direct naar inhoud van 3.4 Water
Plan: Tuincentrum Eeneind
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPTuincentrEeneind-D002

3.4 Water

3.4.1 Algemeen

In 2007 is een watertoets uitgevoerd voor onderhavige ontwikkeling. In dit kader zijn in overleg met betrokken waterbeheerder de gevolgen, voorwaarden en ruimtelijke consequenties voor water en het te doorlopen afstemmingsproces in beeld gebracht.

Deze waterparagraaf gaat in op het water- en rioleringssysteem van het terrein. Achtereenvolgens wordt kort de bodemopbouw, de waterhuishouding en de riolering in de oorspronkelijke en in de huidige situatie beschreven. Vervolgens wordt aangegeven aan welke eisen het riolering- en watersysteem op de locatie moet voldoen.

In hoofdstuk 4 (Planbeschrijving) wordt het watersysteem op hoofdlijnen beschreven.

3.4.2 Historische ontwikkeling

In de oorspronkelijke situatie, voor realisatie van de stortplaats, lag het afgewerkte terrein 1,5 à 2,0 meter boven het oorspronkelijk maaiveld. Volgens historische gegevens was ter plaatse tot een diepte van 3,0 à 4,0 m-mv leem ontgraven. Ten noordoosten van de locatie bevindt zich een bosgebied waar een deel van de voormalige steenfabriek heeft gestaan. Bekend is dat het terrein afliep vanaf de spoorlijn (NAP +19,5 meter) richting de Collse Hoefdijk (NAP +18,0 meter). Het terrein was geaccidenteerd, mogelijk als gevolg van leemwinningen.

3.4.3 Bodemopbouw en geohydrologie

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat vanaf maaiveld tot circa 23 m-mv een deklaag (Nuenen Groep) aanwezig is, bestaande uit leem en zand. Onder de deklaag bevindt zich op een diepte van circa 23 tot 78 m-mv het eerste watervoerende pakket. Het grondwater in het eerste watervoerende pakket stroomt in noordwestelijke richting. Voor een uitvoerige beschrijving van de bodemopbouw en geohydrologie wordt verwezen naar de rapportage van het nader onderzoek fase 3 en de rapportage van de 1e NAVOS-ronde (Geofox, april 1999).

3.4.4 Grondwater en doorlatendheid

Het freatisch grondwater bevond zich in de historische situatie op een diepte van 1,0 à 2,0 m-mv en stroomde in noordwestelijke richting. Aan de zuidwestzijde van het onderzoeksgebied, op een afstand van circa 3.000 meter, zijn twee peilbuizen gelegen, die zijn opgenomen in het landelijke TNO meetnet. Het betreft de peilbuizen B51G0808 en B51G0181.

In tabel 3.1 zijn relevante gegevens van deze peilbuizen weergegeven.

Tabel 3.1: Gegevens TNO peilbuizen

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPTuincentrEeneind-D002_0007.png"

Op basis van de stijghoogten in de TNO peilbuizen wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het onderzoeksgebied sprake is van inzijging. Daarnaast heeft de gemeente peilbuizen geplaatst in de Hofstad (Pb 12) en Eeneind (Pb 13). De stijghoogten daarin zijn gedurende 2006 en 2007 opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat de stijghoogtebeweging van de geplaatste gemeentelijke peilbuizen correleert met de TNO peilbuis. Op grond van deze correlatie is de GHG ter plaatse van peilbuis Pb 12 vastgesteld op 17,25 m +NAP en de GHG ter plaatse van peilbuis Pb 13 op 17,00 m +NAP. Op de locatie van de stort zijn geen peilbuizen geplaatst. Bij het graven van proefsleuven zijn in 1999 grondwaterstanden van 4 meter beneden maaiveld geconstateerd. Direct ten noordoosten van de stort worden grondwatertrappen IIIa, V en VII vermeld op de bodemkaart in de digitale atlas van de provincie (tabel 3.2).

Tabel 3.2: Grondwatertrappen

Grondwatertrap   GHG (m-mv)   GLG (m-mv)  
III (a)   0,25 -0,40 (< 0,25)   0,80-1,20  
V   0,25-0,40   >1,20  
VII   0,40 – 0,80   >1,20  

Dit houdt in dat zich daar een gebied bevindt waar het grondwater in natte periodes tot aan maaiveld of vlak onder maaiveld kan stijgen. Deze natte plekken komen waarschijnlijk overeen met de laagst gelegen gedeelten in het bosgebied. De hoger gelegen gedeelten hebben een hoogste grondwaterstand die gemiddeld tussen de 0,40 en 0,80 m-mv is gelegen.

Op basis van de verworven gegevens wordt ten aanzien van de GHG en ontwerpgrondwaterstand een waarde gehanteerd op de ontwikkelingslocatie van 17,50 m +NAP. Het totale gebied is in de provinciale atlas aangewezen als potentieel infiltratiegebied. In de oorspronkelijke situatie is er geen sprake van een mogelijke verspreiding van verontreinigingen in het freatisch grondwater, het diepere grondwater en eventueel oppervlaktewater. Toch heeft het beperken van de infiltratie van regenwater op de stortlocatie de voorkeur om in de toekomstige situatie ook veilig te zitten.

3.4.5 Oppervlaktewater

Tussen het tankstation en de stort was een watergang aanwezig. Deze was tijdens een veldbezoek in augustus 2007 niet watervoerend en voor het overgrote deel overwoekerd. Ook parallel aan de Collse Hoefdijk is een watergang gelegen. Het betreft geen legger- of schouwwatergangen van het waterschap. Het oppervlaktewaterstelsel is in onderstaande figuur weergegeven. De stroomrichting van de watergangen loopt in noord(west)elijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPTuincentrEeneind-D002_0008.png"

Figuur 3.4: Oppervlaktewaterstelsel

In de nabije omgeving ligt ook de recreatieplas Enode. De watergangen staan hier niet mee in verbinding.

3.4.6 Riolering

Het tuincentrum is aangesloten op een streng van de drukriolering. Het aansluitpunt van dit cluster van de drukriolering is op het vrijvervalstelsel in de Geldropsedijk van de gemengde riolering van de kern Eeneind.