg 11. Aan de zuidkant van het perceel bevindt zich een vijver. Het oostelijk gedeelte van het perceel is voorzien van enkele bomen. Het overige deel van het perceel is voorzien van gras.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de beoogde kavel (bron: Kadastralekaart.com)
Figuur 2.2 Foto's bestaande situatie (februari 2020)
De initiatiefnemer is voornemens een bouwvlak te plaatsen op het perceel om een woning te kunnen realiseren. Het bouwvlak heeft een diepte van 15 meter en een breedte van 21 meter. De voorgevel wordt in zuidelijke richting geörienteerd. De afstand tot de zuidelijke perceelsgrens is minimaal 10 meter.
Een gedeelte van de woning bestaat uit één bouwlaag met kap. De goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 8,5 meter.
Het gedeelte dat bestaat uit één bouwlaag met kap heeft een oppervlakte van 8 bij circa 12 meter en is in figuur 2.2 met een licht arcering aangegeven. Het overige gedeelte bestaat uit één bouwlaag met plat dak waarop sedum wordt toegepast. Op een gedeelte van het platte dak worden zonnepanelen aangebracht. Aan de voorgevel is een overkapping/veranda voorzien welke ook voorzien wordt van een sedum dak.
De huidige vijver zal behouden blijven. De ontsluiting van de woning vind plaats via de Bosuil en het parkeren zal plaatsvinden op het eigen terrein.
Figuur 2.2 Situatie woning, Bron: Architecten HMV (maart 2020)
Figuur 2.3 Weergave van de gevels en 3D Impressie, Bron: Architecten HMV (maart 2020)
Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van het onderhavig plangebied zijn er twee regels uit het Rarro van toepassing. Dit betreft enerzijds de regeling met betrekking tot het ''Obstakelbeheersgebied'' rondom vliegbasis Gilze-Rijen en anderzijds het ''Radarverstoringsgebied''.
Als gevolg van het ''Obstakelbeheersgebied'' rondom vliegbasis Gilze-Rijen worden geen bestemmingen toegelaten die een belemmering vormen voor de functionele bruikbaarheid van dat terrein. Aangezien de ontwikkeling niet zal afwijken van het gebruik en de bouwtype's in de nabije omgeving, kan er vanuit worden gegaan dat de geplande ontwikkeling geen belemmering zal vormen voor het obstakelbeheersgebied.
Als gevolg van het ''Radarverstoringsgebied'' geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter voor windturbines en 113 meter voor overige gebouwen en bouwwerken. In het onderhavige plan worden deze hoogten niet bereikt.
Het vliegveld kent ook een geluidzone (in onderstaande figuur 3.1 met rode lijn aangeduid). Het plangebied is niet gelegen binnen deze geluidzone.
Het Rarro is derhalve niet van invloed voor voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 3.1 Situering obstakelbeheersgebied rondom Vliegbasis Gilze-Rijen
Figuur 3.2 Situering radarverstoringsgebieden
Besluit ruimtelijke ordening “Ladder duurzame verstedelijking”
In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.
De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Bij toepassing van de Ladder dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de Ladder verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de Ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.
Omgevingsvisie Noord-Brabant, 2018.
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavige ontwikkeling wordt een woning toegevoegd binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuw te bouwen woning zal voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen, wat een verplichting is in het kader van het Bouwbesluit.
Daarnaast is men voornemens om op de platte daken sedum toe te passen en het platte dak gedeeltelijk te voorzien van zonnepanelen.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.3 Weergave kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed'
Figuur 3.4 Weergave kaart 'Grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid en -berging'
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het 'stedelijk concentratiegebied' en binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut. Daarnaast wordt op basis van paragraaf 3.1.2 van de omgevingsverordening geconcludeerd dat de kwaliteitsverbetering van het landschap in stedelijk gebied niet van toepassing is, dit geldt enkel voor locaties gelegen in landelijk gebied.
De locatie is tevens gelegen binnen het 'grondwaterbeschermingsgbied'. Het grondwaterbeschermingsgebied dient ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.
Hierdoor zijn functies en activiteiten die een risico kunnen zijn voor de kwaliteit van het grondwater beperkt. Ook het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater dienen voorkomen te worden. En ook het gebruik van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal is verboden.
Ook is de 'boringsvrije zone' van toepassing. Hiermee wordt het behoude van de weerstandbiedende bodemlagen beoogd. Risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater dient eveneens voorkomen te worden.
De milieuzone 'grondwaterbeschermingsgebied' in de regels en op de verbeelding dient ter bescherming van het grondwater en de bodem.
Regionale Agenda Wonen 2017
In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave.
Daarnaast laat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose nog een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen tot 2030. Een groot deel van deze opgave komt terecht in de steden. De kwantitatieve doelstelling blijft bestaan, maar moet ook gekoppeld worden aan de juiste kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. Verwacht wordt dat de vraag zich de eerstkomende jaren zal richten op de huursector en het minder dure koopsegment. Ruimte en flexibiliteit in planning en programmering, die benut kan worden om in te spelen op de veranderde prijsstellingen op de woningmarkt, eventueel ook in combinatie met het her bestemmen van leegstand of leeg komend vastgoed zijn daarbij van belang.
Beoordeling en conclusie
Voor de gemeente Oosterhout ligt er tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. Harde plannen zijn o.a. bestemmingsplannen waarvan de woningen al wel mogelijk zijn gemaakt maar nog niet zijn gerealiseerd.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van één woning mogelijk gemaakt. Binnen de woningbouwopgave is ruimte voor dergelijke particuliere (incidentele) initiatieven.
De beoogde ontwikkeling past dan ook binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Oosterhout.
Structuurvisie gemeente Oosterhout
Door de gemeenteraad van Oosterhout is op 22 oktober 2013 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Oosterhout vastgesteld. Op basis van deze structuurvisie wordt invulling gegeven aan het behoud en de verdere versterking van de positie van Oosterhout. De structuurvisie vormt enerzijds een belangrijke inspiratie- en informatiebron, zodat eenieder op adequate wijze kennis kan nemen van de diverse projecten en de samenhang daartussen. Anderzijds geeft de structuurvisie duidelijk richting aan de wijze waarop het gemeentebestuur omgaat met initiatieven op de verschillende beleidsterreinen. De structuurvisie bevat geen verplichtingen naar derden. Bij de beoordeling van initiatieven van derden wordt deze visie als toetsingskader gehanteerd.
De kern van de structuurvisie kan als volgt worden samengevat:
In de structuurvisie worden de verschillende ontwikkelingen per thema, (wonen, werken, voorzieningen, recreatie, verkeer etc.) omschreven.
Figuur 3.2 Visiekaart gemeente Oosterhout met planlocatie.
Visie voor de kern Dorst
Behoud van het lintvormige karakter blijft sturend voor nieuwe ontwikkelingen. Beperkte woningbouwontwikkelingen zijn mogelijk mits passend in de ruimtelijke structuur en buiten de milieuruimte (stankcirkels) van agrarische bedrijven.
Beoordeling en conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het realiseren van één woning in de kern Dorst. De ontwikkeling zal plaatsvinden aan de noordkant van de spoorlijn. Dit gebied is als gevolg van sanering van de voormalige bedrijfslocatie (steenfabriek) reeds ontwikkeld met woningbouw. De nieuw te bouwen woning bevindt zich binnen reeds bestaand bebouwd gebied in de tuin van een bestaand woon-perceel.
Woonvisie 2016-2021 Samen werken aan wonen in Oosterhout
De Woonvisie 2016 – 2021 is in mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De aanleiding hiervoor was, dat zich op het gebied van het wonen en aangrenzende beleidsvelden sinds 2011 vele veranderingen hebben voorgedaan die weerslag hebben op het wonen. De woningmarkt is ten gevolge van de economische crisis veranderd. De in te zetten richting van de Woonvisie is onderbouwd op basis van demografische ontwikkelingen en (lokale) onderzoeken. De regionale ontwikkelingen en de rol die Oosterhout daarin heeft en neemt, zijn daarbij tevens van invloed op het Oosterhoutse woonbeleid. De volgende hoofdthema's zijn door de gemeenteraad en de externe partners van belang geacht voor het woonbeleid in Oosterhout:
Conclusie
De ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning. De woning wordt dusdanig ingericht dat alle benodigde functies op de begane grond aanwezig zijn waardoor de nieuwe bewoners langer in de woning kunnen verblijven. Door de toepassing van sedumdak en zonnepanelen wordt tevens een bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Oosterhout.
Bomenbeleid
Bomen reguleren de temperatuur op een warme zomerdag, ze vangen veel stof uit de lucht en leveren zuurstof. Ze spelen een grote rol voor ecologie, gezondheid en welbevinden. De gemeente Oosterhout heeft een compensatierichtlijn (2011) opgesteld voor wanneer bomen geveld gaan wroden. De compensatierichtlijn is ontstaan vanuit de wens om het groene karakter van de stad te behouden. Daarom werd gesteld dat voor elke gevelde boom, een boom teruggeplant moet worden. Deze compensatierichtlijn is ingegeven door de waarde van bomen voor de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van de woon- en leefomgeving.
Met betrekking tot het particuliere groen heeft de gemeente beperkte beschermings- en sturingsmogelijkheden. Particuliere bomen worden beschermd op basis van de kapvergunningsprocedure in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). In de compensatierichtlijn is aangegeven dat enkel compensatie nodig is wanneer voor de te vellen bomen een vergunning vereist is op grond van de APV.
APV
Op grond van artikel 4.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oosterhout is het enkel verboden om zonder vergunning een houtopstand op gemeentegrond dan wel een boom (bomen) die op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen, te vellen of te doen vellen.
Binnen het plangebied worden circa 22 bomen geveld. De planlocatie betreft privé eigendom en geen gemeentelijke grond. Daarnaast zijn er geen bomen aanwezig die aangewezen zijn als monumentale boom. Het vellen van bomen op het terrein is derhalve niet vergunningsplichtig. Er wordt dan ook geen compensatie vereist.
In het kader van de Wet natuubescherming is uiteraard wel gekeken naar mogelijk aanwezige beschermde diersoorten die zich in de bomen kunnen bevinden. Hier wordt in paragraaf 4.5 verder ingegaan.
Conclusie
Op grond van de APV is geen vergunning vereist voor het vellen van bomen op particulier terrein. Conform de compensatierichtlijn is derhalve ook geen compensatie vereist.
Parkeren ''Nota parkeernormen 2019''
Sinds 21 juni 2019 is de 'Nota parkeernormen 2019' van toepassing. De gemeente heeft het grondgebied in twee zones ingedeeld: Zone A betreft het centrum van Oosterhout en Zone B zijn alle overige gronden van gemeente Oosterhout.
De ontwikkeling vind plaats buiten het centrum van Oosterhout en valt derhalve binnen zone B.
De ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van één vrijstaande woning in de dure sector. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats. Deze dient op eigen terrein gerealiseerd te worden, rekening houdend met onderstaand berekeningstabel.
Figuur 3.3 Berekeningsaantalen parkeerplaats zone B gemeente Oosterhout.
Beoordeling
In voorliggende bouwplan zijn twee garages voorzien, beide met een lange oprit (> meer dan 11 meter). In totaal komt het aanwezige parkeerplaatsen conform de berekeningstabel daarmee op 3 parkeerplaatsen (2 * 1,5). Hiermee is aangetoond dat ruimschoots aan de parkeernorm kan worden voldaan.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functie veranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie.
Beoordeling en conclusie
Ter plaatse is reeds een woonbestemming aanwezig. Aangenomen mag worden dat de bodem dan ook geschikt is voor deze functie. In het kader van omgevingsverguning bouwen is wel een bodemonderzoek uitgevoerd (Gecombineerd verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem "Vijftig Bunderweg 11" Dorst; Wematech; 20 maart 2020 (kenmerk: EJ50200156.R001-0, versie Definitief)). Hieronder worden de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als Bijlage 1 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Op basis van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond niet verontreinigd is (met uitzondering van de hieronder vermelde asbestspot). Het grondwater is wel licht verontreinigd met naftaleen.
In verband met de aangetroffen asbestspot is een verkennend onderzoek asbest in grond uitgevoerd ter plaatse van gat G01. De concentratie asbest overschrijdt de interventiewaarde. Er is derhalve sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De resultaten van het onderzoek vormen een belemmering voor de uitvoering van eventuele toekomstige graafwerkzaamheden of de realisatie van eventuele toekomstige bouwplannen ter plaatse. Formeel gezien geven de resultaten van onderhavig onderzoek aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in grond, ter plaatse van gat G01. Naar verwachting is echter sprake van een stortgat zoals deze in het verleden ook op het aangrenzend terrein zijn aangetroffen, derhalve wordt verwacht dat een nader onderzoek (sleuvenonderzoek) niet direct een ander verontreinigingsbeeld zal geven. In het kader van de toekomstige bouwplannen wordt geadviseerd de grond, waar asbest boven de interventiewaarde is aangetroffen, te saneren. Gezien de historie van de locatie is de verwachting dat de verontreiniging van voor 1 juli 1993 stamt en derhalve mogelijk na indienen van een BUS-melding kan worden gesaneerd.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatsen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Beoordeling
De woning is gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn (900 meter) en binnen de onderzoekszone van diverse wegen met een maximum snelheid van 50 km/uur of meer (200 meter). Op grond van de Wet geluidhinder is derhalve een akoestisch onderzoek weg- en spoorweglawaai uitgevoerd (akoestisch onderzoek weg- en spoorweglawaai Vijftig Bunderweg 11 te Dorst; Tritium Advies; 24 september 2020 (kenmerk: 1912/095/JOW-01, versie C)). Hierin is beoordeeld of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dan wel de maximale ontheffingwaarde van 63 dB in geval van wegverkeerslawaai. In geval van spoorweglawaai dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB dan wel de maximale ontheffingswaarde van 68 dB.
In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de wegen met een maximum van 30 km/uur ook meegenomen.
Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven. De volledige rapportage is als Bijlage 2 van dit bestemmingsplan opgenomen.
Conclusie
Voor alle wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.
Voor de spoorlijn Breda - Tilburg geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB nergens wordt overschreden. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van spoorweglawaai eveneens niet aan de orde.
Met een geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van maximaal 38 dB (excl. aftrek conform art 110g Wgh) en een geluidbelasting ten gevolge van spoor van maximaal 53 dB is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
In de publicatie Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Beoordeling
Op circa 240 meter ten oosten van het plangebied is het drinkwaterproductie bedrijf van bedrijf Brabant Water aanwezig. Dit bedrijf betreft een milieubelastende functie welke valt in milieucategorie 3.2. Hiervoor dient, in een rusige woonwijk, een afstand aangehouden te worden van 100 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
Gezien de afstand tot het plangebied en het feit dat er reeds meerdere woningen zijn gelegen op een kortere afstand, wordt geconcludeerd dat de nieuwe woning geen milieuhinder zal ondervinden als gevolg van het waterproductiebedrijf. Andersom vormt de woning geen belemmering voor het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Ten behoeven van de watertoets is een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.
Beleid Waterschap
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Breda. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 (vastgesteld op 14 oktober 2015). de 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
Figuur 4.1 Uitsnede Legger Waterschap Brabantse Delta (plangebied is rood omcirkeld)
Op basis van de Legger van Waterschap Brabantse Delta wordt geconcludeerd dat er geen watergangen in of nabij het plangebied aanwezig zijn welke van invloed zijn op de ontwikkeling dan wel nadelige effecten kunnen ondervinden door de ontwikkeling.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 2000 m2 is er vanuit het waterschap een compensatie verplichting. Tot 2000 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden ten behoeven van afval-, hemel- en grondwater vastgelegd. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangst plicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceel eigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht. De gemeenteraad heeft een ''water- en rioleringsplan 2017-2021'' vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet.
De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk. Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorm veel wateroverlast veroorzaken die in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie mogelijk kan vervuild raken door infiltratie/lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan.
Om deze mogelijke overlast tegen te gaan, zijn er richtlijnen opgesteld om de waterberging van het hemelwater te kunnen faciliteren. De richtlijnen volgen dit principe:
Bij nieuwbouw met een toename aan verhard oppervlak onder de 1000m2 moet het regenwater in de bodem infiltreren, of worden geloosd op oppervlaktewater binnen een afstand van 300 meter.
Beoordeling en conclusie
De platte daken worden groen uitgevoerd in de vorm van een sedum-dak. Deze oppervlakten hoeven derhalve niet mee gerekend te worden met het verhard dakoppervlak.
In voorliggend plan zal het verhard dakoppervlak circa 88 m2 bedragen Ten aanzien van verhard terreinoppervlak (terras, oprit) wordt als uitgangspunt circa 10% van het erf gehanteerd. Het verhard terreinoppervlak zal circa 195 m2 bedragen.
De totale toename aan verharding bedraagt derhalve (88 + 195) = 283 m2. De gemeente Oosterhout is derhalve bevoegd gezag.
De toename van het verhard oppervlak blijft ook ruim onder de 1.000 m2, waardoor er geen aanvullende waterbergingseisen van toepassing zijn.
Op het terrein is echter wel een vijver aanwezig welke behouden blijft. Het regenwater zal worden opgevangen en daar naar toe worden afgevoerd.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden wordt een quickscan flora en fauna opgesteld (Quickscan Wet natuurbescherming Vijftig Bunderweg 11 Dorst; Veldbiologische Werken; 26 februari 2020 (kenmerk: VBW r 2020-26 r, versie 1)) . Het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Verordening natuurbescherming Brabant, blijkt dat bij uitvoering van de ingreep geen negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten, met uitzondering voor mogelijk aanwezige beschermde amfibieënsoorten. Aanwezigheid van andere beschermde soorten in het plangebied is redelijkerwijs uitgesloten en/of zijn negatieve effecten redelijkerwijs uitgesloten.
Beschermde amfibieënsoorten.
Aangezien het veldonderzoek voor deze quickscan plaatsvond in de inactieve periode van amfibieën kon geen uitsluitsel worden gegeven over mogelijke aanwezigheid van soorten amfibieën. Zowel geschikt voortplantingsbiotoop als geschikt overwinteringsbiotoop is in het plangebied aanwezig. Nader onderzoek naar het voorkomen en eventueel functioneel gebruik van het plangebied door amfibieën is dan ook uitgevoerd (Veldbiologische werken; 6 september 2020 (kenmerk: 2020-112-r)). De rapportage is als Bijlage 4 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd:
M.u.v. het aantreffen van twee adulte exemplaren van Alpenwatersalamender, zijn geen strikt beschermde amfibieën in en nabij de planlocatie aangetroffen. Kleine watersalamander, Bruine kikker, Bastraadkikker en Gewone pad werden aangetroffen in kleine aantallen. Voor deze soorten geldt Zorgplicht.
Ondanks onderzoeksinspanning werden m.u.v. twee adulte exemplaren van Alpenwatersalamander geen verdere waarnemingen van Alpenwatersalamander in het plangebied gedaan. Hiertoe is in de bospoel gezocht naar andere exemplaren, ei-afzetting, larven en subadulte exemplaren. Ook werd in de omgeving gezocht naar mogelijk op het land aanwezige exemplaren. Hiertoe werd onder aanwezige materialen (boomstammen, haardhout, zeil, stenen, etc.) gezocht. Andere waarnemingen van deze soort werden niet gedaan, evenmin werden de eerder waargenomen exemplaren teruggevonden. De bospoel binnen het plangebied staat niet in verbinding met andere poelen, vijvers of watergangen en ligt geïsoleerd door bebouwing, wegen en tuinen.
T.a.v. de twee éénmalig aangetroffen adulte exemplaren van Alpenwatersalamander kan geconcludeerd worden dat dit twee incidentele waarnemingen zijn en dat de bospoel in het plangebied geen essentieel leefgebied vormt voor deze soort (voortplanting niet vastgesteld). Vanwege aantreffen van deze twee exemplaren moet rekening gehouden worden dat deze beschermde diersoort in het plangebied voorkomt. Ook bij het verkleinen van de bospoel met 25% blijft potentieel voortplantingsbiotoop in stand. Het is hierdoor redelijkerwijs uit te sluiten dat het leefgebied (potentieel voortplantingsbiotoop) van Alpenwatersalamander wordt aangetast. Potentieel geschikte schuil- en overwinteringsplaatsen kunnen over korte afstand (ca. 25 meter) verplaatst worden en ingericht worden met gelijke omstandigheden. Hierdoor is het redelijkerwijs aannemelijk dat er geen schuil- en overwinteringsplaatsen verloren gaan.
De toekomstige inrichting en gebruik van de planlocatie (huis met tuin (incl. bospoel)) zal geen achteruitgang van kwantiteit en kwaliteit van het mogelijke leefgebied van Alpenwatersalamander veroorzaken. Een ontheffing Wet natuurbescherming is met bovenstaande niet aan de orde.
Conclusie
Na uitvoeren van Quickscan en Aanvullend onderzoek amfibieën kan samenvattend gesteld worden dat met de voorgenomen ingreep redelijkerwijs geen beschermde soorten Wnb in het geding zijn. Zorgplicht voor een aantal soorten is echter wel van toepassing, zijnde: Egel, Rode eekhoorn, broedende vogels en de amfibieënsoorten Kleine watersalamander, Bruine kikker, Gewone pad en Middelste groene kikker/Bastaardkikker.
Indien de initiatiefnemer de aanwezige poel wenst te verkleinen dienen ten aanzien van de zorgplicht extra maatregelen genomen te worden t.a.v. Kleine watersalamander, Bruine kikker, Gewone pad en Middelste groene kikker/Bastaardkikker.
Zorgplicht
Broedende vogels
In algemene zin moet de Zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven.
Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden.
Egel
Ook voor mogelijke aanwezigheid van Egel dient Zorgplicht in acht te worden genomen. Voor aanvang van het bouwrijp maken van de percelen dienen deze grondig gecontroleerd te worden op aanwezige Egels. Let hierbij vooral op schuilplaatsen onder hopen organisch materiaal, dicht struweel.
Rode eekhoorn
Het plangebied dient voor aanvang van werkzaamheden (waaronder kap van bomen)gecontroleerd te worden op aanwezigheid van eekhoorns. Indien Rode eekhoorn zich in de tussentijd (tussen rapportage quickscan en aanvang werkzaamheden) gevestigd heeft binnen het plangebied (nesten) dient alsnog een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Amfibieën (Kleine watersalamander, Bruine kikker, Gewone pad en Middelste groene kikker/Bastaardkikker)
Bij verkleinen of dempen van de aanwezige poel dienen aanwezige amfibieën door een in amfibieënsoorten deskundig ecoloog te worden afgevangen en verplaatst naar een geschikt biotoop in de nabije omgeving van het plangebied. Bij het bouwrijp maken van het plangebied dienen schuilplaatsen uit de invloedsfeer van bouwwerkzaamheden verwijderd te worden en aangebracht te worden in naastliggende 'vrije' omgeving.
In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Dit zijn natuurgebieden met een Europese beschermingsstatus. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Veel van de gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot ‘significante (negatieve) effecten’ op het beschermde natuurgebied. Indien er sprake is van ‘significante effecten’ is een Wet natuurbescherming vergunning (Wnb-vergunning) noodzakelijk.
In 2009 werd afgesproken het stikstofprobleem ‘programmatisch’ te gaan aanpakken. Dit heeft geleid tot ‘Programma Aanpak Stikstof’ (PAS). Met het PAS is ontwikkelingsruimte beschikbaar gesteld voor nieuwe economische ontwikkelingen (projecten). Tegelijkertijd zijn met het PAS maatregelen vastgesteld waarmee geborgd wordt dat de natuurlijke kenmerken van de natuurgebieden niet worden aangetast.
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State heeft als gevolg dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee is de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar komen te vervallen.
Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Ulvenhoutsebos, bedraagt 5 km.
Uit de handreiking 'Woningbouw en Aerius' van de Rijksoverheid blijkt dat bij de realisatie van 50 woningen op een afstand van 7 km mogelijk sprake is van een negatief effect op de stikstofdepositie.
Aangezien de afstand kleiner is dan 7 km dient middels een berekening met de Aerius Calculator de effecten van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt te worden. Enerzijds betreft dit de aanlegfase. Dit is uiteraard een tijdelijke situatie, maar ook bij bouwverkeer en -materieel is sprake van stikstof emissies waar rekening mee gehouden dient te worden. En anderzijds is dit de gebruiksfase waarin de nieuwbouw gerealiseerd is.
Aanlegfase
Op basis van referenties zijn voor de bouw van één woning de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Tevens is sprake van aan- en afvoer bouwmateriaal alsmede het aan- en afrijden van personeel:
Gebruiskfase
Voor de gebruiksfase zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Maximale stikstofemissie
Omdat momenteel de exacte inzet van het bouwmateriaal en -verkeer nog niet bekend is, is ook berekend wat de maximale stikstofemissie zou mogen zijn om geen negatief effect op de Natura 2000-gebieden te hebben. Het omslagpunt hiervan ligt bij een stikstofemissie van 202 kg/jaar.
Conclusie
In Bijlage 5 zijn de invoergegevens en resultaten opgenomen. Op basis van de genoemde uitgangspunten is sprake van een stikstofemmissie van maximaal 10 kg/jaar. Uit de resultaten blijkt dat er zowel voor de aanleg- als de gebruiksfase dan geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j worden berekend. Wanneer sprake is van meer dan 202 kg/jaar zal er wel een negatief effect optreden. Dit is 20x zoveel als het ingeschatte bouwmateriaal en -verkeer. Het is dan ook niet aannemelijk dat deze emissie geproduceerd zal worden.
De beoogde ontwikkeling heeft dan ook, ten aanzien de stikstofdepositie, geen negatief effect op Natuur-2000 gebieden.
Archeologie
Er is op basis van het vigerend bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie van toepassing. Op basis van het gemeentelijk beleid ''Erfgoedkaart Oosterhout blijkt dat de locatie een middelhoge archeologische verwachting heeft. In geval van bodemingrepen dieper dan 50 cm-mv over een oppervlakte van 1000 m2 of meer is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het perceel heeft een oppervlakte van bijna 2000 m2. Om de kans op aantreffen van archeologische waardevolle resten is in het kader van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, Dorst, Vijftig Bunderweg 11; Transect; 13 mei 2020 (kenmerk: 2667, versie Definitief)). De volledige rapportage is Bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een middelhoge verwachting vastgesteld op het aantreffen van archeologische resten die dateren uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied op een met stuifzand afgedekte dekzandwelving. De dekzandwelving heeft vanaf het Laat-Paleolithicum gunstige omstandigheden voor bewoning gekend. In het plangebied bestaat de verwachting dat de top van het dekzandpakket echter is opgenomen in een bouwlanddek uit de vroege 20e eeuw. Bovendien is de ondergrond waarschijnlijk verstoord geraakt door werkzaamheden die zijn te relateren aan de bouw van een steenfabriek en de aanleg van een vijver.
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodemopbouw in het plangebied verstoord is geraakt tot een diepte van 75-110 cm -Mv (5,83-6,46 m +NAP). De verstoringen hebben gezorgd voor een aantasting van het dekzand van 1,3 tot 1,9 m ten opzichte van het oorspronkelijke dekzandlandschap, gebaseerd op de diepte waarop een intacte bodemopbouw is aangetroffen ten oosten van het plangebied. Daardoor is in het plangebied sprake van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit alle periodes. De verstoringen zijn het gevolg van de ligging van het plangebied op het terrein van de voormalige steenfabriek.
Conclusie
In het gehele plangebied is sprake van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Aanvullend archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzaklijk.
Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan wijzen wij de initiatiefnemer en de uitvoerder van de werkzaamheden op de wettelijke plicht dergelijke toevalsvondsten direct te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Oosterhout (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).
Cultuurhistorie
De provincie Brabant vind het Brabantse erfgoed een belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft de provincie het ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is vastgesteld in 2010 en op kleine onderdelen aangepast in de herziening 2016. Hieronder is een uitsnede weergegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant
In 2010/ 2011 is voor de gemeente Oosterhout een cultuurhistorische inventarisatie en waardering uitgevoerd en een archeologische waarden- en verwachtingskaart vervaardigd. Beide kaarten hebben betrekking op de gehele gemeente Oosterhout, en zijn gebaseerd op alle reeds bekende en beschikbare aardkundige, historische en archeologische gegevens. Hieronder is een uitsnede van de Erfgoedkaart van de gemeente Oosterhout opgenomen.
Figuur 4.3 Uitsnede Erfgoedkaart Gemeente Oosterhout
Historische geografie
Er zijn binnen en direct grenzend aan het plangebied geen provinciale en/of gemeentelijke historische geografische elementen aanwezig.
Monumenten
Er zijn geen provinciale en/of gemeentelijke monumenten binnen het plangebied aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom lucht kwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekende mate” aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden lucht kwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouw projecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten (Spoortstraat en Rijksweg A27). Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Voor ed beooredling van risico's worden de volgende termen gebruikt: het plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG):
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met een groot aantal bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde. Daarnaast heeft de gemeente een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied rood omlijnd)
Beoordeling
Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Wel bevindt zicht op circa 160 meter afstand de spoorlijn Breda-Tilburg. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De regelgeving rond de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen volgt uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In deze regelingen wordt een normwaarde gegeven voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico.
Overeenkomstig het Bevt hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, zoals hier het geval is, dient een berekening plaats te vinden van de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.
Er is derhalve een groepsrisicoberekening uitgevoerd (Externe veiligheid Spoor; Kragten; 10 februari 2020 (kenmerk: 20200210-WND708-RAP-RBM 0.1, versie Definitief)). De rapportage is als Bijlage 7 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Gebleken is dat er een plaatsgebonden risico (PR 10-6) aanwezig is van 1 meter. Op grond van het aantal transporten C3 is een PlasbrandAandachtsGebied (PAG) aanwezig van 30 meter. Geconcludeerd wordt dat deze veiligheidsafstanden op grond van de afstand tot het plangebied géén belemmering opleveren voor de planontwikkeling.
Daarnaast is aangetoond dat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden, zelfs lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de planontwikkeling wijzigt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van het spoor marginaal. Aangetoond is dat deze wijziging geen toename van het de hoogte van het groepsrisico veroorzaakt en dat onveranderd sprake is van een groepsrisico dat later ligt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Aangezien de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, kan ingevolge artikel 7 en 8 van het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) volstaan worden met een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording is als Bijlage 8 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is voorgelegd voor advies aan de Veiligheidsregio. Volstaan kan worden met het standaard advies dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd. Externe veiligheid vormt geen belemmering om tot vaststelling van dit bestemmingsplan over te gaan.
Omwonenden langs het spoor kunnen hinder ervaren van trillingen als gevolg van treinverkeer. Met betrekking tot nieuwbouw nabij het spoor is in 2017 een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid om via het omgevingsrecht te waarborgen dat rekening wordt gehouden met trillingen. Hieruit is gebleken dat de herkenning van het risico op trillingshinder beter moet worden geborgd, en dat dit zo vroeg mogelijk in het planproces dient te gebeuren, bijvoorbeeld bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om dit goed te borgen is hiervoor beleid nodig.
Het RIVM heeft het rekenmodel Spoortrillingen ontwikkeld waarmee de verwachte trillingshinder in beeld kan worden gebracht.
De gebruikelijk gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillingsonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden die boven de streefwaarde voor Vmax van 0,1 komen. Een zone van 100 meter voldoet daarom in veel situaties.
Beoordeling
Binnen het plangebied is geen spoor aanwezig. Het spoor ligt op een afstand van 150 meter van het plangebied. De locatie van de nieuwe woning ligt derhalve ruim buiten de zone van 100 meter van het spoor. Daarnaast zijn tussen de nieuwe woning en het spoor reeds meerdere woningen aanwezig.
Conclusie
Het aspect trillingen is in onderhavige situatie niet relevant.
De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. Daarnaast kan in sommige gevallen ook het Activiteitenbesluit van belang zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
Op grond van artikel 3 en 4 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden of geurnormen in ou/m3 of vaste afstanden. Deze afstanden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object bedragen:
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet). De gemeente Oosterout heeft op 2 februari 2017 een de 'Verordening geurhinder en veehouderij Oosterhout 2016' vastgesteld en heeft afwijkende afstanden vastgesteld:
De afstand tussen een veehouderij/dierenverblijf en een geurgevoelig object bedraagt in beginsel ten minste:
Onderhavige locatie is gelegen binnen de bebouwde kom. Er dient derhalve een afstand van 100 meter aangehouden te worden. Voor wat betreft de intensieve veehouderijen wordt getoetst aan geurnormen.
Beoordeling
In Bestand Veehouderijen Bedrijven van de provincie Noord-Brabant (Web-bvb) zijn alle veehouderijen opgenomen. Een uitsnede daarvan is hieronder als figuur 4.7 opgenomen.
Figuur 4.7 Uitsnede Web-bvb Provincie Noord-Brabant
Hierop is te zien dat er aan de zuidkant van het stedelijk gebied van Dorst (paarse gebied) een vijftal veehouderijen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf bedraagt 700 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij met vaste afstanden is ruim 1,0 kilometer. De norm van 3 ou/m3 wordt niet overschreden waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van geur voldaan waardoor het geen belemmering vormt om het bestemmingsplan vast te stellen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:
Beoordeling en conclusie
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 1 extra vrijstaande woning ten opzichte van de vigerende mogelijkheden. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard, de omvang en het ruimtebeslag van belang zijn.
In voorliggende situatie wordt een woning gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied en binnen een bestaande woonwijk. Op de locatie is thans geen bebouwing aanwezig en slechts sprake van een beperkt extra bebouwd ruimtebeslag. Volgens jurisprudentie van de Raad van State kan in dit geval geoordeeld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een mer-beoordeling kan achterwege blijven.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Verkeer
De tot ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. In voorliggend bestemmingsplan is de bestemming voornamelijk bedoeld om de ontsluiting van het perceel zeker te stellen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen, aan huis verbonden bedrijven, tuinen en erven, groenvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Per bouwperceel is één woning toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is de toegestane bebouwingstypologie (vrijstaand) en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouwregels. Er zijn gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Onderhavige ontwikkeling betreft een particuliere ontwikkeling. Er zal een anterieure overeenkomst gesloten worden met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst zijn de totale kosten van de ontwikkeling opgenomen.
Het opstellen van een exploitatie plan is derhalve niet aan de orde.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van mogelijke ontwikkelingen.
De initiatiefnemer heeft omwonenden op 13 juni 2019 reeds uitgenodigd voor een informatieve bijeenkomst. Hiervan is verslag gemaakt waarop de aanwezige hebben kunnen reageren. In Bijlage 10 is een geanonimiseerde versie van het verslag opgenomen.
Van de aanwezige was het overgrote deel positief over de ontwikkeling (19 van de 21 personen), één reactie neutraal en één afwijzend.
Het (concept)ontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg gestuurd naar diverse vooroverlegpartners. Er zijn reacties ontvangen van:
De ontvangen reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerp-bestemmingsplan alsmede de ontwerp-omgevingsvergunning hebben vanaf 20 augustus 2020 tot en met 1 oktober 2020 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen op het plan in te dienen.
Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen binnengekomen. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan vast te stellen.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.