direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Parkeerterrein Bosrijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de noodzaak het bestaande parkeerterrein Bosrijk met 165 parkeerplaatsen uit te breiden. De realisatie van de uitbreiding van het parkeerterrein (fase 2) is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'De Wereld van de Efteling', welke ter plaatse voorziet in de bestemming 'Natuur'. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van de uitbreiding juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Nut en noodzaak ontwikkeling

De noodzaak tot uitbreiding komt voort uit het feit dat momenteel elders en verspreid in de omgeving wordt geparkeerd. Met de aanleg van de extra parkeerruimte kan dit parkeren worden geconcentreerd aansluitend op het bestaande parkeerterrein van Bosrijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel ten westen van het bestaande parkeerterrein van Bosrijk aan de Eftelingsestraat. Het perceel beslaat een oppervlakte van 4.465 m2. De exacte ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0001.jpg"

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader voor zover dat relevant is voor de ontwikkelingen in het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding en conclusie

In dit hoofdstuk staat een overzicht van het voor het plangebied relevante beleidskader. Het vigerende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Loon op Zand voor het plangebied.

2.2 Rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de overheid. Dit is in 2012 vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan/projectafwijking dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de systematiek van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Bro). Deze ladder heeft de volgende stappen:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
  • 2. In die behoefte moet bij voorkeur binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Als dat niet mogelijk is, dan moet worden gekozen voor een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is kan worden gemaakt.


Afgezien van de vraag of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 1.1.1 Bro, definiëring begrippen), is wel sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er is (regionale) behoefte aan dit parkeerterrein. De parkeerplaatsen zijn noodzakelijk om de verspreid liggende parkeervraag te bundelen. Door aan te sluiten op het bestaande parkeerterrein Bosrijk kan gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. De locatie betreft een uitbreiding van het bestaande parkeerterrein, dat direct aan Bosrijk grenst en is goed ontsloten.

2.3 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening (2014)

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (RO) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De belangrijkste opgave voor Noord-Brabant is om stad en land in samenhang te ontwikkelen. De provincie versterkt de (inter)nationale concurrentiepositie van de Brabantse steden door economische kerngebieden, waaronder hoogstedelijke zones en stedelijke knooppunten, te ontwikkelen. Dit vraagt om een zo goed mogelijke afstemming tussen infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom is de opgave om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte, zeker bij hoogstedelijke zones en knooppunten.

De provincie kiest bij de ontwikkeling van nieuwe bovenregionale detailhandels- en leisurevoorzieningen voor goed bereikbare locaties, zowel met de auto, fiets als het openbaar vervoer. Dit betekent dat deze voorzieningen zich kunnen ontwikkelen in hoogstedelijke zones in het stedelijk concentratiegebied. Bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen zijn ook op goed ontsloten plekken mogelijk. De Efteling en de Beekse Bergen zijn belangrijk voor de economische positie van Noord-Brabant. De provincie wil deze attractieparken in Noord-Brabant behouden. Voor een goede concurrentiepositie kan ontwikkelingsruimte nodig zijn. Een goede bereikbaarheid is daarvoor een vereiste. Een attractief recreatief aanbod draagt bij aan een gezond en aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat.

Tegelijkertijd is het recreatief gebruik van het landelijk gebied en tegelijkertijd de kwaliteit daarvan als woon- en leefklimaat van Noord-Brabant in toenemende mate van belang voor de Brabantse economie.

Gemengd landelijk gebied en zoekgebied verstedelijking

Het projectgebied is op de structurenkaart grotendeels aangeduid als gemengd landelijk gebied en zoekgebied verstedelijking. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.

In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etcetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.

Groenblauwe mantel

Bosrijk en het bestaande parkeerterrein zijn aangeduid als groenblauwe structuur. Het behoud en de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Hier zijn ook kansen voor recreatie en natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0002.png"

Uitsnede structurenkaart

Verordening ruimte (2014)

Artikel 9 Integratie stad - land

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. Hier is een stedelijke ontwikkeling mogelijk omdat tevens sprake is van een groene en blauwe landschapsontwikkeling.

De stedelijke ontwikkeling moet aansluiten bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvinden in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing.

Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

Er is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling.

Artikel 5 (EHS) blijft in dit geval van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0003.png"

Uitsnede kaart integratie stad-land

Artikel 4.9 Leisurevoorzieningen is relevant voor het plangebied. Op basis van dit artikel kan een bestemmingsplan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaande bovenregionale leisurevoorziening.

Artikel 5 Ecologische hoofdstructuur

Het projectgebied is in de verordening aangeduid als Ecologische hoofdstructuur, waarvoor een compensatieplicht geldt.

Kleinschalige herbegrenzing

De gemeente verzoekt Gedeputeerde Staten de begrenzing van de EHS aan te passen met toepassing van artikel 5.5 'Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen'. Dit kan omdat het in dit geval gaat om een individuele, kleinschalige ingreep. Aan de voorwaarden in het artikel wordt voldaan:

  • a. de voorgestelde ingreep leidt slechts tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied. Dit aspect is nader onderbouwd in paragraaf 4.7.
  • b. de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur als geheel; Het huidige bosperceel ligt solitair. De EHS is gecompenseerd op een locatie aansluitend aan bestaande EHS. Hiermee ontstaat een robuuste hoofdstructuur. De gerealiseerde EHS maakt onderdeel uit van een aaneengesloten natuurgebied. Hiermee is al een kwalitatieve versterking van de EHS gerealiseerd. Hierop wordt in paragraaf 3.2 nader ingegaan.
  • c. de voorgestelde ingreep is onderbouwd met een afweging van alternatieven; De locatiekeuze van het huidige parkeerterrein is in het bestemmingsplan Buitengebied 1997 onderbouwd en vastgelegd in navolgende wijzigings-/bestemmingsplannen. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de locatiekeuze van de uitbreiding.
  • d. de voorgestelde ingreep vergezeld gaat van zodanige maatregelen dat er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing; Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.1.
  • e. de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen en de monitoring daarvan zijn verzekerd; De Efteling is eigenaar van het gebied en heeft dit gebied al als zodanig ingericht.
  • f. er wordt voldaan aan de compensatieregels in artikel 5.6. De fysieke compensatie van dit solitair gelegen bosgebiedje is inmiddels gerealiseerd binnen het Efteling-gebied, waarbinnen circa 4,4 hectare 'overcompensatie' was opgenomen ten behoeve van Efteling-projecten. Op de bovengenoemde voorwaarden wordt in de navolgende hoofdstukken nader ingegaan. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden voor compensatie in artikel 5.6 en 5.7 van de verordening.

Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 36.5 (procedure grenswijziging op verzoek) van toepassing.

De in de verordening te verwijderen EHS betreft de uitbreiding van het bestaande parkeerterrein Bosrijk. De toegevoegde EHS is onderdeel van de in bijlage 1 opgenomen overcompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0004.png"

In verordening te verwijderen EHS perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0005.png"

Reeds in verordening opgenomen EHS perceel (overcompensatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0007.png"

Uitsnede bijlage natuurcompensatie

Artikel 36.5

Conform artikel 36.5 van de verordening, wordt het ontwerpbestemmingsplan aangevuld met de aanduiding van het terrein waarvan de gebiedsaanduiding EHS is verwijderd en de aanduiding Integratie stad en land is toegevoegd. Zie onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0008.png"

In verordening te verwijderen EHS perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0009.png"

In verordening toe te voegen perceel Integratie stad en land

2.4 Lokaal en gemeentelijk beleid

StructuurvisiePlus (gemeente Loon op Zand, 2004)

Deze StructuurvisiePlus geeft de gemeentelijke kaders aan voor het beheer en ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied. De eigen identiteit en de mogelijkheden om deze te versterken staan hierbij centraal. Voor de Wereld van de Efteling zijn met name de uitwerkingen van de thema's ondergrond en milieu en recreatieve infrastructuur relevant. De gemeente streeft tevens naar een optimalisering van de ontsluiting van de Wereld van de Efteling.

Het recreatieve beleid voor het buitengebied zich met name op:

  • de verdere ontwikkeling van intensieve dag- en verblijfsrecreatie rond de Efteling;
  • het behoud van verblijfsaccommodaties in de rand van de Loonse en Drunense Duinen;
  • verbeteren van de recreatieve toegankelijkheid van het landschap (extensieve recreatie);
  • aantrekken van bezoekers vanaf grotere afstanden en het mogelijk maken van meerdaagse bezoeken door het creëren van gevarieerde verblijfsrecreatie en het verbreden van het recreatieassortiment.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0010.png"

Uitsnede kaart StructuurvisiePlus

Ontwerpstructuurvisie Loon op Zand, de recreatieve kamer in het hart van Brabant (ontwerp 2014)

De nieuwe structuurvisie wordt naar verwachting eind 2014 vastgesteld.

Het kompas is ingesteld op een aantrekkelijke gemeente met een goede woon- en leefkwaliteit voor de drie kernen. Maar bovenal een gemeente waar voor de bewoners en de toeristen voldoende te beleven is. De Wereld van de Efteling speelt hier een belangrijke rol in.

Het projectgebied ligt in de zone die beleidsmatig is aangeduid als ontwikkelingszone voor intensieve recreatie.

De verwachting is dat het aantal bezoekers dat naar de Efteling komt de komende jaren nog verder zal toenemen. In 2020 zullen minimaal 5 miljoen gasten per jaar de 'Wereld van de Efteling' voor één of meerdere dagen bezoeken. De groei van het aantal gasten heeft direct invloed op de inrichting van regionale en lokale infrastructuur.

Eén van de aandachtspunten is het voorkomen van parkeeroverlast en een goede landschappelijke inpassing van de parkeerterreinen en de randen van de Efteling.

Uitvoeringsprogramma

Het Leisurelandschap Efteling / Kaatsheuvel Zuid is opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Relevante uitgangspunten voor de gewenste ontwikkelingsrichting zijn:

  • De toekomstige ontwikkeling voltrekt zich in westelijke richting, verdeeld over drie zones: van intensief nabij de kern Kaatsheuvel naar extensief nabij de bossen nabij Duiksehoef, Kraanven en op Landgoed Huis ter Heide;
  • De meest noordelijke zone, direct grenzend aan de kern van Kaatsheuvel, biedt ruimte voor de ontwikkeling van het attractiepark en daaraan gekoppelde functies als ontsluitingswegen en parkeren;
  • De middelste zone is gelegen rondom de Eftelingsestraat en biedt plek aan verblijfsrecreatie. Om de overnachtingsmogelijkheden te vergroten is hier ruimte voor het realiseren van een breed scala aan verblijfstypen;
  • De meest zuidelijke strook is bedoeld voor het ontwikkelen van minder intensieve vormen van recreatie. Deze derde zone biedt verblijfsgasten van de Efteling aanvullende keuzemogelijkheden om hun tijd door te brengen. In deze zone liggen al het Efteling Golfpark en het natuurgebied Loonsche Land;
  • De ontwikkeling zal zich in verschillende fasen voltrekken.

De ontwikkeling van de Efteling voltrekt zich rekening houdend met haar omgeving. Nieuwe bebouwing wordt landschappelijk en/ of duurzaam ingepast. Parkeren wordt compact en geïntegreerd in het landschap opgelost. Het voorliggende plan voorziet hier eveneens in.

Structuurplan Wereld van de Efteling (1995)

De planvorming voor de totale ontwikkeling van de Efteling wordt aangeduid als 'Wereld van de Efteling'. Voor deze totale ontwikkeling is in 1992 een milieueffectrapportage en een structuurplan opgesteld. In het structuurplan is globaal de situering van de verschillende planonderdelen bepaald. Ten behoeve van deze ontwikkelingen is compensatie van verlies aan natuurwaarden nodig. Hiervoor is een compensatieplan opgesteld. In dit compensatieplan is vervolgens op hoofdlijnen vastgelegd op welke wijze de Efteling beoogt om te gaan met de compensatie van verlies aan natuurwaarden. De programmaonderdelen van de Wereld van de Efteling betreffen onder meer:

  • verblijfsrecreatie in de vorm van vakantiestad, bungalowpark, kampeerterrein en hotel;
  • uitgaanscentrum;
  • golfpark;
  • ecologische verbindingszone.

Op grond van de bevindingen in het MER, heeft de gemeente Loon op Zand gekozen voor een zodanige situering van de verschillende programmaonderdelen, dat de meest intensieve functies aansluiten bij andere intensieve functies zoals het attractiepark en de kern Loon op Zand. In 1995 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant met instemming gereageerd op dit structuurplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inrichtingsplan

Het aan te leggen parkeerterrein zal aansluiten op het bestaande parkeerterrein aan de Eftelingsestraat. De uitbreiding voorziet in een 165-tal extra parkeerplaatsen die het parkeren voor Bosrijk zal concentreren. Momenteel wordt verspreid liggend in het gebied rondom de Eftelingsestraat geparkeerd.

De nieuwe parkeerplaatsen zullen gebruik maken van de reeds bestaande in- en uitrit van het parkeerterrein Bosrijk. Het parkeerterrein wordt aan de noord- en westzijde landschappelijk ingepast door respectievelijk het aanplanten van een natuurlijke haag en een houtsingel. Om voldoende neervallend regenwater op te vangen zal de watergang in het aangrenzende bosperceel (aan de oostzijde van het bestaande parkeerterrein) verruimd worden. Een impressie van het inrichtingsplan na realisatie van de uitbreiding is opgenomen in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0809.BPPTBosrijk-OW01_0011.png"

Figuur 3.1 Impressie inrichting parkeerterrein na uitbreiding

3.2 Natuurcompensatie

Het verlies van de aanwezige natuur in het plangebied dient gepaard te gaan met de nodige natuurcompensatie conform provinciale compensatie dat is uitgewerkt in het Compensatieplan op hoofdlijnen.

De Wereld van de Efteling heeft echter in het verleden een overcompensatie van 4,4 hectare gerealiseerd, welke is vastgelegd in het wijzigingsplan dat ook is opgesteld voor de ontwikkeling van Bosrijk en Loonse Land en het bestemmingsplan 'Verbindingsroute verblijfsrecreatie en attractiepark De Efteling'. In Bijlage 1 is de natuurcompensatie en nieuwe natuur weergegeven zoals deze is vastgelegd in het voornoemde wijzigings- en bestemmingsplan. Deze plannen zijn vervolgens overgenomen in het recenter vastgestelde bestemmingsplan 'Wereld van de Efteling'. Hierin is de aanwezige natuur en extra natuurcompensatie als zodanig vastgelegd.

Nadat het wijzigings- en bestemmingsplan (waarin de extra natuurcompensatie is vastgelegd) zijn vastgesteld zijn er geen wijzigingen geweest of hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan die aanspraak hebben gemaakt op de genoemde overcompensatie van 4,4 hectare. Het nieuw aan te leggen parkeerterrein beslaat een oppervlakte van 4.465 m2.

Conclusie

De realisatie van het parkeerterrein zal circa 10% van de extra ontwikkelde natuurcompensatie in beslag nemen. Hierdoor blijft er circa 3,95 hectare aan gerealiseerde extra natuurcompensatie over ten behoeve van eventuele toekomstige ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden hebben betrekking op:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

De beoogde ontwikkeling voldoet niet aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Verkeer en parkeren

Het nieuw aan te leggen parkeerterrein wordt ontsloten vanaf de Eftelingsestraat, via de bestaande in- en uitrit van het huidige parkeerterrein Bosrijk. De Eftelingsestraat geeft in oostelijke richting verbinding met de Horst. Via de Horst en de Europalaan wordt aangesloten op de N261. De N261 leidt in noordelijke richting naar de A59 en in zuidelijke richting naar Tilburg en indirect de A58. De realisatie van het nieuwe terrein zal niet leiden tot extra verkeer op de ontsluitende wegen aangezien momenteel al verspreid in het gebied rondom de Eftelingsestraat geparkeerd wordt.

Het parkeerterrein zal gebruikt worden door gasten van Bosrijk. In totaal zullen in Bosrijk 250 bos- en dorpshuysen/appartementen aanwezig zijn en 8 groepsaccommodaties. Om de parkeerbehoefte van deze recreatieverblijven te bepalen is aangesloten bij het kencijfer voor huisjescomplexen (publicatie 317 CROW). Uitgaande van een ligging in het buitengebied bedraagt het maximale kencijfer 2,2 parkeerplaats per bungalow. Omdat de groepsaccommodaties plaats bieden aan grotere groepen is voor deze functie uitgegaan van 4,4 parkeerplaats per accommodatie.

Dit betekent dat voor de 250 bos- en dorpshuysen/appartementen 550 parkeerplaatsen benodigd zijn en voor de groepsaccommodaties 36 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt dan 586 parkeerplaatsen.

Het bestaande parkeerterrein heeft onvoldoende capaciteit om in deze parkeerbehoefte te voorzien. Tevens is het op wisseldagen erg druk op het terrein aangezien vertrekkende gasten nog in het park zijn en nieuwe gasten al aankomen. Uit ervaringscijfer blijkt dat op wisseldagen circa 15 % van de parkeerbehoefte extra nodig is om deze piek op te kunnen vangen. Dit komt neer op 88 parkeerplaatsen extra. De totale parkeerbehoefte bedraagt dan 674 parkeerplaatsen.

Met het realiseren van de extra parkeerplaatsen en het herinrichten van het bestaande terrein zal de parkeercapaciteit 698 parkeerplaatsen bedragen. Dit is voldoende om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien en tevens ruimte te bieden aan de piek op wisseldagen. De uitbreiding van de parkeercapaciteit is noodzakelijk omdat het parkeren op de Eftelingsestraat ongewenste effecten heeft op de verkeersveiligheid.

Voor deze locatie is gekozen omdat het aansluitend aan het bestaande parkeerterrein is gelegen, vanuit exploitatieoverwegingen, beveiliging en toezicht ligt deze locatie voor de hand. Andere opties om te parkeren zijn niet mogelijk of gewenst. Zo is het niet wenselijk om de bezoekers op het parkeerterrein van het Efteling Park te laten parkeren vanwege de grote afstand en de sociale veiligheid. Uit ervaring blijkt dat gasten van Bosrijk de auto dichtbij de accommodatie parkeren waardoor verkeersonveilige situaties ontstaan op de Eftelingsestraat. Daarnaast is het reeds als parkeren bestemde perceel ten oosten van het bestaande parkeerterrein Bosrijk (circa 600 m afstand) noodzakelijk voor de realisatie van verblijfsrecreatie Loonse Land.

4.4 Geluid

Onderzoek

Voor de uitbreiding van het parkeerterrein zijn de geluidseffecten onderzocht. Met dit onderzoek is gebruik gemaakt van de resultaten van het in 2007 uitgevoerde akoestisch onderzoek voor de parkeerterreinen van bosrijk. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Het betreffende onderzoek voor de uitbreiding van het parkeerterrein Bosrijk, fase 2 (die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt) is opgenomen in Bijlage 3.

Uit dit onderzoek blijkt dat door de uitbreiding van het parkeerterrein de geluidsbelasting op de woningen zal toenemen. In de huidige situatie zijn er circa 550 parkeerplaatsen, dus circa 550 mobiele geluidsbronnen. Ten opzichte van het optredende geluidsniveau op de omliggende woningen door één mobiele geluidsbron, zal door 550 mobiele geluidsbronnen het geluidsniveau toenemen met 10 log 550 = 27,4 dB(A).

In de nieuwe situatie zijn er 550 + 175 = 725 mobiele geluidsbronnen. Door deze 725 mobiele geluidsbronnen is de toename 10 log 725 = 28,6 dB(A). Het verschil is: 28,6 – 27,4 = 1,2 dB(A). Dit is de toename van het geluidsniveau door de uitbreiding van het parkeerterrein met 175 parkeerplaatsen.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, ten gevolge van parkeerterrein PI, zal dus bij de dichtstbijgelegen woningen aan de Bernsehoef en de Duiksehoef circa 1,5 dB(A) toenemen.

De volgens de vergunning van de Efteling toegestane geluidsniveaus bij de woningen zullen door deze toename van circa 1,5 dB(A) niet overschreden worden. De verschillen tussen de toetsingswaarde (het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau volgens de omgevingsvergunning van de Efteling) en het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van Bosrijk met de twee parkeerterreinen blijven hoog. De uitbreiding van het parkeerterrein heeft daarom geen nadelige akoestische gevolgen voor de omgeving. Immers voor de dagperiode geldt: akoestisch opgeteld: 49 dB(A) + (35 + 1,5 dB(A)) = 49 dB(A). Hetzelfde is van toepassing voor de avond- en nachtperiode.

Conclusie

De uitbreiding van het parkeerterrein heeft geen nadelige akoestische gevolgen voor de omgeving. Het aspect geluid staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

Het parkeerterrein zal worden gebruikt door bezoekers van Bosrijk. In Bosrijk zullen 250 bos- en dorpshuysen/appartementen aanwezig zijn en 8 groepsaccommodaties. Het aantal recreatiewoningen blijft daarmee ruimschoots onder de categorie uit het Besluit niet in betekenende mate van 1.500 woningen. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Bermsehoef (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.6 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW).
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van Waterschap Brabantse Delta. Knelpunten in het watersysteem zullen samen met gemeenten aangepakt worden en er zullen afspraken gemaakt worden om water te bergen en overstroming te voorkomen. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

In de Beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden geeft het Waterschap aan hoe het dagelijks bestuur omgaat met zijn bevoegdheid als waterbeheerder hydraulische normen te stellen aan ingrepen die effecten hebben op het watersysteem. In de beleidsregel zijn de technische voorwaarden vastgelegd die gehanteerd worden bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld: voldoende hoeveelheid berging om het water niet versneld af te voeren, voldoende afmetingen van sloten om wateroverlast te voorkomen, nadere definiëring van het begrip 'water neutraal bouwen' en dergelijke. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de beginselen uit het NBW.

Water- en rioleringsplan 2011 - 2015 (WRP)

Doel van dit water- en rioleringsplan (WRP) van Loon op Zand is in de eerste plaats het vastleggen van het eigen beleid voor de zorgplichten en in de tweede plaats om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij voldoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. In dit WRP zijn een aantal beleidskeuzes opgenomen die betrekking hebben op de manier waarop Loon op Zand haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater wil invullen. De algemene beleidslijnen zijn:

Afvalwater

  • resultaatsverplichting voor inzameling en transport van vrijkomend stedelijk afvalwater.

Hemelwater

  • de verwerking van hemelwater is een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting;
  • de perceelseigenaar is er in principe zelf verantwoordelijk voor dat hemelwater op zijn eigen terrein niet tot overlast en vervuiling leidt;
  • bij de behandeling van hemelwater gaat de gemeente uit van de in de Waterwet opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater.

Grondwater

  • de gemeente is niet verplicht alle problemen door grondwaterstanden op te lossen. De gemeentelijke zorgplicht beperkt zich tot het nemen van doelmatige maatregelen in openbaar terrein voor structurele problemen;
  • de gemeente is aanspreekbaar voor grondwateroverlast maar niet verantwoordelijk en aansprakelijk voor de grondwaterstand;
  • de particulier is zelf verantwoordelijk voor de gevolgen en het treffen van maatregelen op particulier terrein om een niet gewenste ontwateringssituatie tegen te gaan.

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is ten zuiden van de kern Kaatsheuvel gelegen, aan de Eftelingsestraat. In de huidige situatie bestaat het projectgebied uit bomen en struiken.

Bodem

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem voornamelijk uit sterk lemig fijn zand, in het zuiden van het projectgebied komt leemarm zand voor.

Afvalwaterketen en riolering

In verband met het ontbreken van bebouwing binnen het projectgebied is er geen aansluiting op de riolering aanwezig.

Toekomstige situatie

Algemeen

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een parkeerterrein. In Bijlage 4 is het voor deze ontwikkeling opgestelde waterhuishoudkundig plan opgenomen.

Waterkwantiteit

De toename oppervlakte verharding als gevolg van de ontwikkeling bedraagt 4.400 m2. Voor deze ontwikkeling zal dan ook watercompensatie plaats moeten vinden. Om te voorzien in voldoende compensatie wordt de watergang in het aangrenzende bosperceel (aan de oostzijde van het bestaande parkeerterrein) verruimd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Er is inmiddels een watervergunning aangevraagd voor de gewenste aanpassing aan het watersysteem.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Ecologie

Onderzoek

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Het voornemen om het parkeerterrein uit te breiden zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde soorten. Op grond hiervan is een (veld)onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en zoogdieren (das, eekhoorn). Tevens is het voorkomen van overige soorten onderzocht.

Het plangebied van de uitbreiding van de parkeerplaats en directe omgeving is marginaal foerageergebied voor laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuis. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen gewoon blijven foerageren en vliegen in de omgeving. In de omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en overige matig of zwaar beschermde zoogdieren (das, eekhoorn) zijn niet vastgesteld. Tevens zijn er geen overige matig of zwaar beschermde soorten aangetroffen. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te starten met werken buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Het broedseizoen loopt globaal maar maart t/m half juli. Indien de wens is om aan het begin of eind van deze periode te rooien dan kan een inspectie worden uitgevoerd ter bepaling van eventueel gebruikte vogelnesten. In het plangebied komen wel licht beschermde algemene zoogdieren voor zoals bosmuis, rosse woelmuis en mol. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Conclusie

Op grond van bovenstaand onderzoek worden effecten op matig en zwaar beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en gebruik van de parkeerterrein is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie in het plangebied. Tevens is de beoogde ontwikkeling, het uitbreiden van een parkeerterrein, niet gevoelig voor externe veiligheid.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Bodem

Beleid en normstelling

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat, voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht ter plaatse van nieuwe bestemmingen.

Onderzoek

Voor de aanleg van het parkeerterrein is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de geplande parkeerplaats niet in de weg staat.

Om een uitsluitsel te geven over de aard van de gevonden verontreinigingen met zware metalen in het grondwater heeft na voorgenoemd onderzoek een herbemonstering plaatsgevonden. Een rapportage van deze herbemonstering is opgenomen in Bijlage 7. Uit de resultaten van deze herbemonstering blijkt dat de matige tot sterke verontreinigingen niet meer worden bevestigd, wat duidt op schommelingen in regionale achtergrondconcentraties. Er is zodoende sprake van achtergrondconcentraties en niet van een mogelijk geval van bodemverontreiniging. Er zijn op basis van deze resultaten zodoende geen milieuhygiënische belemmeringen voor de geplande ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Om het plangebied te onderzoeken op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

De doelstelling van het bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op dekzandruggen zonder esdek. Op basis hiervan kunnen in het plangebied archeologische resten voorkomen vanaf het Laat Paleolithicum. Archeologische resten kunnen gerelateerd zijn aan bewoning, begraving en met name aan landgebruik (bijvoorbeeld sporen van ontginning). Vondsten kunnen voorkomen vanaf het maaiveld en kunnen bestaan uit aardewerk, natuursteen, vuursteen en glas. Sporen kunnen zich aftekenen in de top van de C-horizont en kunnen bestaat uit greppels, kuilen, paalsporen en structuren als huisplattegronden en bijgebouwen. Organische resten en metaal zullen boven de grondwaterspiegel slecht of niet bewaard zijn gebleven. Gezien het ontbreken van een esdek is de kans groot dat de oorspronkelijke profielen (deels) zijn afgetopt door de ontginning van de heide en bosbouw.

Het doel van het inventariserend veldonderzoek was het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Er zijn vijf boringen gezet, waaruit is gebleken dat in het plangebied oorspronkelijk sprake was van een podzolbodem, ontstaan in dekzand. Deze podzolbodem is verstoord geraakt, waarschijnlijk door diepploegen. Deze verstoringen reiken tot in de top van de C-horizont. Eventuele archeologische resten zullen hierdoor niet meer intact aanwezig zijn.

Conclusie

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is verstoord tot in de C-horizont en dat de kans op intacte archeologische waarden klein is. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. De archeologische en cultuurhistorische waarden staan hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze zijn vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het bestemmingsplan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. De functies in het plangebied zijn voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Wereld van de Efteling'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemming

Het parkeerterrein is bestemd conform de systematiek die aansluit bij het vigerende bestemmingsplan 'Wereld van de Efteling'. Hierdoor heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met een nadere aanduiding 'parkeerterrein' gekregen. Door toepassing van de aanduiding 'parkeerterrein' wordt zeker gesteld dat deze ook als zodanig gehandhaafd blijft. Ter plaatse mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen tot 2 meter en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 meter.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisering van het plan betreft een initiatief van de Efteling. Alle kosten van de herontwikkeling komen voor rekening van de Efteling. Tussen de Efteling en de gemeente wordt tevens een planschadeovereenkomst afgesloten omtrent het uitkeren van eventuele planschadevergoedingen. Er is geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De Efteling bezit voldoende middelen om de ontwikkeling mogelijk te maken. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg en inspraak

Over het bestemmingsplan 'Uitbreiding Parkeerterrein Bosrijk' is op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gevoerd met diverse (overheids)organisaties. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan gedurende 4 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een schriftelijke inspraakreactie in te dienen.

In Bijlage 9 zijn de ingediende overleg- en inspraakreacties samengevat en voorzien van een reactie. De wijzigingen die voortvloeien uit de overleg- en inspraakreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.