Plan: | Buitengebied, herziening Straten 17 Naast |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0823.BPOIStraten17N-VAST |
Het perceel "Straten 17 Naast" in Oirschot heeft een oppervlakte van bijna 6.300 m2 en was agrarisch in gebruik. Op de aanwezige weide staan twee kleine schuren die zullen worden gesloopt en er staat één veldschuur die behouden blijft. Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel één woning te realiseren in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling. De realisatie van een woning ter plaats is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Om medewerking te verkrijgen heeft initiatiefnemer een principeverzoek bij de gemeente Oirschot ingediend. Op 10 maart 2015 heeft de gemeente Oirschot aangegeven onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de realisatie van één ruimte-voor-ruimte woning op deze locatie.
In dit voorliggend bestemmingsplan is deze ontwikkeling getoetst aan het relevant beleidskader en de milieu- en ruimtelijke aspecten en wordt aangegeven onder welke voorwaarden een woning hier kan worden gerealiseerd. Met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van één ruimte-voor-ruimte woning mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt hemelsbreed 1,5 kilometer ten noordoosten van de kern Oirschot. Het plangebied is gelegen aan het lint 'Straten'. Ten zuiden van het plangebied loopt een secundaire weg in de richting van kern Oirschot. De weg Straten leidt in zuidelijke richting naar het buurtschap 'Straten'. Het perceel is gelegen in het buitengebied. Ten noorden en oosten van het plangebied zijn (voormalige) boerderijen aanwezig. Het gebied kent een gemengd gebruik omdat in het lint woon- en agrarische functies aanwezig zijn. De ligging van het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (geel gemarkeerd)(bron: Google Maps)
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013', zie figuur 1.2. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Oirschot vastgesteld op 18 juni 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. Er is geen bouwvlak opgenomen. Voor de veldschuur is een specifieke bouwaanduiding 'veldschuur' opgenomen. In het plangebied zijn daarnaast twee dubbelbestemmingen voor 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Voor een deel van de noordzijde 'Waarde – Archeologie 3' en voor het deel ten zuiden daarvan gedeeltelijk 'Waarde – Archeologie 4'.
In het plangebied gelden daarnaast de volgende gebiedsaanduidingen:
Figuur 1.2 Bestemmingsplan Buitengebied fase II 2013 met markering plangebied (blauw)
In hoofdstuk 2 wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de juridische aspecten van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Situering plangebied
Het plangebied is gelegen aan de historische weg 'Straten' en is gelegen ten zuiden van Straten nummer 17. Aan de noordzijde bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf (schapenhouderij). Medio jaren '70 - '80 is de weg verlegd naar de zuidzijde van het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied, bevindt zich de weg Straten met direct daaraan een veehouderij met melkvee (nummer 16a). De situering van het plangebied is weergegeven op figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied met markering plangebied
Historisch gebruik
Volgens historisch kaartmateriaal uit de periode 1900 - 1928 was de locatie, alsmede de omgeving ervan, destijds in agrarisch gebruik en werd extensief bewoond. Omstreeks 1953 is de onderzoekslocatie bebouwd met een aantal opstallen. Tussen het plangebied en nummer 17 was vroeger een weg gelegen. Omstreeks 1984 is in de weide een vijver gerealiseerd. Het oppervlaktewater is momenteel echter niet meer aanwezig en de vijver is circa zes jaar geleden gedempt. Sindsdien kent de locatie een agrarische functie. In figuur 2.2. is het historisch kaartmateriaal opgenomen.
Figuur 2.2 Historische ontwikkeling omgeving Straten (bron: Econsultancy)
Huidig gebruik
De onderzoekslocatie is momenteel deels in gebruik als paardenweide. In de paardenweide bevindt zich een stal - veldschuur. Verder bestaat de locatie uit ruigtevegetatie, struweel en enkele (fruit)bomen. Langs de zuid- en oostgrens is een houtsingel aanwezig, bestaande uit onder andere zomereik, plataan, es en esdoorn. Tevens bevindt zich hier een drooggevallen afwateringsgreppel. In het noordelijke gedeelte is eveneens een toegangspad gelegen, welke voorzien is van een gebroken puinverharding. In figuur 2.3 zijn foto's opgenomen van de huidige situatie.
a Buitenzijde onderzoekslocatie gezien vanaf het zuidwesten
b Zuidelijk deel van de onderzoekslocatie
c Weidegedeelte
d Stal - veldschuur
e Vervallen open kapschuurtjes in de noordwestelijke hoek
Figuur 2.3 Foto's huidige situatie plangebied (bron: Econsultancy)
Toekomstige inrichting plangebied
Op het perceel is één ruimte-voor-ruimte woning voorzien. Aan de medewerking heeft de gemeente Oirschot enkele voorwaarden verbonden die meegenomen zijn in de plannen. Bijgaand de toekomstige inrichting van het plangebied.
De plannen zijn uitgewerkt in een erfinrichtingsplan waar onder meer in is gegaan op de landschappelijke inpassing, erfinrichting, beplanting. Tevens is een beeldkwaliteitsplan opgenomen. Het volledig erfinrichtingsplan is opgenomen in bijlage bijlage 1 bij de regels. In bijgaande paragraaf enkele hoofdpunten uit het plan.
Uitgangspunten bebouwing
Bij de aanleg van de in-uitrit van het perceel wordt rekening gehouden met bestaande infrastructurele aspecten, waaronder mede begrepen het watersysteem (bijvoorbeeld duikers). Ingrepen in het watersysteem zijn namelijk waterwetvergunningplichtig..
Planbeschrijving: ontwikkeling van een 'erf'.
De initiatiefnemer is voornemens om een deel van de grond in te richten als woonkavel en het resterende deel als paardenwei te blijven gebruiken. Door de positie van de woning op afstand van de weg ontstaat een enigzins atypische woonkavel in de straat. Dit biedt echter tegelijkertijd een kans voor de ontwikkeling van een fraai landschappelijk ingericht perceel gebaseerd op het 'boerenerf'.
Aan een verhard erf vormen de nieuwe woning en de bestaande schuur een samenhangend geheel. Het bestaande pad zal in het oosten van het plangebied gehandhaafd blijven en vanuit Straten toegang bieden tot het nieuwe woonerf. Om het woonerf is de paardenwei gelegen, van elkaar gescheiden door enkele beukenhagen. Het totale perceel is in het zuiden en oosten omzoomd met een stevige eikensingel en in het westen door de bestaande fruitboomgaard. Op figuur 2.4 is het erfinrichtingsplan opgenomen.
Figuur 2.4 Erfinrichtingsplan
Dialoog met omgeving
Over de plannen is een omgevingsdialoog door de initiatiefnemer gevoerd. De direct belanghebbenden zijn geïnformeerd en hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de ontwikkeling. Van de dialoog is een verslag opgemaakt en opgenomen in bijlage 1.
Voor de ontwikkeling is eveneens een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld. De definitieve plannen dienen bij de aanvraag voor omgevingsvergunning hieraan getoetst te worden.
Aansluiting op de omgeving.
De lintbebouwing aan de aanliggende straten bestaat nog steeds hoofdzakelijk uit de traditionele langgevelboerderij. In deze bouwvorm zijn het woonhuis, stallen en opslag van oudsher in één langgerekt gebouw ondergebracht. Oorspronkelijk waren dit houten constructies met lemen wanden en rieten kappen. In de loop der tijd kwamen gepotdekseld hout, baksteen en keramische pannen hiervoor in de plaats. De grote dakvlakken zijn kenmerkend en typeren het rurale karakter van de bebouwing.
De initiatiefnemer is voornemens om in bovengenoemde stijl zijn woning op te richten, als in onderstaand voorbeeld (figuur 2.5).
Figuur 2.5 Referentiebeeld woning, aangedragen door initiatiefnemer.
Beeldkwaliteitsaspecten:
* Architectuurstijl: langgeveltype gebaseerd op de lokale bouwstijl. Dit kan een traditionele of een hedendaagse vertaling zijn. Traditionele verhoudingen, maat, schaal, gevelindeling, detaillering en materiaalgebruik zijn dan van belang.
* Oriëntatie woning: parallel aan de weg.
* Aantal bouwlagen: 1 laag met kap.
* Dakvorm: zadeldak, eventueel gecombineerd met een wolfseinde, of een schilddak.
* Materiaalgebruik gevel: baksteen in aardetinten of gekeimd. Ook (deels) potdekselen is mogelijk.
* Gevelopeningen bij voorkeur in hout.
* Materiaalgebruik dak: keramische pannen in rode- of antraciettint, riet of een combinatie ervan (glanzende pannen zijn niet toegestaan).
* Toevoegingen zoals dakkapellen en schoorstenen:
zij voegen zich voor beiden typen naar de hoofdvorm en komen direct voort uit de gevel en dakvlakken en vormen geen zelfstandige elementen. Ze zijn duidelijk individueel zichtbaar, maar maken in vorm en materialisering sterk onderdeel uit van de hoofdvorm.
* Positionering bijgebouwen:
een bijgebouw is ondergeschikt en staat haaks of parallel achter het hoofdvolume; bij een langgeveltype is een garage in de hoofdmassa opgenomen.
* Uitvoering bijgebouwen:
zij worden als eenvoudige gebouwvormen. Ze zijn ook ondergeschikt aan het hoofdvolume op de kavel. In kleurstelling en materialisering kunnen de bijgebouwen wat afwijken van de hoofdbebouwing, maar passen bij het karakter van het hoofdgebouw.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid dat er geen nationale belangen in het geding zijn.
Besluit Ruimtelijke ordening (2012)
Met ingang van 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied al dan niet kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3). Het realiseren van één woning is in de zin van de ladder duurzame verstedelijking een kleinschalige ontwikkeling. Toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (2011-2014)
De provincie geeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de Structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de 'Structuurvisie RO 2010- partiële herziening 2014' vastgesteld en deze is vervolgens op 19 maart 2014 in werking getreden.
Gebiedspaspoorten
Een specifiek onderdeel van de structuurvisie zijn de Gebiedspaspoorten. Dit is een uitwerking van de
structuurvisie die als een apart document is vastgesteld. De gebiedspaspoorten bevatten de landschapskenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype en hoe
ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het behoud en versterking daarvan. De planlocatie maakt onderdeel uit van het deelgebied "De Kempen". Dit is een groen mozaïeklandschap, dat goed verbonden is met het stedelijk gebied Eindhoven-Helmond. Voor dit deelgebied zijn verschillende ontwikkelingsambities geformuleerd met name voor het landschap. De ontwikkeling van het perceel Straten 17 Naast is kleinschalig van aard en versterkt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zoals is aangegeven in paragraaf 2.2.
Het Groene Woud
Het plangebied ligt binnen de grenzen van nationaal landschap het Groene Woud. Om de samenhang te benadrukken is het belangrijk deze landschappen verder te ontwikkelen, gericht op behoud en waar nodig verbetering van de leesbaarheid (belevingswaarde) van het landschap. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Brabant versterkt. De ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en creëeren van zichtlijnen.
Ligging plangebied
De locatie is gelegen in de 'groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Ook de groene gebieden door én nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel. In de Verordening ruimte zijn nadere regels opgenomen waarin de ontwikkeling van nieuwe functies zijn uitgewerkt. Aangezien hier sprake is van toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is het mogelijk om één woning te realiseren.
Conclusie
Het projectgebied is gelegen in de zone 'groenblauwe mantel'. In de Verordening ruimte zijn nadere regels opgenomen waaraan wordt voldaan. De woning wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. Ten opzichte van de bestaande situatie verbetert de ruimtelijke kwaliteit omdat twee schuren op het perceel worden afgebroken en de locatie wordt ingericht nadat de gronden enige tijd braak hebben gelegen. De ontwikkeling is derhalve in lijn met de Structuurvisie.
Verordening ruimte Noord-Brabant (2014)
Eén van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar ruimtelijke doelen en het borgen van haar ruimtelijke belangen is de Verordening ruimte. De Verordening bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. Op 10 juli 2015 hebben Provinciale Staten de 'Verordening ruimte 2014' vastgesteld en deze is vervolgens op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte komen o.a. de volgende onderwerpen aan de orde:
In de Verordening zijn regels en kaarten opgenomen voor stedelijke ontwikkeling, ontwikkeling intensieve veehouderij, overige agrarische ontwikkelingen en windturbines, water, natuur en landschap, cultuurhistorie en niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied. Voor voorliggend initiatief zijn de kaarten 'stedelijke ontwikkeling' en 'water' van belang. Voor het aspect water wordt verwezen naar de waterparagraaf (4.3) waar ingegaan wordt op het provinciale beleidskader.
Stedelijke ontwikkeling
In de Verordening is in artikel 4.2 bepaald dat een stedelijke ontwikkeling (zoals bouw van nieuwe woningen) uitsluitend plaats mag vindenbinnen bestaand stedelijk gebied. Dat is hier niet het geval, maar aangezien er sprake is van een ruimte-voor-ruimte regeling gelden er andere voorwaarden waardoor realisatie van de woning toch mogelijk is. Deze regeling wordt verderop in deze paragraaf behandeld.
Cultuurhistorie
Het plangebied is onderdeel van een gebied dat is aangeduid als 'Cultuurhistorische vlak' (zie figuur 3.1). Dit betekent dat een bestemmingsplan mede moet zijn gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Tevens moeten er regels gelden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling van het perceel is archeologisch onderzoek verricht. Zie voor de uiteenzetting van het onderzoek paragraaf 4.2. van dit bestemmingsplan.
Het plangebied zelf bevat geen bijzondere historische bebouwing. De gemeentelijke bomenrij die het plangebied omzoomt, blijft behouden zodat de ruimtelijke structuur en het landschapsbeeld ter plaatse behouden blijft.
Figuur 3.1 Fragment Verordening ruimte - kaart cultuurhistorie met aanduiding plangebied (blauw)
Ruimte-voor-ruimte
In afwijking van de regels met betrekking tot wonen kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat. Gedeputeerde Staten hebben hiervoor nadere regels gesteld in de vorm van de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006. In de volgende alinea wordt hier nader op in gegaan.
Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006
De beleidsregel Ruimte voor Ruimte heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door, in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, op passende locaties de bouw van woningen toe te staan in afwijking van de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied. Op 20 december 2005 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de (aangepaste) "Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006" vastgesteld.
De beleidsregel bevat zowel voorwaarden voor de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen (sloopregeling) als voor de locatie waar de Ruimte voor Ruimte-kavels mogen worden gerealiseerd.
De ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte-kavels is direct gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1000 m2 stallen en de bijbehorende milieuwinst mag één Ruimte voor Ruimte kavel worden gebouwd.
Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1000 m2 stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling. Initiafnemer schaft in dat kader een ruimte-voor-ruimte titel aan bij de Ontwikkelingsmaatschappij.
Toetsing aan beleidsregels
In de beleidsregel worden planologische voorwaarden aan Ruimte voor Ruimte-kavels gesteld. Ten behoeve van de realisatie van één ruimte-voor-ruimte woning moet een verantwoording opgenomen te worden die voldoet aan de volgende drie punten:
Het voorliggende plan voldoet op de volgende wijze aan deze drie punten:
Ad 1. De woning wordt landschappelijk ingepast: in paragraaf 2.2 is hier nader op in gegaan.
Ad 2. Initiatiefnemer schaft een bouwtitel aan via de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Hiermee is geborgd dat er mestrechten zijn ingeleverd waarvoor ter compensatie één woning gerealiseerd mag worden.
Ad 3. De woning is gelegen aan de Straten. De gemeente Oirschot heeft beoordeeld dat de locatie de ruimtelijke kenmerken heeft van een bebouwingslint. De woning is hiermee passend op deze locatie. Van een aanzet voor stedelijke ontwikkeling is geen sprake.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Verordening ruimte en de Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006.
StructuurvisiePlus (2004)
In 2004 heeft de gemeenteraad van Oirschot de StructuurvisiePlus vastgesteld. In de structuurvisie is het ruimtelijk beleid van de gemeente Oirschot gebundeld en met elkaar in verband gebracht. Ruimtelijke initiatieven worden aan dit beleid getoetst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een benadering waar niet uitgegaan wordt van een gemeentelijk opgesteld programma voor het aantal te bouwen woningen en hectares bedrijventerreinen, maar waarbij de ruimtelijke kwaliteiten (de “talenten”) van de gemeente in beeld zijn gebracht. Dit op basis van een analyse van de verschillende lagen; de grondlaag (bodem, water), de infrastructuur (wegen, kanalen) en het occupatiepatroon (dorpen, bedrijventerreinen). De verbetering van de samenhang tussen de verschillende lagen is beschreven en heeft geleid tot het vastleggen van de “Duurzame Ruimtelijke Structuur” (DRS) van Oirschot. In de tweede stap zijn de programmatische behoeften in de gemeente bepaald. Deze resultaten van deze twee stappen zijn vervolgens met elkaar in verband gebracht. Uit deze “Confrontatie” is de na te streven ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Oirschot, als basis voor verdere acties bepaald.
Doelstellingen voor ontwikkeling Oirschot
De vastgestelde ruimtelijke en functionele kwaliteiten en de gesignaleerde ontwikkelingskansen vormen de basis voor de verdere gemeentelijke beleidsvorming. In de structuurvisie zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
Uitgangspunt bij alle toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zijn behoud en herstel van cultuurhistorie, duurzaam omgaan met watersystemen en zuinig en waar mogelijk meervoudig ruimtegebruik.
Toetsing woning Straten 17 Naast
De ontwikkeling van de woning is een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de Straten. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor dit een verdere versterking is van het overwegend agrarisch gebied. Op onderstaande 'strategiekaart landelijk gebied' is de omgeving van het plangebied aangeduid met een 'accent recreatie'. De ontwikkeling zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering ter plaatse waardoor de recreatieve beleving van het gebied versterkt wordt.
Figuur 3.2. Strategiekaart landelijk gebied (bron: StructuurvisiePlus (2004) met markering plangebied
(blauw)
Conclusie
De realisatie van de woning draagt bij aan de versterking van het buitengebied van Oirschot. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt. De plannen zijn in lijn met de StructuurvisiePlus.
Uitvoeringsnota “Buitengebied in Ontwikkeling”
De primaire doelstelling van de uitvoeringsnota is dat de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden en waar mogelijk versterkt. Dit kan door het stimuleren van economische functies in het buitengebied, die tevens zorgen voor een duurzaam beheer en behoud van gebiedseigen kwaliteiten en passen bij de functies van het landelijke gebied (landbouw, natuur, landschap en recreatie).
De uitvoeringsnota richt zich op de uitbreiding van ontwikkelingsmogelijkheden in bebouwingsconcentraties. Binnen de bebouwingsconcentraties worden nieuwe mogelijkheden geboden voor bouwen en gebruik. Daaraan worden de reguliere voorwaarden verbonden dat de nieuwe ontwikkeling ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar moet zijn. Aanvullend aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling moet sprake zijn van kwaliteitswinst voor het landelijke gebied. Deze kwaliteitswinst kan op allerlei manieren vorm worden gegeven. Het kan bijvoorbeeld gaan om de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, de aanleg van natuur en landschap, het ontwikkelen van duurzaamheidprojecten, het treffen van toeristisch-recreatieve voorzieningen of het behoud van (de beleving van) cultuurhistorische waarden.
Locatie Straten 17 Naast
De locatie Straten 17 Naast is geen onderdeel van een bebouwingsconcentratie, zodat strikt genomen niet wordt voldaan aan het beleid zoals vastgelegd in de uitvoeringsnota. Maar de locatie behoort wel tot het lint met gemengde bebouwing langs de Staten, zodat het college van B&W heeft besloten af te wijken aangezien het toepassen van de strikte beleidsregel. In de afweging is door het college het volgende gesteld:
Conclusie
Op basis van de afwijkingsmogelijkheid geeft het college aan medewerking te willen verlenen voor de realisatie van de woning op de Straten 17 Naast. De kwaliteitsdoelen zoals verwoord in de uitvoeringsnota Buitengebied in Ontwikkeling worden hierbij betrokken en meegenomen in de planontwikkeling.
Welstandsnota (2010)
De gemeenteraad van Oirschot heeft in 2010 de nieuwe welstandsnota vastgesteld. In de welstandsnota zijn regels en uitgangspunten opgenomen waaraan nieuwe bebouwing moet voldoen. In de welstandsnota is de gemeente in meerdere gebieden opgedeeld waar verschillende welstandsregimes gelden. De plannen voor de realisatie woning dienen getoetst te worden aan de welstandsnota.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging naar wonen. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen. Vanuit dat oogpunt moet voor de ontwikkelingslocatie bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek
Om de bodemkwaliteit te beoordelen heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek verricht. In bijlage 2 is het volledig onderzoek opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden
volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese
dat de bodem niet verontreinigd is. De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, matig fijn zand en is bovendien plaatselijk tot maximaal 1,3 m -mv zwak humeus en/of oerhoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend en /of zwak grindig.
Ter plaatse van het noordelijke en westelijke deel van de onderzoekslocatie is een puinlaag waargenomen tot maximaal 0,35 m -mv. De bodem op dit deel van de locatie is verder tot maximaal 1,0 m-mv zwak tot sterk baksteenhoudend. Zeer plaatselijk is op het traject 0,5-0,6 nog een laag bestaande
uit volledig baksteen waargenomen. Op het maaiveld van dit puinpad is bovendien een plaatje asbestverdacht materiaal aangetroffen.
De zintuiglijk verontreinigde bovengrond (0-0,5 m -mv) is ter plaatse van het pad op het meest westelijke deel van de locatie sterk verontreinigd met koper en zink, alsmede licht tot matig verontreinigd met cadmium, lood en/of kobalt. De zintuiglijk schone ondergrond op dit deel van delocatie is tot (minimaal) 1,0 m -mv eveneens sterk verontreinigd met koper, lood en zinken licht verontreinigd met cadmium. Verder zijn in de zintuiglijk verontreinigde bovengrond nog lichteverontreinigingen met cadmium en PAK aangetroffen. In de zintuiglijk schone bovengrond zijn geenverontreinigingen aangetroffen. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn, met uitzondering van het meest westelijke deel van de locatie, geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De aangetroffen zintuiglijke verontreinigingen in de bodem ter plaatse van het toegangspad op hetnoordelijke en westelijke deel van de locatie, alsmede de aangetroffen zwakke tot sterke verontreinigingen in de bodem ter plaatse (met name het westelijke deel van de locatie), doen vermoeden dat de voormalige verhardingslaag behalve uit kiezel, ook mogelijk uit baksteen en/of puin moet hebben bestaan, alsmede uit zinkassen. Deze lagen zijn bij de graafwerkzaamheden in januari/februari 2015 ontgraven en vermoedelijk verstoord in de bodem terug gebracht.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt verworpen. Econsultancy heeft geadviseerd om op termijn een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met zware metalen ter plaatse van het puinpad op het westelijke deel van de locatie. In het kader van de bestemmingsplanwijziging en voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie, bestaan voor het overige terreindeel géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen (functiewijziging naar wonen).
Het nader onderzoek naar de bodemkwaliteit van het puinpad op het westelijke deel van de locatie is inmiddels in gang gezet. Voor vaststelling van het bestemmingsplan worden de resultaten verwerkt in (de toelichting van) het bestemmingsplan.
Asbest
Op het maaiveld op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie is asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Na analyse bleek het geanalyseerde plaatmateriaal asbesthoudend te zijn (10-15% chrysotiel asbest en 5-10% crocidoliet asbest, beide hechtgebonden).
Gelet op het feit dat het asbestverdachte materiaal los op het maaiveld is aangetroffen, suggereert dat dit ná de werkzaamheden in februari 2015 daar terecht is gekomen. Het aangetroffen asbestverdachte materiaal is dan ook zeer vermoedelijk afkomstig van werkzaamheden die door de eigenaar in het voorjaar van 2015 zijn uitgevoerd ter vervanging van twee losse asbestplaten op de bebouwing. Aangezien verder zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen en het feit dat van het aangebrachte puingranulaat een productcertificaat aanwezig is (totaal gewogen gehalte aan asbest bedraagt minder dan 100 mg/kg), gaat Econsultancy er van uit dat dit een op zichzelf staande waarneming betreft. Een verkennend onderzoek asbest in puin betreffende de in 2015 aangebrachte puinlaag wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Echter, Econsultancy adviseert wel een verkennend onderzoek asbest in bodem (conform de NEN 5707) uit te voeren ter plaatse van de oorspronkelijke bodem met verhardingslaag welke in 2015 verstoord in de bodem is teruggebracht. Deze voormalige verhardingslaag heeft vermoedelijk bestaan uit kiezel en mogelijk ook uit baksteen, puin en zinkassen en betreft het traject 0,5-1,5 m -mv. Deze verdachte bodemlaag bevindt zich momenteel onder de in 2015 aangebrachte puinlaag.
Het nader onderzoek naar asbest in de bodem van het puinpad op het westelijke deel van de locatie is inmiddels in gang gezet. Voor vaststelling van het bestemmingsplan worden de resultaten verwerkt in (de toelichting van) het bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt geadviseerd nader onderzoek te verrichten naar de aard en omvang van de geconstateerde verontreining met zware metalen aan de westzijde van het plangebied en de mogelijke aanwezigheid van astbest. In het kader van de bestemmingsplanwijziging en voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie, bestaan voor het overige terreindeel géén belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen (functiewijziging naar wonen). De resultaten van de aanvullende onderzoeken worden voor vaststelling verwerkt in het bestemmingsplan.
Omgevingsdienst Zuidoost-brabant
De omgevingsdienst heeft de uitgevoerde onderzoeken bodem- en astbestonderzoeken beoordeeld. Uit de beoordeling volgt dat de opzet en uitvoering van de onderzoeken voldoen.
uit de resultaen van het onderzoek blijkt dat twee vlekken binnen het plangebied sterk verontreinigd zijn (circa 293 m²). De Omgevingsdienst geeft aan, dat gezien de aard en omvang van de verontreiniging een omgevingsvergunning pas kan worden verleend nadat deze locatie is gesaneerd (belemmering). Bij het saneren volstaat het doen van een BUS (besluit Uniforme Saneringen)-melding.
Toetsingskader
Monumentenwet 1988
In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures. Negen gemeenten in de Kempen hebben een gezamenlijke erfgoedkaart opgesteld waaronder Oirschot.
Onderzoek
Archeologische erfgoedkaart
Volgens de erfgoedkaart ligt het zuidelijke deel van het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 4) en het noordelijke deel van het plangebied in gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern (categorie 3) (zie figuur 4.1). Binnen het plangebied liggen geen 'AMK-terreinen' die opgenomen zijn op de Archeologische Monumentenkaart.
Figuur 4.1 Fragment Archeologische erfgoedkaart van de Kempen, gemeente Oirschot met aanduiding
plangebied (rood)
Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern.
Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een grote kans op archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden vanwege de verwachte concentratie van historische nederzettingen. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting.
In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van de mogelijkheid van een hoge concentratie historische nederzettingen en dus ook een hoge verwachting van archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is hier dus ook groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld.
Inventariserend veldonderzoek
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend door Econsultancy een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het totale onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
De bodem is in het hele plangebied opgehoogd met een 30 tot 60 cm dikke ophogingslaag. Onder deze laag bevindt zich het oorspronkelijke bodemprofiel bestaande uit een AC-horizont, dat in het verleden mogelijk is afgetopt. De bodem in het plangebied bestaat uit matig fijn, matig siltig dekzand. De donker grijs bruine A-horizont gaat met een beige grijs gevlekte cultuurlaag over in de C-horizont bestaande uit fijn, matig siltig grijs zand. De top van de C-horizont is licht verstoord door een dunne (5-10 centimeter) cultuurlaag. Onder deze laag kunnen zich nog archeologische resten in situ bevinden. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals deze in het bureauonderzoek is vastgesteld, blijft gehandhaafd.
Selectieadvies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Bovenstaand betreft een selectieadvies, opgesteld door Econsultancy. Het selectieadvies dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (gemeente Oirschot). Na beoordeling wordt door het bevoegd gezag een selectiebesluit genomen.
Conclusie
De gronden blijven vooralsnog voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Na reactie van het bevoegd gezag op het concept rapport kan besloten worden of vervolgonderzoek noodzakelijk is (selectiebesluit). Indien uit het aanvullend onderzoek of het selectiebesluit blijkt dat de grond kan worden vrijgegeven, kunnen de dubbelbestemmingen voor de archeologische waarden verwijderd worden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer zal in een vroeg stadium overleg voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden na het overleg verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerplan 2016-2021 ('Waardevol Water') beschrijft de doelen van waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan 2016-2021 en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijk ontwikkelingen. daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme innovatieve oplossingen voor complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:
Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl
Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de Keur Waterschap De Dommel 2015. De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater.
De verboden in de Keur zijn onder andere:
De verplichtingen in de Keur zijn onder andere:
Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.
Waterschap De Dommel hanteert het principe Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO). Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied. Concreet betekent dit dat:
Gemeentelijk beleid
De gemeente Oirschot heeft samen met haar waterpartners (Waterschap De Dommel, Brabant Water en de Provincie Noord-Brabant) het Waterplan Oirschot opgesteld. In dit waterplan zijn de volgende thema's benoemd:
Deze thema's zijn erop gericht om bij ruimtelijke ingrepen en maatregelen een duurzaam watersysteem in Oirschot te realiseren. Regenwater wordt daar waar het valt vastgehouden of geborgen. Bij (her)inrichtingen wordt gekeken naar de mogelijkheden om water meer de ruimte te geven zodat problemen niet meer op de omgeving worden afgewenteld.
Voor uitbreidingen op perceelsniveau, denk aan opstallen, schuren in het buitengebied gelden dezelfde uitgangspunten en regels als bij in- en uitbreidingen in de bebouwde omgeving.
Vanwege de beschikbare ruimte in het buitengebied wordt het niet aansluiten van verhard oppervlak bij deze plannen een uitgangspunt. De particulier krijgt het advies mee om op eigen terrein maatregelen te treffen om het water op te vangen en vast te houden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Straten te Oirschot en bestaat in de huidige situatie uit akkerland. Op het perceel is geen verharding aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit enkeerdgronden met fijn zand. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert van 0,4 tot 0,8 meter onder maaiveld, en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand 1,2 meter onder maaiveld is gelegen. Het maaiveld ter plaatse bedraagt circa 14 meter + NAP.
Waterkwantiteit
Aanwezigheid oppervlaktewater: langs zowel de oost- als zuidzijde van het plangebied zijn respectievelijk een A- als een B-watergang gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Kern-/beschermingszones: het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op de riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woonperceel van circa 6.270 m². Ongeveer 25% van dit perceel zal verhard worden ten gevolge van bebouwing en verharding. In totaal wordt hiermee circa 1.450 m² verharding toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Conform het beleid van het waterschap zijn ontwikkelingen met een toename in verharding tot 2.000 m² vrijgesteld van het verbod op afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Echter in het kader van het hydrologisch neutraal ontwikkeling wordt wel een beperkte bergingsvijver gerealiseerd zodat berging van het hemelwater op eigen perceel kan plaatsvinden en het hier vervolgens zal infiltreren. In de uitwerking ervan wordt rekening gehouden met berging boven het gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de realsatie van een noodoverloop zodat er geen wateroverlast ontstaat.
Voor wat betreft de aanleghoogte van de woning wordt rekening gehouden met de toegestane bebouwingsregeling in het bestemmingsplan (standaardregeling binnen de gemeente) en de beschikbare en gewenste ontwateringsdieptye ter plaate.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem zullen duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Langs de zuid en oostzijde van het perceel zijn watergangen gelegen. De bebouwing zal op voldoende afstand gerealiseerd worden. vanuit het keur geldt als vereiste dat de bebouwing op ten minste 5 meter vanuit de insteek van de A-watergang moet zijn gelegen (beschermingszone). Binnen deze strook is bebouwing in principe niet toegestaan. Obstakels worden getoetst aan de beleidsregels van het Keur en in de waterwetvergunning wordt getoetst wat wel of niet mogelijk is.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Bij de uitvoering van de aansluiting van de woning op het rioleringstelsel zal rekening worden gehouden met het bepaalde in het gemeentelijke rioleringsplan c.q. de van toepassing zijnde gemeentelijke beleidsregels. De uitwerking zal in overleg met de gemeente nader vormgegeven worden.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied betreft een agrarisch perceel dat grotendeels in gebruik is als paardenweide. Daarnaast is de locatie bebouwd met een schuur/stal en vervallen open kapschuurtjes. Verder bestaat de locatie uit ruigtevegetatie, struweel en enkele (fruit)bomen. Langs de zuid- en oostgrens is een houtsingel aanwezig, bestaande uit onder andere zomereik, plataan, es en esdoorn. Tevens bevindt zich hier een drooggevallen afwateringsgreppel.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een ruimte-voor-ruimte woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.
1. Geomorfologische waarden en processen
2. Waterhuishouding en waterkwaliteit
3. Natuurkwaliteit en areaal
4. Rust en stilte
5. Donkerte en openheid
6. Landschapsstructuur
7. Belevingswaarde
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000-gebied.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en is op ruim 5 kilometer ten noordwesten van het plangebied gelegen. Op circa 600 meter afstand is een ecologische verbindingszone aanwezig.
Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft een zeer beperkte verkeersgeneratie tot gevolg. Door de relatief grote afstand (> 5 kilometer) tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden is dit verkeer ter plaatse van deze gebieden reeds opgenomen in het heersende verkeersbeeld, zodat tevens geen sprake is van een toename van stikstofdepositie in de natuurgebieden. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.
De ontwikkeling is tevens niet van invloed op het functioneren van het buiten het plangebied gelegen gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: kaartbank provincie Noord-Brabant)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan flora en fauna (zie bijlage 3). In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | Egel, mol, konijn, rosse woelmuis Bruine kikker, gewone pad |
nee | |
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | - | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | Gewone grootoorvleermuis, dwergvleermuis foerageergebied vleermuizen |
ja, indien schuur gesloopt wordt | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus steenuil |
ja, indien schuur gesloopt wordt |
Op basis van onderhavige quickscan dient duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aanwezigheid van de steenuil nabij de onderzoekslocatie of de onderzoekslocatie dient bij voorbaat steenuil-vriendelijk te worden ingericht. De eventuele aanwezigheid van de steenuil vormt dan ook geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient voor aanvang van de werkzaamheden met betrekking tot de schuur duidelijk te zijn of hier nestlocaties van de huismus en/of verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Mede door het behoud van de (potentiële) nest- en verblijfplaatsen en ontzien van gevoelige periodes kan overtreding van de Flora- en faunawet vervolgens worden voorkomen. De mogelijk aanwezige nest- en verblijffuncties van de betreffende beschermde soorten vormen eveneens geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Indien nesten en verblijfplaatsen toch niet kunnen worden behouden en de aanwezigheid is aangetoond, dan kunnen middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing, de werkzaamheden alsnog worden uitgevoerd.
Update planontwikkeling
Ten tijde van het uitvoeren van de quickscan was het de bedoeling dat de veldschuur aangepast zou worden. Initiatiefnemer heeft besloten geen aanpassingen te doen aan de schuur waardoor mogelijk aanwezige soorten als huismus en/of verblijfplaatsen van vleermuizen niet verstoord worden. Hiermee zijn er voor wat betreft ecologie geen belemmeringen voor het realiseren van de woning.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. Ten opzichte van het uitgevoerde onderzoek wordt de veldschuur in huidige vorm behouden waardoor verstoring van huismus en/of vleermuis niet aan de orde is. Het plan is uitvoerbaar.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij (agrarische)bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Wet geurhinder en veehouderij
Daarnaast geldt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.2 Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ |
max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 meter t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m eter t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 meter t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 meter t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. In de Verordening geurhinder en veehouderij Oirschot 2012, vastgesteld op 28 februari 2012, is voor het buitengebied een geurnorm opgenomen van max. 10,0 ouE/m³. Deze norm wordt gehanteerd voor de toetsing van voorliggend initiatief.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
De definitie van een geurgevoelig object is als volgt: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn de agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek
Ten zuidoosten van het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig. Dit betreft een agrarisch bedrijf met melkvee. Conform de VNG-brochure geldt hier een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk/buitengebied. Het maatgevende aspect betreft hier geur. Voor de overige aspecten bedraagt de richtafstand maximaal 30 meter. Voor het aspect geur geldt echter de Wet geurhinder en veehouderijen voor een dergelijke inrichting. De VNG-brochure betreft hier een eerste toetsing, de Wet geurhinder en veehouderijen gaat hier verder op in. Conform de Wet geurhinder en veehouderijen geldt voor melkvee geen geuremissie, maar een richtafstand van 50 meter ten opzichte van geurgevoelige functies buiten de bebouwde kom. Indien de richtafstand van de geuremissiepunten van de inrichting ten opzichte van het bouwvlak van de te realiseren woning gerespecteerd wordt, is het aspect geur voor dit bedrijf niet relevant voor de ontwikkeling.
Het object aan de Pallande 1b te Oirschot betreft een varkenshouderij, waaronder behorende een bedrijfswoning, alsmede agrarische bedrijfsgebouwen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is voor één Ruimte-voor-Ruimte woning artikel 5 in beginsel niet van toepassing, waardoor de afstand van gevel tot gevel van het dierenverblijf tot de buitenzijde van het geurgevoelige object mogelijkerwijs niet getoetst zou dienen te worden. Echter waren de gronden behorende tot het plangebied niet in gebruik als veehouderij, waardoor de beoogde woning bestempeld dient te worden als een regulier geurgevoelig object.
Op grond van artikel 5 van de Wet geurhinder en veehouderij dient de afstand tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van de nieuw op te richten woning minimaal 25 meter te bedragen, aangezien het plangebied gelegen is buiten de bebouwde kom. Gelet op de ruime afstand tussen de gevel van de agrarische bedrijfsgebouwen en de beoogde woning van circa 275 meter is voldaan aan het vereiste.
Op grond van de Verordening geurhinder en veehouderij Oirschot 2012 geldt de maximale geurbelasting ter plaatse van de nieuw op te richten woning 10,0 ouE/m³ mag bedragen, vanwege de ligging in een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom. Gelet op reeds uitgevoerde onderzoeken, waaronder onderzoek naar de geurbelasting ten behoeve van het wijzigingsplan “Straten 17” kwam naar voren dat de totale geurbelasting ter plaatse van de Straten ver onder de norm van ouE/m³ bleef. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 5. In voorgaand geuronderzoek zijn vanzelfsprekend tevens de opstallen en diens invloed aan de Pallande 1B te Oirschot betrokken. Daar komt bij dat er in de nabijheid van het object aan de Pallande 1b te Oirschot meerdere geurgevoelige objecten zijn gelegen op relatief kortere afstand, waardoor de beoogde ontwikkeling van minder grote invloed zal zijn op het toetsingskader omtrent de ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de te realiseren woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig en rondom het plangebied vindt tevens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of over het water. Ten oosten van het plangebied is echter wel een buisleiding gelegen. Dit betreft een buisleiding met een inventarisatieafstand van maximaal 190 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot de leiding van circa 520 meter vormt de leiding geen belemmering voor de ontwikkeling en heeft de ontwikkeling geen effect op het plaatsgebonden risico of de hoogte van het groepsrisico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten via de Straten. Deze weg is gelegen buiten de bebouwde kom en kent een snelheidsregime van 80 km/uur. De Straten sluit in zuidelijke richting aan op de Bestseweg. Deze weg is de verbinding tussen de kernen Oirschot en Best. De Straten heeft een gemengd profiel waardoor fietsers tevens gebruik maken van de hoofdrijbaan.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Voor de verkeersgeneratie is uit gegaan van 1 vrijstaande woning. De verkeersgeneratie bedraagt dan 8,2 mvt/etmaal op basis van publicatie 317 van het VROW. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Straten en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
De parkeerbehoefte voor de woning bedraagt 2,4 parkeerplaatsen. Parkeren wordt op eigen terrein opgevangen. Er is op het perceel voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerplekken.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.
Wegverkeerslawaai
Nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L dayevening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Onderzoek
De maximum snelheid op Straten is 80 km/uur. De verkeersintensiteit is echter laag. De woning zal op een afstand van circa 30 meter van de weg Straten gerealiseerd kunnen worden. De gemeente Oirschot beschikt over een geluidniveaukaart. De gemeente toetst planologische ontwikkelingen aan deze geluidkaart voor wat betreft de geluidbelasting op de gevels van woningen. Volgens de geluidniveaukaart van de gemeente Oirschot zal de geluidbelasting op de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden. Zodoende hoeft voor de woning geen hogere waarde te worden aangevraagd.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (blauw) t.o.v. geluidszones wegen (bron: Geluidskaart gemeente Oirschot)
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Wet milieubeheer
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3. Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt 25,5 µg/m³, voor fijnstof (PM10) bedraagt dit maximaal 23,4 µg/m³, en voor PM2,5 bedraagt dit maximaal 15,3 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 13 dagen. In afbeelding 4.4 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.
Figuur 4.4 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de te realiseren woning het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het zeer kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het plangebied bestaat uit het perceel Straten 17 Naast. Voor het plangebied geldt één bestemming 'Wonen'. Het bouwvlak ten behoeve van de woning is gedetailleerd vastgelegd. De overige regels binnen de bestemming zijn flexibel opgesteld.
In het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Straten 17 Naast is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan.
Uitgangspunt is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn daarnaast eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
De in het plangebied aanwezige bestemming 'Wonen' bestaat uit een bestemmingsvlak met een nader aangeduid bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar het specifieke gebruik voor de bestemming is toegestaan. Het bouwvlak is het op de plankaart aangeduide gebied waar gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd.
Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder bijvoorbeeld de bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. In het bestemmingsplan is hier geen gebruik van gemaakt.
Aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. In dit bestemmingsplan is vanwege de ligging nabij een veehouderij een bouwaanduiding opgenomen voor het uitsluiten van woongebouwen in het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten'.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Deze worden hieronder toegelicht.
Begrippen (artikel 1)
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Het hoofdstuk bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan. Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.
Wonen (artikel 3)
Deze bestemming is gegeven aan het gehele perceel. Er is een bouwvlak opgenomen voor de realisatie van één woning. Vanwege de flexibiliteit is de maat van het bouwvlak niet strak neergelegd, maar is rekening gehouden met de contour waarbinnen geen woningen opgericht mogen worden en de zijdelingse perceelsgrens van 10 meter. In de regels zijn beperkingen opgenomen met betrekking tot de oppervlakte en inhoud van de woning en bijgebouwen.
In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 3.5.1 onder g) om er voor te zorgen dat de erfinrichting wordt gerealiseerd overeenkomstig het vastgestelde erfinrichtingsplan.
Waarde - Archeologie (artikel 4 en 5)
Een deel van de gronden binnen het plangebied is bestemd als Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4, ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. In de regels is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met respectievelijk een oppervlakte van > 250 m² en > 500 m² dan wel een diepte van meer dan 0,3 meter respectivelijk 0,5 meter beneden maaiveld.
Artikel 6 t/m 11
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen en gebruik. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene afwijkingsregels, afwijkingsregels van gebruik en algemene wijzigingsregels.
Artikel 12 en 13
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het bestemmingsplan voorgeschreven.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden vastgesteld welke kosten de gemeente en de initiatiefnemer op zich neemt. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. De initiatiefnemer en de gemeente sluiten een anterieure overeenkomst gesloten waar ook het kostenverhaal in is geregeld. Conclusie is dan ook dat er geen exploitatieplan behoef te worden opgesteld. Voorliggend plan is economisch uitvoerbaar.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden.
Reacties zijn ontvangen van Waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant. heronder ordt kort ingegaan op deze reacties. beide reacties zijn integraal als bijlage bij de toelichting gevoegd. van overige instanties zijn geen reacties ontvangen danwel reacties waarbij wordt ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling.
Waterschap De Dommel
Het Waterschap verzoekt het begrip 'waterhuishoudkundige voorzieningen' aan te passen. Tevens wordt verzocht met een aantal zaken rekening te houden, te weten:
Provincie Noord-Brabant
De provincie geeft aan in te kunnen stemmen met de voorgestane ontwikkeling op de locatie Straten Naast nr. 17.
Verzocht wordt de landschappelijke inrichting van het erfinrichtingsplan planologisch-juridisch te borgen inde regels van het plan. Tevens wordt verzocht de verworven bouwtitel van het plan overeenkomstig artikel 6.8, vierde lid van de Verordening Ruimte 2014 in de verantwoording van het bestemmingsplan op te nemen.
Aan beide verzoeken is in het ontwerpbestemmingsplan gehoor gegeven. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 3 (bestemming Wonen) met betrekking tot strijdig gebruik en tevens is de bij de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-ruimte verworven bouwtitel opgenomen in bijlage 8 van de toelichting.
De reacties van de verschillende instanties zijn, voor zover relevant en toepasbaar, verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarop betrekking hebbende stukken heeft in het kader van de wettelijk vastellingsprocedure gedurende 6 weken ter inzage gelegen vanaf 1 september 2016, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Dit is op 31 augustus 2016 gepubliceerd in het Oirschots weekjournaal, de Staatscourant en de gemeentelijke website.
Zienswijzen
Tijdens de termijn van de ter inzage ligging zijn 2 schriftelijke zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Deze zijn samengevat in een 'nota zienswijzen' waarbij de essentie is weergegeven (zie bijlage 9). Vervolgens is de zienswijze beantwoord waarbij de gehele zienswijze in ogenschouw is genomen. De 'nota zienswijzen' is opgenomen als bijlage 9.
Bij vaststelling van het bestemmingsplan is over de ingebracht zienswijzen door de gemeenteraad een standpunt ingenomen.
Op 20 december 2016 is naar aanleiding van de 'Nota van zienswijzen' het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. Het perceel kadastraal bekend gemeente Oirschot, sectie M, nummer 564, in eigendom van het waterschap, is buiten het plangebied gelaten.
Het raadsbesluit is opgenomen als bijlage 10.