direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mauritsgaarde 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0001.png"  
Impressie Mauritsgaarde  

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de kavelsplitsing ten behoeve van het realiseren van een extra vrijstaande woning ter plaatse van de Mauritsgaarde 4 in Nuenen. De eigenaar van de gronden heeft de intentie om de kavel te splitsen en een extra vrijstaande woning te realiseren. Deze woning wordt buiten een bouwvlak gerealiseerd, binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen deze aanduiding is een hoofdgebouw in de vorm van een woning niet toegestaan.


Om de ontwikkeling van de locatie Mauritsgaarde 4 voor woningbouw mogelijk te maken is het noodzakelijk de bestemming van de onderliggende gronden te herzien. Aan het perceel dient een bouwvlak te worden toegevoegd. De aanduiding bijgebouwen dient verlengd te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0002.png"  
Ligging plangebied  

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de gemeente Nuenen. Het betreft de locatie Mauritsgaarde 4, gelegen in de wijk Nuenen-Noord in de kern Nuenen en wordt globaal begrensd door de Boordseweg, de Parkstraat, de Europalaan en de Panakkers. De concrete begrenzing van het plangebied bestaat uit ten oosten de Johan Frisostraat, ten zuiden uit de Europalaan, ten noorden uit de Boordseweg en ten westen uit de Panakkers.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het planvoornemen uiteengezet. In hoofdstuk 3 worden de planologische kaders geschetst aan de hand van het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de actuele waarden van het gebied besproken en de mogelijke invloed daarop van de planvorming. Hierbij gaat het om waarden ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie, ecologie en landschap. Het hoofdstuk bevat vervolgens de wettelijke verplichte waterparagraaf, waarin het plan getoetst wordt op het aspect water, de toets op milieuaspecten zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, etc. en de haalbaarheidstoets. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0003.png"  
Impressie plangebied  

2.1 Beschrijving huidige situatie

Op dit moment bevindt zich op de locatie Mauritsgaarde 4 één vrijstaande woning. Het plangebied is gelegen in een woongebied. Rondom de woning aan de Mauritsgaarde 4 zijn voornamelijk vrijstaande en geschakelde woningen gelegen, bestaande uit een bouwlaag en afgedekt met een kap.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Nuenen-Noordwest', vastgesteld door de raad van de gemeente Nuenen op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' met de nadere aanduiding 'bijgebouwen'. De eigenaar van de gronden heeft de intentie om de kavel te splitsen en één extra vrijstaande woning te realiseren. Deze woning wordt buiten het bouwvlak gerealiseerd, binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen deze aanduiding is een hoofdgebouw in de vorm van een woning niet toegestaan. Om deze reden is een gedeeltelijke bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan komt het geldende bestemmingsplan voor de betreffende delen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0004.png"  
Uitsnede vigerende bestemmingsplan  

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een extra vrijstaande woning. De woning wordt buiten het huidige bouwvlak gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0005.png"  
Oostzijde planvoornemen  

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0006.png"  
Westzijde planvoornemen  

Het planvoornemen voorziet in het splitsen van de kavel en het realiseren van één extra vrijstaande woning met een bouwhoogte van maximaal 7 meter. De goothoogte bedraagt ongeveer 3 meter. Dit past ruim binnen het vigerende bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak 10 meter en de maximale goothoogte 6,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0007.png"  
Impressie planvoornemen  

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0008.png"  
Impressie planvoornemen  

De bouw van de woning met één bouwlaag met kap komt overeen met de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Voorzien van een kap sluit de woning aan bij de bestaande aangrenzende woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Planologische kaders

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.


Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren ("decentraal, tenzij").

Algemene doelstellingen en nationale belangen

In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.

De bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden. Hierbij zal de gebruiker voorop staan. Dat wil zeggen dat een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem met voldoende capaciteit gerealiseerd moet worden. Dit kan door de huidige infrastructuur beter te benutten, maar ook door slim te investeren in het hoofdnetwerk. Regio's moeten met elkaar en hun achterland verbonden worden en multimodale vervoersknooppunten dienen versterkt te worden. Om de deur-tot-deur bereikbaarheid verder te verbeteren is het van belang om ook voor fiets- en langzaam verkeer een fijnmazig netwerk te creëren. Ten slotte is ook een transitie naar duurzame mobiliteit gewenst en dit zal dan ook zo veel mogelijk gefaciliteerd moeten worden vanuit de overheid.

Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang.

Dit alles dient tot stand te komen door middel van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Indien er binnen een regio ontwikkelingen plaats zullen gaan vinden, dient het stappenplan uit de SVIR gevolgd te worden. Deze zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking', die tevens is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. Controleren van zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte naar de nieuwe functie of voorziening op regionaal of intergemeentelijk schaalniveau;
  • 2. Bekijken of de voorgenomen ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied, door gebouwen of gebieden voor herstructurering of transformatie aan te merken;
  • 3. Indien herstructurering of transformatie onvoldoende mogelijkheden bieden en nieuwbouw derhalve niet afgewenteld kan worden, dient de regio op zoek te gaan naar een multimodaal bereikbaar alternatief of een dergelijke locatie zelf te ontwikkelen.


Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het in stand houden van een hoogwaardig woonmilieu. Daarmee past het planvoornemen binnen de algemene hoofddoelstelling van het beleid aangaande de concurrentiekracht, alsmede binnen de nagestreefde leefbare omgeving. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is bij de beschrijving van het planvoornemen meegenomen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd. In totaal gaat het om dertien nationale belangen.

In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.

Conclusie

In het Barro is binnen het plangebied geen nationaal belang aangeduid. Voor het planvoornemen gelden vanuit het Barro geen beperkingen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Structuurvisiegebied

In deel B van de structuurvisie beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.

Er is sprake van 'stedelijk concentratiegebied' (bebouwde kom Nuenen). Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de SER-ladder (thans 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in de SVIR) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.

Conclusie

Als onderdeel van het stedelijk concentratiegebied, komt de locatie Mauritsgaarde 4 in aanmerking voor de opvang van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte. Het noodzakelijkerwijs doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is bij de beschrijving van het planvoornemen meegenomen.

3.3.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.

Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kernkwaliteiten zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek in de uitwerking van de Structuurvisie, door middel van Gebiedspaspoorten uitgewerkt. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek. In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.


De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor:

  • behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • zorgvuldig ruimtegebruik.

Het planvoornemen heeft geen nieuw ruimtebeslag tot gevolg. Er is sprake van hergebruik van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.


Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied

Reeds jaren is het provinciale beleid met betrekking tot stedelijke ontwikkeling gericht op het bundelen van deze verstedelijking. Dit betekent dat het grootste deel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur dient plaats te vinden binnen de stedelijke concentratiegebieden.

Het planvoornemen betreft een vorm van concentratie, waarbij binnen het bestaand stedelijk gebied woningbouw wordt mogelijk gemaakt. Van nieuw ruimtebeslag buiten het stedelijk gebied is geen sprake. Over het aantal woningen zijn afspraken gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, c.q. zijn de woningen opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Conclusie

Gelet op voorgaande voldoet het planvoornemen aan de Verordening Ruimte.

3.3.3 Regionale Agenda Wonen

In de Regionale Agenda Wonen zijn de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwafspraken voor de komende periode vastgelegd. De kwalitatieve opgave richt zich met name op de aspecten 'wonen, welzijn en zorg' (wonen met zorg en welzijn voor de doelgroep ouderen) en 'kenniswerkers en arbeidsmigranten', alsmede op het streven naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied en op het duurzaam vernieuwen en transformeren in de bestaande voorraad. De kwantitatieve regionale woningbouwafspraken laten voor Nuenen een netto toevoeging aan de woningvoorraad zien in de periode 2014-2023 van 1.169 woningen.

Conclusie

Het planvoornemen dient gerealiseerd te worden binnen deze kwantitatieve regionale woningbouwafspraken. Op gemeentelijk niveau zijn de regionale afspraken gedetailleerd in de sectorale structuurvisie (zie 3.4.2).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nuenen c.a.

Op 5 november 2009 heeft de raad de Structuurvisie deel A 'Ruimtelijk Casco', een kaderstellend beleidsdocument voor het gemeentelijk grondgebied van de gemeente Nuenen vastgesteld. Op 23 juni 2010 heeft de raad de Structuurvisie deel B "Projectenplan" vastgesteld. Op 18 juni 2015 heeft een wijziging van de Structuurvisie plaatsgevonden.

Dit is het uitvoeringsprogramma van het Ruimtelijk Casco en bestaat uit de ruimtelijke opgave voor de korte en middellange termijn, inclusief een opsomming van concrete projecten en plannen en wijze van realisatie. In de structuurvisie (Deel A en B samen) zijn diverse thematische en gebiedsgerichte beleidsstukken samengebracht en geïntegreerd. Het document legt de uitgangspunten van de verschillende bestaande beleidsdocumenten op gemeenteniveau vast en vervult een rol als toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.

Het Ruimtelijk Casco vormt binnen de structuurvisie het ruimtelijk toetsingskader en geeft een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Voor de locatie Mauritsgaarde 4 zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen. Het realiseren van woningbouw op de locatie Mauritsgaarde 4 past binnen de algemene kaders uit de structuurvisie.

3.4.2 Sectorale Structuurvisie Wonen (Woonvisie) 2013-2020

Uitgangspunt van de woonvisie is de realisering een hoogwaardig, evenwichtig en gevarieerd woonmilieu. Daarbij spelen het bruisende centrum, het groene karakter, de historische bebouwing, de ruime kavels en de recreatieve mogelijkheden buiten de kernen een belangrijke rol.

Qua doelgroepen zijn binnen de gemeente Nuenen de volgende thema's actueel:

  • kansen voor starters: de huidige voorraad voorziet niet in voldoende woningen voor starters;
  • wonen en zorg, mensen ontmoeten elkaar behoefte: de gemeente Nuenen heeft de wens zo veel mogelijk levensloopbestendig te bouwen;
  • crisisopvang;
  • Sinti;
  • arbeidsmigranten.

In het kader van 'betaalbaar wonen' wil de gemeente prestatieafspraken maken om te komen tot een hoogwaardig en evenwichtig woonmilieu. Daarnaast is verduurzaming van de bestaande voorraad een steeds belangrijker thema. Ingevolge het woningbouwprogramma mag de gemeente Nuenen voor de periode 2014-2023 1.169 woningen bouwen.

In de woonvisie is een afwegingskader voor nieuwe projecten opgenomen voor toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad. Concreet betekent dit dat een woningbouwontwikkeling minimaal een 5 moet scoren volgens de 'matrix verspreide projecten Nuenen'. Dit geldt voor alle toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad. Behalve in het geval van:

  • 1. het toevoegen van 1 woning;
  • 2. woningsplitsing. Woningsplitsing mag nog steeds, zonder toets aan het woningbouwprogramma en zonder huisvestingsvergunning.
  • 3. projecten binnen het bestaande woningbouwprogramma. En ook eerder gemaakte afspraken gelden nog. Deze afspraken bestaan minimaal uit een principebesluit van het college.

Conclusie

Het planvoornemen voor de locatie Mauritsgaarde 4 betreft de toevoeging van één woning. Hiervoor geldt volgens de woonvisie een uitzondering. Derhalve hoeft het planvoornemen niet opgenomen te zijn binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering om toch ontwikkeld te mogen worden. Concreet betekent dit dat de woonvisie op onderhavig planvoornemen niet van toepassing is.

3.4.3 Vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0009.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan  

Voor het plangebied vigeert thans het bestemmingsplan Nuenen-Noordwest. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 27 juni 2013 en deels onherroepelijk in werking getreden. Conform het bestemmingsplan gelden voor het plangebied de volgende (dubbel)bestemmingen:

  • Wonen;
  • Waarde - Archeologie middelhoog;

Daarnaast geldt voor het plangebied de aanduiding 'bijgebouwen'. Er is een bouwvlak ingetekend, waarbinnen het oprichten van bebouwing is toegestaan. Dit bouwvlak is afgestemd op de bestaande bebouwing. De maximum bouwhoogte daarbinnen is bepaald op 10 m.

Conclusie

Op basis van de regels bij dit bestemmingsplan is de realisering van de extra vrijstaande woning buiten het bouwvlak (binnen de aanduiding 'bijgebouwen') niet mogelijk. Herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

3.4.4 Stedenbouwkundige wenselijkheid

Splitsing kavel

Het splitsen van vrije kavels in de bebouwde kom is vanuit stedenbouwkundig oogpunt voorstelbaar. De woonwijk, waar de Mauritsgaarde deel van uit maakt, heeft een overwegend groen karakter. In 2010 is door de stedenbouwkundige van het Team Ruimtelijke Kwaliteit een inventarisatie gemaakt van de 'verkavelingstaal': kavelmaten, onderlinge afstand tussen bebouwing en rooilijnen. De verkavelingstaal is een middel om te zorgen dat te veel verstening van de woonwijk wordt tegengegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0010.png"  
Verkavelingstaal Mauritsgaarde 4  

Op 26 februari 2016 is onderstaande variant ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0011.png"  
26 februari 2016  

Rooilijn

De bestaande garage wordt omgebouwd tot woning. Hierdoor steekt de te realiseren woning iets door de rooilijn op 6 meter van de weg, zoals deze in de verkavelingstaal is gedefinieerd. Omdat het hier een bestaande situatie betreft en het om slechts een deel van de woning gaat, heeft de gemeente Nuenen besloten hier in stedenbouwkundig opzicht medewerking aan te verlenen. In stedenbouwkundig opzicht is sprake van een redelijk marginale overschrijding ten opzichte van de bestaande situatie. Binnen de bestaande woongebieden komt een dergelijke overschrijding vaker voor. Bovendien ligt, daar waar de voorgevelrooilijn door doorsneden, een openbare groenstrook tussen de weg en het perceel. Deze groenstrook is 2,50 meter breed en vormt zo een extra buffer tot de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0012.png"  
situering nieuwe woning op het perceel  

Verstening / straatbeeld

De directe omgeving kenmerkt zich door zijn ruimte opzet en groene karakter. Om hier geen onevenredig afbreuk aan te doen, moet overmatige verstening, bijvoorbeeld door erfafscheidingen, worden tegengegaan. Erfafscheidingen die hoger zijn dan 1 meter en vergunningvrije (uitbreidingen van) gebouwen mogen niet voor de naar de weg gekeerde bouwgrens worden opgericht. Hierdoor blijft de ruimte voor de voorgevelrooilijn in elk geval vrij van verstening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0013.png"  
Planvoornemen  

Conclusie

Aan de hand van voorgaande analyse is realisering van de extra vrijstaande woning ter plaatse stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar. De naar de weg gekeerde bouwgrens wordt voor de nieuwe woning op de verbeelding vastgelegd en wordt in een passende juridisch-planologische regeling voorzien.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de actuele waarden die aanwezig zijn in het gebied, op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en op de milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op het plan. Wat betreft de actuele waarden wordt ingegaan op flora en fauna, ecologische structuur, cultuurhistorie, archeologie en landschap.

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan de gevolgen voor de waterhuishouding te verantwoorden. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. De betreffende paragraaf kan als zodanig beschouwd worden.

Qua milieuaspecten wordt ingegaan op geluid, bodem, luchtkwaliteit, hinder van bedrijfsactiviteiten, externe veiligheid, kabels, leidingen en straalpaden.

Tot slot wordt stil gestaan bij de ladder voor duurzame verstedelijking, de vormvrije m.e.r-beoordeling en de economische uitvoerbaarheid.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorische waardenkaart

De provincie Noord-Brabant heeft in 2011 haar cultuurhistorisch erfgoed vastgelegd op de vernieuwde Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is in maart 2016 op kleine onderdelen herzien. De CHW bevat 21 cultuurhistorische en 16 archeologische landschappen van provinciaal belang. Binnen deze landschappen zijn waardevolle gebieden en complexen van cultuurhistorisch belang als zodanig aangeduid. Ook de meest recente erfgoedinformatie van het rijk is in de CHW opgenomen, zoals beschermde dorps- en stadgezichten, archeologische verwachtingswaarden en archeologische en bouwkundige monumenten.

Daarnaast is de CHW ook voor een deel opgenomen in de Verordening ruimte. Dit heeft als gevolg dat gemeenten in hun bestemmingsplannen de waarden en kenmerken van de cultuurhistorische vlakken moeten beschermen. Daarnaast biedt de Verordening ruimte mogelijkheden om complexen met een cultuurhistorisch belang te herontwikkelen, met functies en bouwmogelijkheden die elders in het buitengebied niet zijn toegestaan.

4.2.2 Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Nuenen c.a.

Het Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg (2010) is geheel in lijn met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) en de daaraan gekoppelde stelselherziening voor de archeologische monumentenzorg. Nuenen heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. De hoge akkers ten oosten van de bekende Dommel en de Kleine Dommel, en de akkers langs de Hooidonkse Beek hebben al vele archeologische vondsten opgeleverd.

De meeste vindplaatsen dateren uit de IJzertijd, Romeinse tijd en middeleeuwen en verschaffen de nodige aanwijzingen voor politieke, religieuze en economische activiteiten die uitstijgen boven het niveau van "gewone" agrarische gemeenschappen. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van de woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Nuenen kent naast terreinen met een beschermde monumentenstatus ook een flink aantal terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Binnen het grondgebied van Nuenen worden op de waarden- en verwachtingenkaart daarnaast drie archeologische verwachtingszones onderscheiden op grond van de beredeneerde dichtheid aan archeologische sporen en vondsten. Het is het waard het resterende bestand aan archeologische vindplaatsen, op verantwoorde wijze te beheren, voor toekomstig onderzoek en generaties, maar wellicht kunnen de resten van het Nuenense verleden in de toekomst ook een belangrijke inspiratiebron gaan vormen voor het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit en het versterken van de identiteit van de Nuenense gemeenschap.

4.2.3 Conclusies

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn voor het plangebied geen specifieke waarden aangeduid. In de directe omgeving is wel het gebied ten westen van de Kapperdoesweg en ten noordwesten van de Boordseweg (Meierij) aangeduid als cultuurhistorisch en archeologisch landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0014.png"  
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart  

Het planvoornemen laat deze gebieden echter ongemoeid. Er zijn derhalve geen cultuurhistorische waarden in het geding.

Het plangebied aan de Mauritsgaarde 4 valt binnen het Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg geheel onder categorie 4a: gebied met middelhoge verwachting. Voor de gebieden in categorie 4 dient een aanlegvergunning voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 in het bestemmingsplan te worden opgenomen. De te bebouwen oppervlakte in het plangebied bedraagt aanzienlijk minder dan 2.500 m². Uitgaande van een bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw van de woning van circa 139 m² en het bijgebouw van circa 37 m² zal de bebouwde oppervlakte in totaal circa 191 m² bedragen. Daarnaast wordt een overkapping gerealiseerd van circa 41 m². Hiermee blijft het te bebouwen oppervlakte in het plangebied ver onder de 2500 m². Conform het geldende bestemmingsplan wordt het plangebied onder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' gebracht. Gelet op voorgaande zal bij de vergunningverlening ten behoeve van de bouw van de woning van het uitvoeren van archeologisch onderzoek afgezien kunnen worden.

Nader archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.3 Ecologie

4.3.1 Natuurbeschermingsrecht

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen.

4.3.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven. Het plangebied is op circa 7 km van dit gebied gelegen. De invloed van het planvoornemen op het Natura 2000-gebied is daarmee nihil.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur (ofwel NatuurNetwerk Nederland) en is ook niet gelegen in de nabijheid daarvan. De gronden zijn op dit moment in gebruik als tuin met garage binnen een bestaande woonwijk. Het planvoornemen heeft derhalve geen effect op de ecologische hoofdstructuur.

4.3.3 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

Op dit moment zijn de gronden in gebruik als garage met tuin binnen bestaand bebouwd gebied. Dit betekent een reeds gecultiveerd gebruik van de gronden. Met het planvoornemen wijzigt dit naar een woning met inpandige garage en eveneens tuin. Gezien het feit dat de gronden reeds intensief in gebruik zijn als garage en tuin en er ter plaatse van de nieuwe woning geen bomen staan die voor de bouw gekapt moeten worden, wordt een onderzoek naar de invloed van de functiewijziging op beschermde plant- en diersoorten niet noodzakelijk geacht. Ook zijn geen waarnemingen van vleermuizen bekend ter plaatse van de bestaande te slopen garage.

4.3.4 Conclusie

Het planvoornemen heeft geen invloed op flora en fauna.

4.4 Water

4.4.1 Waterbeleid

Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal als provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval De Dommel. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.

Waterbeheerplan De Dommel

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Het waterbeleid van Waterschap De Dommel is neergelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol water - samen meer waarde geven aan water' en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het waterbeheerplan is een strategisch document, afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Hierin staan de doelen en de wijze om deze te behalen weergegeven. De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn de volgende:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur: gestreefd wordt naar voldoende water voor alle functies. Niet te veel en niet te weinig. Verdroging is een probleem voor zowel landbouw als natuur. De focus lag al op de aanpak van verdroging van natuurgebieden, maar wordt nu verbeed omdat ook de landbouw in toenemende mate kampt met verdroging. Dit vraagt om een integrale aanpak. Juist door de samenhang binnen een gebied als uitgangspunt te nemen en met alle stakeholders naar oplossingen te zoeken.
  • Kringloopdenken: het kringloopdenken wint steeds meer terrein in de maatschappij, ook op watergebied. Duurzaam ontwikkelen is van belang: voldoende en schoon water voor nu en later door op een andere manier met het water om te gaan. Van lineair naar circulair. Schoon regenwater niet meer op het riool, grondstoffen halen uit het afvalwater, slootmaaisel gebruiken als organische stof voor de aangrenzende landerijen en gezuiverd afvalwater van bedrijven als aanvulling van het grond- en oppervlakte water. Dit is een nieuwe manier van werken.
  • Wateroverlast en hittestress: steeds vaker zien we foto's in de media van straten die blank staan na een hevige stortbui. Een direct gevolg van de klimatologische omstandigheden en steeds verdergaande verstening. Perioden van te veel (en te weinig) water doen zich steeds vaker voor. In de stedelijke omgeving is er voor plotselinge wateroverlast alleen een uitweg via het riool. Zoveel water kan het riool niet aan, waardoor straten en pleinen onder water komen te staan en riolen overstorten op het oppervlaktewater.
    Tegelijkertijd hebben steden in toenemende mate te kampen met hittestress. Op zomerse dagen wordt het zo warm dat mensen hier last van krijgen in hun functioneren. De gemeente gaat over de riolering en de inrichting van de leefomgeving. Het waterschap over de zuivering van het rioolwater. Gemeente en waterschap moeten op zoek naar de beste oplossing voor de watervraagstukken in de bebouwde omgeving. De vraag is hoe stedelijke inrichting en water met elkaar verbonden kunnen worden. Dat biedt volop kansen; water als inspiratiebron voor stedelijke vernieuwingen een hoogwaardige leefomgeving.
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water zoals medicijnen: van elk medicijn dat we inslikken komt een deel in het riool terecht. Omdat we steeds meer medicijnen tot ons nemen, is hierdoor een potentiële bedreiging voor de waterkwaliteit ontstaan. Het waterschap is belast met de zuivering van het rioolwater, maar het medicijnvrij maken van rioolwater vergt vergaande technische aanpassingen en miljoeneninvesteringen. Het probleem bij de bron aanpakken betekent dat ook partijen als de farmaceutische industrie, verzorgingstehuizen en apothekers aan zet zijn. Dit is een voorbeeld van hoe het waterschap ook met andere partners zoekt naar duurzame oplossingen. Dit geldt ook voor andere ongewenste stoffen in het water, zoals gewas- en beschermingsmiddelen en nieuwe stoffen zoals microplastics en nanodeeltjes.
  • Vergroten waterbewustzijn: het waterbewustzijn in Nederland is laag (volgens het OESO-rapport van maart 2014 'Water governance in the Netherlands: fit for the future'). Het is van belang dat gebruikers zich bewust zijn van de waarden van het water en de inspanningen die hiervoor nodig zijn. Dit begint in de eigen leefomgeving.

Keur 2015

Op 26 februari 2015 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel in zijn vergadering vastgesteld de 'Keur Waterschap De Dommel', de algemene regels behorende bij de 'Keur Waterschap De Dommel 2015', de beleidsregels voor Waterkering, Waterkwantiteit (inclusief hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater), de beleidsregel Agrarische beregening uit grondwater bij schaarste, de beleidsregel Actualiseren grondwatervergunningen, het model bedrijfswaterplan en de passende beoordeling beregeningsbeleid. De Keur, de algemene regels en de beleidsregels zijn met ingang van 1 maart 2015 in werking getreden.

Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap. Het plangebied is niet gelegen binnen een keurbeschermingsgebied of een attentiegebied.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Het planvoornemen zal leiden tot een beperkte toename aan verharding. Op basis van artikel 15 van de 'Algemene regels Keur waterschap De Dommel 2015' geldt voor een dergelijke ontwikkeling met een toename van verhard oppervlakte < 2.000 m² een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam.

Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat. Vuilwater mag daarbij ook niet worden geloosd op de omliggende gronden.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP)

Per 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet verplicht de gemeente om naast haar al bekende taak van rioleringszorg (GRP) ook de zorg voor de afvoer van hemelwater en de zorg voor grondwater in stedelijk gebied op zich te nemen. Dit betekent een verbreding van haar takenpakket. Vóór 2013 moet de gemeente haar nieuwe zorgtaken, hemelwater en grondwater, in een GRP verwerkt hebben. Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is daarom vertaald in een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP).

Op 23 juni 2011 is de gemeenteraad van Nuenen akkoord gegaan met het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (vGRP). De doelen vastgelegd in het vGRP zijn:

  • een goede inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • inzameling, transport en / of verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover dit redelijkerwijs niet kan door particulieren;
  • voorkomen van structureel nadelige gevolgen van te hoge of te lage grondwaterstanden, voor zover dit onder de gemeentelijke zorgplicht valt.
4.4.2 Invloed van het planvoornemen

In onderhavig geval is sprake van nieuwe bebouwing en verharding. De maximale oppervlakte van de nieuwe woning bedraagt circa 140 m2. De oppervlakte van het bijgebouw en de overkapping bedraagt maximaal 42 m2. In totaal bedraagt het verhard oppervlakte aan bebouwing circa 182 m2. Daarnaast wordt terreinverharding aangebracht, te weten circa 60 m2 voor terrassen en circa 40 m2 voor een inrit. De totale oppervlakte bedraagt maximaal circa 100 m2. Dit betekent in totaal dat ter plaatse van het plangebied zo'n 282 m2 aan verhard oppervlak wordt toegevoegd. Aangezien de toename van het verhard oppervlak minder bedraagt dan 2.000 m² zijn geen compensatiemaatregelen verplicht op grond van de Keur van het waterschap.

Bij de realisering van de woning zullen vuil water en schoon hemelwater gescheiden worden aangelegd tot de rioolaansluiting, aangezien dit deel van de gemeente Nuenen nog niet over een gescheiden riool beschikt.

Gelet op de beperkte omvang van de locatie en het feit dat 1 extra woning gerealiseerd wordt, biedt het plangebied niet de mogelijkheden om water als kans te benutten of te komen tot meervoudig ruimtegebruik. Vervuiling zal worden voorkomen door het gebruik van duurzame materialen en productiewijzen voor te schrijven. Dit wordt getoetst bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Waterschapsbelangen in de vorm van waterlopen of waterhuishoudkundige voorzieningen zijn ter plaatse van het plangebied niet aanwezig.

4.4.3 Conclusie

Bij de uitwerking van het planvoornemen wordt rekening gehouden met het beleid van het waterschap. De nieuwe ontwikkeling zal voldoen aan de uitgangspunten zoals deze ook door het Waterschap De Dommel met betrekking tot het duurzaam omgaan met water worden gehanteerd. De huisaansluiting wordt gescheiden uitgevoerd, zodat op het moment dat het rioleringsstelsel ter plaatse worden aangepast, vuil water en schoon hemelwater gescheiden kunnen worden afgevoerd.

4.5 Milieuaspecten

4.5.1 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Ten behoeve van het planvoornemen is door Econsultancy een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (1477.001, 29 april 2016). Het historisch bodemonderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Econsultancy concludeert dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen beperking voor het planvoornemen.

4.5.2 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidniveaus van de voorgenoemde geluidbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron, of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen te realiseren binnen een dergelijke zone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, namelijk een woning. Voor een zorgvuldige onderbouwing dienen de geluidbelasting op de gevels door wegverkeerslawaai inzichtelijk gemaakt te worden. Derhalve is een akoestisch onderzoek in het kader Wet geluidhinder noodzakelijk.

Ten behoeve van het planvoornemen is door Windmill een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten behoeve van het wegverkeer uitgevoerd (P2016.189.01-01, 29 april 2016). Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Conform het gesteld in de Wet geluidhinder is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Europalaan, de Kapperdoesweg en de Boord. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de 30 km/uur-wegen de Mauritsgaarde, de Johan Frisostraat, de Voirt en de Boordseweg meegenomen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Europalaan, de Kapperdoesweg en de Boord respecteert na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder de voorkeursgrenswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) berekend vanwege alle relevante omliggende wegen (zoneplichtig en niet zoneplichtig). De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB. Hiermee is het woon- en leefklimaat is classificeren als “redelijk overeenkomstig methode Miedema. Gezien het feit dat de milieukwaliteit als redelijk wordt beoordeeld is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een onderzoek naar mogelijke maatregelen is derhalve niet aan de orde.

Het aspect geluid vanwege de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Conclusie 

Geluidhinder vormt geen beperking voor het planvoornemen.

4.5.3 Luchtkwaliteit

Bij de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5).

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogt, draagt het project IBM bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Voor woningbouw betreffen deze grenzen 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen. Het planvoornemen gaat slechts uit van de realisatie van 1 woning, waardoor sprake is van een NIBM project.

Conclusie

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5.4 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Inrichtingen

Zoals gezegd zijn de risiconormen voor inrichtingen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het planvoornemen betreft de realisering van 1 vrijstaande woning en betekent derhalve het toestaan van een nieuw kwetsbaar object. Conform de risicokaart Brabant zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig, waarvan het invloedsgebied zich uitstrekt tot over het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen

De normen voor de risico's die burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet Basisnet) vastgelegd. De normen voor risico's die burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt is per 1 april 2015 van kracht geworden.

Conform de risicokaart Brabant vindt in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats, noch over de weg, noch via leidingen. Het transport van gevaarlijke stoffen vindt op grote afstand (meer dan 2,5 kilometer) van de woning plaats.

Aan het toevoegen van een kwetsbaar object, in de vorm van 1 woning, legt het transport van gevaarlijke stoffen derhalve geen beperkingen op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenKavMauritsg4-D001_0015.png"  
Uitsnede risicokaart met in rood het plangebied aangegeven  

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen beperking voor het planvoornemen.

4.5.5 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' worden rond bedrijven en andere inrichtingen zoneringen in acht genomen, teneinde een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. In de directe omgeving van het plangebied is het volgende bedrijf gelegen:

- Boord 4 t/m 7 Nuenen, gelegen op een afstand van 250 meter van het plangebied. Dit bedrijf betreft een bloemenwinkel en is gerangschikt als "Bedrijf Categorie 2 en 3".

Op grond van bijlage 1 (Bedrijvenlijst) van het bestemmingsplan 'Nuenen - Noordwest' geldt voor bedrijven met categorie 2 en 3 een maximale richtafstand van 100 meter. Boord 4 t/m 7 vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

Conclusie

In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Derhalve is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Invloed van het planvoornemen

Ontsluiting

De woningen worden rechtstreeks ontsloten via de Mauritsgaarde. De Mauritsgaarde staat rechtsreeks in verbinding met de Johan Frisostraat, de Voirt en de Constatijnstraat, die onderdeel uitmaken van de hoofdontsluiting van de wijk. Door de toevoeging van 1 extra woning is er een toename van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Dit kan door de huidige wegenstructuur worden opgevangen.

Parkeren

Bij de woning wordt op eigen perceel in de benodigde parkeervoorzieningen voorzien. Daarbij worden de normen zoals opgenomen in de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, oktober 2012 gehanteerd.

Woningen

Dit betekent voor woningen het volgende:

Een vrijstaande koopwoning binnen de bebouwde kom in een matig stedelijk gebied heeft een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen per woning.

In de hierboven genoemde norm is rekening gehouden met 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren. Deze parkeerplaats moet openbaar aangelegd worden zodat deze voor alle bezoekers bereikbaar is.

Conclusie

Ten behoeve van het planvoornemen dienen 1,9 (2) parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein. Een parkeerscan heeft uitgewezen dat in de Mauritsgaarde voldoende restcapaciteit beschikbaar is om de toename in bezoekersparkeren op te vangen. Het is niet nodig hiervoor een extra parkeerplaats in de openbare ruimte aan te leggen. Daarmee voldoet het planvoornemen aan de gemeentelijke parkeernorm.

4.7 Kabels, leidingen en straalpaden

4.7.1 Invloed van het planvoornemen

Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan is geen sprake van de aanwezigheid van kabels en leidingen, die om een beschermende regeling vragen in het bestemmingsplan, dan wel die beperkingen opleggen aan ontwikkelingen in de directe omgeving.

Boven het plangebied is geen straalpad aanwezig, dat beperkingen aan de bouwmogelijkheden binnen het plangebied zou kunnen opleggen.

Conclusie

Er zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die een belemmering zouden kunnen betekenen voor planvoornemen.

4.8 Duurzaamheid

4.8.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het ruimtelijke plan gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Stedelijke ontwikkeling

Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Het begrip ‘woningbouwlocatie’, zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Recente uitspraken van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State laten zien dat het bouwen van één woning geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder is en ook een ontwikkeling die drie woningen rechtstreeks mogelijk maakt en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.9.1 Wettelijk kader

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie met de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder ander bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).
4.9.2 Beoordeling

Kenmerken van de activiteit

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisering van 1 extra vrijstaande woning aan de Mauritsgaarde 4 te Nuenen. Ten behoeve daarvan wordt in onderhavig bestemmingsplan een bouwvlak toegekend van ca. 154 m², waarbinnen 1 vrijstaande woning in één bouwlaag met kap gebouwd kan worden. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd. Per woning kunnen daarbij maximaal 80 m² aan bijgebouwen opgericht worden.

Het planvoornemen is verder beschreven in hoofdstuk 2 van deze toelichting.

Plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied is gelegen in de kern Nuenen, aan de Mauritsgaarde. Een uitgebreidere beschrijving van de ligging van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 1 van deze toelichting. Een uitgebreide beschrijving van de omgeving en de inpassing daarin van het planvoornemen is opgenomen in hoofdstuk 2 van deze toelichting.

Het projectgebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Strabrechtse heide & Beuven' is gelegen op een afstand van circa 7 kilometer. Gezien de afstand van deze locatie tot het Natura-2000 gebied en de aard van de beoogde ingrepen, kan gesteld worden dat er geen effecten op kwalificerende habitats zullen optreden door de herontwikkeling van het gebied.

Het project is eveneens niet gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur. Deze loopt ten noorden van Nuenen-Noordwest, ter plaatse van het Nuenens broek en de Hooidonksche beek. De afstand van het plangebied tot de ecologische hoofdstructuur bedraagt tenminste 1,2 kilometer. Tussenliggend is sprake van bestaand bebouwd gebied, zodat gesteld kan worden dat er geen effecten op de realisering van de ecologische hoofdstructuur zullen optreden door het planvoornemen.

Op basis van de terreingesteldheid op deze locatie in Nuenen (bebouwd, grotendeels verhard, omgeven door infrastructuur en bebouwing), zijn eveneens geen effecten op kwalificerende soorten te veronderstellen.

Kenmerken van de gevolgen van de activiteit

Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor de gewenste uitbreiding van de school. In hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.

Conclusie

Door de aard en de kleinschaligheid van het voornemen wordt niet verwacht dat negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen op in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.

De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

4.10 Economische uitvoerbaarheid

4.10.1 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.

De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, Wro, danwel indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Tussen de gemeente Nuenen en initiatiefnemer is reeds een anterieure overeenkomst getekend.

Conclusie

Voor het planvoornemen is ook reeds een exploitatieplan opgesteld.

4.10.2 Planschade

Op grond van artikel 6.1 Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.

Degenen die schade lijden door planologische wijzigingen krijgen de schade slechts vergoed voor zover deze niet binnen het normaal maatschappelijk risico valt. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager de schade die minder bedraagt dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of het inkomen van aanvrager voorafgaand aan de planologische wijziging. Deze forfaitregeling geldt voor schade in de vorm van waardevermindering niet indien de planologische wijziging ziet op het eigen perceel van de benadeelde (zogenaamde 'directe' planschade).

Met de eigenaar wordt een planschadeovereenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Met het oog op deze bestemmingen worden regels gegeven. Daarnaast bestaat het bestemmingsplan uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden. Een bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn.

Een viertal zaken bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012);
  • het bestemmingsplan 'Nuenen-Noordwest' van de gemeente Nuenen;
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Onderhavig bestemmingsplan is ontwikkelend van aard. De regels van onderhavig bestemmingsplan bieden dan ook een dusdanige ruimte dat de ontwikkeling van de locatie Mauritsgaarde 4 voor woningbouw mogelijk is.

5.2 Structuur

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullende, inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.

De bouw van 1 vrijstaande woning aan de Mauritsgaarde 4 zal mogelijk worden gemaakt door middel van de bestemming 'Wonen'. Daarnaast zal de aanduiding 'bijgebouwen' worden verlegd. Tot slot dient ter plaatse van het plangebied een bouwvlak te worden gerealiseerd.

5.3 Verbeelding

In de verbeelding van het plan zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming 'Wonen';
  • de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie middelhoog'
  • bouwvlakken;
  • bouwaanduidingen, zoals 'bijgebouwen';
  • maatvoeringsaanduidingen, zoals 'maximum aantal wooneenheden'.

5.4 Regels

Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de betreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal regels van een algemeen en administratief karakter, welke onontbeerlijk zijn voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijking, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot volgen de regels met betrekking tot overgangsrecht en de slotregel.

Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels, voor zover aan de orde;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijking van de gebruiksregels, voor zover aan de orde;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden, voor zover aan de orde;
  • wijzigingsbevoegdheden, voor zover aan de orde.

De bestemming Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' wordt een bouwvlak en een vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' onderscheiden. De regeling gaat uit van de bouw een hoofdgebouw, de woning, binnen het bouwvlak. Daarnaast behoort het tot de mogelijkheid om aan- en uitbouwen van woningen (zoals bijkeukens of serres) en aangebouwde bijgebouwen (bergingen en aangebouwde garages) op te richten. De aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen de aanduiding bijgebouwen, waar ook de vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd.

 

In de regels dan wel op de verbeelding is voor bijgebouwen naast de zijgevel een minimale afstand tot de voorgevel aangegeven. Hiervan kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken. De vraag of de omgevingsvergunning wordt verleend is niet alleen afhankelijk van de genoemde voorwaarden, maar ook van de karakteristieken van de betreffende buurt.

 

Voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen is een maximale bebouwde oppervlakte opgenomen, die geldt voor alle bijgebouwen in het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ op het bouwperceel tezamen. Met deze beperking van de oppervlakte voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen worden de volgende doelen nagestreefd. Een ruim bouwvlak is primair bedoeld voor enige flexibiliteit in de situering van het hoofdgebouw en niet om het vol te bouwen met bijgebouwen. Daarnaast wordt met deze bebouwingsregeling een duidelijk onderscheid tussen de (dominante) hoofdbouwmassa en de (ondergeschikte) bijgebouwen bevorderd, doordat zoveel mogelijk functies in het hoofdgebouw zullen worden opgenomen. Tot slot wordt de hoeveelheid bijgebouwen in zij- en achtertuinen beperkt tot wat bij een woning redelijkerwijs nodig is. Hiermee wordt voorkomen dat tuinen onnodig dichtslibben. Voor grote bouwpercelen geldt dat de maximale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen toe mag nemen, naarmate het perceel groter is.

 

De toegestane bebouwde oppervlakte van bijgebouwen kan per bouwperceel verschillen: naarmate de grootte van het bouwperceel toeneemt (vanaf 200 m²), mag de maximale bebouwde oppervlakte oplopen tot een maximum van 120 m².

 

Opgemerkt dient te worden dat binnen de woonfunctie onder voorwaarde nevenactiviteiten worden toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. De mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten wordt als relevant onderscheid gehanteerd tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De ‘aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit’ is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De ‘publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis’ is via een omgevingsvergunning mogelijk. Het onderscheid richt zich dus op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking / geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die in-herent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers. Uitgangspunt is overigens dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar niet een publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen.

 

De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeers-

aantrekkend zijn. Zij dienen echter kleinschalig en in te passen in de woonomgeving te zijn. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid. Uit diverse bouwaanvragen blijkt behoefte te bestaan aan de aanleg van een zwembad of tennisbaan in de achtertuin bij de woning. In het bestemmingsplan is derhalve een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hieraan tegemoet te komen. Met recreatieve voorzieningen worden o.a. zwembaden, tennisbanen en golfafslagplaatsen bedoeld.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt conform de bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de volgende stappen, te weten:

  • a. Voorbereiding:

informeel vooroverleg met provincie en waterschap

  • b. Ontwerp:

ter inzage legging ontwerp bestemmingsplan, waarbij iedereen de mogelijkheid heeft een zienswijze in te dienen.

  • c. Vaststelling:

Vaststelling door de gemeenteraad

ter inzage legging vastgesteld bestemmingsplan

  • d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

6.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Mauritsgaarde 4' heeft vanaf 30 september 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die periode bestond de mogelijkheid zienswijzen tegen dit plan in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

6.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 9 februari 2017 vastgesteld.

Bijlagen bij toelichting