a. Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
b. Een verboden gebruik als bedoeld in lid a is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:
1. als staanplaats voor onderkomens, uitgezonderd caravans, kampeerauto's en tenten, indien gelijktijdig niet meer dan één caravan of kampeerauto en/of één tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst, mits geplaatst achter de van de weg afgekeerde gevel van de woning, en deze niet wordt/worden gebruikt voor bewoning;
2. als staanplaats voor wagens geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel ter plaatse;
3. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voorzover zulks in overeenstemming is met dan wel noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
4. als wedstrijd- of sportterrein, in het bijzonder voor de beoefening van de paarden-, fiets-, motorcross- of modelvliegtuigsport;
5. voor het beproeven van motorvoertuigen en als oefenterrein voor het racen en crossen met motorvoertuigen, motoren en bromfietsen;
c. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.