Plan: | Langenboomseweg 148 Langenboom |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0815.BPL15063HBU-VA01 |
Aan de Langenboomseweg 148 te Langenboom is een bestemming van toepassing die een bedrijf met nadere aanduiding materialen en verkoop toestaat. Deze bestemming werd jarenlang benut door een bouwbedrijf dat uiteindelijk enkele jaren geleden failliet is gegaan. Het perceel met de opstallen is te koop gezet. Evenwel zijn het perceel en de opstallen enige tijd onbenut gebleven en is bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Mill en Sint Hubert in 2012 de bestemming geconsolideerd. In die omstandigheid heeft initiatiefnemer het perceel en de omliggende gronden gekocht met als doel zijn bedrijf, dat hij nu aan huis uitvoert, aldaar te vestigen.
De nieuwe eigenaar is voornemens een nieuw bedrijfsconcept ter plaatse te starten. Hiervoor wordt beoogd het bestaande bedrijfsgebouw te slopen en hiervoor in de plaats een nieuw bedrijfsgebouw te bouwen. De bestaande bedrijfsgebouwen zijn inmiddels ook verouderd en enigszins vervallen. Door de sloop en nieuwbouw treedt kwaliteitsverbetering op. Daarnaast wordt de verruiming van het bestemmingsvlak beoogd, om de gebruiksruimte van het bedrijf te vergroten. Het toekomstige gebruik zal aansluiten bij het huidige gebruik, maar wordt aangevuld met het leveren van materialen voor de inrichting, aanleg en aankleding van (tuin)percelen, alsmede het leveren van diensten ten behoeve van genoemde activiteiten.
De gewenste activiteiten ten behoeve van de beoogde bedrijfsvestiging- en uitbreiding betreffen onder meer de voorraadopslag van materialen en het uitstallen van showmodellen van te leveren producten.
In het kader van de verplichte kwaliteitsverbetering ten behoeve van de beoogde uitbreiding, zal sprake zijn van een stuk natuurontwikkeling aan de achterzijde van het bedrijfsperceel. Daarnaast zal gezorgd worden voor een groene inpassing van het bedrijfsperceel, met name langs de westzijde van het plangebied.
De beoogde bedrijfsuitbreiding en uitbreiding van bedrijfsactiviteiten passen niet binnen de regels zoals die zijn opgesteld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert. Een deel van het plangebied is bestemd als Bedrijf, waar bedrijven zijn toegestaan uit milieucategorie 1 en 2. Met een aanduiding is bepaald dat hier tevens een bedrijf mag vestigen die zich richt op de functie 'materialen en verkoop'. De beoogde bedrijfsuitbreiding valt voorts samen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel'. Binnen de regels van deze bestemming zin geen bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Om het planvoornemen definitief mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In dat kader wordt dit bestemmingsplan opgesteld. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het initiatief. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een digitale verbeelding, opgesteld conform IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wro en de gemeente Mill en Sint Hubert stellen ten aanzien van bestemmingsplannen.
Het plangebied ligt in de gemeente Mill en Sint Hubert aan de Langenboomseweg net ten zuiden van Langenboom. De Langenboomseweg is de doorgaande weg tussen Mill en Langenboom. Ter hoogte van het plangebied gaat de Langenboomseweg over in de Dominicanenstraat.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Langenboomseweg. Ten zuiden van het plangebied liggen enkele woonpercelen. Aan de oost- en noordzijde zijn open agrarische gronden gelegen.
Tot het plangebied behoort het bestaande bedrijfsperceel en verworven gronden aan de achterzijde en zijkant van dit bedrijfsperceel. De gronden binnen het plangebied staan kadastraal bekend als gemeente Mill en Sint Hubert, sectie K, nummers 2670, 2671, 2672, 2820 en 2822.
Ligging plangebied
Op het plangebied is één geldend bestemmingsplan van toepassing. Binnen de planologische kaders van dat bestemmingsplan is het planvoornemen niet mogelijk. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan maakt de uitvoer van het planvoornemen wel mogelijk.
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert' zijn ter plaatse de bestemmingen 'Agrarisch met waarden – Groenblauwe mantel' en 'Bedrijf', alsmede de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' van kracht.
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 1 en 2 en is de onderhavige bedrijfslocatie nader beschreven door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 20'. Op basis van de bijbehorende tabel is de functie materialen en verkoop toegestaan. De feitelijke bedrijfsactiviteiten ter plaatse omvatten meer dan de functie materialen en verkoop. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de ruimte voor een bestaande bedrijfswoning.
De gronden die betrokken worden bij de uitbreiding van de bedrijfsbestemming en de natuurontwikkeling, hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen.
Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone – ihcs-zone', 'luchtvaartverkeerzone – ils-zone 4', 'luchtvaartverkeerzone – radarverstoringsgebied', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'overige – bebouwingsconcentratie' van toepassing.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' mogelijk op de achterliggende en naastgelegen gronden. Daarnaast worden de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming 'Bedrijf' verruimd met specifieke bedrijfsactiviteiten die op deze locatie worden toegestaan.
Ter compensatie van de bedrijfsuitbreiding wordt vanwege de ligging binnen de groenblauwe mantel en op basis van de vereiste kwaliteitsverbetering (artikel 3.2 Vr), voorzien in natuurontwikkeling. In het bestemmingsplan wordt de instandhouding van deze natuurontwikkeling geborgd door het opnemen van een bestemming 'Natuur' op de betreffende gronden.
In deze toelichting wordt de herziening van het geldende bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde omschrijving van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Mill en Sint Hubert daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012 en het gezamenlijke Handboek digitale bestemmingsplannen van de gemeenten Land van Cuijk. De verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.
Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in de hoofdstukken 2 en 3 de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Hoofdstuk 4 bevat het relevante beleidskader, waaraan het plan getoetst is. Het bevat zowel het rijksbeleid als het provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de diverse uitvoeringsaspecten (milieuaspecten, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, water, en dergelijke). Hoofdstuk 6 en 7 zijn de afsluitende hoofdstukken van deze toelichting en bevatten respectievelijk de juridische verantwoording van het plan en een beschrijving van de te doorlopen procedure.
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Langenboom aan de Langenboomseweg. Langenboom is een kleine kern in het noordwesten van de gemeente Mill en Sint Hubert. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de historische route met lintbebouwing, langs de Dorpsstraat en Dominicanenstraat.
De Langenboomseweg vormt de doorgaande route tussen Mill en Langenboom. Het plangebied ligt tussen Langenboom en het buurtschap Zuid Carolina, ter hoogte van de kruising met de Zuid Carolinaweg. Hier gaat de Langenboomseweg in noordelijke richting over in de Dominicanenstraat.
Langs de Langenboomseweg - Dominicanenstraat wisselen open agrarische percelen en bebouwde percelen zich af. Nabij het plangebied is een clustering van bebouwing aanwezig, bestaande uit vrijstaande woningen op ruime woonkavels. De woningen zijn veelal één bouwlaag met kap. De kaprichting is afwisselend evenwijdig en haaks op de weg.
Luchtfoto plangebied met kadastrale ondergrond
Het plangebied wordt enerzijds aan de oost- en zuidzijde geflankeerd door woonpercelen en anderzijds aan de west- en noordzijde door open agrarische grond.
De bedrijfsbebouwing binnen het plangebied is voornamelijk haaks op de weg geprojecteerd en ligt op een afstand van circa 30 meter van de weg. De bestaande bedrijfspanden hebben een bouwhoogte van circa 6 meter en zijn afgedekt met een kap. De in- en uitrit van het bedrijfsperceel bevindt zich aan de westzijde van het plangebied. De bedrijfsbebouwing op het perceel is inmiddels vrij verouderd. Door vervanging van de bestaande bedrijfsbebouwing kan een aanzienlijke impuls worden gegeven aan de kwaliteit en beleving op het bedrijfsperceel. De bestaande bedrijfsbebouwing die gesloopt gaat worden bedraagt circa 650 m2. Ten aanzien van het planvoornemen, zoals beschreven in paragraaf 3.2, zal sprake zijn van een toename in het aantal m2 aan bedrijfsbebouwing.
De bedrijfswoning is gelegen ter hoogte van de kruising met de Zuid-Carolinaweg in het zuidelijk deel van het plangebied. De bedrijfswoning bestaat uit één bouwlaag met kap. De kaprichting van de hoofdbouwmassa is haaks op de weg geprojecteerd, terwijl de kap op een deel van de aanbouwen evenwijdig aan de weg lopen.
Voor op het perceel, tussen de bedrijfswoning en de in- en uitrit, is ook een nutsgebouwtje aanwezig. De oppervlakte is beperkt tot enkele vierkante meters en de bouwhoogte bedraagt circa 3 meter.
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een mengeling aan functies. Ten westen van de Langenboomseweg is overwegend de agrarische sector aanwezig. Hier zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig, zowel grondgebonden als intensieve veehouderijbedrijven. Ook is er een groot glastuinbouwbedrijf gevestigd aan de Zuid-Carolinaweg. Aan de Dominicanenstraat 12/12a ligt een positief bestemd transportbedrijf.
Typerend is dat langs de Langenboomseweg, gelegen in het buitengebied, veel woonpercelen zijn gelegen, vooral in de zone langs de zandwinningsplassen. Ook direct aangrenzend aan het plangebied zijn zowel aan de noord- als zuidzijde van de Langenboomseweg woonkavels aanwezig.
Het planvoornemen voorziet in een vergroting van de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten en herindeling van het bedrijfsterrein. De bestaande bedrijfsgebouwen zijn verouderd en enigszins vervallen, waardoor sloop en nieuwbouw wenselijk is. Dit levert een kwaliteitsverbetering op. Ter compensatie van de bedrijfsuitbreiding en vanwege de vereiste kwaliteitsverbetering gaat de ontwikkeling gepaard met een landschappelijke inpassing en de realisatie van natuur. In onderstaande paragraaf wordt nader ingegaan op de verschillende ontwikkelingsdelen.
In de nieuwe opzet wordt aan de rechterzijde van het bestaande bestemmingsvlak een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van circa 900 m2. Dit gebouw vervangt de bestaande bedrijfsbebouwing. Hierdoor is sprake van een toename van het aantal m2 aan bedrijfsgebouwen, namelijk circa 250 m2. In het nieuw te bouwen pand zullen de werkplaats en het magazijn worden ondergebracht. Daarnaast is ruimte voorzien voor de verkoop en het afhalen van materiaal.
Het nieuwe bedrijfsgebouw zal bestaan uit 2 bouwlagen met een derde bouwlaag in de kap. De totale bouwhoogte bedraagt 12 meter. In het linker deel van het gebouw zal de werkplaats worden gesitueerd. Ter plaatse komt in de gevel een grote roldeur. De entree en balie zijn voorzien in het rechter deel van het gebouw, waar een grote glazen pui in komt. De eerste en tweede verdieping van het pand zijn voornamelijk bedoeld als magazijn.
Weergave voorgevel nieuwe bedrijfsgebouw
De bestaande bedrijfsbebouwing heeft in de nieuwe bedrijfsopzet geen functie meer en wordt zodoende gesloopt.
De huidige terreinverharding wordt opnieuw ingedeeld. Daarmee ondergaat het terrein een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering. De linker- en achterzijde van het bedrijfsterrein dient vooral voor opslag en demonstratie (modeltuinen). Dit achterterrein is niet rechtstreeks toegankelijk voor publiek.
Inrichtingsplan
De kwaliteitsverbetering houdt ook in dat het terrein wordt voorzien van de nodige erfbeplanting. Hiervoor is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld. Dit plan is als Bijlage 1 bijgevoegd.
De natuurontwikkeling dat uitgevoerd wordt in het kader van de kwaliteitsverbetering, bestaat uit het realiseren van een poel met een oppervlakte van circa 196 m2. De poel wordt aangelegd in de noordoostelijke hoek van het perceel, achter de naastgelegen woonpercelen en in aansluiting op een bestaand bosperceel aan de Fazantenweg. Daarnaast worden aan de achterzijde en linkerzijde van het bedrijfsperceel groenelementen aangelegd, waardoor een geleidelijke overgang naar het buitengebied wordt gecreëerd en het perceel landschappelijk wordt ingepast. De beplanting zal afwisselend bestaan uit bomen en heesters. In aansluiting op deze groenzone worden de modeltuinen aangelegd.
Ontsluiting en parkeren
Het bedrijfsperceel zal direct ontsloten blijven op de Langenboomseweg. De bestaande in- en uitrit zal hiervoor worden gebruik.
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Gelet op de ligging en omgeving van het bedrijf is voor de bedrijfsfunctie (arbeidsintensief/bezoekersextensief) op basis van de parkeerkencijfers van het CROW een parkeernorm van toepassing van 2,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (zone buitengebied, niet stedelijk). Het bedrijfspand heeft een oppervlakte van circa 900 m2, wat betekent dat in 19 parkeerplaatsen op eigen terrein dient te worden voorzien. Uit het inrichtingsplan volgt dat 21 parkeerplaatsen worden aangelegd, waardoor ruimschoots wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Om de nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hier wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
Het onderhavige planvoornemen raakt de belangen van het beleid uit de SVIR niet.
Algemeen
De SVIR (zie paragraaf 4.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Defensie
Vanuit de Barro zijn voor het planvoornemen de regels die opgesteld zijn in het kader van militaire terreinen en complexen (defensie) van belang. Ten zuiden van de kern Langenboom ligt militair luchtvaartterrein ‘Vliegbasis Volkel’. De aanvliegroute voor het vliegveld is onder andere gesitueerd boven het uiterste zuiden van Langenboom.
Hierbij zijn de belangen ten aanzien van het radarverstoringsgebied, Instrument Landing System (ILS) en de Inner Horizontal Surface and Conical Surface (IHCS) van toepassing. Deze belangen zijn reeds met aanduidingen opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert'.
Vanuit deze belangen gelden diverse bepalingen over de maximale bouwhoogte van gebouwen. Zo mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het kader van de IHCS niet meer bedragen dan 64 meter +NAP, in het kader van de ILS-zone 4 niet meer bedragen dan 48,9 meter +NAP en ten aanzien van het radarverstoringsgebied niet meer bedragen dan 72 meter +NAP.
Met onderhavig bestemmingsplan worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bestaande en nieuwe bebouwing vastgelegd. Het bestemmingsplan laat geen bebouwing toe die meer bedraagt dan voornoemde hoogtes. Bovendien zijn de betreffende gebiedsaanduidingen overgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de nationale belangen in het kader van Defensie voldoende geborgd zijn in dit bestemmingsplan en geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig zijn.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Het plangebied is gelegen in het buitenstedelijk gebied van de gemeente Mill en Sint Hubert. Wel is hier sprake van een locatie binnen een bebouwingsconcentratie. De omgeving kenmerkt zich door een variatie van functies. Ter plaatse is een niet-agrarisch bedrijf aanwezig met een bestemming Bedrijf. Een deel van de diensten van het bedrijf is gericht op agrarische bedrijven. In het vigerende bestemmingsplan waren niet alle toegestane gebruiksmogelijkheden van het perceel juist opgenomen. Met dit plan wordt het gebruik en de regels beter op elkaar afgestemd.
Gelijktijdig wordt een uitbreiding van de bedrijfsbestemming meegenomen in dit plan. De bedrijfsactiviteiten zijn mede gericht op sectoren die aan het buitengebied gerelateerd zijn. Door het gebruik van het buitenterrein past het bedrijf in het buitengebied en ligt een verplaatsing naar een bedrijventerrein niet in de rede. Dit staat verder nader omschreven en beargumenteerd in paragraaf 4.2.2, onder het kopje "groenblauwe mantel".
Met de voorgenomen uitbreiding wordt voorzien in extra buitenruimte voor de opslag van materiaal en bedrijfsgerelateerde verkeer- en parkeervoorzieningen. Deze uitbreiding heeft geen tot nauwelijks een vergroting van het aantal bezoekers tot gevolg. Daarnaast wordt de inmiddels verouderde bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt hiervoor in de plaats een nieuw bedrijfsgebouw gebouwd. Door de herstructurering en uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt ter plaatse gekomen tot een betere ruimtelijke indeling.
Lettende op het voorgaande kan gesteld worden dat de uitbreiding van een bestaand bedrijf in het buitenstedelijk gebied voorziet in een actuele regionale behoefte, in die zin dat hiermee wordt zorg gedragen aan een goed functionerend economisch vitaal bedrijf. Aangezien het bedrijf op deze locatie reeds is gevestigd, is het gebruikmaken van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties elders niet van toepassing. Het bedrijf functioneert op dit moment goed met een goede bereikbaarheid. De uitbreiding heeft geen tot nauwelijks gevolgen voor het aantal bezoekers, waardoor een nadere afweging van de bereikbaarheid niet relevant is.
Lettende op het voorgaande is de ladder doorlopen en is deze voor de beoogde uitbreiding van het bestaande bedrijf verder niet van toepassing.
De wetgeving stelt onder andere eisen aan de voorbereiding en vormgeving van bestemmingsplannen. Benoemde aspecten dienen onderzocht te worden, waarbij aangegeven wordt op welke wijze hiermee rekening is gehouden of bij het plan betrokken zijn. Verder dienen een drietal regels standaard in het bestemmingsplan te worden opgenomen: overgangsrecht bouwen, overgangsrecht gebruik en anti-dubbeltelregel. De verplichte vormgeving van het bestemmingsplan is uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening.
In de regels komt een onderscheid naar voren tussen onder andere bestemmingsplannen voor nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen en/of herstructurering en conserverende bestemmingsplannen. Dit geldt met name voor de onderzoek- en motiveringsplicht. Het voorliggende bestemmingsplan Langenboomseweg 148 Langenboom betreft een ontwikkelingsplan, namelijk de bedrijfsuitbreiding van een bestaand bedrijf. In de toelichting wordt zorg gedragen voor de benodigde onderzoeken en motiveringen.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
De structuurvisie ruimtelijke ordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en inwerkingtreding d.d. 1 januari 2011. Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie RO vastgesteld. De wijzigingen die in de herziening zijn verwerkt zijn het gevolg van onder meer besluiten op het gebied van het natuurnetwerk en de zorgvuldige veehouderij.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters.
Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.
Structuurvisiegebied
In deel B van de structuurvisie beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.
Uitsnede Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Het plangebied is binnen de structuurvisie RO aangeduid als 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden om de positie van de aanwezige sectoren te versterken. De inzet van de provincie richt zich daarbij op behoud en versterking van de economische positie van de aanwezige agrarische sector. Ontwikkelingen zijn gericht op een verdere verduurzaming en meerwaardecreatie. In deze gebieden ziet de provincie ook ontwikkelingsmogelijkheden voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, bewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).
Gelijktijdig met de structuurvisie is de "Verordening ruimte 2014" vastgesteld. In de verordening zijn de regels opgenomen waarmee gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen en procedures rekening moeten houden.
De Verordening ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. Op 7 februari 2014 is de Verordening ruimte 2014 (Vr 2014) door Provinciale Staten vastgesteld (in werking getreden op 19 maart 2014).
De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor het onderhavige bestemmingsplan:
Uitsnede Verordening ruimte 2014
Hierna is per specifiek onderwerp weergegeven op welke wijze de Verordening ruimte (door)vertaald is in het bestemmingsplan. Daarbij is in het planvoornemen een onderscheid te maken tussen uitbreiding van de bedrijfsbestemming die is gelegen in de groenblauwe mantel en het bestaande bedrijfsperceel dat is gelegen binnen het gemengd landelijk gebied.
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kernkwaliteiten zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek in de uitwerking van de Structuurvisie, door middel van Gebiedspaspoorten uitgewerkt. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.
In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.
De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor:
Zorgvuldig ruimtegebruik
In artikel 3.1 van de Verordening is gesteld dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij moet dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Het bestemmingsplan moet een verantwoording bevatten waaruit blijkt dat:
Op het perceel is de bestaande bedrijfsbebouwing verouderd en aan vervanging toe. Ook de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het bedrijf kunnen een facelift gebruiken. De bestaande situatie binnen het plangebied is dan ook niet meer toereikend om met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteitsverbetering de betreffende bestaande bedrijfsactiviteiten goed vorm te geven. Juist een herstructurering van het terrein ligt in de rede om een kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen. Bij deze herstructurering en de beoogde uitbreiding is rekening gehouden met de omgevingswaarden. Zo wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing door het aanleggen van een groenzone aan de noordwestzijde van het plangebied. In de noordoostelijke hoek van het plangebied (gelegen in de groenblauwe mantel, zie onderstaand) wordt in het kader van kwaliteitsverbetering en ten behoeve van waterretentie een stuk grond als natuur ingericht. Het bedrijf en de landschappelijke inpassing samen zorgen ervoor dat het bedrijf qua functionaliteit en gelet op de overgang van het agrarisch landschap naar de woonkern, past in de omgeving. Het perceel ligt in een bebouwingsconcentratie, waarbinnen sprake is van een variatie van verschillende functies.
Voorts blijkt uit de onderhavige toelichting dat er geen nadelige effecten zijn op de omgevingswaarden en maatregelen worden getroffen ter versterking c.q. verbetering van het landschap. Door de herstructurering van het bedrijfsperceel, de sloop en nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen en de zorgvuldige landschappelijke inpassing past de ontwikkeling in de omgeving. Het terrein is goed ontsloten op de openbare ruimte en er wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorzien, waarmee ook een goede verkeers- en vervoersafwikkeling is geborgd.
Groenblauwe mantel
In de verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het noordoostelijke deel van het plangebied aangewezen als onderdeel van de 'groenblauwe mantel', waarop artikel 6 van de Verordening op van toepassing is. Het overige deel van het plangebied is gelegen binnen de zone aangemerkt als 'gemengd landelijk gebied'. Dit staat verderop nader uitgewerkt.
Het beleid in de groenblauwe mantel is met name gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Een verdere intensivering van in de groenblauwe mantel voorkomende agrarische bedrijvigheid is niet wenselijk. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn wel mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap.
Een groot deel van de beoogde uitbreiding van de bedrijfsbestemming wordt gerealiseerd binnen het gedeelte van het plangebied dat in de groenblauwe mantel ligt. De regels ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid in de groenblauwe mantel zijn opgenomen in artikel 6.10 van de VR 2014. Hierbij geldt dat een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
De uitbreiding van de bedrijfsbestemming is tweeledig. In het vigerende bestemmingsplan is een aanduiding opgenomen om het gebruik op het bedrijfsperceel vast te leggen. De functieomschrijving doet echter niet volledig recht aan het daadwerkelijk en tevens vergunde gebruik ter plaatse. Dit bestemmingsplan voorziet in een beter passende omschrijving van de gebruiksactiviteiten. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een gedeeltelijke uitbreiding van de bedrijfsbestemming meegenomen. Een en ander gepaard met kwaliteitsverbetering door de sloop van de oude bedrijfsgebouwen en de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw en het de aanleg van natuur.
Het deel van het plangebied dat gelegen is in de Groen Blauwe Mantel bestaat voor een groot gedeelte uit de bestemmingen 'Natuur' en 'groen', het andere deel wordt benut voor de bedrijfsactiviteiten. De uitbreiding van het plan bestemmingsvlak 'Bedrijf' vindt met name plaats in Gemengd Landelijk gebied. Dit gegeven is uitgangspunt geweest bij de beoordeling en de motivering van onderhavig initiatief.
De bedrijfsactiviteiten zijn hoofdzakelijk gericht op sectoren die aan het buitengebied gerelateerd zijn. Mede door het gebruik van het buitenterrein past het bedrijf in het buitengebied en ligt een verplaatsing naar een bedrijventerrein niet in de rede. Met de voorgenomen uitbreiding wordt voornamelijk voorzien in extra buitenruimte voor de opslag van materiaal en verkeer- en parkeervoorzieningen. Met deze uitbreiding gaat niet tot nauwelijks een vergroting van het aantal bezoekers gepaard ten opzichte van de huidige situatie. Door de herstructurering en uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt ter plaatse gekomen tot een betere ruimtelijke indeling, waarbij mede door middel van een goede landschappelijke inpassing een kwaliteitsverbetering ontstaat. Voor de beschrijving van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 3.2 en het inrichtings- en beplantingsplan in Bijlage 1.
Omdat het bedrijfsperceel in de nieuwe situatie groter is dan de maximaal toegestane 5.000 m2, dient op basis van artikel 6.10 tweede lid onder b van de Vr een uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel boven de 5.000 m2 gepaard te gaan met een verantwoording waaruit blijkt dat:
Van de Oever Diversen is een gezond bedrijf. Uitbreiding van de bedrijfslocatie op de huidige locatie is noodzakelijk om het bedrijf een extra impuls te kunnen geven en herstructurering van de activiteiten te kunnen laten plaatsvinden. Het nieuwe bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van 6.388 m2. Meer dan de helft van deze oppervlakte valt buiten het aangewezen bouwvlak voor het bedrijf. De gronden zijn voornamelijk bedoeld als buitenruimte voor de opslag van materiaal en voor verkeer- en parkeervoorzieningen. De aard van deze activiteiten maakt dat een groter ruimtegebruik nodig is voor de bedrijfsvoering.
Verplaatsing van het bedrijf naar een locatie op een bedrijventerrein is financieel niet haalbaar. Het huidige bedrijfsperceel is in eigendom van het initiatiefnemer. De verplaatsing naar een bedrijventerrein zou aanzienlijke kosten met zich meebrengen in het kader van de aanschaf van de gronden, de bouw van de benodigde bedrijfsbebouwing en de verhuizing van het materieel. Bovendien zal de verkoop van de huidige locatie in de huidige markt en met de geldende planologische mogelijkheden in het buitengebied leiden lastig zijn, waardoor de aankoop van nieuwe gronden elders ernstig wordt bemoeilijkt, zo niet onmogelijk wordt.
Binnen de gemeente Mill en Sint Hubert zijn de bestaande bedrijventerreinen 'De Meeren' en 'Het Spoor' gelegen. In het bestemmingplan 'De Meeren' is aangegeven dat het een kleinschalig gemengd bedrijventerrein betreft. In de regels staat uitdrukkelijk vermeld dat de oppervlakte van een bouwperceel (bedrijfskavel) minimaal 1.000 m² en maximaal 5.000 m2 dient te bedragen. Het bedrijventerrein 'Het Spoor' is het grootste terrein in de gemeente en kent verschillende schaalgroottes. Maar ook hier is een maximale bedrijfskavel van 5.000 m2 toegestaan. Daarmee is er in principe geen plaats voor het bedrijf op dit bedrijventerrein.
Geconcludeerd wordt dat zowel een verplaatsing naar een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijke regio of naar een (boven)regionaal bedrijventerrein niet mogelijk is. Het eventueel in aanmerking komend bedrijventerrein binnen de gemeente Mill en Sint Hubert laat bedrijven met een noodzakelijke bedrijfskavels >5.000 m² niet toe. Het gevolg is dat verplaatsing van het bedrijf naar elders géén optie is. Het is dus zowel juridisch als feitelijk niet mogelijk om het bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Eerder in deze paragraaf is reeds aangegeven dat verplaatsing ook financieel gezien niet haalbaar is.
De gronden waarop het bedrijf nu gevestigd is alsmede de gronden waarop de uitbreiding is voorzien, zijn in bezit van het initiatiefnemende bedrijf. De enige investering die nu behoeft te worden gedaan is de sloop van de oude bedrijfsgebouwen, de nieuwbouw van een bedrijfsgebouw en de herinrichting van de gronden conform het inrichtingsplan en het erfbeplantingsplan. De huidige locatie biedt dan ook zowel financieel, juridisch (na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure) en feitelijk de mogelijkheden om het bedrijf hier te handhaven en uit te breiden.
Gemengd landelijk gebied
De bestaande bedrijfsbestemming ligt binnen het gemengd landelijk gebied. De regels ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid zijn opgenomen in artikel 7.10 van de VR 2014. In dit artikel is het tweede lid gesteld dat een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
Een verantwoording van deze voorwaarden is voorgaand bij het thema 'groenblauwe mantel' reeds gegeven. Hier wordt dan ook naar verwezen.
Beperking veehouderij
Het beleid zoals die voorheen van toepassing was in de Verordening voor intensieve veehouderij (verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden) is komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is de gebiedscategorie 'beperkingen veehouderij' geïntroduceerd. Deze categorie komt in grote lijnen overeen met de extensiveringsgebieden. In de gebieden met deze aanduiding worden extra eisen gesteld aan de grondgebondenheid van veehouderijen. Deze aanduiding ligt in de verordening eveneens over het plangebied heen. Binnen het plangebied is sprake van een niet-agrarische bedrijfsvoering. Binnen de bestemming is de realisatie van een veehouderij ook niet mogelijk. De aanduiding is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.
Conclusie
De uitbreiding van het bedrijf dat gedeeltelijk is gelegen binnen de groenblauwe mantel en gedeeltelijk binnen het gemengd landelijk gebied. De voorgestane ruimtelijke invulling, bestaande uit de sloop van oude en vervallen bedrijfsgebouwen, bouw van een nieuw bedrijfsgebouw, uitbreiding van de gebruiksruimte en de aanleg van een landschappelijk inpassing in het kader van kwaliteitsverbetering, past binnen de doelstellingen en regels die door de provincie gesteld zijn aan een ontwikkeling van een niet-agrarisch bedrijf in het landelijk gebied.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Met artikel 3.2 van de Verordening benadrukt de provincie dat bij de realisatie van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied ook verzekerd moet worden dat een verbetering plaatsvindt van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling betrekking heeft. Daarbij wordt aangegeven dat de bedoelde kwaliteitsverbetering mede kan betreffen:
Door de raad van de gemeente Mill en Sint Hubert is op 27 september 2012 de beleidsregel Investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit (IRK) Mill en Sint Hubert vastgesteld. Met deze Investeringsregeling wordt uitvoering gegeven aan paragraaf 8.4 van de Structuurvisie (fonds ruimtelijke ontwikkelingen voor de kernen en voor het buitengebied) en artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Met de provincie bestaat overeenstemming over de toepassing van de IRK als adequate uitwerking van artikel 3.2 van de Verordening ruimte. Dit is bevestigd in een brief d.d. 10-6-2013. Deze brief is als Bijlage 2 toegevoegd. De IRK is een instrument dat alle handvatten biedt om in het proces van (particulier) initiatief tot contractvorming de compensatieregeling vorm te geven. Het gaat dan onder meer om:
Voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling, het uitbreiden van de bestaande bedrijfsbestemming aan de Langenboomseweg 148, is de investeringsregeling van toepassing.
Bestemmingswinst
Om de bijdrage voor de kwaliteitsverbetering van het landschap te bepalen is de bestemmingswinst berekend, op basis waarvan 25% van de bestemmingswinst moet worden ingezet als tegenprestatie. In onderstaande tabel is deze berekening overzichtelijk weergegeven.
Belangrijke kanttekening vooraf is dat de feitelijke huidige situatie afwijkt van de geldende planologische situatie. Het perceel K 2671 is feitelijk al jarenlang als bedrijfsgrond in gebruik en aan de voormalige eigenaar was toegezegd (besluit van 9 mei 2000) dit als bedrijfsgrond te bestemmen, dit is abusievelijk in het geldende bestemmingsplan niet opgenomen met een bestemming 'Bedrijf'. Voor deze grond geldt dat de grond in de berekening mee wordt genomen als bestaande bedrijfsgrond en ook als zodanig gewaardeerd ten behoeve van de berekening kwaliteitsverbetering.
Berekening tegenprestatie kwaliteitsverbetering | |||
M2 | Waarde/m2 | Waarde | |
Bedrijf bouwvlak | 3.073 | € 60 | € 184.380,- |
Agrarisch grasland | 5.580 | € 5,50 | € 30.690,- |
Totaal oud | 8.653 | € 215.070,- | |
Bedrijf bouwvlak | 3.073 | € 60 | € 184.380,- |
Bedrijf buiten bouwvlak | 3.316 | € 30 | € 99.480,- |
Groen | 1.488 | € 1 | € 1.488,- |
Natuur | 776 | € 1 | € 776,- |
Totaal nieuw | 8.653 | € 286.124,- | |
Bestemmingswinst | € 71.054,- | ||
Basisinspanning buitengebied 25% | € 17.763,50 |
Uit de kwaliteitsberekening volgt dat voor onderhavig planvoornemen een tegenprestatie nodig is van € 17.763,50.
Invulling tegenprestatie kwaliteitsverbetering
In de IRK is een limitatieve lijst met tegenprestaties kwaliteitsverbetering opgenomen, te splitsen in natuurontwikkeling, sloop, herstel van cultuurhistorische waarden en maatwerk. In relatie tot onderhavige ontwikkeling wordt feitelijk gecombineerd invulling gegeven aan de tegenprestatie, enerzijds door natuurontwikkeling, anderzijds door maatwerk.
De invulling van deze tegenprestatie wordt aan de ene kant gegeven door het aanleggen van natuur- en landschapselementen binnen het plangebied. Hiervoor is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld. In het beplantingsplan wordt veel gebruik gemaakt van groot plantmateriaal en bomen aan de rand van het perceel. Verder is in het oostelijke deel een poel geprojecteerd die wordt omringd door bomen en struiken.
Voor de berekening van de tegenprestatie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de normbedragen van het Groen Blauw Stimuleringskader.
Voorstel inrichtings- en beplantingsplan (zie ook Bijlage 1)
Berekening beplantingsplan | |||
M2 | Waarde eenheid | Waarde | |
Groenelement linkerzijde perceel | 84 / 25 | € 364,08 / 2 | € 611,65 |
Groenelement achterzijde perceel | 53 / 25 | € 364,08 / 2 | € 385,92 |
Groenelement rondom poel | 10 / 25 | € 364,08 / 2 | € 72,82 |
Poel | € 1.294,90 | ||
Totaal | € 2.365,29 |
De berekening laat zich als volgt verklaren. De lengte van de noordzijde is 84 m, de lengte van de oostzijde is 53 m. Het element waarin de poel ligt is ca. 60 m2. Als gemiddelde breedte is 5 meter aangehouden waardoor het normbedrag gehalveerd wordt omdat hierbij wordt uitgegaan van 10 meter breedte. Het normbedrag voor bossingel is vastgesteld per lengte van 25 meter.
Voor de waarborging van de aanleg van de natuur- en landschapselementen en de hoogte van het bedrag van deze tegenprestatie 2.365,29) zal een separate anterieure overeenkomst worden gesloten met de initiatiefnemer.
Het restantbedrag van de tegenprestatie (€ 17.763,50 - € 2.365,29 = € 15.398,21) dat niet met de aanleg van natuur- en landschapselementen ter plaatse wordt gecompenseerd, wordt ingebracht door middel van arbeid in natura in een pilot project voor CO2 compensatie ten behoeve van de gebiedsontwikkeling De Verborgen Raamvallei.
In het kader van gebiedsontwikkeling de Verborgen Raamvallei geeft de gemeente invulling aan diverse ontwikkelperspectieven, namelijk:
Met betrekking tot het laatste ontwikkelingsperspectief wil de gemeente samen met het bedrijfsleven CO2 compensatie toepassen in het gebied. Bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen, compenseren de CO2 uitstoot ten gevolge van hun bedrijfsvoering in een op te richten fonds. Dit fonds gaat vervolgens investeren in de aanleg van natuur- en landschapselementen in de Raamvallei. Uiteindelijk is het de bedoeling dat CO2 compensatie een verdienmodel wordt voor de ontwikkeling van natuur en landschap.
Om te laten zien wat CO2 compensatie is, bereidt de gemeente met diverse partners van de gebiedsontwikkeling een pilot project voor, waarop de CO2 uitstoot van het gemeentehuis wordt gecompenseerd. In het pilot project worden percelen nabij de Raam ingericht en toegankelijk gemaakt via een wandelpad. Initiatiefnemer gaat participeren in de aanleg van het pilot project en daarmee het restant van de tegenprestatie voldoen. De planning is dat het pilot project in het najaar van 2015 wordt aangelegd. In de separate anterieure overeenkomst wordt ook deze bijdrage vastgelegd. Daarbij wordt tevens bepaald dat, mocht om onvoorziene redenen het pilot project niet doorgaan, alsnog het restant bedrag dient te worden afgedragen in het gemeentelijke fonds kwaliteitsverbetering voor het buitengebied.
Conclusie
Middels voorgaande berekening is aangetoond dat voldaan wordt aan de vereisten uit de Verordening ruimte. De basisinspanning wordt enerzijds ingezet voor kwaliteitsverbetering binnen het plangebied zelf en anderzijds wordt een financiële bijdrage geleverd aan een kwaliteitsverbeterend project in de gemeente.
Deze kwaliteitsverbetering is middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer zeker gesteld. Het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit op grond van artikel 3.2 van de Verordening ruimte is in de regels van het bestemmingsplan 'Langenboomseweg 148 te Langenboom' eveneens verankerd.
Met de Structuurvisie 'In duurzaam perspectief' wil de gemeente Mill en Sint Hubert duidelijk richting geven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gehele gemeentelijke grondgebied. In de structuurvisie wordt ingegaan op de brede visie op de toekomst van de gemeente.
De (ruimtelijke) ontwikkeling van de gemeente wordt geplaatst in het bredere perspectief van de regionale en provinciale ontwikkelingen (zoals Land van Cuijk, Noordelijke Maasvallei en Brabant Noord Oost). In het ruimtelijk casco wordt een integrale analyse van het gemeentelijk grondgebied gemaakt. Op basis daarvan worden ontwikkelingsrichtingen beschreven, die sterk zijn geworteld in landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
In uitvoeringsparagrafen is beschreven welke strategie de gemeente voorstaat om het toekomstperspectief te realiseren en welke projecten de gemeente hiervoor oppakt met de te hanteren instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Het grondgebied van de gemeente is in een viertal zones opgedeeld, waarbij de kern Langenboom valt in de zone 'Peelkant'. In de visie van de gemeente zal de toekomstige ontwikkeling van de Peelkant-zone worden opgehangen aan nieuwe economische dragers, waarbij milieuhinder (zoals geuroverlast) niet aan de orde is. In deze en de andere zones geldt bovendien het principe rood-voor-groen. Aan de ene kant betekent dit dat de mogelijkheden voor ‘rode functies’ uitgebreider worden. Aan de andere kant duidt dat op de noodzaak van een herstructureringsprogramma, dat de balans veiligstelt tussen ‘rood’ en ‘groen’. Een dergelijk programma kan voorstellen doen voor de aanpak van de huidige verrommeling en versnippering van het landelijk gebied. Het kan bovendien regelen dat de huidige sterke spreiding van gecombineerd (agrarisch) werken en wonen vermindert, om plaats te maken voor meer geclusterde vormen: kleine compacte nederzettingen in het groen, divers van opzet en verschijningsvorm. Een dergelijke aanpak kan resulteren in nieuwe buurtschappen geënt op historische landschapsstructuren en in nieuwe landgoederen, die bij voorkeur collectief van opzet zijn en voor iedereen toegankelijk.
Voor Langenboom heeft de gemeente een hoofdrol in gedachten, waarbij bebouwde kom en ommeland (binnen- én buitengebied) in directe samenhang en verwevenheid ontwikkeld kunnen worden. Daartoe is een gebied aangewezen als dorpslandschap. Hier worden nieuwe ontwikkelingen benut om het leefmilieu van de gemeenschap te verbeteren en het dorp een nieuwe en levensvatbare toekomst te geven, die nadrukkelijk gerelateerd is aan landelijkheid en landschap.
In economisch opzicht moet ruimte geboden worden aan kansrijke sectoren als toerisme en recreatie, aan bestaande bedrijven en aan kleinschalige bedrijven die zich richten op de nieuwe economie (ICT, High Tech).
Uitsnede structuurvisie
Onderhavige bedrijfslocatie ligt net ten zuidoosten van Langenboom en valt binnen de bebouwingsconcentratie gelegen langs de Langenboomseweg tussen Langenboom en Mill. In bebouwingsconcentraties zijn in het kader van Ruimte voor Ruimte of VAB-beleid meer mogelijkheden tot herbestemming of hergebruik.
Binnen het plangebied is sprake van een bestaande bedrijfslocatie waarop herstructurering en uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt. Dit past binnen het uitgangspunt van de structuurvisie dat bestaande bedrijven ruimte moet worden geboden om zich duurzaam te ontwikkelen. Het planvoornemen past dan ook binnen de structuurvisie.
Met deze sectorale structuurvisie wil de gemeente Mill en Sint Hubert beter sturing geven aan de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteiten in haar gemeente. De structuurvisie is op 13 februari 2014 door de raad vastgesteld.
In de structuurvisie zijn richtinggevende besluiten geformuleerd ten aanzien van de functionele en fysieke ontwikkeling van de bestaande bedrijventerreinen en bedrijfslocaties. Voor de solitaire bedrijfsvestigingen beperkt deze structuurvisie zich tot enkele hoofdlijnen. De structuurvisie vormt feitelijk het beleidsmatig kader voor toekomstige afwegingen ten aanzien van bedrijventerreinen en bedrijfslocaties.
Ten aanzien van solitaire bedrijfslocaties zal de gemeente maatwerk toepassen. Bij solitaire bedrijven in het buitengebied zal bij een ontwikkelingsvraag worden bekeken of in die specifieke situatie de noodzakelijke ruimtelijke investering ook voldoende toekomstperspectief biedt op een duurzame bedrijfsontwikkeling, zowel voor het bedrijf als voor de omgeving.
De bedrijfslocatie aan de Langenboomseweg 148 betreft een solitaire bedrijfslocatie. De ontwikkeling van deze bedrijfslocatie gaat gepaard met een herstructurering van de bedrijfsbebouwing en het onbebouwde terrein. Tevens wordt in het kader van kwaliteitsverbetering natuur aangelegd en vindt landschappelijk inpassing plaats. Hierdoor ontstaat een duurzaam toekomstperspectief voor zowel het bedrijf als de omgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat nieuwe ontwikkelingen niet alleen uit beleidsmatig en ruimtelijk/functioneel oogpunt haalbaar zijn, maar ook vanuit verschillende milieuhygiënische- en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze milieuhygiënische- en planologische aspecten nader in beeld gebracht.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Met het planvoornemen wordt niet voorzien in de realisatie van een geluidsgevoelig object. Daarnaast maakt het planvoornemen geen nieuwe geluidsbronnen mogelijk die van invloed kunnen zijn op omliggende geluidgevoelige objecten (zoals woningen). Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
De zogenaamde ‘Wet luchtkwaliteit’ is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die ‘in betekenende mate’ van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin.
Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.
Het planvoornemen voorziet in een vergroting van de bedrijfsbestemming en een uitbreiding van de planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten van het ter plaatse gevestigde bedrijf.
Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente juridische inzichten wordt er van uitgegaan dat de mate van uitbreiding zodanig gering is dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties. Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het verwezenlijken van het planvoornemen.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij betreft het de risico’s verbonden aan ‘risicovolle inrichtingen’, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het ‘vervoer van gevaarlijke stoffen’ via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart Noord-Brabant
Op basis van de risicokaart voor Noord-Brabant wordt geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen de invloedsfeer van risicobronnen.
In de omgeving van het plangebied zijn geen transportassen of buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig, die van invloed zijn op het plangebied. De dichtstbijzijnde leidingenstrook (aardgasleidingen van de Gasunie) ligt op meer dan 550 meter ten westen van het plangebied. De risico’s van deze buisleidingen zijn beschreven in het rapport “Kwantitatieve risicoberekening aardgastransportleidingen bestemmingsplan buitengebied - gemeente Mill en Sint Hubert”. Hieruit blijkt dat de PR 10-6 contour op 0 meter van de leiding ligt. Wat betreft het groepsrisico is het grootste invloedsgebied 550 meter. Het plangebied valt hier buiten, waardoor een verdere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Nader onderzoek is niet aan de orde.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder veehouderijen in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde ‘omgekeerde werking’).
De gemeente Mill en Sint Hubert beschikt daarnaast over een eigen Verordening geurhinder en veehouderij. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 december 2007 en bevat normen voor de maximale waarden voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object.
Met het planvoornemen wordt niet voorzien in een geurgevoelig object en wordt tevens geen nieuwe bron van geurhinder mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar de geurhinder is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect geurhinder zijn er dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen. Het planvoornemen is in het kader van geur niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven op milieugevoelige functies. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen.
Met het planvoornemen wordt geen milieugevoelige functie gerealiseerd. Daarmee vormt het planvoornemen geen beperking voor omliggende bedrijven.
Wel dient te worden bekeken in hoeverre de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied belastend zijn voor omliggende milieugevoelige functies. Rondom het plangebied bevinden zich meerdere woningen.
Gelet op het bestaande gebruik van het plangebied kan het bedrijf gezien worden als een aannemersbedrijf met werkplaats, categorie bouwnijverheid, SBI-code 45 uit de SvB, met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 1.000 m2. Hiermee valt het bedrijf in milieucategorie 3.1. De grootste indicatieve richtafstand is 50 meter op basis van geluid. Het nieuwe gebruik wordt dusdanig gespecificeerd dat geen sprake meer is van een bouwbedrijf maar waarbij de aard van de activiteiten gelijk gesteld kunnen worden met groothandel hout en bouwmaterialen, SBI code 4673 nr 2, waarmee het bedrijf in een milieucategorie 2 valt. Hierbij is sprake van een grootste indicatieve afstand van 30 m. De ontwikkeling is wat dat betreft een verbetering van de situatie ter plaatse. Gelet op de diversiteit aan aanwezige functies in de directe omgeving (agrarische en niet-agrarische bedrijfsfuncties en woningen) kan gesteld worden dat hier sprake is van een gemengd gebied. Bij een gemengd gebied mag ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig buitengebied de richtafstand met één afstandsstap verminderd worden. Dit betekent dat een richtafstand van 30 meter kan worden aangehouden.
Met dit plan worden de bestaande bedrijfsgebouwen gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een nieuw bedrijfsgebouw gebouwd. Het naastgelegen onbebouwde perceel wordt bestemmingsplanmatig vastgelegd met de bestemming Bedrijf. De grond wordt echter reeds gebruikt ten behoeve van het bedrijf. De gebruiksmogelijkheden worden voorts verder uitgebreid met de levering van materialen voor inrichting, aanleg en aankleding van tuinpercelen. Dit gebruik past binnen de milieucategorie waar het huidige bedrijf reeds binnen valt.
Gelet hierop kan gesteld worden dat de uitbreiding en aanvulling in de gebruiksmogelijkheden geen planologisch nadelige gevolgen heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Er wordt geen inbreuk gemaakt op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Door Envita Nijmegen BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 202095-10/R01, 23 februari 2012). Het doel van het onderzoek is om middels het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of er als gevolg van een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn. Daarbij is ook de locatie van een voormalige bovengrondse tank meegenomen. Uit het bodemonderzoek blijkt dat:
Er zijn geen stoffen in gehalten en/of concentraties boven de tussenwaarde aangetoond. Visueel is geen asbest aangetroffen. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.
Aanbevolen wordt in het kader van kostenefficiëntie om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken. Indien grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied is inmiddels iets uitgebreid ten opzichte van de onderzoekslocatie in het bodemonderzoek. Het gaat om de agrarische randen en het blok natuurontwikkeling, die bij het bestemmingsplangebied zijn getrokken. Deze locaties zijn niet eerder onderzocht. Het beleid van de regio Noord-Oost Brabant biedt voor een aantal situaties de mogelijkheid om te volstaan met een zogenaamde historische toets. Indien met enige redelijkheid kan worden aangenomen dat er nooit bodembelasting heeft plaatsgevonden, dan is er in het geheel geen bodemonderzoek benodigd. Aangezien deze gronden in het verleden altijd agrarisch in gebruik zijn geweest, kan geconcludeerd worden dat geen nader bodemonderzoek nodig is ten behoeve van het beoogde gebruik als bedrijfsterrein en natuur.
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De bodemkwaliteit is geschikt voor de bedrijfsfunctie.
Archeologie
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. De gemeente Mill en Sint Hubert beschikt over een eigen archeologische beleidskaart (vastgesteld 10 mei 2012).
Uitsnede archeologische beleidskaart Mill en Sint Hubert
Op basis van de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in 'archeologisch waardevol gebied 5'. Dit zijn gebieden met een middelhoge archeologische verwachting en na-oorlogse woonwijken en industriegebieden die in een gebied van hoge archeologische verwachting liggen. Een onderzoeksplicht naar de archeologische waarden ligt hier bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2500 m².
Met het planvoornemen worden geen ingrepen in de bodem gedaan die meer dan 2.500 m2 beslaan. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Cultuurhistorie
Nieuwbouwplannen kunnen van invloed zijn op de binnen het plangebied en in de omgeving daarvan aanwezige archeologische, cultuurhistorische en historisch-landschappelijke waarden.
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant volgt dat de Langenboomseweg een cultuurhistorische lijn van redelijk hoge waarde is. Met het planvoornemen vinden geen veranderingen plaats aan de Langenboomseweg, waardoor de waarde van deze cultuurhistorische lijn intact blijft. Voor het plangebied gelden verder geen cultuurhistorische waarden. De bebouwing binnen het plangebied heeft geen monumentale waarde.
Conclusie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen waarden in het geding. Voor het planvoornemen zijn er geen belemmeringen of beperkingen.
Ten aanzien van flora en fauna dient rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen alsmede Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het rivierengebied Oeffelter Meent. Dit gebied ligt op ruim 13 kilometer van het plangebied. Gelet op deze grote afstand en de aard en omvang van het planvoornemen is het aannemelijk dat het planvoornemen niet van invloed is op de Natura 2000. Om dezelfde reden zal er geen negatief effect optreden ten aanzien van het meest nabijgelegen Beschermd Natuurmonument.
Ten noorden en ten oosten van het plangebied liggen gronden die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat daarbij onder meer om de Langenboomse bossen en De Kuilen. Het bosperceel aan de Fazantenweg behoort eveneens tot de EHS.
Het plangebied ligt niet binnen de EHS. Door de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoeklocatie zullen, omdat er in de toekomstige situatie dezelfde bedrijfsactiviteiten met een vergelijkbare intensiteit op de onderzoeklocatie zullen plaatsvinden, de wezenlijke kenmerken en waarden van de betreffende EHS-gebieden derhalve niet worden aangetast. Bovendien wordt met natuurontwikkeling binnen het plangebied juist aangesloten op en een buffer gecreëerd tot het bosperceel aan de Fazantenweg.
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ff-wet). In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In bestemmingsplannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de FF-wet geen ontheffing zal worden verleend.
Ten behoeve van het planvoornemen is, gelet op de ligging in het landelijk gebied en vanwege de ruimtelijke ingrepen, een flora en fauna onderzoek uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 15023135, 6 maart 2015).
Uit dit onderzoek blijkt dat, gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling, de verwachting is dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, zoals rekening houden met het broedseizoen en het in acht nemen van de algemene zorgplicht. Daarnaast dient er bij aanwezigheid van huismussen onder het dak van het te handhaven woonhuis te allen tijde voldoende dekkinggevend groen aanwezig te blijven.
Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen niet noodzakelijk geacht. Tevens is er geen sprake van het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Ten aanzien van het te realiseren natuurgedeelte in de noordoostelijke hoek, wordt geadviseerd dit open te stellen voor de das, zodat de dassen in de directe omgeving ook profijt kunnen hebben van het te realiseren stukje natuur.
Het volledige onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Vanuit ecologisch perspectief wordt geconcludeerd dat er vanuit de gebieds- en soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.
Het planvoornemen gaat uit van een vergroting van de bedrijfsbestemming ten behoeve van de uitbreiding en herindeling van de bedrijfsactiviteiten op het perceel. Daarbij wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Hiervan gaat invloed uit op diverse watergerelateerde aspecten binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan.
Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het planvoornemen zal in het kader van de Watertoets worden voorgelegd aan het watertoetsloket van het Waterschap Aa en Maas. Eventuele opmerkingen van het waterschap worden in het bestemmingsplan verwerkt.
Waterschapsbeleid
In het kader van het beleid van het waterschap Aa en Maas dient invulling te worden gegeven aan “duurzaam stedelijk waterbeheer”. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.
Bij de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan:
Waterhuishoudkundige situatie
In de bestaande situatie is het plangebied reeds voor een deel verhard en bebouwd. Binnen het plangebied is in de huidige situatie geen oppervlaktewater aanwezig. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater ligt op circa 300 meter. Het plangebied ligt niet in het intrekgebied van een grondwaterwinning of een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterstand ter plaatse van het plangebied bedraagt circa 1,5 à 2,0 m -mv. Regionaal gezien is de stromingsrichting van het 1e watervoerende pakket westelijk.
De huidige bedrijfsbebouwing is aangesloten op de aanwezige riolering onder de Langenboomseweg.
Invloed van het planvoornemen
Het planvoornemen gaat uit van de nieuwbouw van een bedrijfsgebouw en een herindeling van de terreinverhardingen. Daar tegenover staat dat de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
De benodigde (buffer)infiltratie capaciteit die nodig is ten behoeve van het planvoornemen is afhankelijk van het aantal m2 aan nieuwe verharding/bebouwing. In de bestaande situatie is het perceel voor 2.800 m2 verhard/bebouwd. In de nieuwe situatie kan circa 6.300 m² aan bebouwing of verharding worden gerealiseerd. Dat betekent dat er zo'n 3.500 m2 aan nieuwe verharding/bebouwing wordt gerealiseerd.
In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater ook geloosd op het gemeentelijk riool, voorgenomen bedrijfsontwikkeling heeft geen effect op deze lozing. Het hemelwater wat terecht komt op het bedrijfsgebouw dient hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Dit dient te gebeuren volgens de trits: hergebruiken, infiltreren, bergen en afvoeren. In onderhavige situatie wordt een retentievoorziening aangelegd om de uitbreiding hydrologisch neutraal te ontwikkelen (combinatie infiltreren/bergen). De grootte van de retentievoorziening wordt berekend door rekening te houden met de oppervlakte van de ontwikkeling en de gevoeligheidsfactor ter plaatse van de retentievoorziening (conform algemene regels keur 2015). Voor de berekening wordt de volgende formule gebruikt: oppervlakte x gevoeligheidfactor x 0,06 = benodigde inhoud retentievoorziening.
Voor onderhavig plangebied geldt volgens de kaart algemene regel afvoer regenwater door verhard oppervlak 2015' een gevoeligheidsfactor 1 (hoog).
De benodigde bergingscapaciteit wordt dan: 3.500 x 1 x 0,06 = 210 m3
In de benodigde bergingscapaciteit zal worden voorzien door de aan te leggen poel in het noordoostelijke deel van het perceel. Het hemelwater dat op de nieuwe bebouwing en de terreinverharding valt zal hier naartoe worden afgevoerd.
In of nabij het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
In het straatprofiel van de Langenboomseweg zijn verder alleen de reguliere nutsleidingen gelegen.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. De plankosten worden geregeld middels een anterieure overeenkomst, zodat het verhaal van kosten anderszins verzekerd is.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de structuurbepalingen van de SVBP2012 en is daardoor gemakkelijk te lezen. Voorts voldoet dit plan aan het handboek bestemmingsplannen zoals de gemeente dit heeft wat de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en uniformiteit ten goede komt. Daardoor is ook de handhaafbaarheid gemakkelijk vorm te geven: de regels zijn eenduidig zodat rechtsgelijkheid en -zekerheid zo groot mogelijk is. Op basis van de Wro zijn belangrijke overgangsbepalingen en strafbepalingen wettelijk vastgelegd waardoor op die manier de handhaafbaarheid vanuit dit bestemmingsplan goed is geregeld.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
Bij het opstellen van de inhoud van de regels is de systematiek van de gemeente Mill en Sint Hubert aangehouden, zoals verwoord in het gezamenlijke Handboek digitale bestemmingsplannen van de gemeenten Land van Cuijk (versie 5.1, juli 2010).
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bedoeld voor specifiek het bestaande bedrijf met diens beoogde uitbreiding van bedrijfsvoering. In de bestemmingsomschrijving staat beschreven welk gebruik is toegestaan. De bedrijfsbebouwing dient binnen het daarvoor aangewezen bouwvlak te worden gebouwd en mag een maximale goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 7 en 12 meter. Per bouwvlak is één bestaande bedrijfswoning toegestaan.
De noordwestelijke grens van het perceel is bestemd als 'Groen'. Afwijkend van de reguliere groenbestemmingen in andere bestemmingsplannen, zijn de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming iets verruimd ten behoeve van het naastgelegen bedrijf. Naast de reguliere groenvoorzieningen is het toegestaan om de gronden te onderhouden, in te richten en voorts te tonen als voorbeelden voor tuininrichtingen, zogenoemde showtuinen. Daarnaast moet deze rand worden ingericht ten behoeve van een landschappelijke inpassing. Het bijbehorende beplantingsplan is opgenomen als regels. Als een voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden.
Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Ten behoeve van de verplichte kwaliteitsverbetering, vanwege de uitbreiding van het bedrijf, wordt een gedeelte van het plangebied bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn bedoeld voor het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschappelijke. Op deze gronden mogen alleen eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik worden gebouwd, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden. Voor het bouwen op basis van de regels van de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is een archeologisch onderzoek nodig wanneer de ingreep een oppervlakte heeft groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,4 meter.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Het concept ontwerp bestemmingsplan is op grond van het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding vormt tot het maken van opmerkingen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Langenboomseweg 148 Langenboom' heeft vanaf 29 juli 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.