Plan: | Hart voor Diessen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0798.BPHartvoorDiessen-VG01 |
Woonstichting Leystromen en de heren A.W.P. en P.J.C. Plasmans wensen te komen tot herontwikkeling van de gronden aan de Kerkstraat en Kerksingel in Diessen. In het plangebied zijn momenteel enkele woningen en een supermarkt gesitueerd. De supermarkt is inmiddels verplaatst, waardoor het pand leeg staat. In de nieuwe situatie wordt in drie afzonderlijke gebouwen ruimte geboden aan een medisch centrum en appartementen in diverse typen en prijsklassen.
De ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Kern Diessen", vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2009. Het initiatief past niet binnen de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden. Deze zijn namelijk specifiek toegespitst op de huidige situatie. Om deze reden is een bestemmingsplanwijziging benodigd.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Diessen en wordt voor een groot deel omsloten door de Kerkstraat, Kerksingel en Heuvelstraat. Aan de oostzijde bevindt zich de pastorietuin, aan de zuidzijde de woningen en voorzieningen van De Eenhoorn en aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan de achtererven van de woningen aan de Kerkstraat en Heuvelstraat. Het plangebied is circa 5.100 m2 groot.
Begrenzing plangebied
Onderhavige toelichting kent de volgende opbouw:
Luchtfoto Diessen met aanduiding plangebied
De ruimtelijke structuur van Diessen wordt met name bepaald door de historische linten, zoals de Julianastraat/Beekseweg, Molenstraat, Heuvelstraat en Willibrordusstraat. Het historische centrum van het dorp ligt bij de Willibrorduskerk. Het huidige centrum strekt zich uit van de kerk langs de Kerkstraat en de Willibrordusstraat tot aan de Julianastraat. Hier is detailhandel, horeca en ook het voormalige gemeentehuis te vinden. De historische linten kenmerken zich door historische bebouwing in de vorm van langgevelboerderijen, eenvoudige arbeiderswoningen en vrijstaande woningen. Na de oorlog zijn de linten sterk verdicht.
Het plangebied maakt deel uit van het centrumgebied en neemt daarin een beeldbepalende positie in. Het bevindt zich namelijk op de overgang van de Kerksingel naar de Kerkstraat. De Kerksingel is van oudsher de rondgang rond de kerk en wordt begeleid door een aantal grote en beeldbepalende bomen. Later toegevoegde bebouwing begeleidt eveneens deze rondgang waardoor de ruimtelijke structuur versterkt is. De Kerkstraat komt loodrecht op de kerk uit en vormt daarmee een waardevolle zichtlijn. De kleinschalige, aaneengesloten en soms historische bebouwing aan weerszijden van deze zichtlijn benadrukt deze zichtlijn. De bomen in deze straat zijn van een lagere orde dan de bomen aan de Kerksingel, maar ook hier geven deze bomen de straat een groene uitstraling.
Kenmerkend voor de groenstructuur zijn tevens de vele aanwezige hagen, zowel bij particuliere tuinen als in de openbare ruimte. Deze leveren een belangrijke bijdrage aan de groene, dorpse en informele uitstraling van het dorp.
Kerkstraat met zicht op de kerk Groene uitstraling Diessen
Het plangebied zelf is in de huidige situatie in drie delen te splitsen. Eén van de begrenzingen betreft het pastoorspaadje dat het plangebied doorkruist. Dit vormt een cultuurhistorische verbinding tussen de kerk en de pastorie(tuin). Het pad is aan weerszijden voorzien van een hoge haag.
Ten zuiden van dit paadje bevindt zich een klein deel van de Eenhoorn dat gesloopt gaat worden en drie aaneengebouwde woningen (Kerksingel 26 t/m 28). Deze woningen zijn opgericht in één bouwlaag met een flauwe kap.
Ten noorden van het pastoorspaadje bevindt zich het pand van de voormalige supermarkt met daarin nog een kleine vestiging van de Rabobank met een pinautomaat. Achter op het perceel is parkeergelegenheid gesitueerd. Met het verplaatsen van de supermarkt staat dit gedeelte van het pand leeg en is het parkeerterrein afgesloten. Het pand is opgebouwd in verschillende bouwdelen, elk bestaande uit één bouwlaag met een kap. De materialisering is typerend voor gebouwen uit de jaren ‘70 en komt veelvuldig voor in Diessen, ook bij de Eenhoorn, het nabij gelegen ontmoetingscentrum. Er is een lichtbruine baksteen in de gevels toegepast en blauw gesmoorde pannen op de daken. Direct ten noorden grenzen aan de supermarkt twee woningen. Deze zijn opgebouwd in twee bouwlagen met kap en maken deel uit van het gevelbeeld aan de Kerkstraat. De gevels zijn voorzien van een roodbruine baksteen en hebben een traditionele gevelindeling zonder bijzondere detaillering.
Tenslotte bestaat het plangebied uit een onbebouwd perceel aan de Heuvelstraat, het meest noordelijke deel van het plangebied. Dit gebied is momenteel gedeeltelijk in gebruik als siertuin bij Heuvelstraat 7 en gedeeltelijk ingericht als gazon bij de pastorie. Beide delen worden omzoomd door een lage haag, waardoor het perceel afgeschermd wordt, maar tevens een open uitstraling heeft.
Plangebied vanaf de Heuvelstraat Huidige bebouwing supermarkt
Pastoorspaadje De slopen woningen bij Eenhoorn
Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het centrum van Diessen. Door de bundeling van diverse medische voorzieningen, aangevuld met een vestiging van Rabobank en appartementen in diverse typen en prijsklassen wordt het dorpshart zowel in ruimtelijke als functionele zin versterkt.
Niet alleen worden functies toegevoegd, ook worden met de ontwikkeling belangrijke cultuurhistorische waarden, zoals het pastoorspaadje en de uitstraling van de Kerkstraat en Kerksingel, versterkt.
Met de ruimtelijke opzet van het plan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Om een zorgvuldige inpassing in de omgeving te kunnen waarborgen zijn in onderhavig bestemmingsplan enkele uitgangspunten specifiek vastgelegd. Het gaat hierbij om de situering en de vormgeving van de gebouwen. Deze zijn juridisch vertaald in bouwvlakken en voorzien van een maximale goot- en bouwhoogte.
Stedenbouwkundig plan
Wat betreft de situering gelden de volgende uitgangspunten:
Er worden drie bouwdelen gerealiseerd. De twee noordelijke bouwdelen worden met elkaar verbonden middels een loopbrug.
Situering nieuwbouw
Wat betreft de goot- en bouwhoogtes gelden de volgende uitgangspunten:
Hoogte nieuwbouw
Om de invloed van de nieuwbouw op de bezonning van de omgeving te bepalen is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze is integraal opgenomen als Bijlage 1. Bij de beoordeling van de bezonningsduur is de licht TNO-richtlijn gehanteerd, waarbijt de mogelijke bezonningsduur voor het hoofdwoonvertrek (woonkamer) in de periode tussen 19 februari en 23 oktober (zelfde zonnestand) minimaal 2 uur dient te bedragen. De studie laat zien dat de nieuwbouw geen invloed op de bezonning van de voorgevel van Kerkstraat 7. Daarnaast is te zien at de schaduwwerking in de tuin verwaarloosbaar toeneemt. Het aspect bezonning vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Het centrum van Diessen wordt gekenmerkt door haar dorpse en groene uitstraling. De historische dorpsstructuur is goed bewaard gebleven en latere uitbreidingen hebben altijd met respect voor het verleden plaatsgevonden. Daardoor kent het dorp een grote mate van samenhang en heeft het een eigen identiteit. Om deze identiteit te waarborgen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit plan omvat diverse criteria waaraan de nieuwbouw dient te voldoen, maar geeft ook aanbevelingen voor de inrichting van de openbare ruimte. Deze criteria hebben de huidige kwaliteiten als basis en bieden een kader waarbinnen een daadwerkelijk nieuw ‘hart’ van Diessen kan worden gerealiseerd.
Het beeldkwaliteitplan vervangt na vaststelling de welstandsnota in dit gebied.
Het Diessense karakter kan gekwalificeerd worden als kleinschalig, informeel, verzorgd en groen. In bebouwing is een grote gemene deler te herkennen: er is sprake van heldere, enkelvoudige bouwmassa’s, vormgegeven met een kap en in vrijwel alle gevallen opgetrokken uit roodbruin metselwerk. Gevels hebben een zorgvuldige en subtiele detaillering, waarmee het zich onderscheidt van de reguliere, enigszins sobere naoorlogse bebouwing.
Impressie beeldkwaliteitkader (huidige kwaliteiten)
In de toetsingscriteria zijn deze karakteristieken per thema nader uitgewerkt. Ondanks dat de omschreven karakteristieken veelal een historische grondslag hebben, wordt geen historiserend bebouwingsbeeld nagestreefd. Het is niet de bedoeling dat ‘geconcurreerd’ wordt met monumentale panden door deze na te bootsen. Daarom zijn in de referenties ook naoorlogse panden in het referentiekader opgenomen. De nieuwbouw dient als recent herkenbaar te zijn met respect voor het verleden en daarmee een logisch vervolg te worden op andere bouwperiodes die het centrum van Diessen hebben verrijkt. Ook de Bossche School, de bouwstijl waarin onder andere de Eenhoorn is gebouwd, is op deze manier herkenbaar.
In de openbare ruimte wordt Diessen gekenmerkt door de grote hoeveelheid gebakken bestrating die toegepast is. Dit geeft het centrum een dorpse en warme uitstraling. Ook de vele haagjes, zowel in de openbare ruimte als langs tuinen, dragen hieraan bij. Bij de herinrichting van het plangebied dient dit ‘tapijt’ voortgezet te worden, ook op het parkeerterrein.
In het stedenbouwkundig plan wordt ruimte geboden aan maatschappelijke voorzieningen en woningen.
Het indicatieve maatschappelijke programma bestaat uit:
Deze voorzieningen worden op de begane grond gerealiseerd.
Het woonprogramma bestaat uit:
Extramurale zorgwoningen zijn wooneenheden, bestemd voor begeleid en/of verzorgd wonen, waarbij extramurale verzorging en verpleging vanuit een professionele zorgverlenende organisatie wordt geboden.
Intramurale zorgwoningen zijn wooneenheden die door een professionele zorgverlenende organisatie worden geëxploiteerd en waarvan bewoning geschiedt op basis van 24-uurs zorgverlening.
Het totale woonprogramma komt hiermee uit op 36 woningen. Omdat de intramurale zorgwoningen niet meetellen in het reguliere woningbouwprogramma komt het aantal reguliere woningen uit op 30. Omdat er ook sprake is van sloop van 5 woningen, is sprake van een toevoeging van 25 (reguliere) woningen.
Op basis van het indicatieve programma en conform de gemeentelijke parkeernormering is de parkeerbehoefte van het plan bepaald (zie onderstaande tabel).
Parkeerbehoefte op basis van voorziene functies
Vanwege de verscheidenheid aan functies kan rekening gehouden worden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen (zie onderstaande tabel). Waar de parkeerplaatsen voor maatschappelijke voorzieningen vooral overdag benodigd zijn, is de parkeerdruk vanuit de woningen vooral 's avonds hoog.
Werkelijke parkeerbehoefte op basis van aanwezigheidspercentages (CROW)
Op basis van de gemeentelijke parkeernormen en het toepassen van aanwezigheidspercentages komt de parkeerbehoefte met de genoemde functies uit op 49 parkeerplaatsen. De werkdagochtend is hierbij bepalend.
Bij deze berekening is de parkeerbehoefte van de reeds aanwezige functies in het plangebied (5 woningen en de Rabobank) niet in mindering gebracht, omdat het parkeren in de huidige situatie volledig in de openbare ruimte plaatsvindt. Omdat voor beide functies in de nieuwe situatie de parkeerbehoefte wel binnen het plangebied gerealiseerd dient te worden, heeft dit een (beperkte) afname van de parkeerdruk in de openbare ruimte van de Kerkstraat en de Kerksingel tot gevolg.
De benodigde parkeerplaatsen dienen in het plangebied te worden gerealiseerd. Er worden 7 parkeerplaatsen direct ten noorden van de Eenhoorn voorzien. Deze zijn bereikbaar vanaf de Kerksingel via de bestaande doodlopende straat. Het grootste deel van de parkeerplaatsen wordt gerealiseerd op het terrein dat bereikbaar is vanaf de Heuvelstraat. Hier zijn in het stedenbouwkundig plan 42 parkeerplaatsen voorzien, waarvan twee parkeerplaatsen voor mindervaliden. Met de realisatie van 49 parkeerplaatsen kan aan de parkeerbehoefte voldaan worden.
Om te garanderen dat ook met een andere verdeling van functies, binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan, aan de parkeernormen voldaan kan worden, is in de juridische regeling de voorwaarde opgenomen dat de parkeerbehoefte conform de gemeentelijke normering binnen het plangebied gerealiseerd dient te worden. De parkeernormen van de toegestane functies zijn in de bijlage bij de regels opgenomen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie is gelegen in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd en doordat er veranderende omstandigheden zijn zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota’s ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk. De onderhavige ontwikkeling raakt geen van deze onderwerpen. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Besluit ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011/2012
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (procesmatig versus beleidsmatig):
Ten aanzien van het onderhavige plangebied is alleen de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied van de radarstations van Woensdrecht en Volkel van belang. Het plangebied ligt in een zone waarbinnen een maximale hoogte van 113 meter geldt voor windturbines om verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Hiervan is in het plangebied echter geen sprake, waardoor er geen belemmeringen zijn in het plangebied.
Uitsnede Bijlage 8.4 bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. Bron: Staatscourant 2012, nr. 18324, 7 september 2012
Ontwerp Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, partiële herziening 2014, 2013
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De, ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Voor het plangebied binnen de kern Diessen geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijke gebied' waar de kern Diessen onder valt betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Er dient gebouwd te worden voor migratiesaldo-nul. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt. Dit heeft tot gevolg dat de bouwmogelijkheden per kern verschillen en dat niet iedere gemeente of iedere kern een nieuwe woonwijk kan ontwikkelen. Het onderhavige plan zorgt niet voor nieuw ruimtebeslag omdat het in het bestaande stedelijke gebied van Diessen ligt. Door te bouwen in bestaand stedelijk gebied, inbreiding, is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens wordt gebruik van de grond geïntensiveerd. In functioneel opzicht wordt met het mogelijk maken van diverse maatschappelijke voorzieningen en woningen in diverse prijsklassen invulling gegeven aan de lokale vraag. Er is behoefte aan een nieuwe plek waar diverse medische en dienstverlenende functies geconcentreerd kunnen worden.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid van de provinciale structuurvisie.
Uitsnede uit Structurenkaart van SVRO met plangebied aangeduid als 'kern in het landelijk gebied'
Ontwerp Verordening ruimte 2014, 2013
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte (Vr). Op 11 mei 2012 is de Verordening ruimte 2012 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkeling, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen, waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. De Verordening ruimte 2012 is in werking getreden op 1 juni 2012. Op 2 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant de Ontwerp Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op basis van een evaluatie van de verordeningen van 2010, 2011 en 2012 hebben er redactionele wijzigingen plaatsgevonden en op basis van het nieuwe beleid uit de SVRO hebben er eveneens inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden ten opzichte van de Verordening ruimte 2012.
Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de Verordening ruimte het bestaand stedelijke gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Het plangebied maakt, voortvloeiend uit het beleid van de Structuurvisie, deel uit van dit bestaand stedelijk gebied. Dit gebied bevat het bestaande ruimtebeslag van een kern ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om, binnen de grenzen van andere wetgeving, te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
In artikel 4.4 lid 1 onder a worden algemene regels gegeven waaraan de toelichting van een gemeentelijk planologisch besluit dat nieuwbouw van woningen mogelijk maakt moet voldoen. Er dient gekeken te worden naar de bestaande harde plancapaciteit en tevens moet een relatie gelegd worden met de afspraken die in het regionaal planningsoverleg zijn gemaakt over de nieuwbouw van woningen. De toevoeging van maximaal 25 woningen in het plangebied (nieuwbouw van 30 reguliere woningen en sloop van 5 woningen) past binnen de harde plancapaciteit en de regionale woningbouwafspraken.
De kern Diessen is specifiek aangeduid als 'kern in het landelijke gebied'. De kernen in het landelijk gebied zijn ruimtelijk samenhangende, beperkt verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden vindt verstedelijking op een andere wijze plaats dan in een stedelijk concentratiegebied. Er liggen tal van mogelijkheden het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik. Met het onderhavige ontwikkeling is sprake van zowel inbreiding als intensivering van het ruimtegebruik. Tevens wordt invulling gegeven aan de specifieke vraag naar medische, dienstverlenende en zorgfuncties in de dorpskern. Met deze functies wordt het dorpshart versterkt en de leefbaarheid verbeterd.
Uitsnede kaart 'Verstedelijking' van Verordening ruimte met plangebied aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'
Structuurvisie Hilvarenbeek (2010)
Op 25 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Naast een ruimtelijke visie voor het gehele gemeentelijke grondgebied zijn specifiek voor de kernen beleidsuitgangspunten geformuleerd voor behoud van het ruimtelijk karakter van de dorpen. Voor het centrum van Diessen gelden onder meer de volgende uitgangspunten:
Zonering kern Diessen uit Structuurvisie
In functionele zin geeft de Structuurvisie de beleidsrichting aan voor onder meer wonen en op zorg gerichte voorzieningen, zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Op het gebied van wonen is het beleid gericht op een meer gedifferentieerd aanbod in de sociale sector en meer aanbod voor senioren door het bouwen van meer levensloopbestendige woningen in combinatie met (zorg)voorzieningen. Voor wat betreft zorgvoorzieningen is het van belang dat voldoende planologische ruimte geboden wordt voor vestiging van zorgvoorzieningen bestemd voor de lokale bevolking. Ook dient fysieke ruimte geboden te worden aan eerste lijns zorgvoorzieningen in multifunctionele accommodaties.
Met de ontwikkeling van het plangebied wordt invulling gegeven aan de vraag naar maatschappelijke en dienstverlenende voorzieningen in het centrum van Diessen. Diverse, veelal medische, instanties hebben de wens uitgesproken om een gezamelijk onderkomen te betrekken in het centrumgebied. Het betreft onder meer huisartsen, een verloskundige en een apotheek. Met deze ontwikkeling wordt niet alleen vormgegeven aan een maatschappelijk vraagstuk, maar ook aan de lokale woningbouwopgave. Er worden in het plangebied maximaal 21 (gestapelde) woningen gerealiseerd waarmee tegemoet gekomen wordt aan de vraag naar levensloopbestendige en seniorgeschikte woningen binnen de dorpskern. Op het gebied van zorg wordt binnen het plangebied tevens de mogelijkheid geboden voor maximaal 9 extramurale en 6 intramurale zorgwoningen.
Tezamen wordt door het concentreren van diverse functies niet alleen een functioneel dorpshart gecreëerd, maar wordt ook ruimtelijk een kwaliteitsimpuls gegeven aan het cultuurhistorisch waardevolle centrumgebied. Om de bouwplannen te laten passen in de huidige historische en ruimtelijke structuur van Diessen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin zijn onder andere toetsingscriteria geformuleerd betreft massa, vormgeving en architectuurbeeld.
Met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de gemeentelijke structuurvisie.
Masterplan Hart voor Diessen
In 2010 is het Masterplan Hart voor Diessen opgesteld, een integrale visie op de ontwikkeling van Diessen. Doelstelling is het versterken van de sociaal-maatschappelijke functies in Diessen waarbij gestreefd wordt naar het creëren van een dorpshart. Algemene uitgangspunten daarbij zijn:
Het thema wonen, zorg en welzijn is relevant voor het plangebied. Op dit gebied stelt de gemeente dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving dienen te blijven wonen. Ook zijn de kernen Hilvarenbeek en Diessen aangewezen als zogenaamde 'verzorgingskernen' voor de omliggende kernen. Het voorzieningenniveau in deze kernen ligt hoger dan het basisniveau. Ook in demografisch opzicht is er in Diessen behoefte aan de realisatie van een woon-zorgcombinatie.
Daarnaast is het thema wonen van belang. Vanwege een daling van het aantal inwoners in de gemeente dient zorgvuldig omgegaan te worden met het voorzien in woningbouw. Deze dient gerealiseerd te worden op basis van de gemeentelijke woningbehoefte. Ook dienen deze woningen een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van Diessen.
Diverse ontwikkelingslocaties zijn in beeld gebracht en daarbij zijn behoeften en wensen geformuleerd. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op drie deellocaties, namelijk de locaties Eenhoorn, Supermarkt en Parochie.
Het realiseren van een woonzorgcombinatie dient bij voorkeur plaats te vinden bij de locatie Eenhoorn, aansluitend op reeds aanwezige voorzieningen. Voor de locatie van de supermarkt wordt in het Masterplan gesteld dat deze aansluit bij de ontwikkelingen bij de aangrenzende Eenhoorn. Hiermee komt de wens voor het gehele plangebied uit op de ontwikkeling van de functies zorg en wonen.
Voor wat betreft het pastoorspad geldt dat deze als ruimtelijke drager in het plan geïntegreerd dient te worden, zodat de historische verbinding tussen kerk en pastorie in stand blijft. Voor de locatie naast de pastorie aan de Heuvelstraat geldt dat deze nader bekeken moet worden als onderdeel van de totale ontwikkeling.
Met de integrale ontwikkeling van het voorliggende plan wordt op een goede wijze invulling gegeven aan de gestelde uitgangspunten van het Masterplan Hart voor Diessen. Er is sprake van een concentratie van maatschappelijke voorzieningen nabij de huidige Eenhoorn, waardoor een sterk voorzieningenpakket wordt aangeboden. Naast medische voorzieningen (zoals huisarts, consultatiebureau en apotheek) is er ruimte voor de Rabobank die nu al in het plangebied aanwezig is. Daarmee wordt een sterk maatschappelijk en dienstverlenend centrum gerealiseerd. Door deze functies te combineren met woningbouw vindt functiemenging plaats, hetgeen de centrumfunctie versterkt. De woningen worden gerealiseerd op basis van de lokale woningbehoefte, waarbij primair ingezet wordt op huisvesting van senioren. Door de woningen levensloopbestendig te maken kan ook in woningbehoefte voor andere doelgroepen voorzien worden.
Geconcludeerd kan worden dat met de voorgestelde ontwikkeling een passende invulling gegeven wordt aan de uitgangspunten uit het Masterplan Hart voor Diessen.
Actieplan Wonen
Op 26 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek het Actieplan Wonen vastgesteld met als doel de woningbouw in de gemeente te stimuleren. Het actieplan brengt het woningbouwprogramma in beeld en toetst dit zowel kwantitatief als kwalitatief aan de opgave op het gebied van wonen in Hilvarenbeek op dit moment. Daarnaast gaat het actieplan in op stimuleringsmaatregelen die kunnen bijdragen aan het beter functioneren van de lokale woningmarkt.
In het actieplan worden de woningbouwopgave en het woningbouwprogramma met elkaar geconfronteerd. In kwantitatieve zin bedraagt de woningbouwopgave voor Hilvarenbeek in de periode 2013-2022 714 woningen. De geplande productie zonder rekening te houden met aanvullende projecten, waarover nog gesprekken lopen, is in dezelfde periode 692 woningen. De geplande productie sluit goed aan op de opgave. Als echter alle aanvullende projecten worden meegerekend is de geplande productie 882 woningen en is er sprake van een overcapaciteit van 25%. Gezien de huidige woningmarktsituatie is een dergelijke overcapaciteit ongewenst omdat deze leidt tot een verdere stagnatie van de productie (geen enkel plan haalt de benodigde verkooppercentages). Het honoreren van aanvullende projecten maakt herprioritering en herprogrammering van het programma noodzakelijk.
Kwalitatief sluit de gerealiseerde productie redelijk aan op het kaderstellend programma uit de woonvisie. De geplande productie in de komende vijf jaar heeft op basis van de marktanalyse een hoger risico profiel dan gewenst. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat het programma 25% grondgebonden dure koopwoningen bevat. Het is gezien de woningmarktsituatie niet te verwachten dat deze productie de komende vijf jaar wordt gerealiseerd. Ook vanuit dit oogpunt is herprogrammering en herprioritering van het woningbouwprogramma gewenst.
Op basis van deze analyse is het, met betrekking tot de ontwikkeling in het plangebied, vooral van belang om het aanbod van woningen voor senioren met en zorgbehoefte te vergroten. Door de vergrijzing en ontkoppeling van wonen en zorg (extramuralisering) komt er een toenemende behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor senioren en woningen waarbij vormen van wonen en zorg mogelijk zijn. De ontwikkeling, waarbij levensloopbestendige woningen en zorgwoningen worden gerealiseerd, past dan ook goed binnen de uitgangspunten van het actieplan.
In kwantitatieve zin is de woningopgave per dorpskern uitgesplitst. Voor de ontwikkeling van Hart voor Diessen is in de periode 2013-2017 rekening gehouden met 25 woningen als onderdeel van de harde plancapaciteit. In het plangebied worden 5 woningen gesloopt. Met de realisatie van 30 reguliere woningen (intramurale zorgeenheden maken geen deel uit van het reguliere woningbouwprogramma) is sprake van een toename van 25 woningen. Dit is overeenkomstig de gereserveerde harde plancapaciteit.
Welstandsnota (2004)
In 2004 heeft de gemeente een welstandsnota opgesteld met als doel meer transparantie te bieden in de welstandstoetsing. Het beleid is geconcretiseerd en geobjectiveerd door het formuleren van criteria en beoordelingsaspecten. Er worden algemene criteria, objectgebonden criteria, gebiedscriteria en criteria voor specifieke bouwwerken onderscheiden.
Het plangebied ligt in drie verschillende welstandsgebieden. Het betreft:
Het welstandsbeleid in deze gebieden is erop gericht de specifieke bebouwingskarakteristieken van de dorpskern te respecteren en waar mogelijk te versterken.
Vanwege het (gedeeltelijk) strenge welstandsniveau, de cultuurhistorische waarde van het centrum en de schaal van de ontwikkeling is een specifiek beeldkwaliteitplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitplan zijn op basis van het typerende Diessense karakter beeldkwaliteitcriteria geformuleerd op basis waarvan de welstandscommissie het bouwplan kan beoordelen.
Het beeldkwaliteitplan is door de welstandscommissie akkoord bevonden en vervangt na vaststelling de welstandsnota in dit gebied.
Plangebied in drie welstandsgebieden Plangebied met drie welstandsniveaus
Vigerend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Diessen', vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2009. Er gelden vier bestemmingen:
Het voorliggende stedenbouwkundig plan is strijdig met dit bestemmingsplan. Er worden weliswaar mogelijkheden geboden voor woningen en maatschappelijke voorzieningen, maar de bestemmings- en bouwgrenzen komen niet overeen met het bouwplan. Ook het parkeerterrein past niet binnen de aldaar aanwezige bestemming 'Wonen'. Vanwege deze strijdigheid is een nieuw bestemmingsplan benodigd.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied
Met betrekking tot een bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: ‘bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen’. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek.
Daarnaast is bepaald dat, op basis van regelgeving uit het Barro, als procesvereiste dient te worden getoetst aan de ‘ladder van duurzame verstedelijking’. Tenslotte moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r..
Ten behoeve van de voorgenomen realisatie van het beoogde initiatief heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten. Met het stedenbouwkundig plan wordt aangesloten op de al gerealiseerde ruimtelijke en functionele structuur, zoals de ontsluitingsstructuur, groenstructuur en de waterhuishouding. In hoofdstuk 2 en 3 zijn deze in hun samenhang toegelicht.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Achtereenvolgens worden behandeld:
Vervolgens wordt ingegaan op de toetsing aan de ‘ladder duurzame verstedelijking’ en de toetsing aan het Besluit m.e.r.. Afgesloten wordt met uitgangspunten die door de brandweer worden gesteld.
5.2 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Voor het plangebied in Diessen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is integraal opgenomen als Bijlage 2. In het onderstaande volgen de onderzoeksresultaten:
Onder de verhardingen is cunetzand aangetroffen. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn zand. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend en in de diepere ondergrond is plaatselijk een veenlaag aangetroffen. De bodem is bovendien plaatselijk zwak tot matig humeus. Verder zijn er diverse zintuiglijke verontreinigingen waargenomen in het opgeboorde materiaal, zoals puin, baksteen, kolengruis, resten van metaal en rubber, koolas en sintels.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat de veldwerkzaamheden niet conform NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief.
Zowel de zintuiglijk schone als zintuiglijk verontreinigde bovengrond zijn licht verontreinigd met diverse metalen en/of PAK. In de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn in het zintuiglijk schone grondmengmonsters geen gehalten van de parameters boven de achtergrondwaarden (AW2000) waargenomen. In het zintuiglijk verontreinigde grondmengmonster zijn diverse metalen aangetroffen met gehalten boven de achtergrondwaarden. In dit mengmonster zijn verontreinigingen geconstateerd, waaronder een sterke verontreiniging met koper, een matige verontreiniging met zink en een lichte verontreiniging met barium, cadmium, kwik, nikkel en lood.
Na bekend worden van deze analyseresultaten zijn de individuele grondmonsters, waaruit het zintuiglijk verontreinigde grondmengmonster MM5 van de ondergrond is samengesteld, separaat geanalyseerd op de parameters barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, nikkel, lood en zink. Uit de analyses van deze uitsplitsing blijkt dat twee grondmonsters niet verontreinigd zijn op de onderzochte parameters. Ter plaatse van één grondmonster is een lichte verontreiniging met barium, cadmium, lood en zink aangetroffen. Ter plaatse van één grondmonster zijn diverse verontreinigingen aangetroffen, waaronder een sterke verontreiniging met koper, nikkel en zink, een matige verontreiniging met cadmium en lood en een lichte verontreiniging met barium, kobalt en kwik. Daarmee kan gesteld worden dat de aangetoonde verontreiniging in het zintuiglijk verontreinigde mengmonster grotendeels afkomstig is van het laatstgenoemde monster. De verontreiniging houdt hoogstwaarschijnlijk verband met de grote concentratie sintels die is waargenomen tijdens de bemonstering.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Conclusie
Er wordt een nader onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van de geconstateerde verontreiniging met zware metalen, ter plaatse van één van de boringen (nr 09). Dit onderzoek vindt plaats voor aanvang van de graafwerkzaamheden. De aangetoonde verontreiniging is echter niet van dusdanige omvang dat de haalbaarheid van de ontwikkeling hiermee in het geding komt.
Toetsingskader
De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen wordt landelijk ondersteund. In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
Beoordeling
Aan de hand van de watertoets zijn de gevolgen van de ontwikkeling op de waterhuishouding in beeld gebracht. Dit onderzoek is integraal opgenomen als Bijlage 3. In het onderstaande volgen de onderzoeksresultaten.
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel en de gemeente Hilvarenbeek. De belangrijkste randvoorwaarden met betrekking tot de wateropgave die ontstaat met ontwikkeling van het plangebied zijn:
Om de mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie te kunnen bepalen heeft een doorlatendheidsonderzoek plaatsgevonden. Op basis van de textuur wordt de bodem redelijk geschikt geacht voor infiltratie van regenwater. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 0,25 m/dag. Als rekenwaarde geldt het rekenkundig gemiddeld van alle metingen.
In de huidige situatie bedraagt het bebouwd en verhard oppervlak circa 3.600 m2. In de nieuwe situatie komt dit uit op circa 4.700 m2. Dit betekent een toename van circa 1.100 m2.
Uitgaande van het verharde oppervlak en de berkeningen met de HNO-tool blijkt dat bij een maatgevende bui van T=10+10% in totaal circa 44 m3 hemelwater geborgen/geïnfiltreerd dient te worden. Gedurende een extreme neerslaggebeurtenis T=100+10% dient een aanvullende hoeveelheid hemelwater van 17 m3 geborgen te worden.
De gemeente Hilvarenbeek geeft de voorkeur aan een IT-riool om een toereikende afwatering te realiseren. Hemelwater wordt op conventionele wijze ingezameld en verbuisd getransporteerd richting een IT-riool dat is gelegen in de openbare ruimte (wegen en parkeerplaatsen). De totale lengte van de infiltratieriolering zou, volgens de HNO-tool en uitgaande van een diameter van 500 mm, 223 meter moeten bedragen om voldoende te kunnen bergen. Op aangeven van de gemeente zal de leiding worden omgeven door een doorlatend zandpakket van tenminste 30 cm onder het IT-riool en tot 0,5 m onder maaiveld.
In het IT-riool kan een situatie van T=10+10% geborgen worden. Uitgaande van een situatie waarbij de bergingsvoorziening (de leiding) volledig is gevuld (44 m3) zal het circa 183 uur duren voordat deze leeg is.
In geval van een extreme situatie wanneer de voorziening volledig is gevuld, kan de voorziening middels een interne overstortput overstorten richting het gemengd riool gelegen in de rondom liggende straten. Om inloop van vuilwater in de voorziening te voorkomen wordt de (ondergrondse) overstort voorzien van een terugslagklep. De terugslagklep dient daarbij aangelegd te worden onder een hoek van 15 graden. De drempelhoogte van de overstortput wordt aangelegd op 0,5 m boven de binnen-onderkant van het IT-riool. Met de verbindende leiding tussen beide voorzieningen kan worden volstaan met een kleinere diameter. De infiltratievoorziening kan op deze wijze voldoen en heeft dan een maximale berging.
De gemeente Hilvarenbeek is in het kader van het afkoppelen in stedelijk gebied momenteel bezig met het opzetten van een "Blauwe Ader plan". In dit plan worden hemelwaterstrengen aangelegd die afstromen richting het oppervlaktewater. Mogelijkerwijs kan het hemelwater afkomstig uit het plangebied in de toekomst op een dergelijke blauwe ader worden aangesloten.
Tenslotte wordt bij nieuwbouw gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten kan met de omschreven maatregelen voldaan worden aan de uitgangspunten van het waterbeleid van het waterschap en de gemeente. Er zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Zoals in hoofdstuk 2 is omschreven ligt het plangebied in een omgeving met een hoge cultuurhistorische waarde. De historische linten zijn nog goed herkenbaar door historische bebouwing in de vorm van langgevelboerderijen, eenvoudige arbeiderswoningen en vrijstaande woningen. Het centrum van Diessen wordt in het bijzonder gekenmerkt door de Kerkstraat en de Kerksingel met daaraan diverse monumentale en beeldbepalende panden, maar ook een aantal grote bomen. Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Kerkstraat en de Kerksingel, waardoor een zorgvuldige inpassing van groot belang is.
De bebouwing aan de Kerkstraat bestaat uit aaneengebouwde veelal vooroorlogse panden in één tot twee bouwlagen met kap. Het straatbeeld kent een grote mate van samenhang door de gelijkende opbouw, een licht verspringende rooilijn en een eenduidig architectuurbeeld. De bebouwing aan de Kerksingel is voornamelijk van een naoorlogse bouwperiode en volgt het rondgaande verloop van de straat waardoor de positie van de kerk verder verbijzonderd wordt. Grote bomen aan de zijde van de kerk versterken dit ruimtelijke beeld. Ondanks de variatie in bouwperiode zorgen het eenduidige architectuurbeeld en de heldere situering voor een beeld dat cultuurhistorische waarden respecteert.
Tenslotte is ook het pastoorspaadje vanuit historisch oogpunt van belang, de verbinding tussen de kerk en de pastorietuin die al op diverse historische kaarten zichbaar is.
Kerkstraat met zicht op de kerk Kerksingel met begeleidende bebouwing
Om een goede cultuurhistorische invulling ook bij de gewenste ontwikkeling te garanderen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin worden eisen gesteld aan de situering, vormgeving en het architectuurbeeld van de nieuwbouw mede aan de hand van een historische analyse.
Voor wat betreft situering gelden een goede ruimtelijke begeleiding van zowel de Kerkstraat, Kerksingel als het pastoorspaadje als uitgangspunt. Vanwege deze verscheidenheid aan richtingen dient de nieuwbouw meerzijdig georiënteerd te worden.
Voor wat betreft de vormgeving geldt een maximale bouwhoogte in twee bouwlagen met een kap, waarbij sprake moet zijn van een zorgvuldige overgang naar bestaande bebouwing.
In architectuurbeeld dient aangesloten te worden op het typerende Diessense bebouwingsbeeld bestaande uit heldere, enkelvoudige bouwmassa’s, vormgegeven met een kap en in vrijwel alle gevallen opgetrokken uit roodbruin metselwerk. Gevels hebben een zorgvuldige en subtiele detaillering, waarmee het zich onderscheidt van de reguliere, enigszins sombere naoorlogse bebouwing. In paragraaf 3.2 zijn beelden opgenomen van deze bebouwingskarakteristiek.
Tenslotte is ook de inrichting van de openbare ruimte van belang voor het Diessense dorpsbeeld. De bestrating bestaat nagenoeg geheel uit gebakken materialen en de veelvuldige toepassing van hagen zorgt voor een groene uitstraling. In het beeldkwaliteitplan zijn aanbevelingen opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied, zodat ook hierin een hoogwaardige uitstraling gegarandeerd kan worden.
Conclusie
De eisen met betrekking tot situering en vormgeving ten behoeve van en goede cultuurhistorische inpassing zijn vertaald in de juridische regeling van dit bestemmingsplan (bouwvlakken, goot- en bouwhoogtes). Voor wat betreft de architectonische vormgeving vormt het beeldkwaliteitplan het toetsingskader voor de welstandscommissie. Op deze manier worden cultuurhistorische kwaliteiten in en rond het plangebied voldoende gewaarborgd.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het ‘bodemarchief’ zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beoordeling
De gemeente Hilvarenbeek heeft haar archeologische beleidskader vastgelegd in het rapport 'Verborgen tussen het groen', waarin tevens een archeologische verwachtings- en beleidskaart voor de gehele gemeente is opgenomen. Conform deze kaart maakt het plangebied deel uit van de gebieden aangeduid als 'historische kern' en 'archeologische vindplaats'. Het beleidsadvies voor deze gebieden is behoud in situ. Indien dit niet mogelijk is, dient in een vroege fase van planvorming archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is integraal opgenomen als Bijlage 4. In het onderstaande volgen de onderzoeksresultaten.
Het plangebied ligt op de flank van een dekzandrug. Dekzandruggen zijn van oudsher gunstige vestigingsplaatsen voor landbouwers. Op de hogere delen van de dekzandrug, ten westen van het plangebied, zijn waarnemingen gedaan uit de perioden Neolithicum tot en met de IJzertijd. De verwachting is dat de ondergrond van het plangebied ook in deze periode geschikt was voor landbouw. Ten westen van het plangebied liggen enkele Romeinse nederzettingen. Daar was de grond blijkbaar ook geschikt voor landbouw. Ook zijn op de dekzandrug resten van nederzettingen aangetroffen uit de Vroege Middeleeuwen. hierdoor is de archeologische verwachting voor vroege landbouwers in het plangebied hoog.
Voor jagers-verzamelaars ligt het plangebied net te ver af van stromend water. De archeologische verwachting voor (laat-) Paleolithicum en Mesolithicum is daaorm laag.
Op de hele dekzandrug, maar ook meer in de richting van de beek zijn resten uit de Volle- en Late Middeleeuwen aangetroffen. Ook de ligging van het plangebied binnen de historische kern van Diessen en de vermeldingen in de historische bronnen die aangeven dat Diessen in de Vroege-, Volle- en Late Middeleeuwen al bestond, maken dat de archeologische verwachting voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd hoog is.
In het gehele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van resten is hoog, uitgezonderd het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum. Deze archeologische resten worden verwacht onder het esdek en in de top van de oorspronkelijke C-horizont. De vondstenlaag is opgenomen onderin het esdek. Hier wordt ook wel van 'cultuurlaag' gesproken: een doorwerkte oude bodem tussen het esdek en de ongeroerde ondergrond met kleine fragmenten aardewerk, natuursteen, vuursteen en houtskool. Archeologische sporen worden verwacht tot ongeveer 25 cm in de top van de C-horizont. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd door de beperkte gegevens.
Als gevolg van het bureauonderzoek is de gespecificeerde archeologische verwachting voor de periodes Laat-Paleolithicum en Mesolithicum laag en voor de periode Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd hoog.
Dat een gebied een middelhoge of hoge archeologische verwachting heeft, hoeft niet te betekenen dat de eventueel aanwezige archeologische resten ook waardevol zijn. Als gevolg van bodemingrepen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn. Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als tuin. Door graafwerkzaamheden kunnen eventueel aanwezige archeologische resten, die vanaf het maaiveld worden verwacht, mogelijk verloren zijn gegaan.
Conclusie
Op grond van de resultaten wordt in het rapport een vervolgonderzoek adviseerd door middel van proefsleuven. Echter, het bevoegd gezag heeft aangegeven dat de locatie te klein is om een volwaardig proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Geadviseerd wordt om een erkend archeologisch bureau mee te laten kijken tijdens het afgraven van het terrein. Voor deze werkzaamheden dient een Programma van Eisen opgesteld te worden.
Omdat het plangebied nog niet vrijgegeven kan worden is, ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Hierin is een onderzoeksverplichting opgenomen bij bodemingrepen.
Toetsingskader
De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijngebied. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedsspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Op 1 april 2002 is daarnaast de Flora- en faunawet in werking getreden. De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.
Volgens de Flora- en faunawet mogen beschermde dier- en plantsoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Sinds 23 februari 2005 is het Vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
Conform de Flora- en faunawet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Vanuit de kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.
Beoordeling
Om te beoordelen of sprake is van strijdigheid met de Flora- en faunawet en/of de Natuurbeschermingswet is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is integraal opgenomen als Bijlage 5. In het onderstaande volgen de onderzoeksresultaten.
De bebouwing is geschikt als nestlocatie voor huismus en gierzwaluw. Daarnaast biedt de bebouwing en beplanting op de onderzoekslocatie onderkomen aan algemene broedvogels zoals witte kwikstaart, boomkruiper, koolmees, pimpelmees, merel, winterkoning en houtduif. Voor de algemene broedvogelsoorten die in het plangebied te verwachten zijn geldt dat, indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Ten aanzien van de huismus en gierzwaluw is een nader onderzoek gedurende geschikt seizoen noodzakelijk om deze soorten vast te kunnen stellen dan wel uit te sluiten. Tegelijkertijd kan gekeken worden of het aanwezige groen van essentieel belang is voor de huismus.
De bebouwing is daarnaast geschikt voor vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Deze soorten kunnen de bebouwing gebruiken als zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaats. Momenteel zijn er onvoldoende bruikbare gegevens beschikbaar over de aanwezigheid van vleermuizen op en in de omgeving van het plangebied. Gelet op de omvang van het plangebied en de verschillende functies die het gebied op basis van habitatkenmerken kan hebben, is het mogelijk dat er overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot vleermuizen.
De steenmarter kan een vaste rust- en verblijfplaats hebben in de bebouwing. Een nadere inpandige inspectie is noodzakelijk om het voorkomen van deze soort op de locatie vast te stellen danwel uit te sluiten.
Voor beschermde soorten uit de overige soortgroepen vormt het plangebied geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Bij het aantreffen van een egel dient deze zorgvuldig verplaatst te worden naar een geschikte plaats in de directe omgeving.
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat het plangebied niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS. Daarmee is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Kempenland West is, gelet op de afstand tot het plangebied en de aard van de ingreep niet aan de orde.
Conclusie
Het kan niet op voorhand worden uitgesloten dat huismus, gierzwaluw, steenmarter en vleermuis gebruik maken van de bebouwing en het groen in het plangebied. Daarom is voor deze soorten nader onderzoek uitgevoerd.
Het aanvullend huismussenonderzoek is integraal opgenomen als Bijlage 6. Er zijn geen huismussen in het plangebied waargenomen. Het is uitgesloten dat huismussen dit broedseizoen (mei 2013) broeden in de bebouwing in het plangebied. In de directe omgeving zijn enkel een tweetal roepende mannetjes waargenomen ter plaatse van de Van der Lindenstraat. Daarnaast zijn er geen huismussen in het groen waargenomen. Het is uit te sluiten dat het groen een essentiële functies heeft voor in de omgeving verblijvende huismussen. Ten aanzien van de huismus kan geconcludeerd worden dat overtreding van de Flora- en faunawet uit te sluiten is.
Voor de overige soorten is aanvullend onderzoek integraal opgenomen als Bijlage 7. Hieruit kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Uit de onderzoeken blijkt dat de realisatie van het plan niet in strijd is met het gestelde in de Flora- en faunawet.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Het plangebied ligt geheel binnen het gebied met een maximale snelheid van 30 km/uur, waardoor de grenswaarden voor geluid niet in acht hoeven te worden genomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Gezien de lage verkeersintensiteiten van de Kerkstraat, de Kerksingel en de Heuvelstraat is het niet nodig om de akoestische situatie nader te onderzoeken.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen op het gebied van wegverkeerslawaai.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
In het plangebied worden zowel hindergevoelige als hindergevende functies gerealiseerd. De woningen zijn hindergevoelige functies. De maatschapppelijke voorzieningen zijn juist hindergevend.
Ten eerste dient beoordeeld te worden of er in de omgeving van het plangebied functies aanwezig zijn die hinder veroorzaken en dus een belemmering kunnen vormen voor de woningen. Een inventarisatie leidt tot het volgende resultaat:
Functie | Milieu- categorie | Richtafstand rustig woongebied | Richtafstand gemengd gebied |
Werkelijke afstand |
Diensten- en ontmoetings- centrum De Eenhoorn (buurthuis, Theresiastraat 23) |
cat. 2 | 30 m | 10 m | 16 m |
Woninginrichting Vugts (detailhandel, Kerkstraat 1) |
cat. 1 | 10 m | 0 m | 15 m |
Café 't Trefpunt (café, Kerkstraat 10) |
cat. 1 | 10 m | 0 m | 11 m |
Sint-Willibrorduskerk (kerk, Kerksingel 1) |
cat. 2 | 30 m | 10 m | 8 m |
Het plangebied kan vanwege de ligging in het centrum van Diessen, beschouwd worden als een gemengd gebied. In deze gebieden komen naast woningen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarbij geldt voor een groot deel van het plangebied conform het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Centrum'. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Toetsing dient dus plaats te vinden op de richtafstanden voor gemengd gebied. Overschrijding van de richtafstand vindt alleen plaats bij de kerk. De hinder bij de kerk wordt vooral veroorzaakt door het luiden van de klokken en voertuigbewegingen van bezoekers. Het luiden van de kerkklokken zal echter niet als een storend element beschouwd worden, omdat dit geluid van oorsprong past bij een dorpse woonkern. Voor wat betreft het parkeren geldt dat dit vooral plaatsvindt bij de entree van de kerk aan de Gildewei. Ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen bevindt deze entree zich aan de andere zijde van de kerk. Gezien deze feitelijke situatie vormt de kerk geen beperking voor een goed woon- en leefklimaat.
Ten tweede dient beoordeeld te worden of de hindergevende functies in het plangebied een belemmering kunnen vormen voor omliggende, reeds bestaande, woningen. Functies die in het plangebied mogelijk worden gemaakt zijn medisch van aard (huisarts, fysiotherapie, apotheek, etc.) met daarnaast ruimte voor een kleinschalige bank. Vanuit de VNG-brochure kunnen voor deze functies de volgende richtafstanden worden gehanteerd:
Functie | Milieu- categorie | Richtafstand rustig woongebied | Richtafstand gemengd gebied |
|
Artsenpraktijk | cat. 1 | 10 m | 0 m | |
Apotheek | cat. 1 | 10 m | 0 m | |
Bank | cat. 1 | 10 m | 0 m | |
Parkeerterrein | cat. 2 | 30 m | 10 m |
Voor de functies in milieucategorie 1 kan de richtafstand in een gemengd gebied teruggebracht worden naar 0 meter. Dat betekent dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de dichtstbij gelegen woning (Kerkstraat 7 op 0 meter) voor wat betreft deze functies gegarandeerd kan worden.
Voor het parkeerterrein geldt een richtafstand van 10 meter. Omdat deze richtafstand niet overal gehaald kan worden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is het in beeld brengen van de geluidbelasting van het parkeerterrein ten opzichte van bestaande en nieuw te realiseren woningen. Dit onderzoek is integraal bijgevoegd als Bijlage 8 . In het onderstaande volgen de onderzoeksresultaten.
In de VNG-brochure zijn als toetsingskader voor geluid richtwaarden opgenomen. Het betreft richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximaal geluidniveau en de verkeersaantrekkende werking. Uit de berekeningen blijkt dat ruimschoots voldaan kan worden aan de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de verkeersaantrekkende werking. Alleen aan de normen voor het maximaal geluidniveau kan niet bij alle woningen worden voldaan. Overschrijdingen vinden plaats bij de bestaande woningen aan de Heuvelstraat en de nieuw te realiseren appartementen en variëren tussen 1 en 10 dB, waarbij de hoogste overschrijdingen plaatsvinden in de nachtperiode. Het betreft overschrijdingen door het dichtslaan van een autoportier. Om te kunnen voldoen aan het maximaal geluidniveau is onderzoek gedaan naar geluidbeperkende maatregelen. Hieruit volgt dat afscheidingsmuren benodigd zijn van 2 tot 4 meter hoog.
In het toetsingskader (stap 3 bij het omgevingstype gemengd gebied zoals omschreven in hoofdstuk 5 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009') is aangegeven dat, mits goed gemotiveerd, piekgeluiden als gevolg van het aan- en afrijdend verkeer niet meegenomen hoeven te worden. Het handhaven van een etmaalwaarde van 70 dB(A) voor het maximaal geluidniveau binnen een centrumgebied met bijdrage van piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer maakt nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nagenoeg onmogelijk. Deze motivatie is tweeledig.
Ten eerste is het plaatsen van afschermende muren niet wenselijk vanwege de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld van Diessen. Deze wordt mede bepaald door de vele haagjes en de zorgvuldig gedetailleerde bebouwing waardoor het plaatsen van hoge afscheidingen een stedenbouwkundig onaanvaardbaar beeld geeft. Het ruimtelijk beeld van de straat wordt sterk in kwaliteit aangetast, de bebouwing wordt minder goed zichtbaar en het zicht vanuit de woningen wordt aanzienlijk beperkt.
Ten tweede geldt dat de overschrijdingen van de richtwaarde beperkt van omvang zijn en zich slechts in beperkte mate voordoen in de betreffende etmaalperiode. Voor de woningen aan de Heuvelstraat geldt dat alleen in de nachtperiode sprake is van een overschrijding van 2 tot 5 dB met een frequentie van 1 tot 2 keer per nachtperiode. Voor de woning Heuvelstraat 7 is in de dagperiode sprake van een marginale overschrijding van 1 dB. Voor de avond- en nachtperiode bedraagt deze respectievelijk 5 en 10 dB met een frequentie van respectievelijk 3 en 1 keer per etmaalperiode.
Tenslotte kan nog opgemerkt worden dat het karakter van het geluid van het gebruik van de parkeervoorziening gelijk is aan het gebruik van de nabij gelegen openbare weg. Door deze ontsluitingsweg is sprake van een maskerend effect.
Op basis van de genoemde stedenbouwkundige argumenten, de geringe mate van de omvang van de overschrijding van het maximale geluidniveau en het gegeven dat wel voldaan kan worden aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de verkeersaantrekkende werking, kan gesteld worden dat voor de bestaande woningen het uitzonderen van de piekgeluiden als gevolg van het aan- en afrijdend verkeer als aanvaardbaar aangemerkt kan worden en het plaatsen van afscheidingsmuren niet noodzakelijk is.
Voor de nieuwe woningen is geen ruimte om geluidbeperkende maatregelen te treffen. Ook voor deze woningen geldt dat alleen sprake is van een beperkte overschrijding van het maximaal geluidniveau. Wel wordt in overweging gegeven om extra geluidwerende maatregelen te treffen aan de gevels gericht op de parkeervoorziening.
Conclusie
Op basis van een inventarisatie van de reeds aanwezige en te realiseren hindergevende functies en toetsing van de geluidbelasting van het parkeerterrein aan de richtwaarden uit de VNG-brochure, kan, in het kader van milieuzonering, een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om de risico's als gevolg van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen in beeld te brengen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs), van 31 juli 2012, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Tenslotte gelden externe veiligheidscontouren rondom buisleidingen. Hierbij zijn twee waarden van belang, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen stelt op basis van deze twee risico's een basisveiligheidsniveau vast.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Beoordeling
Uit een inventarisatie van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt, dat in en nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die uit oogpunt van externe veiligheid invloed kunnen hebben op het plangebied.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, 434) en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging naar hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof ((PM10) of stikstofdioxide (NO2 ). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt 1500 woningen of 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte aan kantoren bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 36 wooneenheden en de realisatie van diverse maatschappelijke voorzieningen. Gelet op de wettelijke ondergrens voor onderzoek kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden.
Voor het voorliggende plan zijn dergelijke hoofdtransportleidingen op basis van het bestemmingsplan "Kern Diessen" niet aan de orde.
Toetsingskader
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de Ladder duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
Beoordeling
Stapsgewijs kan de ontwikkeling als volgt beoordeeld worden:
Conclusie
Gesteld kan worden dat wordt voldaan aan de ‘ladder duurzame verstedelijking’.
Toetsingskader
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.-(beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
In het plangebied worden maximaal 30 woningen en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan activiteit D 11.2 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit het onderhavige hoofdstuk, waaraan de resultaten van de toetsing juncto art. 3.1.6 Bro worden weergegeven, blijkt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt ten gevolge van de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied. En is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
In dit hoofdstuk zijn tevens de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea’s zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
In verband met de brandveiligheid dient aan de volgende eisen voldaan te worden met betrekking tot bluswater en bereikbaarheid.
Met de ontwikkeling van de nieuwbouw kan aan deze (ruimtelijk relevante) eisen worden voldaan. De gebouwen zijn bereikbaar vanaf de Heuvelstraat en de Kerkstraat/Kerksingel. Op de hoek Kerkstraat/Heuvelstraat is een secundaire bluswatervoorziening aanwezig, waarmee wordt voldaan aan de genoemde prestatie-eis. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt het bouwplan op aanvullende eisen getoetst.
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de gemeentelijke plansystematiek.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
Inleidende regels
Dit hoofdstuk omvat de begrippen en de 'wijze van meten'. In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in dit hoofdstuk tevens aangegeven hoe gemeten moet worden.
Bestemmingsregels
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Onderhavig bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Maatschappelijk: Binnen deze bestemming wordt de bebouwing in het plangebied mogelijk gemaakt. De bestemming voorziet in de realisatie van maatschappelijke voorzieningen, woningen en een beperkt oppervlak aan dienstverlenende functies. De toegestane maatschappelijke voorzieningen zijn vooral medisch en verzorgend van aard. Wat betreft de woningen zijn maximaal de volgende woningaantallen toegestaan:
Extramurale zorgwoningen zijn gedefinieerd als wooneenheden, bestemd voor begeleid en/of verzorgd wonen, waarbij extramurale verzorging en verpleging vanuit een professionele zorgverlenende organisatie wordt geboden. Intramurale zorgwoningen zijn wooneenheden die door een professionele zorgverlenende organisatie worden geëxploiteerd en waarvan bewoning geschiedt op basis van 24-uurs zorgverlening.
Bebouwing dient binnen het bouwvlak opgericht te worden en te voldoen aan de in de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogtes.
Verkeer - Verblijfsgebied: Binnen deze bestemming is de openbare ruimte opgenomen, waaronder het parkeerterrein en het pastoorspaadje. Tussen twee bouwvlakken wordt een onderdoorgang mogelijk gemaakt. De locatie hiervan is specifiek op de verbeelding weergegeven.
Waarde - Archeologie 4: Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is deze dubbelbestemming opgenomen. De juridische regeling is gekoppeld aan het gemeentelijk archeologiebeleid en omvat ondermeer een onderzoeksverplichting bij graafwerkzaamheden.
Algemene regels
Naast de hiervoor behandelde bestemmingen bevat het plan een aantal min of meer standaardregels, zoals de antidubbeltelregel en algemene bouw- en gebruiksregels. Binnen deze regels wordt onder meer ingegaan op de mogelijkheden voor ondergronds bouwen. Specifiek voor dit bestemmingsplan is, als onderdeel van de algemene gebruiksregels, opgenomen dat het parkeren volledig op eigen terrein gerealiseerd dient te worden en zijn de geldende parkeernormen als bijlage opgenomen. Ook is een gebruiksbepaling opgenomen om de benodigde waterberging te borgen.
Van belang bij het bepalen van bouwmogelijkheden bij een bepaalde bestemming is om niet alleen de regels over bouwen bij die bepaalde bestemming erop na te slaan, maar tevens de algemene bouw- en gebruiksregels hierbij te betrekken.
Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht omschrijft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken wanneer deze afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
In de slotregel wordt het gebruik van de naam van het bestemmingsplan vermeld.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Er zijn anterieure overeenkomsten gesloten tussen de gemeente en Woonstichting Leystromen en tussen de gemeente en de heren A.W.P. en P.J.C. Plasmans.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het bestemmingsplan toegezonden diverse overlegpartners. Dit zijn waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant. De beantwoording van de overlegreacties is opgenomen in Bijlage 9. Alleen de reactie van het waterschap heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. In de watertoets is het infiltratieriool verder uitgewerkt en de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen is geborgd in de regels.
In het kader van de inspraakverordening is het voorontwerp bestemmingsplan met ingang van 13 september 2013 voor een termijn van 4 weken ter inzage gelegd. Tevens heeft op 19 september 2013 een informatieavond plaatsgevonden.
Binnen deze termijn is één inspraakreactie ingediend. De beantwoording van deze inspraakreactie is integraal opgenomen in bijlage 9. De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp bestemmingsplan met ingang van 31 januari 2014 gedurende een periode van 6 weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De beantwoording van deze zienswijzen is integraal opgenomen in Bijlage 10 . Eén van de zienswijzen heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wijzigingen betreffen onder meer het toevoegen van een bezonningsstudie en het aanscherpen van diverse onderzoeken.