direct naar inhoud van Artikel 6 Waarde - Archeologie middelhoog
Plan: Bijzondere centrumdoeleinden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0798.BPbijzcentrdoelein-VG01

Artikel 6 Waarde - Archeologie middelhoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie middelhoog” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende overige bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering bodemroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:
    • 1. een totale oppervlakte hebben groter dan 500 m², en
    • 2. waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd,

dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • b. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in 6.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage en het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel a wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
  • c. Het in artikel a vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
    • 1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratin­gen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 500 m² of niet dieper dan 0,5 m vanaf het maaiveld;
    • 3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
    • 4. de werken en werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • 6. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.