Plan: | Buitengebied, herziening Broekdijk 6 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Broekdijk 6" van de gemeente Oirschot.
Op de locatie aan de Broekdijk 6 (percelen 1510, 1511, 2993 en 2994) is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' een agrarisch bedrijf (inclusief bedrijfswoning) gesitueerd. Dit agrarisch bedrijf wordt beëindigd.
Het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) heeft deze gronden reeds verworven en is voornemens om het 'voormalige' agrarische bedrijf om te schakelen tot één reguliere woonkavel met een woonbestemming. Hierbij wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning.
Voor de percelen 1510, 1511 (gemeente Eersel) zal de gemeente Eersel zelf de planologische procedure verzorgen. Daarom voorziet dit wijzigingsplan alleen in de planologische procedure van de percelen 2993 en 2994 van de gemeente Oirschot.
Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van de vigerende bestemmingsplannen ''Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus'' en ''Buitengebied, correctieve herziening'', omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' reguliere woningbouw is uitgesloten. De gemeente Oirschot heeft aangegeven medewerking te verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 5.7.13 van het vigerende bestemmingsplan, waarbij voldaan dient te worden aan de algemene voorwaarden (artikel 5.7.1). Daarnaast zal een deel van het plangebied bestemd worden tot 'Natuur'. Deze wijziging is mogelijk op basis van artikel 41.2 van het vigerende bestemmingsplan.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Oost-, West- en Middelbeers, sectie G, nummers 2993 en 2294. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 8.086 m². De gronden zijn eigendom van het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB).
Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij, geiten- en schapenhouderij en glastuinbouw, met dien verstande dat veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op locaties waar:
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' is gedeeltelijk een bouwvlak aanwezig, voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen deze aanduiding is één bedrijfswoning toegestaan.
Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Natte natuurparel'. De voor 'Waarde - Natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie binnen de natte natuurparels met bijbehorende beschermingszones. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.3.
Verder geldt ter plaatse van het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'. De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water in geval van wateroverlast. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.3.
Verder zijn ter plaatse van het plangebied de volgende relevante gebiedsaanduidingen (m.u.v. de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' niet zichtbaar op bovenstaande verbeelding) aanwezig:
Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 5.7.13 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Wonen'. Dit artikel is hierna overgenomen.
''5.7.13 Bestemming Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' met de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.
ad a. | Onderhavig plangebied is conform de 'Kadernota Intensieve veehouderij' gesitueerd binnen een locatie die de vestiging van intensieve veehouderijen uitsluit (Nee locatie). Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad b. | Binnen onderhavig plangebied is sprake van één vergunde bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning zal behouden blijven. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad c. | Middels voorliggend plan blijft enkel de vergunde woning aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad d. | Middels voorliggend planvoornemen wordt 1.736,50 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Derhalve mag 20% van deze oppervlakte vermeerderd op de reeds 120 m² toegestane bijbehorende bouwwerken worden teruggebouwd met een maximum van 240 m². In hoofdstuk 3 zal nader op dit aspect worden ingegaan. In de regels behorende bij dit wijzigingsplan zal deze oppervlakte juridisch worden vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad e. | Middels voorliggend planvoornemen wordt de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad f. | Middels voorliggend planvoornemen wordt het bouwvlak verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende tuinen, erven en verhardingen. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad g. | De omgevingsvergunning milieu is onherroeplijk ingetrokken voor voorliggende locatie. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
Daarnaast dient bij het wijzigen van een ruimtelijk plan, middels een wijzigingsbevoegdheid voldaan te worden aan de algemene voorwaarden voor wijzigen (artikel 5.7.1). Dit artikel is hierna overgenomen.
''5.7.1 Algemene voorwaarden voor wijzigen
Op het wijzigen van het plan zijn in elk geval de volgende voorwaarden van toepassing:
Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.
ad a. | Onderhavige wijziging voorziet op het planologisch beëindigen van een bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad b. | Onderhavig plangebied is conform de 'Kadernota Intensieve veehouderij' gesitueerd binnen een locatie die de vestiging van intensieve veehouderijen uitsluit (Nee locatie). Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad c. | Onderhavig planvoornemen voorziet in behoud van de bestaande woning. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad d. | Middels voorliggend planvoornemen wordt 1.736,50 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Derhalve mag 20% van deze oppervlakte vermeerderd op de reeds 120 m² toegestane bijbehorende bouwwerken worden teruggebouwd met een maximum van 240 m². In hoofdstuk 3 zal nader op dit aspect worden ingegaan. In de regels behorende bij dit wijzigingsplan zal deze oppervlakte juridisch worden vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad e. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in detailhandel. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad f. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in buitenopslag. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad g. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad h. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een afbreuk van nabijgelegen omgevingswaarden. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad i. | Onderhavig planvoornemen voorziet in een landschappelijke inpassing via een beplantingsplan. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad j. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in milieuhygiënische belemmeringen. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad k. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een onevenredige aantasting van – of beperking voor nabijgelegen woon- en werkfuncties. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad l. | Voorliggend planvoornemen heeft geen gevolgen voor de hydrologische situatie. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad m | Onderhavig planvoornemen voorziet in een goed woon- en leefklimaat. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad n. | Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoodstructuur. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
Tot slot zal een deel van het plangebied bestemd worden tot 'Natuur'. Deze wijziging is mogelijk op basis van artikel 41.2 (algemene wijzigingsregel). Dit artikel is hierna overgenomen.
''41.2 Wijzigingsbevoegdheid naar Natuur en/of Water
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de de ecologische hoofdstructuur ten behoeve van beekherstel en herstel van natte natuurparels, waterberging, ecologische verbindingszones, waterzuiveringsgebieden wijzigen in de bestemming 'Natuur' en/of de bestemming 'Water', indien en voor zover de gronden worden ingericht en beheerd als natuurgebied. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.
ad a. | Onderhavig plan zorgt niet voor de onevenredige aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven in de omgeving. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad b. | De initiatiefnemer (groneigenaar) van dit planvoornemen werkt vrijwillig mee aan deze omzetting. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad c. | De initiatiefnemer (groneigenaar) van dit planvoornemen is in staat en bereid het terrein in te richten als natuurgebied. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad d. | Het uitgevoerde bodemonderzoek (bijlage 3) stelt dat de gronden geschikt zijn voor de natuurontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
ad e. | Onderhavig plan doet geen afbreuk en leidt niet tot een aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect. |
Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied is gelegen aan de Broekdijk 6 in het buitengebied van Oost-, West- en Middelbeers. De gemeente Oirschot bestaat uit de dorpen/gehuchten Oirschot, Spoordonk, Middelbeers, Oostelbeers en Westelbeers. De Broekdijk betreft een erfontsluitingsweg tussen de kernen Middelbeers en Vessem (gemeente Eersel).
Het plangebied is gelegen in een open landschap met in de directe omgeving (semi-) agrarische bedrijfsbebouwing. Verder is het plangebied omringd door agrarische percelen in de vorm van grasland en natuur in de vorm van bebossing.
Het plangebied aan de Broekdijk 6 was tot een recent verleden als agrarisch bedrijf ingericht, waarbij de bestaande woning als bedrijfswoning diende. Het agrarisch bedrijf is opgeheven en de bijhorende agrarische opstallen zijn reeds gesloopt.
Het voormalige agrarische bedrijf kent in de huidige situatie twee verharde ontsluitingen op de Broekdijk (waarvan één gesitueerd binnen onderhavig plangebied). De Broekdijk betreft, zoals reeds geïntroduceerd, een erftoegangsweg, waardoor de verkeersintensiteit relatief laag is.
Het plangebied is voorzien van groen in de vorm een voortuin. Daarnaast is het noorden van het plangebied ingericht als groen met struiken. In de directe omgeving van het plangebied is groen aanwezig in de vorm van grasland en bebossing. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer (tevens bijgevoegd als bijlage 1).
INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS
Het planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 240 m² aan bijgebouwen behouden blijft.
Artikel 5.7.13, lid d. stelt dat in afwijking van het maximaal toestaan van 120 m² aan bijbehorende bijgebouwen, maximaal 20% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing als bijbehorende bijgebouwen mag worden teruggebouwd/ blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijbehorende bouwwerken, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 240 m². Onderhavig plangebied beschikte over 1.976,50 m² aan legaal opgerichte bijgebouwen. Hiervan is 1.736,50 m² gesloopt (240 m² blijft behouden). Dit leidt tot (1.736,50 * 0,20 =) 347,30 m² dat extra kan worden toegestaan. Echter is een maximum aangegeven van 240 m².
Conform de nieuwe situatie leidt dit tot een plangebied met een oppervlakte van 8.086 m². Binnen dit plangebied zijn de volgende bestemmingen (inclusief afmetingen) aanwezig:
Het oorspronkelijke agarische bouwvlak (met een oppervlakte van 7.510 m²) neemt in de nieuwe situatie af tot een woonbestemming (gemeentelijke standaard) van 2.334 m². Dit leidt tot een afname van 5.176 m². De overige gronden (bestemming 'Natuur') zijn reeds toegevoegd aan het Natuur Netwerk Brabant en hierbij overgedragen aan het 'Brabants Landschap'. De precieze invulling van deze natuurontwikkeling is hieromtrent onbekend en ligt hierbij buiten het invloedsgebied van de initiatiefnemer.
De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Oirschot wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Oirschot tot het buitengebied behoort. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft geen directe invloed op de verkeersgeneratie, omdat er feitelijk niets veranderd aan de woning. Wel vallen de agrarische verkeerbewegingen weg.
De Broekdijk heeft lage verkeersintensiteit. Die door het wegvallen van de agrarische verkeersbewegingen van deze locatie nog lager wordt.
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft een positieve invloed op het aspect parkeren, omdat er geen landbouw voertuigen meer geparkeerd hoeven te worden en er dus voldoende ruimte is voor de al aanwezige parkeersituatie van de bedrijfswoning. Desondanks dient het aspect parkeren goed ingevuld te worden. Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied, in weinig stedelijk gebied dienen 2,4 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, conform de 'Nota Parkeernormen Oirschot 2018'. Derhalve dient op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op eigen terrein is reeds voldoende ruimte om 3 parkeerplaatsen te realiseren.
Het voorliggende plan zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Broekdijk.
Voorliggend initiatief betreft het aanpassen van de woonfunctie binnen de bestaande bebouwing en na sloop van de bedrijfsbebouwing (met behoudt van maximaal 240 m²). De te behouden bebouwing en direct omliggende gronden zullen conform huidige situatie worden behouden. Zoals te zien op de inrichtingsschets zijn ter afronding van het woonperceel erfhagen opgericht om het natuurperceel af te bakenen.
Voor het planvoornemen is een beplantingsplan opgesteld, bijgevoegd als bijlage 2. De noodzaak tot het opstellen van dit beplantingsplan is nader toegelicht in paragraaf 4.3.5. In dit beplantingsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de aan te planten soorten, oppervlakten en maatregelen, conform de 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen'. De uitvoering en instandhouding van dit beplantingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit wijzigingsplan juridisch geborgd.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI is inmiddels in werking getreden en is hiermee de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:
Analyse
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend initiatief betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De bebouwing en omgeving zal conform huidige situatie worden behouden. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
Conclusie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is niet van toepassing op voorliggend plan.
De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 1 augustus 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor voorliggend plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Onderhavig plan betreft de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder d van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.
Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen
In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
d. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
ad 1. | Onderhavig planvoornemen voorziet niet in de splitsing in meerdere woonfuncties. |
ad 2. | De agrarische opstallen behorende bij het voormalige agrarische bedrijf worden gesloopt, met instandhouding van maximaal 240 m² (conform gemeentelijk beleid). |
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Verbod uitbreiding veehouderij
Het artikel 2.72 IOV stelt dat binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' en 'Beperkingen veehouderij' het beleid gericht is op een afwaartse beweging van de veehouderij. Daarom is in deze gebieden geen toename van de bestaande gebouwen of bestaande bouwwerken toegestaan. Het vervangen van een bouwwerk door een gebouw (of andersom) is ook niet mogelijk. Voorliggend plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
Attentiezone waterhuishouding
Het artikel 3.26 IOV stelt dat ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen. Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is. Onderhavig plan omvat geen negatief effect op de waterhuishouding (minder verhard oppervlak). Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.
Aardkundig waardevol gebied
Het artikel 3.28 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op aardkundig waardevol gebied mede gericht is op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant. In paragraaf 5.2.1 wordt nader op dit aspect ingegaan. Hieruit volgt dat voorliggend plan gericht is op behoud van de aardkundige waarden.
Cultuurhistorisch waardevol gebied
Het artikel 3.29 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op cultuurhistorisch waardevol gebied mede gericht is op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart. In paragraaf 5.2.3 wordt nader op dit aspect ingegaan. Hieruit volgt dat voorliggend plan gericht is op behoud van de cultuurhistorische waarden.
Groenblauwe mantel
Het artikel 3.32 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel zich:
Middels voorliggend initiatief blijven de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied onaangetast. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.
Reservering waterberging
Het artikel 3.36 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op reservering waterberging zich mede strekt tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Onderhavig plan zorgt voor een afname van het verhard oppervlak. Hierdoor neemt het waterbergend vermogen ten minste niet af. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.
Beperking veehouderijen
Het artikel 3.51 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.
Stalderingsgebied
Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.
Normvrij gebied
Het artikel 4.6 IOV stelt dat binnen het normvrij gebied geen verplichting geldt voor het waterschap om een genormeerd beschermingsniveau te bieden. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.
De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van
functies zijn:
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. Verouderde gebouwen worden verwijderd. Er wordt nieuwe bebouwing toegevoegd met een kleinere oppervlakte. Er is daarmee sprake van een compact bouwperceel.
Er heeft een zorgvuldige situering van gebouwen plaatsgevonden binnen het bestaande bouwperceel, waarbij rekening is gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden. Daarnaast worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, gebaseerd op de lagenbenadering.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:
Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. De wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 4.3.5, waarin het plan aan de gemeentelijke ‘Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' wordt getoetst.
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
De gemeente Oirschot heeft diverse ambities als het gaat om wonen. Derhalve heeft de gemeente ‘De Nieuwe Woonvisie, De inwoners centraal’ opgesteld. Deze visie is vastgesteld op 26 april 2016. De gemeente Oirschot beoogt voor de huidige en toekomstige bewoners te voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente.
De gemeente zet in op het voorzien in voldoende betaalbare en bereikbare woningen voor huidige en toekomstige bewoners. Tevens wordt ingezet op herbestemming en transformatie van bestaande bebouwing en locaties en derhalve de aantrekkelijkheid van Oirschot als woongemeente te behouden en waar mogelijk te vergroten. Hierbij is ruimte voor het realiseren van initiatieven afkomstig vanuit de bevolking, zoals Ruimte voor Ruimte initiatieven. De woonvisie vormt tevens het kader voor prestatieafspraken met woningcorporaties, alsmede voor initiatiefnemers van woningbouwontwikkelingen. De woonvisie wordt uitgewerkt in bestemmingsplannen en andere beleidsdocumenten.
Analyse
Deze ontwikkeling betreft het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning bij staking van het agrarisch bedrijf. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd en een voormalige agrarische bedrijfslocatie wordt duurzaam hergebruikt voor de toekomst.
Conclusie
Deze ontwikkeling past bij het beleid zoals uiteengezet in de Woonvisie.
In de Omgevingsvisie zet de gemeente Oirschot het gemeentelijke beleid voor de toekomst uiteen. De ‘Omgevingsvisie’ is vastgesteld op 26 september 2017. Dit beleid wordt vastgelegd in acht thema’s en vijf gebieden. De thema’s die in de visie behandeld worden zijn:
De gemeente Oirschot is opgedeeld in de volgende vijf gebieden: Oirschot-centrum, Spoordonk, Middelbeers, Oostelbeers en Buitengebied. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Onder de thema’s ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’, ‘Landbouw’ en ‘Recreatie’ is aangeven wat de gemeente Oirschot wil bereiken in het buitengebied.
Deze herbestemming voorziet in het herbestemmen van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarmee zijn de thema’s ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’ en ‘Veilige en gezonde woon- en leefomgeving’ het meest op het plangebied van toepassing.
Voor het thema ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’ zet de gemeente in op het behoud en de duurzame ontwikkeling van de kwaliteiten waarover de natuur, het landschap en de cultuurhistorie van de gemeente Oirschot beschikt. Verandering is onder de juiste voorwaarden mogelijk. Hierbij hanteert de gemeente een regierol op het herstel, behoud en de versterking van kwaliteiten bij het beoordelen van nieuwe initiatieven. Daarnaast wil de gemeente innovatieve ideeën en nieuwe verdienmodellen die bijdragen aan de kwaliteit stimuleren en faciliteren.
Het thema ‘Veilige en gezonde woon- en leefomgeving’ heeft betrekking op het woonklimaat binnen de gemeente. Het beleid met betrekking tot wonen is vastgelegd in de Woonvisie. Deze gaat met name in op kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van wonen. De ‘Omgevingsvisie’ voegt daar voorwaarden met betrekking tot locaties aan toe. De gemeente wil voorzien in een passende en toekomst bestendige woningvoorraad voor huidige en toekomstige bewoners, waarbij onder meer ruimte is voor het ontwikkelen van initiatieven.
Analyse
Zowel voor het thema ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’ als ‘Veilige en gezonde woon- en leefomgeving’ geldt dat de gemeente Oirschot een positieve houding heeft tegenover het realiseren van nieuwe initiatieven. Een initiatiefnemer initieert een plan en krijgt van de gemeente ruimte voor innovatieve ideeën, die aansluiten op de dialoog en bijdragen aan de nieuwe balans in het buitengebied.
Herbestemming van een voormalige agrarische bedrijfswoning bij staking van de bedrijfsvoering is passend binnen de doelen als gesteld in de ‘Omgevingsvisie’ en draagt bij aan realisatie van een nieuwe balans. Het plangebied is niet gelegen op een locatie die kansrijk is voor doorgroei in de landbouw. Met sloop van overtollige bebouwing en aanleg en bescherming van landschappelijke elementen vindt een grote kwaliteitverbetering op deze locatie plaats.
Conclusie
Deze ontwikkeling past bij het beleid zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van de gemeente Oirschot heeft op 19 oktober 2021 het Landschapskwaliteitplan vastgesteld. Het Landschapskwaliteitplan beschrijft de ambitie en gewenste ontwikkelrichting voor de gemeente Oirschot tot circa 2040 met betrekking tot het landschap en de samenhang tussen de verschillende (transitie)opgaven. Het landschapskwaliteitsplan bouwt voort op, onder andere, het Landschapsbeleidsplan uit 1999 en de Uitvoeringsnota Buitengebied in Ontwikkeling uit 2010 en geeft richting aan een gemeenschappelijk en breed gedragen toekomstbeeld. Daarnaast wordt dit landschapskwaliteitsplan gebruikt als instrument om initiatieven voor functieveranderingen te beoordelen.
Landschapsgericht beleid
Aan de hand van de analyse is het landschap onder te verdelen in acht verschillende landschapstypen, elk met een eigen karakter. Door het over elkaar heen leggen van de landschapstypologieën, de opgaven voor de gemeente en de landschapsvisie ontstaan zestien deelgebieden. Deze deelgebieden hebben elk een eigen karakter en mogelijkheden voor transformatie.
Er zijn vier hoofdstructuren van Oirschot: het beekdal van de Beerze, de oude cultuurgronden, de heidelandschappen en de jonge en grootschalige landbouwgronden. Deze hoofdstructuren worden in deelgebieden opgedeeld met het oog op de zes benoemde speerpunten, een veerkrachtige natuur, een robuust landschap, een gekoesterd historisch cultuurlandschap, een ondernemend landschap, een vrijetijdslandschap van formaat, en ruimte voor wonen.
Kleinschalig cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen binnen oude cultuurgronden. De oude cultuurgronden bevinden zich in de nabijheid van de oude kernen en bebouwingslinten. Ze kenmerken zich enerzijds door open bolle akkercomplexen en anderzijds door een kleinschaliger landschapspatroon met afwisselend kleine akkers met reliëf, eenmansessen en boerderijen in clusters. De open bolle akkercomplexen worden gekenmerkt door de besloten randzones.
In het kleinschalige cultuurlandschap rondom de oude kernen en bebouwingslinten is landschapsversterking belangrijk. Zichtbare historische lijnen worden versterkt en verdwenen elementen teruggebracht. Het verkleinen en verfijnen van het landschap vergroot de recreatieve waarde én verbetert de biodiversiteit. Verder zien we ruimte voor kleinschalige woningbouw gekoppeld aan de transformatie of sloop van overtollige agrarische bebouwing (Ruimte voor Ruimte en erftransformaties).
Analyse
Het plangebied is gelegen in het deelgebied ‘Op zoek naar een nieuwe balans bij de Groote Beerze'. Het doel van de gebiedsopgave in ‘Op zoek naar een nieuwe balans bij de Groote Beerze' is: ‘Herstel van het natuurlijke beekdalsysteem van de Groote Beerze’. Herbestemming van een voormalige agrarische bedrijfswoning bij staking van de bedrijfsvoering is passend binnen de doelen als gesteld in het Landschapskwaliteitplan, omdat middels deze herbestemming het plangebied landschappelijk wordt ingepast. Daarnaast worden de overige gronden teruggeven aan de natuur, in de vorm van overdracht aan het Brabants Landschap.
Conclusie
Deze ontwikkeling past binnen het gebied en binnen de gebiedsopgave.
Een bestemmingsplan/wijzigingsplan buiten bestaand stedelijk gebied dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van het landschap. Daarnaast dient te worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering ook financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Over de wijze van invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt.
Een ruimtelijke ontwikkeling dient te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering dient te passen binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied. Er worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:
De Kempengemeenten, waarbij de gemeente Oirschot is aangesloten, vinden het van belang dat de wijze waarop met de landschapsinvesteringsregeling wordt omgegaan onderling wordt afgestemd. Er wordt daarbij gestreefd naar een zoveel als mogelijk uniforme aanpak, waarbij elke gemeente afzonderlijk accenten kan leggen. Daartoe hebben de Kempengemeenten de ‘Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’ opgesteld. Een basisinspanning van 20% van de waardevermeerdering van de grond wordt hierbij redelijk geacht.
Analyse
Deze herbestemming vindt plaats op een bestaande locatie. De gemeente Oirschot hanteert de ‘Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’. Een bestemmingswijziging van ‘Agrarisch’ met een bouwvlak naar ‘Wonen’ met sloop van overtollige bebouwing wordt binnen de Kempengemeenten beoordeeld als een categorie-2 ontwikkeling. Er dient alleen sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing zonder verdere compensatie.
In paragraaf 3.3 is de gewenste landschappelijke inpassing geintroduceerd. Bijlage 2 omvat het landschappelijke inpassingsplan. In dit beplantingsplan worden de gewenste soorten, oppervlakten en maatregelen nader omschreven. Dit landschappelijke inpassingsplan is daarnaast juridisch verankerd in de regels behorende bij dit wijzigingsplan.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek; Diverse percelen Smolders omgeving Broekdijk 6 Oost- West en Middelbeers" (7 november 2019, 19090663). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant concludeert dat op het achterterrein onder de klinkerverharding zich menggranulaat bevindt. In dit menggranulaat is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. Ter plaatse van de deellocatie ‘puinhoudende grond’, bevindt zich overwegend zwak puinhoudende grond. In deze grond is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. In de druppelzones van beide schuren (melkveestal en jongveestal) zijn geen respirabele vezels aangetroffen. Ter plaatse van de jongveestal is er een klein stukje asbesthoudend plaatmateriaal in het bodemmonster aangetoond. Nader onderzoek naar asbest is niet noodzakelijk.
Visueel en analytisch zijn er verder geen bijzonderheden, met uitzondering van de toplaag van de slootbodem. Hier is een verhoogd gehalte aan zink aangetroffen, waarschijnlijk als gevolg van cumulatie door zinkhoudende dakgoten. Dit monster is uitgesplitst. In de individuele monsters wordt de Interventiewaarde niet overschreden. Niet verwacht wordt dat er hier een sterke verontreiniging met zink aanwezig is. (Verder) nader onderzoek naar zink ter plaatse van de slootbodem is niet noodzakelijk.
Het grondwater bevat voornamelijk verhoogde gehalten aan barium en plaatselijk verhoogde gehalten met minerale olie en nikkel. Nader onderzoek naar deze parameters is niet noodzakelijk.
Er zijn op basis van dit onderzoek milieuhygiënisch geen belemmeringen aanwezig voor de grondtransactie. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens is de nulsituatie (in het geval van sloop van de opstallen) op de locatie vastgelegd.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Gezien het feit dat middels dit planvoornemen geen nieuwe milieugevoelige objecten worden gerealiseerd, is een nadere beschouwing niet aan de orde. Het plan vormt hiermee geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.
Buisleidingen
Er liggen geen buisleidingen die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.
Transportroutes
Er liggen geen transportroutes met gevaarlijke stoffen die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Daarnaast volgt uit de geurbelastingkaart van de Omgevingsdienst (zie onderstaande afbeelding). Dat een 'zeer goed' woon- en leefklimaat (0 - 3), voor het aspect 'geurhinder veehouderijen' kan worden gegarandeerd.
Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Het planvoornemen betreft de omzetting van een 'voormalige' agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Daarnaast wordt als gevolg van het amoveren van de agrarische bedrijfsopstallen met een oppervlakte van circa 1.736,50 m² bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 240 m² toegestaan. Het betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig (sterker nog de situatie verbeterd door de afname van bedrijfsmatige verkeersbewegingen).
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het CIML (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Andreasstraat; 17278718_16019202'.
Categorie | Grenswaarde | 2021 | 2030 |
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 12,8 | 11,2 |
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 16,7 | 14,2 |
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 9,8 | 7,3 |
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,0 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 6,9 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Aardkundige waarden geven inzicht in de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied en zijn onvervangbaar. Hoewel deze waarden geen afzonderlijke wettelijke bescherming kennen, is het behoud ervan van belang. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de bescherming van aardkundige waardevolle gebied opgenomen in de Interim Omgevingsverordening.
Op basis van de provinciale aardkundig waardevolle gebiedenkaart is onderhavig plangebied gelegen binnen het aardkundig waardevol gebied 'Kleine en Groote Beerze, Westelbeersche Broek, Kuikeindsche Heide'. Dit aardkundig waardevol gebied heeft een oppervlakte van 1.277 hectare met een reliëf tot circa 10 meter. De aardkundige betekenis van dit gebied betreft een beekdalgebied met aangrenzend dekzand- en heidelandschap; deels vrij meanderende beken die door Midden-Brabantse dekzandrug breken.
Onderhavig plan betreft enkel de functionele omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Daarnaast wordt een deel van het plangebied ingezet voor een natuurontwikkeling. Middels dit planvoornemen wordt de aardkundige betekenis van dit gebied niet negatief beïnvloedt.
Het aspect aardkunde vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Onderhavig plangebied heeft op de archeologische verwachtingskaart uit 2021 een lage verwachtingswaarde toegekend gekregen. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Als gevolg van de Wet Modernisering Monumentenzorg dient binnen een bestemmingsplan aandacht aan cultuurhistorie te worden besteed. Cultuurhistorie dient gebiedsgericht benaderd te worden, waarbij niet te veel focus op losse elementen ligt, maar meer op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart geeft informatie over de belangrijke cultuurhistorische objecten en structuren binnen de provincie Noord-Brabant.
SRE Milieudienst heeft het Kempisch erfgoed voor de Kempengemeenten in beeld gebracht en heeft in opdracht van de gemeente een cultuurhistorische inventarisatie verricht.
Conform de erfgoedkaart is voorliggend plangebied gelegen in het cultuurhistorisch ensemble 'Molenbroek Muestermolen'. Dit betreft een ensemble met een hoge en redelijk hoge historisch geografische waarde en een hoge historische groenwaarde, inclusief archeologisch monument.
Het Molenbroek is een breed deel van het dal van de Kleine Beerse bovenstrooms van de strakke dalverenging waarin de al in 1326 genoemde watermolen Muestermolen Middelbeers stond. De dalverenging ontstond omdat de beek daar door de Midden-Brabantse dekzandrug (aardkundige waarde) breekt. Direct ten zuidoosten van dat punt een oude abdijhoeve van Tongerlo. Het Molenbroek strekt een eind tot in de huidige gemeente Eersel. Dit ensemble is daar ook opgenomen, onder nummer E4.001. Het ensemble maakt het noordelijk deel uit van het op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant (2006) als redelijk hoog gewaardeerd aangegeven beekdal van de Kleine Beerse. Deels is het ook natuurreservaat.
Onderhavig plan betreft enkel de functionele omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Middels dit planvoornemen wordt de cultuurhistorische betekenis van dit gebied niet negatief beïnvloedt.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Er wordt een agrarisch bouwvlak wegbestemd en daarmee komen de mogelijkheden voor agrarische bedrijfsvoering geheel te vervallen. De woning binnen het plangebied blijft ongewijzigd in gebruik voor één huishouden.
De gemeente Oirschot heeft de Beoordelingsrichtlijn stikstofonderzoek’ vastgesteld. Hierin is voor omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning opgenomen dat hiervoor geen onderzoek is vereist omdat deze ontwikkelingen van beperkte omvang zijn, waarvan op voorhand duidelijk is dat geen negatieve stikstofimpact wordt verwacht. Op grond van ecologische criteria is beoordeeld dat deze ontwikkeling geen significant negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden heeft. Daarbij door het college wordt opgemerkt dat de provincie bevoegd gezag is voor de Wet natuurbescherming. De initiatiefnemer van deze ontwikkeling is zelf primair verantwoordelijk voor het voldoen aan de wettelijke vereisten, hier de Wet natuurbescherming.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Geofoxx een quickscan flora en fauna uitgevoerd: rapport: 'Quickscan flora en fauna Broekdijk 6 te Oostelbeers' (4 april 2022, 20211490/SAST). Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.
Geofoxx concludeert dat:
Algemene zorgplicht
Deze locatie staat al een lange periode leeg waardoor de aanwezigheid van niet strikt beschermde soorten of vrijgestelde soorten, zoals muizen, niet uit te sluiten valt. De soorten vallen onder de algemene zorgplicht waarin aangegeven wordt dat ze niet opzettelijk te doden. Om de schade te minimaliseren voor deze soorten wordt aangeraden om de sloop gefaseerd uit te voeren en om vanaf de wegrichting de weilanden te werkentijdens de sloop. Dit zodat soorten de kans krijgen om via een uitvluchtroute te ontsnappen en niet omsingeld raken.
Broedseizoen en jaarrond beschermde nesten (boerenzwaluw, uil en huismus)
Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van broedvogels wordt grotendeels voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen van 15 maart tot 15 juli uit te voeren. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn (en geen jaarrond beschermde nesten), is overtreding van de wet niet aan de orde.
De locatie is in gebruik als nestgelegenheid voor boerenzwaluw. Boerenzwaluwen keren vaak terug naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan (“categorie V”). Deze soorten beschikken over voldoende flexibiliteit om zich elders te vestigen wanneer de omstandigheden daar aanleiding voor geven. Nader onderzoek naar boerenzwaluw wordt daarom niet nodig geacht.
Op de locatie zijn vele uilenballen waargenomen van de vermoedelijk de kerk- of steenuil. Waarschijnlijk is de locatie in gebruik als nestgelegenheid voor de uil. Uilen gebruiken hun nest gedurende het broedseizoen én buiten het broedseizoen als vaste rusten verblijfplaats. Nader onderzoek dient uit te sluiten wat de functie(s) is/zijn van de locatie voor de uil en hoeveel individuen er zijn op de locatie. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform richtlijnen van de laatste versie van de Soortinventarisatieprotocollen van Netwerk Groene Bureaus. Nader onderzoek naar de steenuil dient uitgevoerd te worden in het voorjaar (februari-april). Mogelijk dient aanvullend hierop een mitigatieplan opgesteld te worden en ontheffing te worden aangevraagd.
Het woonhuis (gebouw 5), en de overkapping (gebouw 4) kunnen mogelijk in gebruik zijn door huismussen, deze staan momenteel niet op de planning voor sloop maar mocht dat wel het geval zijn dan is nader onderzoek naar huismussen noodzakelijk. Dit onderzoek bestaat uit minimaal twee locatiebezoeken in de periode 1 april – 20 juni.
Vleermuizen
Op basis van alleen een quickscan kan niet worden uitgesloten dat de locatie in gebruik is als vaste rust- en/of verblijfplaats voor vleermuizen. Geadviseerd wordt om een nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. Een nader onderzoek naar vleermuizen dient conform het geldend vleermuisprotocol 2021 uitgevoerd te worden met behulp van een batdetector in twee rondes: twee nachtbezoeken en een ochtendbezoek (15 mei - 15 juli) én twee nachtbezoeken (15 augustus -15 oktober). Mogelijk dient aanvullend hierop een mitigatieplan opgesteld te worden en ontheffing te worden aangevraagd.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Geofoxx een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Ecologisch nader onderzoek; Steenuil & Vleermuizen'' (25 oktober 2022; 20211490/NVER). Het onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.
Geofoxx concludeert dat:
Steenuilen
De locatie is in gebruik als nestlocatie voor steenuilen. De sloop kan alleen doorgaan als er voor de start van de werkzaamheden een ontheffing van de wet natuurbescherming wordt aangevraagd. Aangeraden wordt om alvast mitigerende maatregelen te treffen zodat er geen vertraging opgelopen kan worden in verband met de gewenningstijd. Het wordt aanbevolen om een mitigatieplan en een ecologisch werkprotocol op te stellen en de mitigatiemaatregelen door (of onder begeleiding van) een ecoloog te laten uitvoeren.
Er zijn geen waarnemingen gedaan die doen suggereren dat het groen binnen het plangebied essentieel is voor de steenuilen. Deze foerageerden meer buiten het plangebied.
Vleermuizen
Er zijn in de panden drie zomerverblijfsplaatsen en een paarverblijfsplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. De sloop kan alleen doorgaan als er voor de start van de werkzaamheden een ontheffing van de wet natuurbescherming wordt aangevraagd. Aangeraden wordt om alvast mitigerende maatregelen te treffen zodat er geen vertraging opgelopen kan worden in verband met de gewenningstijd. Het wordt aanbevolen om een mitigatieplan en een ecologisch werkprotocol op te stellen en de mitigatiemaatregelen door (of onder begeleiding van) een ecoloog te laten uitvoeren.
Ook dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de vleermuizen niet verstoord mogen worden tijdens de werkzaamheden. Zo kunnen bouwlampen tussen zonsondergang en zonsopkomst vleermuizen verstoren. Bouwlampen kunnen in deze tijdsperiode daarom niet aan staan.
Overige aanbevelingen
Boerenzwaluwen
Boerenzwaluwen betreffen “categorie 5-vogelsoorten”, waarvan de nesten alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit laatste is op de locatie niet van toepassing. Eventueel aanwezige nesten van categorie 5 vogelsoorten zijn in dit geval niet beschermd, aangezien er voldoende nestmogelijkheden aanwezig zijn in de omgeving. Derhalve zijn er geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die jaarronde bescherming rechtvaardigen. Wel is de zorgplicht van toepassing en zullen eventuele maatregelen die het nest kunnen verstoren buiten het broedseizoen van de boerenzwaluw moeten plaatsvinden.
In het onderzoekgebied zijn met uitzondering van de boerenzwaluw geen overige beschermde (of zeer zeldzame) soorten aangetroffen waar tijdens de werkzaamheden rekening mee gehouden moet worden (volgens Wet natuurbescherming). Voor de overige soorten hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden verkregen. Desondanks wordt het navolgende wel aanbevolen om te voldoen aan de Wet natuurbescherming.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies zijn thans mitigerende maatregelen getroffen. De opgehangen vleermuiskasten (aan de Broekdijk) dienen gehandhaafd te blijven. De uilenkasten zijn gesitueerd op een locatie op een grotere afstand van het plangebied. Voorafgaand aan de sloop zal een controleronde, door een gespecialiseerde ecoloog, uitgevoerd worden.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap de Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn een aantal A- en B-watergangen aanwezig conform de legger oppervlaktewateren zichtbaar op onderstaande afbeelding (bron: waterschap), te weten:
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 0,6 m -mv (bron: NHI data; landelijk hydrologisch model).
Waarde -Beschermingszone natte natuurparel
Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Natte natuurparel'. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige toestand, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied.
Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Middels dit plan wordt het aantal vierkante meters aan bijgebouwen teruggebracht van 1.736,50 m² naar 240 m². Dit zorgt voor het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied.
Attentiezone waterhuishouding
Het plangebied is, conform de IOV, gelegen binnen de aanduiding 'Attentiezone waterhuishouding'. Op basis van artkel 3.26 IOV kent de attentiezone waterhuishouding een basis in de reconstructie- en gebiedsplannen. Het doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.
Middels onderhavig planvoornemen zal de oppervlakte van de nieuwe te realiseren bijgebouwen kleiner zijn dat de oppervlakte van de gesaneerde bedrijfsmatige opstallen, waardoor sprake is van een afname van verhard oppervlak in het buitengebied. Hiermee heeft voorliggend plan geen negatief effect op de attentiezone waterhuishouding.
Reservering waterberging
Het plangebied is, conform de IOV, gelegen binnen de aanduiding 'Reservering waterberging'. Het artikel 3.36 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op reservering waterberging zich mede strekt tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Daarnaast is het plangebied voor een klein deel (noordwestelijke deel) gelegen binnen de aanduiding 'Regionale waterberging', zoals zichtbaar op onderstaande afbeelding.
donkerblauw= regionale waterberging, licht blauw= reserveringsgebied waterberging
Onderhavig plan zorgt voor een afname van het verhard oppervlak. Hierdoor neemt het waterbergend vermogen ten minste niet af. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden. Desalniettemin is in samenspraak met het waterschap besloten om het gehele plangebied te voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging'.
Deze herbestemming heeft een forse afname van bebouwing en verhard oppervlak tot gevolg. Binnen het plangebied wordt zorggedragen voor infiltratie van hemelwater door afvloeiing van het hemelwater in de landschappelijke inpassing. De verhouding groen en woonbestemming biedt hiervoor meer dan voldoende ruimte. Hierbinnen kan het hemelwater vertraagd infiltreren in de bodem.
Het afvalwater afkomstig van het plangebied wordt ongewijzigd afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Er is sprake van voldoende capaciteit voor het afvoeren van afvalwater.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht. Kosten voor het doorlopen van de procedure worden op basis van de legesverordening bij de initiatiefnemer in rekening gebracht. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Buitengebied, herziening Broekdijk 6’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.
De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Hieruit voortkomend zijn een tweetal reacties ontvangen. Deze reacties zijn, samen met een inhoudelijk standpunt, (geanonimiseerd) bijgevoegd in bijlage 6.
In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.
Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 Wro, zoals die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen
Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.
Het plan omvat de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 240 m² aan bijgebouwen behouden blijft.