direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Broekdijk 6
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Broekdijk 6" van de gemeente Oirschot.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Broekdijk 6 (percelen 1510, 1511, 2993 en 2994) is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' een agrarisch bedrijf (inclusief bedrijfswoning) gesitueerd. Dit agrarisch bedrijf wordt beëindigd.

Het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) heeft deze gronden reeds verworven en is voornemens om het 'voormalige' agrarische bedrijf om te schakelen tot één reguliere woonkavel met een woonbestemming. Hierbij wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning.

Voor de percelen 1510, 1511 (gemeente Eersel) zal de gemeente Eersel zelf de planologische procedure verzorgen. Daarom voorziet dit wijzigingsplan alleen in de planologische procedure van de percelen 2993 en 2994 van de gemeente Oirschot.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van de vigerende bestemmingsplannen ''Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus'' en ''Buitengebied, correctieve herziening'', omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' reguliere woningbouw is uitgesloten. De gemeente Oirschot heeft aangegeven medewerking te verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 5.7.13 van het vigerende bestemmingsplan, waarbij voldaan dient te worden aan de algemene voorwaarden (artikel 5.7.1). Daarnaast zal een deel van het plangebied bestemd worden tot 'Natuur'. Deze wijziging is mogelijk op basis van artikel 41.2 van het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Oost-, West- en Middelbeers, sectie G, nummers 2993 en 2294. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 8.086 m². De gronden zijn eigendom van het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • ''Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 juni 2013;
  • ''Buitengebied, correctieve herziening'' vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 november 2017.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij, geiten- en schapenhouderij en glastuinbouw, met dien verstande dat veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op locaties waar:

  • op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan een veehouderij planologisch legaal aanwezig is, danwel;
  • een veehouderij mag worden gevestigd krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor planologisch gebruik.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' is gedeeltelijk een bouwvlak aanwezig, voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen deze aanduiding is één bedrijfswoning toegestaan.

Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Natte natuurparel'. De voor 'Waarde - Natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie binnen de natte natuurparels met bijbehorende beschermingszones. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.3.

Verder geldt ter plaatse van het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'. De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water in geval van wateroverlast. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.3.

Verder zijn ter plaatse van het plangebied de volgende relevante gebiedsaanduidingen (m.u.v. de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' niet zichtbaar op bovenstaande verbeelding) aanwezig:

  • 'overige zone - 500 meterzone Natura 2000', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden van de landschaps- en natuurwaarden en het voorkomen van verslechtering en verstoring van de aanwezige natuurlijke habitats in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden;
  • 'overige zone - beperkingen veehouderij', de gronden ter plaatse van deze aanduiding kennen beperkingen ten aanzien van veehouderijen;
  • 'overige zone - groenblauwe mantel', de gronden ter plaatse van deze aanduiding kennen verruimingen binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden';
  • 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', de gronden ter plaatse van deze aanduiding kennen beperkingen ten aanzien van intensieve veehouderijen;
  • 'reconstructiewetzone - iv nee', de gronden ter plaatse van deze aanduiding kennen beperkingen ten aanzien van intensieve veehouderijen.

Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 5.7.13 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Wonen'. Dit artikel is hierna overgenomen.

''5.7.13 Bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' met de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

  • a. wijziging is uitsluitend toegestaan, indien de locatie niet duurzaam is dan wel niet blijvend geschikt is voor agrarisch hergebruik voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven, hetgeen dient te worden aangetoond op basis van bijlage 5 'Kadernota Intensieve veehouderij' bij deze regels;
  • b. uitsluitend de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande en vergunde bedrijfswoning(en) mag voor bewoning worden gebruikt;
  • c. het maximale aantal woningen is gelijk aan het bestaande en vergunde aantal bedrijfswoningen;
  • d. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer bedragen dan 120 m². Indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen mag de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing boven de 120 m², met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 240 m²;
  • e. indien het maximaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen onder d wordt overschreden, dient te worden gesloopt, tenzij het monumentale of waardevolle bebouwing betreft conform bijlage 4 'Monumenten en beeldbepalende panden' bij deze regels;
  • f. het bouwvlak ten behoeve van de woning wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen;
  • g. de omgevingsvergunning milieu onherroepelijk is ingetrokken.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig plangebied is conform de 'Kadernota Intensieve veehouderij' gesitueerd binnen een locatie die de vestiging van intensieve veehouderijen uitsluit (Nee locatie). Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad b.   Binnen onderhavig plangebied is sprake van één vergunde bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning zal behouden blijven. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad c.   Middels voorliggend plan blijft enkel de vergunde woning aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad d.   Middels voorliggend planvoornemen wordt 1.736,50 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Derhalve mag 20% van deze oppervlakte vermeerderd op de reeds 120 m² toegestane bijbehorende bouwwerken worden teruggebouwd met een maximum van 240 m². In hoofdstuk 3 zal nader op dit aspect worden ingegaan. In de regels behorende bij dit wijzigingsplan zal deze oppervlakte juridisch worden vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad e.   Middels voorliggend planvoornemen wordt de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad f.   Middels voorliggend planvoornemen wordt het bouwvlak verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende tuinen, erven en verhardingen. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad g.   De omgevingsvergunning milieu is onherroeplijk ingetrokken voor voorliggende locatie. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  

Daarnaast dient bij het wijzigen van een ruimtelijk plan, middels een wijzigingsbevoegdheid voldaan te worden aan de algemene voorwaarden voor wijzigen (artikel 5.7.1). Dit artikel is hierna overgenomen.

''5.7.1 Algemene voorwaarden voor wijzigen

Op het wijzigen van het plan zijn in elk geval de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. De wijziging is nodig voor vergroting, verbreding of beëindiging van het bedrijf. Hierover kan advies worden gevraagd aan een agrarisch deskundige.
  • b. Agrarisch hergebruik is niet mogelijk bij omschakeling naar een andere functie.
  • c. De vervolgactiviteit bij omschakeling vindt plaats binnen de bestaande bebouwing.
  • d. Bij omschakeling naar een andere functie moet overtollige bebouwing worden gesloopt met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals opgenomen in bijlage 4 'Monumenten en beeldbepalende panden' bij deze regels, dan wel als cultuurhistorisch waardevol wordt aangemerkt door de monumentencommissie.
  • e. Detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel in streekproducten en/of in ter plaatse vervaardigde producten, is niet toegestaan. De bedrijfsvloeroppervlakte voor ondergeschikte detailhandel bedraagt maximaal 100 m², waarvan maximaal 50 m² verkoopvloeroppervlakte.
  • f. Buitenopslag ten behoeve van vervolgactiviteiten is niet toegestaan.
  • g. Er is geen sprake van een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  • h. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen omgevingswaarden.
  • i. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing via een beplantingsplan en een landschappelijke versterking via een fysieke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zoals omschreven in bijlage 7 Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012, met dien verstande dat bij vergroting van het bouwvlak de landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden met een oppervlakte van minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak.
  • j. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • k. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van – of beperking voor nabijgelegen woon- en werkfuncties.
  • l. De wijziging heeft geen gevolgen voor de hydrologisch situatie (hydrologisch neutraal). Indien het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 250 m², wordt hierover advies gevraagd aan het Waterschap De Dommel.
  • m. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
  • n. Er vindt geen aantasting plaats van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavige wijziging voorziet op het planologisch beëindigen van een bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad b.   Onderhavig plangebied is conform de 'Kadernota Intensieve veehouderij' gesitueerd binnen een locatie die de vestiging van intensieve veehouderijen uitsluit (Nee locatie). Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad c.   Onderhavig planvoornemen voorziet in behoud van de bestaande woning. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad d.   Middels voorliggend planvoornemen wordt 1.736,50 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Derhalve mag 20% van deze oppervlakte vermeerderd op de reeds 120 m² toegestane bijbehorende bouwwerken worden teruggebouwd met een maximum van 240 m². In hoofdstuk 3 zal nader op dit aspect worden ingegaan. In de regels behorende bij dit wijzigingsplan zal deze oppervlakte juridisch worden vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad e.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in detailhandel. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad f.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in buitenopslag. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad g.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad h.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een afbreuk van nabijgelegen omgevingswaarden. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad i.   Onderhavig planvoornemen voorziet in een landschappelijke inpassing via een beplantingsplan. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad j.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in milieuhygiënische belemmeringen. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad k.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een onevenredige aantasting van – of beperking voor nabijgelegen woon- en werkfuncties. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad l.   Voorliggend planvoornemen heeft geen gevolgen voor de hydrologische situatie. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad m   Onderhavig planvoornemen voorziet in een goed woon- en leefklimaat. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad n.   Voorliggend planvoornemen voorziet niet in een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoodstructuur. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  

Tot slot zal een deel van het plangebied bestemd worden tot 'Natuur'. Deze wijziging is mogelijk op basis van artikel 41.2 (algemene wijzigingsregel). Dit artikel is hierna overgenomen.

''41.2 Wijzigingsbevoegdheid naar Natuur en/of Water

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de de ecologische hoofdstructuur ten behoeve van beekherstel en herstel van natte natuurparels, waterberging, ecologische verbindingszones, waterzuiveringsgebieden wijzigen in de bestemming 'Natuur' en/of de bestemming 'Water', indien en voor zover de gronden worden ingericht en beheerd als natuurgebied. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

  • a. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven en van in de omgeving aanwezige functies;
  • b. de ontwikkeling van deze natuurgebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren;
  • c. de eigenaar is bereid en in staat om het terrein in te richten als natuurgebied;
  • d. bodemonderzoek dient aan te tonen dat de gronden geschikt zijn voor natuurontwikkeling
  • e. er wordt geen afbreuk gedaan aan dan wel er vindt geen aantasting plaats van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig plan zorgt niet voor de onevenredige aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven in de omgeving. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad b.   De initiatiefnemer (groneigenaar) van dit planvoornemen werkt vrijwillig mee aan deze omzetting. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad c.   De initiatiefnemer (groneigenaar) van dit planvoornemen is in staat en bereid het terrein in te richten als natuurgebied. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad d.   Het uitgevoerde bodemonderzoek (bijlage 3) stelt dat de gronden geschikt zijn voor de natuurontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad e.   Onderhavig plan doet geen afbreuk en leidt niet tot een aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen aan de Broekdijk 6 in het buitengebied van Oost-, West- en Middelbeers. De gemeente Oirschot bestaat uit de dorpen/gehuchten Oirschot, Spoordonk, Middelbeers, Oostelbeers en Westelbeers. De Broekdijk betreft een erfontsluitingsweg tussen de kernen Middelbeers en Vessem (gemeente Eersel).

Het plangebied is gelegen in een open landschap met in de directe omgeving (semi-) agrarische bedrijfsbebouwing. Verder is het plangebied omringd door agrarische percelen in de vorm van grasland en natuur in de vorm van bebossing.

Het plangebied aan de Broekdijk 6 was tot een recent verleden als agrarisch bedrijf ingericht, waarbij de bestaande woning als bedrijfswoning diende. Het agrarisch bedrijf is opgeheven en de bijhorende agrarische opstallen zijn reeds gesloopt.

2.2 Ontsluiting

Het voormalige agrarische bedrijf kent in de huidige situatie twee verharde ontsluitingen op de Broekdijk (waarvan één gesitueerd binnen onderhavig plangebied). De Broekdijk betreft, zoals reeds geïntroduceerd, een erftoegangsweg, waardoor de verkeersintensiteit relatief laag is.

2.3 Groen en water

Het plangebied is voorzien van groen in de vorm een voortuin. Daarnaast is het noorden van het plangebied ingericht als groen met struiken. In de directe omgeving van het plangebied is groen aanwezig in de vorm van grasland en bebossing. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer (tevens bijgevoegd als bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0005.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 240 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Artikel 5.7.13, lid d. stelt dat in afwijking van het maximaal toestaan van 120 m² aan bijbehorende bijgebouwen, maximaal 20% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing als bijbehorende bijgebouwen mag worden teruggebouwd/ blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijbehorende bouwwerken, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 240 m². Onderhavig plangebied beschikte over 1.976,50 m² aan legaal opgerichte bijgebouwen. Hiervan is 1.736,50 m² gesloopt (240 m² blijft behouden). Dit leidt tot (1.736,50 * 0,20 =) 347,30 m² dat extra kan worden toegestaan. Echter is een maximum aangegeven van 240 m².

Conform de nieuwe situatie leidt dit tot een plangebied met een oppervlakte van 8.086 m². Binnen dit plangebied zijn de volgende bestemmingen (inclusief afmetingen) aanwezig:

  • Wonen (2.334 m²);
  • Natuur (5.752 m²).

Het oorspronkelijke agarische bouwvlak (met een oppervlakte van 7.510 m²) neemt in de nieuwe situatie af tot een woonbestemming (gemeentelijke standaard) van 2.334 m². Dit leidt tot een afname van 5.176 m². De overige gronden (bestemming 'Natuur') zijn reeds toegevoegd aan het Natuur Netwerk Brabant en hierbij overgedragen aan het 'Brabants Landschap'. De precieze invulling van deze natuurontwikkeling is hieromtrent onbekend en ligt hierbij buiten het invloedsgebied van de initiatiefnemer.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Oirschot wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Oirschot tot het buitengebied behoort. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft geen directe invloed op de verkeersgeneratie, omdat er feitelijk niets veranderd aan de woning. Wel vallen de agrarische verkeerbewegingen weg.

De Broekdijk heeft lage verkeersintensiteit. Die door het wegvallen van de agrarische verkeersbewegingen van deze locatie nog lager wordt.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft een positieve invloed op het aspect parkeren, omdat er geen landbouw voertuigen meer geparkeerd hoeven te worden en er dus voldoende ruimte is voor de al aanwezige parkeersituatie van de bedrijfswoning. Desondanks dient het aspect parkeren goed ingevuld te worden. Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied, in weinig stedelijk gebied dienen 2,4 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, conform de 'Nota Parkeernormen Oirschot 2018'. Derhalve dient op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op eigen terrein is reeds voldoende ruimte om 3 parkeerplaatsen te realiseren.

3.2.3 Ontsluiting

Het voorliggende plan zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Broekdijk.

3.3 Groen

Voorliggend initiatief betreft het aanpassen van de woonfunctie binnen de bestaande bebouwing en na sloop van de bedrijfsbebouwing (met behoudt van maximaal 240 m²). De te behouden bebouwing en direct omliggende gronden zullen conform huidige situatie worden behouden. Zoals te zien op de inrichtingsschets zijn ter afronding van het woonperceel erfhagen opgericht om het natuurperceel af te bakenen.

Voor het planvoornemen is een beplantingsplan opgesteld, bijgevoegd als bijlage 2. De noodzaak tot het opstellen van dit beplantingsplan is nader toegelicht in paragraaf 4.3.5. In dit beplantingsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de aan te planten soorten, oppervlakten en maatregelen, conform de 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen'. De uitvoering en instandhouding van dit beplantingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit wijzigingsplan juridisch geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI is inmiddels in werking getreden en is hiermee de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend initiatief betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De bebouwing en omgeving zal conform huidige situatie worden behouden. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

Conclusie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is niet van toepassing op voorliggend plan.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 1 augustus 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor voorliggend plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder d van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen

In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:

d. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:

    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

ad 1.   Onderhavig planvoornemen voorziet niet in de splitsing in meerdere woonfuncties.  
ad 2.   De agrarische opstallen behorende bij het voormalige agrarische bedrijf worden gesloopt, met instandhouding van maximaal 240 m² (conform gemeentelijk beleid).  

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • verbod uitbreiding veehouderij;
  • attentiezone waterhuishouding;
  • aardkundig waardevol gebied;
  • cultuurhistorisch waardevol gebied;
  • groenblauwe mantel;
  • reservering waterberging;
  • beperking veehouderij;
  • stalderingsgebied;
  • normvrij gebied.

Verbod uitbreiding veehouderij

Het artikel 2.72 IOV stelt dat binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' en 'Beperkingen veehouderij' het beleid gericht is op een afwaartse beweging van de veehouderij. Daarom is in deze gebieden geen toename van de bestaande gebouwen of bestaande bouwwerken toegestaan. Het vervangen van een bouwwerk door een gebouw (of andersom) is ook niet mogelijk. Voorliggend plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Attentiezone waterhuishouding

Het artikel 3.26 IOV stelt dat ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen. Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is. Onderhavig plan omvat geen negatief effect op de waterhuishouding (minder verhard oppervlak). Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Aardkundig waardevol gebied

Het artikel 3.28 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op aardkundig waardevol gebied mede gericht is op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant. In paragraaf 5.2.1 wordt nader op dit aspect ingegaan. Hieruit volgt dat voorliggend plan gericht is op behoud van de aardkundige waarden.

Cultuurhistorisch waardevol gebied

Het artikel 3.29 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op cultuurhistorisch waardevol gebied mede gericht is op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart. In paragraaf 5.2.3 wordt nader op dit aspect ingegaan. Hieruit volgt dat voorliggend plan gericht is op behoud van de cultuurhistorische waarden.

Groenblauwe mantel

Het artikel 3.32 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel zich:

  • strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden;
  • stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden

Middels voorliggend initiatief blijven de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied onaangetast. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Reservering waterberging

Het artikel 3.36 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op reservering waterberging zich mede strekt tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Onderhavig plan zorgt voor een afname van het verhard oppervlak. Hierdoor neemt het waterbergend vermogen ten minste niet af. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Beperking veehouderijen

Het artikel 3.51 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Stalderingsgebied
Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Normvrij gebied

Het artikel 4.6 IOV stelt dat binnen het normvrij gebied geen verplichting geldt voor het waterschap om een genormeerd beschermingsniveau te bieden. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. Verouderde gebouwen worden verwijderd. Er wordt nieuwe bebouwing toegevoegd met een kleinere oppervlakte. Er is daarmee sprake van een compact bouwperceel.
Er heeft een zorgvuldige situering van gebouwen plaatsgevonden binnen het bestaande bouwperceel, waarbij rekening is gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden. Daarnaast worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, gebaseerd op de lagenbenadering.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het wegnemen van leegstaande, verouderde bebouwing;
  • het realiseren van kwalitatief hoogstaande bijgebouwen met in het landschap/gebied passende uitstraling en daardoor een ensemble vormend met het bestaande boerderijgebouw;
  • het realiseren van landschapselementen, die bijdragen aan het landschapstype én de ecologie.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. De wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 4.3.5, waarin het plan aan de gemeentelijke ‘Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 De Nieuwe Woonvisie, De inwoners centraal

De gemeente Oirschot heeft diverse ambities als het gaat om wonen. Derhalve heeft de gemeente ‘De Nieuwe Woonvisie, De inwoners centraal’ opgesteld. Deze visie is vastgesteld op 26 april 2016. De gemeente Oirschot beoogt voor de huidige en toekomstige bewoners te voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente.

De gemeente zet in op het voorzien in voldoende betaalbare en bereikbare woningen voor huidige en toekomstige bewoners. Tevens wordt ingezet op herbestemming en transformatie van bestaande bebouwing en locaties en derhalve de aantrekkelijkheid van Oirschot als woongemeente te behouden en waar mogelijk te vergroten. Hierbij is ruimte voor het realiseren van initiatieven afkomstig vanuit de bevolking, zoals Ruimte voor Ruimte initiatieven. De woonvisie vormt tevens het kader voor prestatieafspraken met woningcorporaties, alsmede voor initiatiefnemers van woningbouwontwikkelingen. De woonvisie wordt uitgewerkt in bestemmingsplannen en andere beleidsdocumenten.

Analyse

Deze ontwikkeling betreft het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning bij staking van het agrarisch bedrijf. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd en een voormalige agrarische bedrijfslocatie wordt duurzaam hergebruikt voor de toekomst.

Conclusie

Deze ontwikkeling past bij het beleid zoals uiteengezet in de Woonvisie.

4.3.2 Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie zet de gemeente Oirschot het gemeentelijke beleid voor de toekomst uiteen. De ‘Omgevingsvisie’ is vastgesteld op 26 september 2017. Dit beleid wordt vastgelegd in acht thema’s en vijf gebieden. De thema’s die in de visie behandeld worden zijn:

  • Natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • Landbouw;
  • Recreatie;
  • Veilige en gezonde woon- en leefomgeving;
  • Economie en werkgelegenheid;
  • Energie, klimaat, water en milieu;
  • Mobiliteit en bereikbaarheid;
  • Basisvoorzieningen.

De gemeente Oirschot is opgedeeld in de volgende vijf gebieden: Oirschot-centrum, Spoordonk, Middelbeers, Oostelbeers en Buitengebied. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Onder de thema’s ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’, ‘Landbouw’ en ‘Recreatie’ is aangeven wat de gemeente Oirschot wil bereiken in het buitengebied.

Deze herbestemming voorziet in het herbestemmen van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarmee zijn de thema’s ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’ en ‘Veilige en gezonde woon- en leefomgeving’ het meest op het plangebied van toepassing.

Voor het thema ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’ zet de gemeente in op het behoud en de duurzame ontwikkeling van de kwaliteiten waarover de natuur, het landschap en de cultuurhistorie van de gemeente Oirschot beschikt. Verandering is onder de juiste voorwaarden mogelijk. Hierbij hanteert de gemeente een regierol op het herstel, behoud en de versterking van kwaliteiten bij het beoordelen van nieuwe initiatieven. Daarnaast wil de gemeente innovatieve ideeën en nieuwe verdienmodellen die bijdragen aan de kwaliteit stimuleren en faciliteren.

Het thema ‘Veilige en gezonde woon- en leefomgeving’ heeft betrekking op het woonklimaat binnen de gemeente. Het beleid met betrekking tot wonen is vastgelegd in de Woonvisie. Deze gaat met name in op kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van wonen. De ‘Omgevingsvisie’ voegt daar voorwaarden met betrekking tot locaties aan toe. De gemeente wil voorzien in een passende en toekomst bestendige woningvoorraad voor huidige en toekomstige bewoners, waarbij onder meer ruimte is voor het ontwikkelen van initiatieven.

Analyse

Zowel voor het thema ‘Natuur, landschap en cultuurhistorie’ als ‘Veilige en gezonde woon- en leefomgeving’ geldt dat de gemeente Oirschot een positieve houding heeft tegenover het realiseren van nieuwe initiatieven. Een initiatiefnemer initieert een plan en krijgt van de gemeente ruimte voor innovatieve ideeën, die aansluiten op de dialoog en bijdragen aan de nieuwe balans in het buitengebied.

Herbestemming van een voormalige agrarische bedrijfswoning bij staking van de bedrijfsvoering is passend binnen de doelen als gesteld in de ‘Omgevingsvisie’ en draagt bij aan realisatie van een nieuwe balans. Het plangebied is niet gelegen op een locatie die kansrijk is voor doorgroei in de landbouw. Met sloop van overtollige bebouwing en aanleg en bescherming van landschappelijke elementen vindt een grote kwaliteitverbetering op deze locatie plaats.

Conclusie

Deze ontwikkeling past bij het beleid zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie.

4.3.3 Landschapskwaliteitplan

De gemeenteraad van de gemeente Oirschot heeft op 19 oktober 2021 het Landschapskwaliteitplan vastgesteld. Het Landschapskwaliteitplan beschrijft de ambitie en gewenste ontwikkelrichting voor de gemeente Oirschot tot circa 2040 met betrekking tot het landschap en de samenhang tussen de verschillende (transitie)opgaven. Het landschapskwaliteitsplan bouwt voort op, onder andere, het Landschapsbeleidsplan uit 1999 en de Uitvoeringsnota Buitengebied in Ontwikkeling uit 2010 en geeft richting aan een gemeenschappelijk en breed gedragen toekomstbeeld. Daarnaast wordt dit landschapskwaliteitsplan gebruikt als instrument om initiatieven voor functieveranderingen te beoordelen.

Landschapsgericht beleid

Aan de hand van de analyse is het landschap onder te verdelen in acht verschillende landschapstypen, elk met een eigen karakter. Door het over elkaar heen leggen van de landschapstypologieën, de opgaven voor de gemeente en de landschapsvisie ontstaan zestien deelgebieden. Deze deelgebieden hebben elk een eigen karakter en mogelijkheden voor transformatie.

Er zijn vier hoofdstructuren van Oirschot: het beekdal van de Beerze, de oude cultuurgronden, de heidelandschappen en de jonge en grootschalige landbouwgronden. Deze hoofdstructuren worden in deelgebieden opgedeeld met het oog op de zes benoemde speerpunten, een veerkrachtige natuur, een robuust landschap, een gekoesterd historisch cultuurlandschap, een ondernemend landschap, een vrijetijdslandschap van formaat, en ruimte voor wonen.

Kleinschalig cultuurlandschap

Het plangebied is gelegen binnen oude cultuurgronden. De oude cultuurgronden bevinden zich in de nabijheid van de oude kernen en bebouwingslinten. Ze kenmerken zich enerzijds door open bolle akkercomplexen en anderzijds door een kleinschaliger landschapspatroon met afwisselend kleine akkers met reliëf, eenmansessen en boerderijen in clusters. De open bolle akkercomplexen worden gekenmerkt door de besloten randzones.

In het kleinschalige cultuurlandschap rondom de oude kernen en bebouwingslinten is landschapsversterking belangrijk. Zichtbare historische lijnen worden versterkt en verdwenen elementen teruggebracht. Het verkleinen en verfijnen van het landschap vergroot de recreatieve waarde én verbetert de biodiversiteit. Verder zien we ruimte voor kleinschalige woningbouw gekoppeld aan de transformatie of sloop van overtollige agrarische bebouwing (Ruimte voor Ruimte en erftransformaties).

Analyse

Het plangebied is gelegen in het deelgebied ‘Op zoek naar een nieuwe balans bij de Groote Beerze'. Het doel van de gebiedsopgave in ‘Op zoek naar een nieuwe balans bij de Groote Beerze' is: ‘Herstel van het natuurlijke beekdalsysteem van de Groote Beerze’. Herbestemming van een voormalige agrarische bedrijfswoning bij staking van de bedrijfsvoering is passend binnen de doelen als gesteld in het Landschapskwaliteitplan, omdat middels deze herbestemming het plangebied landschappelijk wordt ingepast. Daarnaast worden de overige gronden teruggeven aan de natuur, in de vorm van overdracht aan het Brabants Landschap.

Conclusie

Deze ontwikkeling past binnen het gebied en binnen de gebiedsopgave.

4.3.4 Oirschots kwaliteitsmenu, Buitengebied in ontwikkeling: actualisatie beleidskader vrijkomende bebouwing

De gemeente Oirschot het Oirschots kwaliteitsmenu opgesteld. Het buitengebied is volop in ontwikkeling, door afname van het aantal agrarische bedrijven en de vraag naar nieuwe functies. Ook maatschappelijke opgaven zoals klimaatadaptatie, natuur- en landschapsontwikkeling en voorzien in woonbehoefte vragen om een plek in het buitengebied. De gemeente Oirschot heeft beleid opgesteld om ruimte voor ontwikkelingen op bebouwde locaties nadrukkelijker te koppelen aan verbetering van de vitaliteit en kwaliteit van het buitengebied.

Het Oirschots kwaliteitsmenu vervangt de Uitvoeringsnota Buitengebied in Ontwikkeling en vormt een aanvulling op het huidige bestemmingsplan en de Landschapsinvesteringsregeling De Kempen (LIR). De gemeentelijke gebiedsvisies blijven onderdeel van het beleid. De LIR wordt op gemeentelijk niveau aangevuld zodat meer kwaliteitsverbetering wordt bereikt.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling verwacht de gemeente Oirschot van een initiatiefnemer dat er wordt geïnvesteerd in verbetering van de vitaliteit én kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Een ontwikkeling moet: passen bij de draagkracht, identiteit en uitstraling van het Oirschots buitengebied (vitaliteit) én er moet als gevolg van de ontwikkeling een positief kwaliteitssaldo ontstaan (kwaliteit) waarbij de volgende uitgangspunten gelden:

  • behoud van ontwikkelperspectief voor agrariërs;
  • hergebruik van gebouwen en bouwmogelijkheden voor niet-agrarische functies (op dezelfde locatie of elders) zijn mogelijk, als dit bijdraagt aan de vitaliteit en kwaliteit van de omgeving.

De gemeente Oirschot richt zich op álle vrijkomende bebouwing in het buitengebied.

Oirschots kwaliteitsmenu: Wonen

Door de ligging van de gemeente Oirschot binnen de stedendriehoek Tilburg – ’s-HertogenboschEindhoven én een aantrekkelijk landschap is er veel vraag naar woonmogelijkheden. Bij toepassing van het eerder beleid werd de omzetting naar wonen en de bijbehorende kwaliteitsverbetering geremd door de vereiste verhouding tussen sloop en (her)bouw. De gemeente wil met het aangepaste beleid flexibeler omgaan met de te resteren oppervlakte bijgebouwen bij het omzetten naar een woonbestemming. Dit maakt dat het omzetten naar wonen ook aantrekkelijk wordt voor die locaties waar nog kwaliteitsverbetering mogelijk is, maar initiatiefnemers zich eerder geremd voelden door de regeling hiervoor.

Voor agrarische of niet-agrarische bedrijfslocaties die de bedrijfsactiviteiten beëindigen of beëindigd hebben wil de gemeente de transformatie naar wonen zo aantrekkelijk mogelijk maken en dit stimuleren door:

  • vergroting van de oppervlakte bijgebouwen en de inhoud van de woning;
  • verruiming van de mogelijkheden voor extra gebruiksfuncties naast het wonen, zoals beroep en bedrijf aan huis.

Analyse

Binnen het plangebied wordt een voormalige agrarische bedrijfslocatie gesloopt. Alle overtollige bebouwing en verharding wordt gesloopt. In samenhang hiermee worden bijgebouwen tot een omvang van maximaal 240 m² toegestaan. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast. Per saldo is er sprake van een grote kwaliteitverbetering van het landschap.

Conclusie

Dit plan past binnen het Oirschots Kwaliteitsmenu.

4.3.5 Landschapsinvesteringsregeling De Kempen

Een bestemmingsplan/wijzigingsplan buiten bestaand stedelijk gebied dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van het landschap. Daarnaast dient te worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering ook financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Over de wijze van invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt.

Een ruimtelijke ontwikkeling dient te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering dient te passen binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied. Er worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen (extra kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist).
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

De Kempengemeenten, waarbij de gemeente Oirschot is aangesloten, vinden het van belang dat de wijze waarop met de landschapsinvesteringsregeling wordt omgegaan onderling wordt afgestemd. Er wordt daarbij gestreefd naar een zoveel als mogelijk uniforme aanpak, waarbij elke gemeente afzonderlijk accenten kan leggen. Daartoe hebben de Kempengemeenten de ‘Afstemmingsnotitie Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’ opgesteld. Een basisinspanning van 20% van de waardevermeerdering van de grond wordt hierbij redelijk geacht.

Analyse

Deze herbestemming vindt plaats op een bestaande locatie. De gemeente Oirschot hanteert de ‘Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’. Een bestemmingswijziging van ‘Agrarisch’ met een bouwvlak naar ‘Wonen’ met sloop van overtollige bebouwing wordt binnen de Kempengemeenten beoordeeld als een categorie-2 ontwikkeling. Er dient alleen sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing zonder verdere compensatie.

In paragraaf 3.3 is de gewenste landschappelijke inpassing geintroduceerd. Bijlage 2 omvat het landschappelijke inpassingsplan. In dit beplantingsplan worden de gewenste soorten, oppervlakten en maatregelen nader omschreven. Dit landschappelijke inpassingsplan is daarnaast juridisch verankerd in de regels behorende bij dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek; Diverse percelen Smolders omgeving Broekdijk 6 Oost- West en Middelbeers" (7 november 2019, 19090663). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant concludeert dat op het achterterrein onder de klinkerverharding zich menggranulaat bevindt. In dit menggranulaat is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. Ter plaatse van de deellocatie ‘puinhoudende grond’, bevindt zich overwegend zwak puinhoudende grond. In deze grond is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. In de druppelzones van beide schuren (melkveestal en jongveestal) zijn geen respirabele vezels aangetroffen. Ter plaatse van de jongveestal is er een klein stukje asbesthoudend plaatmateriaal in het bodemmonster aangetoond. Nader onderzoek naar asbest is niet noodzakelijk.

Visueel en analytisch zijn er verder geen bijzonderheden, met uitzondering van de toplaag van de slootbodem. Hier is een verhoogd gehalte aan zink aangetroffen, waarschijnlijk als gevolg van cumulatie door zinkhoudende dakgoten. Dit monster is uitgesplitst. In de individuele monsters wordt de Interventiewaarde niet overschreden. Niet verwacht wordt dat er hier een sterke verontreiniging met zink aanwezig is. (Verder) nader onderzoek naar zink ter plaatse van de slootbodem is niet noodzakelijk.

Het grondwater bevat voornamelijk verhoogde gehalten aan barium en plaatselijk verhoogde gehalten met minerale olie en nikkel. Nader onderzoek naar deze parameters is niet noodzakelijk.

Er zijn op basis van dit onderzoek milieuhygiënisch geen belemmeringen aanwezig voor de grondtransactie. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens is de nulsituatie (in het geval van sloop van de opstallen) op de locatie vastgelegd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Gezien het feit dat middels dit planvoornemen geen nieuwe milieugevoelige objecten worden gerealiseerd, is een nadere beschouwing niet aan de orde. Het plan vormt hiermee geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0006.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleidingen die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes met gevaarlijke stoffen die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Daarnaast volgt uit de geurbelastingkaart van de Omgevingsdienst (zie onderstaande afbeelding). Dat een 'zeer goed' woon- en leefklimaat (0 - 3), voor het aspect 'geurhinder veehouderijen' kan worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0007.png"

Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Het planvoornemen betreft de omzetting van een 'voormalige' agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Daarnaast wordt als gevolg van het amoveren van de agrarische bedrijfsopstallen met een oppervlakte van circa 1.736,50 m² bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 240 m² toegestaan. Het betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig (sterker nog de situatie verbeterd door de afname van bedrijfsmatige verkeersbewegingen).

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het CIML (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Andreasstraat; 17278718_16019202'.

Categorie   Grenswaarde   2021   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   12,8   11,2  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   16,7   14,2  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,8   7,3  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 6,9 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Aardkunde

5.2.1.1 Inleiding

Aardkundige waarden geven inzicht in de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied en zijn onvervangbaar. Hoewel deze waarden geen afzonderlijke wettelijke bescherming kennen, is het behoud ervan van belang. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de bescherming van aardkundige waardevolle gebied opgenomen in de Interim Omgevingsverordening.

5.2.1.2 Analyse

Op basis van de provinciale aardkundig waardevolle gebiedenkaart is onderhavig plangebied gelegen binnen het aardkundig waardevol gebied 'Kleine en Groote Beerze, Westelbeersche Broek, Kuikeindsche Heide'. Dit aardkundig waardevol gebied heeft een oppervlakte van 1.277 hectare met een reliëf tot circa 10 meter. De aardkundige betekenis van dit gebied betreft een beekdalgebied met aangrenzend dekzand- en heidelandschap; deels vrij meanderende beken die door Midden-Brabantse dekzandrug breken.

Onderhavig plan betreft enkel de functionele omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Daarnaast wordt een deel van het plangebied ingezet voor een natuurontwikkeling. Middels dit planvoornemen wordt de aardkundige betekenis van dit gebied niet negatief beïnvloedt.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect aardkunde vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Archeologie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.2.2 Analyse

Onderhavig plangebied heeft op de archeologische verwachtingskaart uit 2021 een lage verwachtingswaarde toegekend gekregen. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Cultuurhistorie
5.2.3.1 Inleiding

Als gevolg van de Wet Modernisering Monumentenzorg dient binnen een bestemmingsplan aandacht aan cultuurhistorie te worden besteed. Cultuurhistorie dient gebiedsgericht benaderd te worden, waarbij niet te veel focus op losse elementen ligt, maar meer op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart geeft informatie over de belangrijke cultuurhistorische objecten en structuren binnen de provincie Noord-Brabant.

5.2.3.2 Analyse

SRE Milieudienst heeft het Kempisch erfgoed voor de Kempengemeenten in beeld gebracht en heeft in opdracht van de gemeente een cultuurhistorische inventarisatie verricht.

Conform de erfgoedkaart is voorliggend plangebied gelegen in het cultuurhistorisch ensemble 'Molenbroek Muestermolen'. Dit betreft een ensemble met een hoge en redelijk hoge historisch geografische waarde en een hoge historische groenwaarde, inclusief archeologisch monument.

Het Molenbroek is een breed deel van het dal van de Kleine Beerse bovenstrooms van de strakke dalverenging waarin de al in 1326 genoemde watermolen Muestermolen Middelbeers stond. De dalverenging ontstond omdat de beek daar door de Midden-Brabantse dekzandrug (aardkundige waarde) breekt. Direct ten zuidoosten van dat punt een oude abdijhoeve van Tongerlo. Het Molenbroek strekt een eind tot in de huidige gemeente Eersel. Dit ensemble is daar ook opgenomen, onder nummer E4.001. Het ensemble maakt het noordelijk deel uit van het op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant (2006) als redelijk hoog gewaardeerd aangegeven beekdal van de Kleine Beerse. Deels is het ook natuurreservaat.

Onderhavig plan betreft enkel de functionele omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Middels dit planvoornemen wordt de cultuurhistorische betekenis van dit gebied niet negatief beïnvloedt.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.4 Natuurwaarden
5.2.4.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.4.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Er wordt een agrarisch bouwvlak wegbestemd en daarmee komen de mogelijkheden voor agrarische bedrijfsvoering geheel te vervallen. De woning binnen het plangebied blijft ongewijzigd in gebruik voor één huishouden.

De gemeente Oirschot heeft de Beoordelingsrichtlijn stikstofonderzoek’ vastgesteld. Hierin is voor omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning opgenomen dat hiervoor geen onderzoek is vereist omdat deze ontwikkelingen van beperkte omvang zijn, waarvan op voorhand duidelijk is dat geen negatieve stikstofimpact wordt verwacht. Op grond van ecologische criteria is beoordeeld dat deze ontwikkeling geen significant negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden heeft. Daarbij door het college wordt opgemerkt dat de provincie bevoegd gezag is voor de Wet natuurbescherming. De initiatiefnemer van deze ontwikkeling is zelf primair verantwoordelijk voor het voldoen aan de wettelijke vereisten, hier de Wet natuurbescherming.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Geofoxx een quickscan flora en fauna uitgevoerd: rapport: 'Quickscan flora en fauna Broekdijk 6 te Oostelbeers' (4 april 2022, 20211490/SAST). Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.

Geofoxx concludeert dat:

Algemene zorgplicht

Deze locatie staat al een lange periode leeg waardoor de aanwezigheid van niet strikt beschermde soorten of vrijgestelde soorten, zoals muizen, niet uit te sluiten valt. De soorten vallen onder de algemene zorgplicht waarin aangegeven wordt dat ze niet opzettelijk te doden. Om de schade te minimaliseren voor deze soorten wordt aangeraden om de sloop gefaseerd uit te voeren en om vanaf de wegrichting de weilanden te werkentijdens de sloop. Dit zodat soorten de kans krijgen om via een uitvluchtroute te ontsnappen en niet omsingeld raken.

Broedseizoen en jaarrond beschermde nesten (boerenzwaluw, uil en huismus)

Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van broedvogels wordt grotendeels voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen van 15 maart tot 15 juli uit te voeren. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn (en geen jaarrond beschermde nesten), is overtreding van de wet niet aan de orde.

De locatie is in gebruik als nestgelegenheid voor boerenzwaluw. Boerenzwaluwen keren vaak terug naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan (“categorie V”). Deze soorten beschikken over voldoende flexibiliteit om zich elders te vestigen wanneer de omstandigheden daar aanleiding voor geven. Nader onderzoek naar boerenzwaluw wordt daarom niet nodig geacht.

Op de locatie zijn vele uilenballen waargenomen van de vermoedelijk de kerk- of steenuil. Waarschijnlijk is de locatie in gebruik als nestgelegenheid voor de uil. Uilen gebruiken hun nest gedurende het broedseizoen én buiten het broedseizoen als vaste rusten verblijfplaats. Nader onderzoek dient uit te sluiten wat de functie(s) is/zijn van de locatie voor de uil en hoeveel individuen er zijn op de locatie. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform richtlijnen van de laatste versie van de Soortinventarisatieprotocollen van Netwerk Groene Bureaus. Nader onderzoek naar de steenuil dient uitgevoerd te worden in het voorjaar (februari-april). Mogelijk dient aanvullend hierop een mitigatieplan opgesteld te worden en ontheffing te worden aangevraagd.

Het woonhuis (gebouw 5), en de overkapping (gebouw 4) kunnen mogelijk in gebruik zijn door huismussen, deze staan momenteel niet op de planning voor sloop maar mocht dat wel het geval zijn dan is nader onderzoek naar huismussen noodzakelijk. Dit onderzoek bestaat uit minimaal twee locatiebezoeken in de periode 1 april – 20 juni.

Vleermuizen

Op basis van alleen een quickscan kan niet worden uitgesloten dat de locatie in gebruik is als vaste rust- en/of verblijfplaats voor vleermuizen. Geadviseerd wordt om een nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. Een nader onderzoek naar vleermuizen dient conform het geldend vleermuisprotocol 2021 uitgevoerd te worden met behulp van een batdetector in twee rondes: twee nachtbezoeken en een ochtendbezoek (15 mei - 15 juli) én twee nachtbezoeken (15 augustus -15 oktober). Mogelijk dient aanvullend hierop een mitigatieplan opgesteld te worden en ontheffing te worden aangevraagd.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Geofoxx een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Ecologisch nader onderzoek; Steenuil & Vleermuizen'' (25 oktober 2022; 20211490/NVER). Het onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.

Geofoxx concludeert dat:

Steenuilen

De locatie is in gebruik als nestlocatie voor steenuilen. De sloop kan alleen doorgaan als er voor de start van de werkzaamheden een ontheffing van de wet natuurbescherming wordt aangevraagd. Aangeraden wordt om alvast mitigerende maatregelen te treffen zodat er geen vertraging opgelopen kan worden in verband met de gewenningstijd. Het wordt aanbevolen om een mitigatieplan en een ecologisch werkprotocol op te stellen en de mitigatiemaatregelen door (of onder begeleiding van) een ecoloog te laten uitvoeren.

Er zijn geen waarnemingen gedaan die doen suggereren dat het groen binnen het plangebied essentieel is voor de steenuilen. Deze foerageerden meer buiten het plangebied.

Vleermuizen

Er zijn in de panden drie zomerverblijfsplaatsen en een paarverblijfsplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. De sloop kan alleen doorgaan als er voor de start van de werkzaamheden een ontheffing van de wet natuurbescherming wordt aangevraagd. Aangeraden wordt om alvast mitigerende maatregelen te treffen zodat er geen vertraging opgelopen kan worden in verband met de gewenningstijd. Het wordt aanbevolen om een mitigatieplan en een ecologisch werkprotocol op te stellen en de mitigatiemaatregelen door (of onder begeleiding van) een ecoloog te laten uitvoeren.

Ook dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de vleermuizen niet verstoord mogen worden tijdens de werkzaamheden. Zo kunnen bouwlampen tussen zonsondergang en zonsopkomst vleermuizen verstoren. Bouwlampen kunnen in deze tijdsperiode daarom niet aan staan.

Overige aanbevelingen

Boerenzwaluwen

Boerenzwaluwen betreffen “categorie 5-vogelsoorten”, waarvan de nesten alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit laatste is op de locatie niet van toepassing. Eventueel aanwezige nesten van categorie 5 vogelsoorten zijn in dit geval niet beschermd, aangezien er voldoende nestmogelijkheden aanwezig zijn in de omgeving. Derhalve zijn er geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die jaarronde bescherming rechtvaardigen. Wel is de zorgplicht van toepassing en zullen eventuele maatregelen die het nest kunnen verstoren buiten het broedseizoen van de boerenzwaluw moeten plaatsvinden.

In het onderzoekgebied zijn met uitzondering van de boerenzwaluw geen overige beschermde (of zeer zeldzame) soorten aangetroffen waar tijdens de werkzaamheden rekening mee gehouden moet worden (volgens Wet natuurbescherming). Voor de overige soorten hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden verkregen. Desondanks wordt het navolgende wel aanbevolen om te voldoen aan de Wet natuurbescherming.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies zijn thans mitigerende maatregelen getroffen. De opgehangen vleermuiskasten (aan de Broekdijk) dienen gehandhaafd te blijven. De uilenkasten zijn gesitueerd op een locatie op een grotere afstand van het plangebied. Voorafgaand aan de sloop zal een controleronde, door een gespecialiseerde ecoloog, uitgevoerd worden.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

5.2.4.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap de Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau (Noord-Brabant)
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2022-2027
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2022-2027. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

5.3.2.3 Waterschap De Dommel

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerprogramma 2022-2027
    Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de watertransitie met als doel een toekomstbestendige waterhuishouding in 2050. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Hierbij ligt in tegenstelling tot eerder beleid met name de nadruk op de volgende focuspunten:
    • 1. van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied;
    • 2. van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners worden keuzes gemaakt over meerdere opgaven in een gebied;
    • 3. van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
    De drie Brabantse waterschappen hanteren dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², een toename tussen 500 m² en 10.000 m² en een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m². Voor plannen met toename van het verhard oppervlak met een omvang minder dan 500 m² vereist het waterschap geen compensatie van hemelwaterberging. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

5.3.2.4 Gemeente Oirschot
  • Hemelwaterverordening Oirschot
    Het rioleringsbeleid van de gemeente Oirschot is vastgelegd in de Omgevingsvisie, het Integraal Maatschappelijk Beheerkader (verder IMBK) en het bijbehorend Programma Water en Riolering. Hierin is beschreven hoe de gemeente Oirschot de komende jaren invulling geeft aan maatschappelijke opgaven en beleidsdoelen bij het beheer van de openbare ruimte, waarbij ‘een prettige, veilige en gezonde leefomgeving’ één van de speerpunten is. Het anders omgaan met hemelwater valt hierbij onder het doel Duurzaamheid & circulair en is als volgt omschreven: ‘hemelwater is in principe schoon en wordt bij voorkeur ter plaatse verwerkt door het vasthouden in de bodem, bergen in een wadi of retentievijver of afvoer naar open water.

    Binnen de gemeente Oirschot geldt het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waardoor de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet dient te verslechteren. Daarnaast is de perceeleigenaar in beginsel verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater op eigen perceel. In het buitengebied wordt nieuwbouw aangesloten op druk- of vacuümriolering. De lozing van hemelwater hierop is niet toegestaan. Er is gekozen voor een onderscheid tussen uitbreiding van het bebouwd oppervlak tot 2000 m² en vanaf 2000 m². Ten aanzien van de hemelwaterberging geldt dat deze in het geval van een uitbreiding van het bebouwd oppervlak tot 2000 m² er een bergingseis geldt van minimaal 60 liter per m² bebouwd oppervlak

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn een aantal A- en B-watergangen aanwezig conform de legger oppervlaktewateren zichtbaar op onderstaande afbeelding (bron: waterschap), te weten:

  • BZ83 HO9525 (B-watergang), ten westen van het plangebied;
  • BZ83 HO122 (B-watergang), ten westen van het plangebied;
  • OWL 10654 (C-watergang), ten noorden van het plangebied;
  • OWL 10653 (C-watergang), ten zuiden van het plangebied;
  • BERE 0845 (C-watergang), ten zuiden van het plangebied;
  • BERE 0844 (C-watergang), ten oosten van het plangebied;
  • OWL 10651(C-watergang), ten oosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0008.png"

5.3.3.2 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 0,6 m -mv (bron: NHI data; landelijk hydrologisch model).

5.3.3.3 Waterschapsbelangen

Waarde -Beschermingszone natte natuurparel

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Natte natuurparel'. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige toestand, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied.

Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 240 m² aan bijgebouwen. Middels dit plan wordt het aantal vierkante meters aan bijgebouwen teruggebracht van 1.736,50 m² naar 240 m². Dit zorgt voor het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied.

Attentiezone waterhuishouding

Het plangebied is, conform de IOV, gelegen binnen de aanduiding 'Attentiezone waterhuishouding'. Op basis van artkel 3.26 IOV kent de attentiezone waterhuishouding een basis in de reconstructie- en gebiedsplannen. Het doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Middels onderhavig planvoornemen zal de oppervlakte van de nieuwe te realiseren bijgebouwen kleiner zijn dat de oppervlakte van de gesaneerde bedrijfsmatige opstallen, waardoor sprake is van een afname van verhard oppervlak in het buitengebied. Hiermee heeft voorliggend plan geen negatief effect op de attentiezone waterhuishouding.

Reservering waterberging

Het plangebied is, conform de IOV, gelegen binnen de aanduiding 'Reservering waterberging'. Het artikel 3.36 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op reservering waterberging zich mede strekt tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Daarnaast is het plangebied voor een klein deel (noordwestelijke deel) gelegen binnen de aanduiding 'Regionale waterberging', zoals zichtbaar op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPBGBROEKDIJK6-ONTW_0009.png"

donkerblauw= regionale waterberging, licht blauw= reserveringsgebied waterberging

Onderhavig plan zorgt voor een afname van het verhard oppervlak. Hierdoor neemt het waterbergend vermogen ten minste niet af. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden. Desalniettemin is in samenspraak met het waterschap besloten om het gehele plangebied te voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging'.

5.3.4 Hemelwaterberging

Deze herbestemming heeft een forse afname van bebouwing en verhard oppervlak tot gevolg. Binnen het plangebied wordt zorggedragen voor infiltratie van hemelwater door afvloeiing van het hemelwater in de landschappelijke inpassing. De verhouding groen en woonbestemming biedt hiervoor meer dan voldoende ruimte. Hierbinnen kan het hemelwater vertraagd infiltreren in de bodem.

5.3.5 Afvalwater

Het afvalwater afkomstig van het plangebied wordt ongewijzigd afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Er is sprake van voldoende capaciteit voor het afvoeren van afvalwater.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

6.1 Financieel

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht. Kosten voor het doorlopen van de procedure worden op basis van de legesverordening bij de initiatiefnemer in rekening gebracht. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Ter inzagelegging

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Buitengebied, herziening Broekdijk 6’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

6.3.2 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Hieruit voortkomend zijn een tweetal reacties ontvangen. Deze reacties zijn, samen met een inhoudelijk standpunt, (geanonimiseerd) bijgevoegd in bijlage 6.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 Wro, zoals die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen

  • "Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus" (NL.IMRO.0823.BPBGfaseII2013-VAS2), vastgesteld op 18 juni 2013;
  • ''Buitengebied, correctieve herziening'' (NL.IMRO.0823.BPBGHerziening-VAST) vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 november 2017.

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 240 m² aan bijgebouwen behouden blijft.