Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kinderopvang Oirschotseweg 60, Moergestel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0824.BPOirschotseweg60M-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kinderopvang Oirschotseweg 60, Moergestel' met identificatienummer NL.IMRO.0824.BPOirschotseweg60M-VA01 van de gemeente Oisterwijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.9 archeologisch deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde
deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied in het bodemarchief
voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bestaand:

  • met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan danwel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  • met betrekking tot gebruik: het gebruik als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hobbymatig houden van vee

het houden van vee in geringe aantallen ten behoeve van eigen genot en gebruik.

1.29 hobbymatige paardrijactiviteiten

het hobbymatig houden van paarden en/of pony's hoofdzakelijk ten behoeve van eigen gebruik en ondergeschikt ten behoeve van verhuur en het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur, logies voor arbeidsmigranten of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.32 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.33 kinderopvang

kinderopvang is een verzamelterm voor verschillende mogelijkheden om jonge kinderen in een georganiseerd verband een ontwikkelingsgericht aanbod te bieden.

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.35 mantelzorg:

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden.

1.36 nevenactiviteit

activiteit die in ruimtelijk opzicht, functioneel of anderszins ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een bestemmings- of bouwvlak

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (nagenoeg) geheel gesloten dak.

1.39 peil:

  • voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.40 seksinrichting:

het bedrijfsmatig- of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.

1.41 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 3 bij deze regels is opgenomen.

1.42 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.43 water- en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera.

1.44 wonen

het gehuisvest zijn in een woning.

1.45 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.46 zorgdeskundige:

een als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen op het gebied van zorg en indicatiestelling.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van bouwwerken:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
  1. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  2. indien zich - ingeval van een lessenaarsdak - aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

2.8 bouwdiepte van gebouwen bij ondergronds bouwen:

vanaf het peil tot de bovenkant van de ondergronds en laagstgelegen vloer.

2.9 oppervlakte en inhoud bij ondergronds bouwen:

de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps-, natuur en cultuurhistorische waarden;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.2.1 Buiten het bouwvlak
  1. buiten bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van overkappingen en voorzieningen voor opslag;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan:
    1. grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning toegestaan en aanwezig is;
  2. bij een paardenbak is het gebruik maken van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan;
  3. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling;
  4. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
  5. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  6. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar;
  7. het gebruik van voorzieningen voor opslag en installaties (waaronder biomassa- en mestvergistingsinstallaties), anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf, is niet toegestaan;
  8. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan;
  9. erfverhardingen zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan;

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het blijvend (voor meer dan één groeiseizoen) omzetten van grasland in bouwland;
  2. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage tenzij ter vervanging van reeds bestaande drainage;
  4. het graven en dempen van sloten;
  5. het verwijderen van landschapselementen zoals poelen, moerasjes en ruigten;
  6. het aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
3.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden op bouwvlakken;
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; hieronder wordt in ieder geval verstaan het planten en rooien van boomteeltgewassen op gronden die ten tijde van de terinzagelegging in gebruik zijn voor de boomteelt;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
3.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor:
  1. de cultuurhistorische, natuur- en/of landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast; 

Artikel 4 Tuin

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 meter;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'ecologische waarde' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
4.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuurwaarden zoals omschreven in lid 4.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kinderopvang': tevens een kinderopvang met een oppervlakte van maximaal 200 m² als nevenactiviteit;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein': tevens een speelterrein ten behoeve van de kinderopvang;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens parkeervoorzieningen ten behoeve van de kinderopvang;
  5. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het wonen met inachtneming van lid 5.3 en lid 5.4;
  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) en bijbehorende overkappingen, bijgebouwen en overkappingen (vrijstaand of aangebouwd aan een bijgebouw) bij de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarbij tevens geldt dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kinderopvang' een gebouw is toegestaan ten behoeve van een kinderopvang;
    2. ter plaatse van de aanduidingen 'speeltuin' en 'parkeerterrein' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  3. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste: 
bouwwerkgoothoogtebouwhoogteoppervlakteinhoud
hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) en bijbehorende overkappingen6 m10 m 600 m3
bijgebouwen en overkappingen (vrijstaand of aangebouwd aan een bijgebouw) bij de woning3,5 m6 m100 m² 
gebouw (inclusief aan- en uitbouwen) en bijbehorende overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kinderopvang' 3,5 m9 m200 m² 
erfafscheidingen voor de voorgevel 1 m tenzij het een transparante erf- of terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 2 m betreft  
erfafscheiding elders 2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m  
 
  1. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt
  2. met dien verstande dat voor de bijbehorende aangebouwde overkappingen bij hoofdgebouwen de volgende regels gelden:
    1. de diepte van overkappingen aan de voor- en zijgevel mag ten hoogste 2 m bedragen;
    2. de diepte van overkappingen aan de achtergevel mag ten hoogste 4 m bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn in het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) en in bijgebouwen toegestaan; de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen met een maximum van 80 m²;
  2. ten behoeve van logies met ontbijt mogen ten hoogste 4 kamers worden benut;
  3. zelfstandige bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
  4. permanente bewoning van verblijfsrecreatieve eenheden is niet toegestaan;
  5. het gebruik van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  6. bij een paardenbak is het gebruik maken van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten niet toegestaan;
  7. met betrekking tot de toegestane nevenfuncties, zoals genoemd in lid 5.1 sub e , is tabel 5.1 van toepassing, met dien verstande dat:
    1. uitsluitend de genoemde nevenfuncties zijn toegestaan waarbij uitsluitend de bestaande bebouwing  -al dan niet met inpandige bouwactiviteiten - benut mag worden tot de omvang per bouwperceel zoals vermeld in tabel 5.1;
    2. nevenfuncties aangeduid met een + op de betreffende gronden rechtstreeks zijn toegestaan
    3. voor nevenfuncties aangeduid met een O het bepaalde in lid 5.4.1 van toepassing is;
    4. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties aangegeven in tabel 5.1, tot een maximum van 100 mper bouwperceel.
Tabel 5.1
nevenfunctie Toegestaanmaximale omvang binnen bestaande bebouwing 
opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) vergelijkbaar met categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing  
O
500 m2
hobbymatige paardrijactiviteiten  
+
100 m2
hobbymatig houden van vee  
+
100 m²  
verblijfsrecreatieve eenheden in woningen (logies met ontbijt, maximaal 4 kamers)  
+
100 m²  
5.3.2 Voorwaardelijke verplichtingen
  1. De gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen - 1' mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de toegestane functies indien de sloop van het bijgebouw overeenkomstig bijlage 1 van deze regels binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd;
  2. De gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen - 1' mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de toegestane functies indien de landschappelijke inpassing binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
  3. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van de kinderopvang wordt pas verleend indien het bijgebouw van 200 m² overeenkomstig bijlage 1 van deze regels is gesloopt;
  4. Wanneer na sloop blijkt dat de bodem onder het bijgebouw verdacht is op bodemverontreiniging moet opnieuw bodemonderzoek uitgevoerd worden. Daarbij geldt ook wanneer men (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen nabij de bestaande schuur gaat uitvoeren, een BUS-melding dient te worden ingediend bij het bevoegd gezag voor de asbestverontreiniging. De kinderopvang mag pas in gebruik worden genomen als de bodem geschikt is voor deze nieuwe functie; 
  5. Het bouwen en gebruiken van gebouwen, bouwwerken en erfverhardingen conform de bestemming 'Wonen - 1' is alleen toegestaan indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden conform de geldende regels van de gemeente en het waterschap.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

 
5.4.1 Afwijking ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden voor de in tabel 5.1 voor de betreffende gronden met een O aangegeven nevenfuncties met inachtneming van het volgende:
  1. de bestaande bebouwing - al dan niet met inpandige bouwactiviteiten - mag worden benut tot de omvang per bouwperceel zoals vermeld in tabel 5.1 waarbij de overtollige bebouwing dient te worden gesloopt;
  2. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  4. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed;
  5. medewerking wordt slechts verleend indien tevens is veilig gesteld en vastgelegd dat voldaan wordt aan de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  6. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  7. de opslag van goederen, anders dan in gebouwen is niet toegestaan;
  8. bij een combinatie van nevenfuncties mag de bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfuncties worden benut tot de totaal opgetelde maximum oppervlakte van de betreffende nevenfuncties, aangegeven in de tabel, tot een maximum van 500 m².

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemming - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.2.1 Bouwen
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 6.2.1 sub b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 6.2.1 sub b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 6.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
6.2.4 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 6.2.1 sub b, lid 6.2.2 en lid 6.2.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing, vergroting of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, wordt uitgebreid binnen een afstand van maximaal 3 m van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  3. een bouwwerk waarvoor de graafwerkzaamheden om het bouwwerk te plaatsen niet dieper reiken dan 0,5 m onder peil.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen, verlagen of afgraven van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  7. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  8. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend het verwijderen van bestaande funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
6.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2.2 in acht is genomen;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  1. de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  2. voor zover de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. de vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:
  1. doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  2. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te wijzigen door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen.

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van verbeelding en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

8.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in lid 13.1 niet van toepassing.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 sub c voor:
  1. het toestaan van herbouw van een gebouw met dezelfde inhoud dan wel oppervlakte of kleiner, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
    1. gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximummaat;
    2. gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimummaat;
  2. het toestaan van uitbreiding van een gebouw tot ten hoogste de maximum diepte, inhoud of oppervlakte, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
    1. gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximummaat;
    2. gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimummaat;
  3. afwijking is toegestaan voor zover geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. de woonsituatie;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak of een bestemmingsvlak waar gebouwen zijn toegestaan;
  2. de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is;
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen bedraagt maximaal 3 m onder peil.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels luiden als volgt:
  1. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels;
  2. het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
  3. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting en landschappelijke inpassing specifiek ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing', aldus opgenomen als bijlage 2;

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning voor afwijken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van aanduidingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het aanduidingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Waarborgen voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid, gelden de volgende regels:
  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of planologisch strijdig gebruik, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de op 24 augustus 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' van de gemeente Oisterwijk;
  2. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  3. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    1. er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
    2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm;
    3. afwijken van de regels, zoals bedoeld onder c., is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
      2. de woon- en leefsituatie.
  4. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a., in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft;
  5. indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen ofwel laden en lossen als bedoeld onder a. en b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  6. parkeergelegenheid die gerealiseerd is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dient in stand te worden gehouden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam:
Regels van het bestemmingsplan 'Kinderopvang Oirschotseweg 60, Moergestel'.