direct naar inhoud van Regels
Plan: Kerkhovenbaan 6 Heukelom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPKerkhovenbaan6-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kerkhovenbaan 6 Heukelom' van de gemeente Oisterwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0824.BPKerkhovenbaan6-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achteref:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    • 1. (vollegronds)teeltbedrijf: bedrijfsvoering gericht op de teelt van gewassen die (nagenoeg) niet in gebouwen plaatsvindt;
    • 2. veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
    • 3. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
  • b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    • 1. glastuinbouw: bedrijfsvoering (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    • 2. overig agrarisch bedrijf: het telen van vissen, wormen, insecten en gewassen met een bedrijfsvoering die (nagenoeg) geheel in gebouwen - niet zijnde kassen - plaatsvindt;
    • 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang waarbij de productie (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
  • c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder zagers, schepdieren en vissen met een bedrijfsvoering die (nagenoeg) niet in gebouwen plaatsvindt;

1.9 bebouwing:

een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.11 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen - of tot stand kunnen komen - op basis van een verleende omgevingsvergunning voor bouwen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.24 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en / of historische gaafheid;

1.25 dagrecreatie:

vrijetijdsbesteding gedurende de dag zoals sport en spel, wandelen, paardrijden of het houden van een evenement; er is daarbij geen sprake van verblijfsrecreatie;

1.26 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.27 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gebruiksgerichte paardenhouderij

alle vormen van paardenhouderij die niet zijn gericht op agrarische productie.

1.32 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 hobbymatig houden van vee:

het houden van vee in geringe aantallen ten behoeve van eigen genot en gebruik;

1.34 hobbymatige paardrijactiviteiten:

het hobbymatig houden van paarden en/of pony's hoofdzakelijk ten behoeve van eigen gebruik en ondergeschikt ten behoeve van verhuur en het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden;

1.35 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.37 kassen:

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 meter of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.39 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.40 mantelzorg:

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden;

1.41 natte natuurparel:

waardevolle, waterafhankelijke natuurgebieden, waarvan sommige delen verdroogd of vermest zijn;

1.42 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.43 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;

1.44 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.45 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (nagenoeg) geheel gesloten dak;

1.46 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.47 ruimtelijke kwaliteitswinst:

ruimtelijke meerwaarde die ontstaat door de verbeterde inrichting van het erf, landschaps- en/of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie;

1.48 seksinrichting:

het bedrijfsmatig- of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen;

1.49 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.50 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren, nader te onderscheiden in:

  • a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst, te onderscheiden in:
    • 1. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals afdekfolies, acryldoek, insectengaas, tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 meter;
    • 2. hoge tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1.50 meter;
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen, te onderscheiden in:
    • 1. lage permanente voorzieningen: voorzieningen zoals containervelden;
    • 2. hoge permanente voorzieningen; voorzieningen zoals kassen, tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, stellingen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1.50 meter;

1.51 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.52 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.53 voorzieningen voor opslag:

voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voedersilo's, sleufsilo's, watertanks en CO2-opslagtanks;
  • b. geen bouwwerken zijnde, zoals mestzakken, verhardingen of foliebassins;

1.54 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, gemalen, inlaten etc;

1.55 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.56 woonfunctie

gebruiksfunctie voor het wonen;

1.57 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt dat de rotorbladen kunnen innemen;

2.4 bouwhoogte van andere bouwwerken:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  • a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  • b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte;

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;

2.10 bouwdiepte van gebouwen bij ondergronds bouwen:

vanaf het peil tot de bovenkant van de ondergronds en laagstgelegen vloer.

2.11 oppervlakte en inhoud bij ondergronds bouwen

de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Agrarische doeleinden;
  • b. Aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen;
  • d. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ zijn de gronden enkel bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
  • e. hemelwaterinfiltratie(voorzieningen).

3.2 Bouwregels
  • a. Uitsluitend zijn toegestaan:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. paardenbakken, waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m mag bedragen en de paardenbak aansluitend aan het bouwvlak dient te worden gerealiseerd.
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij een paardenbak is het gebruikmaken van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan;
  • b. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van voorzieningen voor opslag en installaties (waaronder biomassa- en mestvergistingsinstallaties), is niet toegestaan;
  • d. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar;
  • e. erfverhardingen zijn niet toegestaan;
  • f. voorzieningen voor opslag zijn niet toegestaan;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van verblijfsrecreatie is niet toegestaan.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijvigheid in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw ten behoeve van opslag voor niet-agrarische bedrijven behorende tot maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. een pensionstal voor paarden;
  • c. de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ zijn de gronden enkel bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • c. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen, met inachtname van het bepaalde onder g en h, ten hoogste:

bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
alle gebouwen en overkappingen   6 m   10 m   1.285 m²  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen)   7 m   11 m   750 m³  
bijgebouwen bij een bedrijfswoning, inclusief overkappingen (vrijstaand of aangebouwd aan een bijgebouw)   3,5 m   6 m   100 m²  

  • e. de goothoogte van bedrijfswoningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    • 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de bedrijfswoning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    • 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de bedrijfswoning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
  • f. met dien verstande dat voor de bijbehorende aangebouwde overkappingen bij bedrijfswoningen de volgende regels gelden:
    • 1. de diepte van overkappingen aan de voor- en zijgevel mag ten hoogste 2 m bedragen;
    • 2. de diepte van overkappingen aan de achtergevel mag ten hoogste 4 m bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt ten hoogste 1 m tenzij het een transparante erf- of terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 2,5 m betreft;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en antennes bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
  • b. zelfstandige kantoren en detailhandel - anders dan de verkoop in het klein van in het bedrijf geproduceerde/vervaardigde goederen als niet-zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het bedrijf - zijn niet toegestaan;
  • c. aan-huis-gebonden beroepen zijn in de bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) en in bijgebouwen bij de bedrijfswoning toegestaan; de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 80 m²;
  • d. het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • e. Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.
  • f. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de paardenhouderij bedraagt maximaal 690 m².
  • g. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van statische opslag bedraagt maximaal 595 m².

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het gebruik van het perceel conform 4.1 is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1, uiterlijk één jaar na het onherroepelijk worden van dit plan is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.
  • b. het gebruik van het perceel conform 4.1 is uitsluitend toegestaan indien het surplus aan bebouwing, dat is toegestaan ingevolge 4.2.1, is gesloopt. De overtollige bebouwing, zijnde het surplus aan bedrijfsgebouwen boven 1.285 m², is aangeduid in Bijlage 3.

4.3.3 Afwijken landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 4.3.2 sub a indien een gelijkwaardige maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3 onder f voor het bieden van mantelzorg in een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
  • c. afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is;
  • d. per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² als ruimte voor mantelzorg toegestaan;
  • e. de afstand van de woning tot het bijgebouw dat voor mantelzorg wordt gebruikt bedraagt niet meer dan 30 m;
  • f. in samenhang met de afwijking voor het gebruik is bouwen toegestaan mits in overeenstemming met het bepaalde in 4.2.1;
  • g. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Wijziging Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' en/of 'Tuin' met dien verstande dat:

  • a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen niet mogen worden vergroot;
  • b. de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.

4.5.2 Wijziging specifieke vorm van bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de specifieke vorm van bedrijf zoals opgenomen in 4.1 wijzigen ten behoeve van een andere bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend bedrijven uit milieucategorie 1 of 2 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, of hieraan gelijk te stellen bedrijven, zijn toegestaan;
  • b. wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruik- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen, waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van plankaart en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in lid 11.1 niet van toepassing.

6.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder c voor:

  • a. het toestaan van herbouw van een gebouw met dezelfde inhoud dan wel oppervlakte of kleiner, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
    • 1. gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximummaat;
    • 2. gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimummaat;
  • b. et toestaan van uitbreiding van een gebouw tot ten hoogste de maximum diepte, inhoud of oppervlakte, indien de afstand tot perceelsgrenzen:
    • 1. gelijk blijft of wordt verkleind bij een maximummaat;
    • 2. gelijk blijft of wordt vergroot bij een minimummaat;
  • c. afwijking is toegestaan voor zover geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.3 Afstand tot wegen bij herbouw

Ingeval van herbouw van de woning elders binnen het bouwvlak mag de afstand van de voorgevel van de nieuwe woning tot de wegas niet minder bedragen dan 12 meter.

6.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak of een bestemmingsvlak waar gebouwen zijn toegestaan;
  • b. de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen bedraagt maximaal 3 m onder peil.

6.5 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het op dat moment geldende gemeentelijke parkeerbeleid bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels luiden als volgt:

  • a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels;
  • b. het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

7.2 Voorwaarde verplichting infiltratie

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel conform de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als:

  • a. er voorzien is in regenwaterberging op eigen terrein, welke regenwater vertraagd infiltreert en werkend aanwezig is.
  • b. de waterberging als bedoeld in sub a heeft een bergingsopgave van ten minste 206,40 m³.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning voor afwijken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien verstande dat een omgevingsvergunning voor afwijken niet wordt verleend voor afwijkingen van de voorgeschreven inhoudsmaten van woningen, dienstwoningen en bedrijfswoningen;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • c. afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:

  • 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • 2. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam:

Regels van het bestemmingsplan 'Kerkhovenbaan 6 Heukelom'.