Plan: | Emmerseweg 21 Haghorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01 |
Op de locatie Emmerseweg 21 te Haghorst in de gemeente Hilvarenbeek is momenteel een varkenshouderij gevestigd met daarbij circa 10 hectare akkerbouw/grasland. De ondernemer is voornemens de intensieve veehouderijtak van zijn agrarisch bedrijf te saneren. In ruil daarvoor is beoogd een woning in het kader van de regeling 'Ruimte voor Ruimte' te bouwen op de gronden gelegen tussen Emmerseweg 21 en 23. De akkerbouwtak van het bedrijf zal ter plaatse worden voortgezet.
De gemeente heeft per brief van 23 december 2013 bericht onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het verzoek. Omdat het verzoek niet past binnen het geldende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.
Het plangebied bevindt zich in het noordoosten van de gemeente Hilvarenbeek en ligt net ten zuiden van de kern Haghorst aan de Emmerseweg 21. De Emmerseweg vormt de doorgaande route tussen de kernen Haghorst en Diessen.
De gronden binnen het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Hilvarenbeek, sectie A, nummer 1940.
Ligging plangebied
Het plangebied bestaat uit de gronden die op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn opgenomen binnen het bouwvlak behorende tot het perceel Emmerseweg 21. Daarmee is het plangebied duidelijk begrensd. Ten oosten van het plangebied ligt de Emmerseweg. Aan de zuid- en westzijde liggen open agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijfsperceel aan de Emmerseweg 23.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Hilvarenbeek, vastgesteld op 13 maart 2014. Aan de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' en 'intensieve veehouderij' toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik. Indien de aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen is, is een intensieve veehouderij toegestaan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Hilvarenbeek'
De bedrijfsgebouwen dienen binnen het daarvoor aangewezen bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' zijn alleen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Binnen het bouwvlak is tevens maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Over een kleiner deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit houdt in dat de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager/verzamelaars buiten natuurgebieden.
Tevens gelden ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderijen' en 'overige zone - bebouwingsconcentratie' voor het gehele plangebied. Binnen de zone voor 'beperkingen veehouderijen' gelden specifieke regels ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij. Binnen de zone bebouwingsconcentratie mogen bepaalde afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden wel of niet worden toegepast. Over een kleiner deel van het plangebied, aan de zijde van de Emmerseweg, is de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' van toepassing. Deze gronden zijn tevens aangewezen voor de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken.
Het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Bovendien zal ten behoeve van het planvoornemen het bestemmingsvlak en bouwvlak voor het agrarisch bedrijf verkleind moeten worden en de aanduiding 'intensieve veehouderij' moeten komen te vervallen. Er wordt immers alleen een akkerbouwbedrijf voortgezet. Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen die deze ontwikkeling mogelijk maken. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk.
In deze toelichting wordt de herziening van het bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Hilvarenbeek daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. De relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten, zoals de milieu- en omgevingsaspecten en in hoofdstuk 5 is de waterparagraaf beschreven. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijk haalbaarheid van het planvoornemen en in hoofdstuk 8 komt de te doorlopen procedure aan bod.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
Het plangebied bevindt zich circa 425 meter ten zuiden van de kern Haghorst in het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek. Dit gebied kenmerkt zich als een landschap van kampen en hoeven. Dit landschappelijk karakter wordt hier doorgaans gekenmerkt door een organisch gevormd patroon van wegen en (indien aanwezig) waterlopen. De verkaveling vertoont eveneens een afwisselend en vaak onregelmatig beeld, waarbij landbouwgronden, houtwallen en bosjes veelvuldig voorkomen. Het landschapsbeeld is hierdoor sterk afwisselend en veelal kleinschalig van karakter.
Het plangebied valt binnen de door de gemeente aangewezen bebouwingsconcentratie 'Sint Josephstraat'. Deze bebouwingsconcentratie ligt in het verlengde van de kern Haghorst aan de zuidkant. Het betreft een bebouwingsconcentratie bestaande uit 2 bebouwingslinten. Het brede wegprofiel van de Sint Jozefstraat, overgaand in de Emmerseweg, bestaat uit een rijbaan en een afzonderlijk fietspad voor 2 richtingen. Door de aaneengesloten erven en de beplanting op deze erven is sprake van een besloten sfeer.
Door de verharding, verkeerskundige ingrepen en de woonfunctie afgewisseld met andere functies aan de weg ontstaat er binnen de concentratie een dorpsachtige sfeer. Deze sluit enerzijds aan bij de kern Haghorst, en anderzijds bij het omliggende buitengebied. Het concentratiegebied vormt hierin de schakel.
Het wegprofiel van de Emmerseweg wordt begeleid door een stevige laanbeplanting. Ook op de erven komt royaal opgaande beplanting voor. De voorruimte van de woningen is veelal ingericht als siertuin wat bijdraagt aan het dorpse karakter van deze bebouwingsconcentratie. Ten zuidoosten van de bebouwingsconcentratie bevindt zich een aantal bospercelen. De aanwezige sportvelden vormen een open groenstructuur, die aansluit bij het omliggende landschap.
Bestaande situatie plangebied (bron: Google Maps)
Het plangebied is momenteel nog in gebruik voor de intensieve veehouderij. Voor Emmerseweg 21 te Haghorst is een vergunning verleend voor het houden van varkens en koeien. Tevens vindt akkerbouw plaats op circa 10 hectare grond.
Vergunning Emmerseweg 21 Haghorst (Bron: Web-BVB)
De bebouwing bestaat uit enkele stallen en een werktuigenloods. De gezamenlijke oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt circa 2.000 m2. Aan de voorzijde van het perceel is een bedrijfswoning aanwezig. Buiten de aanwezige bebouwing bestaat het plangebied uit agrarische gronden.
Het planvoornemen ziet op het herontwikkelen van de locatie Emmerseweg 21 door de ter plaatse gevestigde varkenshouderij te saneren en in ruil daarvoor een woning in het kader van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte en gemeentelijke 'Visie Ruimte voor Ruimte Hilvarenbeek' te bouwen.
Met het saneren van de intensieve veehouderijtak wordt in totaal 1.293 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Tevens verbetert het woon- en leefklimaat ter plaatse, omdat met het saneren van de varkenshouderij ook de bijbehorende milieuwinst wordt behaald door het inleveren van dierrechten, het verdwijnen van de productie van meststoffen en de geurcontour.
In de toekomstige situatie zal 716 m2 aan bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoning (nummer 21) gehandhaafd blijven en benut worden voor de voortzetting van de akkerbouwtak van het agrarische bedrijf.
De nieuw te bouwen woning is voorzien op een perceel gelegen tussen de bestaande woningen Emmerseweg 21 en 23. De nieuwbouw versterkt daarmee het ter plaatse aanwezige bebouwingslint. Deze nieuwe woning zal ingepast worden in de bestaande ruimtelijke bebouwingstructuur en qua hoogte, kapvorm en verschijningsvorm afgestemd worden op de reeds aanwezige woningen (nummer 21 en 23).
Verkleining bouwvlak
Ten behoeve van het planvoornemen wordt het vigerende bouwvlak (rood) verkleind. Het nieuwe bouwvlak (blauw) wordt gesitueerd rondom de bestaande bebouwing die gehandhaafd blijft voor de overblijvende akkerbouwakticiteiten. Door deze verkleining zijn er geen bouwmogelijkheden meer om nieuwe agrarische bebouwing op te richten, tenzij bestaande bebouwing wordt gesloopt.
Ontsluiting
De bestaande inritten blijven gehandhaafd en zullen het bedrijfsperceel (akkerbouwbedrijf) ontsluiten. Binnen het plangebied zal ten behoeve van de nieuw te bouwen woning een extra inrit worden gerealiseerd, zodat de woning zelfstandig op de Emmerseweg wordt ontsloten.
De verkeersgeneratie van één woning beperkt zich tot slechts enkele extra vervoersbewegingen. Op basis van de CROW publicatie 317 bedraagt op basis van landelijk wonen het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal 7,4 motorvoertuigen voor één woning. Gezien dit beperkte motorvoertuigbewegingen komt het gemiddelde per uur van 7.00 uur tot 19.00 uur op nog geen 0.6 motorvoertuigbeweging per uur. Gezien dit zeer lage aantal motorvoertuigbewegingen leidt het zelfstandig aansluiten van de woning op de Emmerseweg niet tot verkeersonveilige situaties. De verkeersveiligheid blijft in voldoende mate gewaarborgd.
Parkeren
In het parkeerbeleidsplan van de gemeente Hilvarenbeek is aangegeven welke eisen er worden gesteld aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein in geval van een ruimtelijke ontwikkeling. Bij nieuwbouw moet altijd aan de parkeernorm voldaan worden.
Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt, op basis van het gemeentelijk parkeerbeleidsplan, een minimum parkeernorm van 2 parkeerplaatsen en een maximum van 2,8 parkeerplaatsen. Gelet op de ligging in het buitengebied en het ontbreken van enige parkeerdruk in de omgeving, kan worden uitgegaan van de minimum parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. De nieuwe woonkavel is zodanig ruim dat op eigen terrein kan worden voorzien in 2 parkeerplaatsen. Het is op het perceel in voldoende mate mogelijk om een dubbele oprit met voldoende breedte (minimaal 4,5 meter) aan te leggen dat in twee parkeerplaatsen kan worden voorzien op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan zowel het theoritische als berekeningsaantal van twee parkeerplaatsen op eigen terrein, uit tabel 3.1 van het parkeerbeleidsplan. Indien tevens een garage bij de woning wordt gerealiseerd is zelfs sprake van een berekeningsaantal van 2,5 parkeerplaatsen.
De nieuwe woning wordt ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur en wordt hierdoor grotendeels aan het zicht onttrokken door de belendende bebouwing in de vorm van de bestaande woningen en het deel van de agrarische bedrijfsbebouwing dat gehandhaafd blijft. Door de sloop van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en het beëindigen van de intensieve veehouderij van vindt ter plaatse reeds een kwalitietsverbetering plaats.
De landschappelijke inpassing van beide locaties wordt op elkaar afgestemd. Het perceel wordt groen ingepast waardoor deze een landelijk karakter krijgt. Het geheel vormt een groene en landschappelijke waardevolle entree van Haghorst.
Landschappelijke inpassing
Om de structuur ter plaatse te versterken worden de percelen met hagen (bijvoorbeeld beuk- of meidoornhagen) en houtsingels met inheemse plantensoorten worden omzoomd. Tevens vindt achterin het perceel van de nieuwe woningen natuurontwikkeling door middel van de aanleg van een poel plaats.
Referentiebeelden haag, houtsingel en poel
Door de ligging van het plangebied in het buitengebied van Hilvarenbeek en de afstand tot de belendende percelen heeft het planvoornemen qua privacy en bezonning geen invloed op deze belendende percelen. Er wordt voldoende afstand aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens waardoor sprake is van enige afstand tot de woning op nummer 23.
De privacy en bezonning van het planvoornemen zelf wordt in voldoende mate gewaardborgd door de ruime woonkavel. De hoofdbebouwing (zijnde de woning) wordt op voldoende afstand (minimaal 5 meter) van de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Tevens ontstaat door de herontwikkeling ter plaatse een reguliere woonsituatie waarbij de richtlijnen voor privacy en bezonning in acht zijn genomen.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat het planvoornemen niet strijdig is met het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid en dat het in lijn is met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Hilvarenbeek.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het agrarische bedrijfsperceel wordt na sloop van agrarische bedrijfsbebouwing (1.293 m2) de akkerbouwtak voortgezet.
De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Tevens geeft de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.
Het Barro voorziet in een onderwerp die op het plangebied van toepassing zijn. Het gaat daarbij om een radarverstoringsgebied, behorende bij het radarstation Woensdrecht. Binnen dit gebied geldt een maximale bouwhoogte voor bouwwerken, zodat wordt voorkomen dat het radarbeeld door die bouwwerken kan worden verstoord. In het Rarro is opgenomen hoe deze maximale bouwhoogte te bepalen. Het radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straal van 15 km kilometer gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, oplopend met 0,25 graden tot 15 km van de radarantenne. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt voor een gebied van 60 km buiten de zone van 15 km een maximale hoogte (113 meter t.o.v. NAP).
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) met bijbehorende sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet in de agrarische bedrijfsbebouwing (716 m2) die nog gehandhaafd blijft. Met het onderhavige bestemmingsplan worden geen windturbines toegestaan. De maximale bouwhoogte van bebouwing bedraagt circa 10 meter. Daarmee wordt de radar van het radarstation Woensdrecht niet verstoord. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.
Voor ieder definitief aangewezen Natura 2000-gebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 1 kilometer van het plangebied en betreft Kempenland West, waarvan de Reusel onderdeel uitmaakt. Het heide- en vennengebied van Kempenland bestaat uit enkele enigszins verspreid liggende delen: in het westen de Rovertse Heide, meer naar het oosten de Mispeleindsche Heide en Neterselsche Heide, dan de Landschotsche Heide, en tenslotte nog verder naar het oosten tussen Vessem en Wintelre, het Grootmeer. Tussen deze heideterreinen stromen de meanderende lopen van de laaglandbeken Reusel, Groote Beerze en Kleine Beerze. De Rovertsche Heide, oorspronkelijk een groot heidegebied dat in de 20ste eeuw met naaldhout is bebost, omvat hier de Rovertsche Leij met beekbegeleidend bos alsmede het ven Papschot. De Mispeleindsche en Neterselsche Heide zijn droge en vochtige heiderestanten met vennen (De Flaes, Het Goor) van de voorheen uitgestrekte en kenmerkende Kempische heiden. De Neterselsche Heide omvat het gebied 'Grijze Steen' (met snavelbiesbegroeiingen) en broekbossen. De Landschotse Heide bestaat uit overgangen van droge en vochtige heiden met hierin enkele heidevennen (Keijenhurk, Kromven, Wit Hollandven en Berkven). Het Groot en Klein Meer zijn voormalige heidevennen te midden van een groot bosgebied.
Ligging Natura 2000-gebied
In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling ten aanzien van
dit Natura 2000-gebied.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr. 201311233/1/R4) of 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr. 201401129/1/R4), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook een plan dat voorzag in een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van ca 2.360 m2 en de mogelijkheid een bedrijfsgebouw van maximaal 400 m2 te realiseren is door de Afdeling niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, vanwege de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden (AbRvS 23 juni 2014, nr 201306183/1/R3, JM 2014/83 met noot. R. van Bommel). Voorts is in het kader van dit advies van belang dat de Afdeling de realisatie van aanlegsteigers ten behoeve van een jachthaven, in combinatie met een beperkte uitbreiding van en bestaande bedrijfsloods niet heeft aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 30 juli 2014, nr. 201402114/2/R4).
Tot slot heeft de Afdeling ook ten aanzien van een plan dat voorzag in de mogelijkheid groepsaccommodaties tot een totale maximale oppervlakte van 1.000 m2 óf recreatiewoningen tot een maximale totale oppervlakte van 600 m2 te realiseren geoordeeld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 17 september 2014, nr. 201308656/1/R2).
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) in combinatie met de sloop van agrarische bedrijfbebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak in de resterende agrarische bedrijfsbebouwing voortgezet.
Gelet op het beperkt aantal woningen, namelijk één woning, is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De akkerbouwtak is al bestaand en is in de basis al niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving ter plaatse door het vervallen van de intensieve veehouderij. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters.
Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.
Structuurvisiegebied
In deel B van de structuurvisie beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie
Op basis van de 'structurenkaart' is binnen het plangebied sprake van de structuur 'gemengd landelijk gebied'. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan (gemengde plattelandseconomie) tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is (primair agrarisch gebied). Het plangebied ligt in een gebied voor een gemengde plattelandseconomie.
In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.
Het planvoornemen ziet op het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) in combinatie met de sloop van overbodige agrarische bedrijfbebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet in de agrarische bedrijfsbebouwing die gehandhaaafd blijft.
Deze ontwikkeling past binnen het brede kader van het gemengd landelijk gebied. Door de sanering van de intensieve veehouderij is er sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving en ontstaat er tevens meer ruimte om andere niet-agrarische ontwikkelingen in het gebied te realiseren. Daarnaast behoudt het akkerbouwbedrijf zoals dat wordt voortgezet ruimte om zich verder te ontplooien.
Tevens is het toepassen van zorgvuldig ruimtegebruik aan de orde. In artikel 3 van de provinciale Verordening ruimte (zie paragraaf 3.3.2) wordt hier nader op ingegaan.
De Verordening ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:
Uitsnede integrale plankaart Vr 2014
Hierna is per specifiek onderwerp weergegeven op welke wijze de Verordening ruimte (door)vertaald is in het bestemmingsplan.
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kernkwaliteiten zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek in de uitwerking van de Structuurvisie, door middel van Gebiedspaspoorten uitgewerkt. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.
In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2 van de Vr) is in onderhavige situatie niet aan de orde, aangezien dit artikel enkel van toepassing is op ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied.
De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor:
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient te worden verantwoord dat:
In paragraaf 3.2.4 is reeds ingegaan op de ladder van duurzame verstedelijking en geconcludeerd dat de ladder niet van toepassing is, aangezien met het planvoornemen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Gemengd landelijk gebied
De regels ten aanzien van ruimte voor ruimte-woningen in gemengd landelijk gebied zijn opgenomen in artikel 7.8 van de Vr 2014. Hierbij geldt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen gemengd landelijk gebied kan voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen. Het bestemmingsplan dient de nodige voorwaarden te bevatten om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren, waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) van de verordening niet van toepassing is. Tevens moet de ontwikkeling geen aanzet zijn voor een stedelijke ontwikkeling.
De nadere regels voor de regeling ruimte-voor-ruimte zijn opgenomen in de 'Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006'. In de basis komt deze regeling neer op de voorwaarde dat voor het bouwen van een woning met toepassing van de regeling ‘Ruimte voor Ruimte’ is dat in ruil voor de realisatie van een woning, de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvindt in samenhang met de inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteiten. Per woning dient te worden aangetoond dat ten minste 1.000 m² agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en dat op de desbetreffende locatie milieuwinst is bereikt. Deze milieuwinst bestaat uit het intrekken van de milieuvergunning en het inleveren van minimaal 3.500 kg fosfaatrechten per Ruimte voor Ruimte-woning.
De voorwaarden worden navolgend per punt besproken en toegelicht met betrekking tot het plangebied.
Voorwaarde | Motivering |
1. De te beëindigen intensieve veehouderij is gelegen in extensiveringsgebied of verwevingsgebied. | Inmiddels is de Reconstructiewet ingetrokken en wordt niet meer gesproken van extensiveringsgebied of verwevingsgebied. Echter, in de Vr is het aanduidingsgebied 'Beperkingen veehouderij' opgenomen dat (grotendeels) overeenkomt met het voorgaande extensiveringsgebied. Doelstelling in deze zone is eveneens de intensieve veehouderij te beperkingen. Het plangebied ligt in het gebied met de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. |
2. De aanvraag moet rechtstreeks verband houden met de beëindiging van één of meer intensieve veehouderijen. | Met onderhavig planvoornemen wordt de intensieve veehouderijtak van het bestaande agrarische bedrijf beëindigd. Het nieuwe bestemmingsplan zal ook niet meer toestaan dat ter plaatse een intensieve veehouderij gevestigd kan worden. |
3. Voor de beëindiging van de intensieve veehouderij(tak) voldaan is aan de voorwaarden dat voldoende milieuwinst wordt behaald doordat: a. de productie van dierlijke meststoffen feitelijk is beëindigd; b. de milieuvergunning is ingetrokken; c. de geregistreerde rechten voor de intensieve veehouderij zijn doorgehaald (tenminste 3500 kilogram fosfaat). |
Deze gehele vergunning die op de locatie rust wordt ingetrokken, de feitelijke productie van dierlijke meststoffen beëindigd daarmee ook, omdat de bedrijfsactiviteiten voor de intensieve veehouderij volledig beëindigd worden. Voor de te realiseren woning worden 473 varkensrechten doorgehaald, wat overeenkomt met 3.500 kilo fosfaat. Deze rechten zijn met het beëindigen van de intensieve veehouderij ter plaatse doorgehaald en daarmee uit de markt gehaald. Hiermee is voldoende milieuwinst behaald. |
4. De bouw van een woning is toegestaan als sloop plaatsvindt van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van tenminste 1.000 m2; er geldt een ondergrens van tenminste 200 m2 voor saldering. | Binnen het plangebied wordt 1.293 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt die voorheen in gebruik was voor de intensieve veehouderij. Daarmee wordt voldaan aan de ondergrens van de sloop van tenminste 1.000 m2. Dit komt overeen met 1,293 bouwtitel. Hiermee is zeker gesteld dat voldoende sloop van bedrijfsbebouwing plaatsvindt. |
5. De omzetting van de oude bestemming die agrarisch gebruik van het perceel mogelijk maakt, naar een andere bij de omgeving passende bestemming. | De agrarische bedrijfsbestemming zal niet volledig worden omgezet. Immers, de akkerbouwtak blijft gehandhaafd. Maar het bestemmingsplan regelt wel dat ter plaatse geen intensieve veehouderij kan worden gevestigd, hetgeen past bij de doelstelling voor Ruimte voor Ruimte. De huidige bestemming wordt zodanig gewijzigd dat binnen het plangebied een agrarische bedrijfsbestemming voor het akkerbouwbedrijf gehandhaafd blijft en daarnaast een woonbestemming wordt opgenomen voor de Ruimte voor Ruimte-woning. |
6. Planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen. | Voor de ter plaatse gevestigde varkenshouderij heeft niet op enige andere wijze reeds subsidieverlening plaatsgevonden voor het saneren van de bedrijfsactiviteiten. |
De bewijsstukken voor onder meer de sloop van bedrijfsbebouwing en het doorhalen van de geregistreerde rechten zijn als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De Ruimte voor Ruimte woning wordt gebaseerd op basis van de sanering van een intensieve veehouderij (varkenshouderij) ter plaatse in combinatie met de te slopen agrarische bedrijfsbebouwing. De provincie is hiervan op de hoogte en heeft met de transformatie ingestemd, mits de woning vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening wordt ingepast in de omgeving. Voor de beschrijving van de inpassing wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3.
Gelet op hetgeen is verwoord in paragraaf 3.2.4 is met de realisatie van 1 ruimte voor ruimte woning geen sprake van een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling.
Ecologische verbindingszone
Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming. Een ecologische verbindingszone wordt aangeduid met een concreet aangeduid (zoek-)gebied. Inrichting, beheer en bescherming op perceelsniveau worden nader in het bestemmingsplan uitgewerkt. In bestaand stedelijk gebied en zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling moet het bestemmingsplan een ecologische verbindingszone met een breedte van 50 meter beschermen. In overige gebieden is de breedte vastgesteld op 25 meter. Het gaat hierbij over de aansluitende verbinding over land.
Aan de zijde van de Emmerseweg ligt binnen het plangebied een zoekgebied voor de ecologische verbindingszone. Met onderhavig planvoornemen is niet beoogd invulling te geven aan de verwezenlijking van de ecologische verbindingszone. Daarom stelt de Vr dat het bestemmingsplan regels dient te bevatten voor zover dat nodig is om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. Dit betekent in ieder geval dat beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing. Daarnaast dienen ook regels te worden gesteld ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk. In onderhavig bestemmingsplan zijn regels gesteld dat binnen het aangewezen zoekgebied geen bebouwing wordt opgericht of verharding wordt aangelegd met een oppervlakte groter dan 100 m2.
Beperkingen veehouderijen
Het beleid voor intensieve veehouderij (verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden), zoals die voorheen van toepassing was in de Verordening is komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is de gebiedscategorie 'beperkingen veehouderij' geïntroduceerd. Deze categorie komt in grote lijnen overeen met de extensiveringsgebieden. In de gebieden met deze aanduiding worden extra eisen gesteld aan de grondgebondenheid van veehouderijen. Deze aanduiding ligt in de verordening eveneens over het plangebied heen. Binnen het plangebied is sprake van een agrarische bedrijfsvoering, waarbij de intensieve veehouderij met onderhavige herziening van het bestemmingsplan wordt gesaneerd en alleen een akkerbouwbedrijf blijft bestaan. Binnen de bestemming is de realisatie van een intensieve veehouderij niet meer mogelijk. De aanduiding is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.
Conclusie
De voorgestane ruimtelijke invulling past binnen de doelstellingen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de Verordening ruimte 2014.
De gemeente heeft met deze visie niet zozeer een toekomstvisie als wel een toetsingskader voor initiatieven voor de komende jaren. Hier en daar maakt de visie een doorkijk op langere termijn. De toetsingcriteria voor de initiatieven zijn opgesteld voor de kernen en voor het buitengebied. In het buitengebied zijn de criteria gekoppeld aan de zonering uit het reconstructieplan. De structuurvisie is door de gemeente op 25 februari 2010 vastgesteld.
Structuurvisiekaart Hilvarenbeek
Op basis van deze zonering is het plangebied aan de Emmerseweg 21 gelegen binnen het zogenoemde ‘verwevingsgebied’. Ten aanzien van wonen zijn de volgende uitgangspunten aan de orde:
In de Structuurvisie zijn de kaders uit de Woonvisie van de gemeente Hilvarenbeek verwerkt. De gemeente Hilvarenbeek wil zich in de toekomst meer toespitsen op de specifieke doelgroepen ouderen, zorgbehoevenden en starters. Ontwikkelingen in de woningmarkt moeten de maatschappelijk hoog gewaardeerde woonkwaliteiten van Hilvarenbeek versterken of minimaal behouden. Dit betreft woningbouw in de vorm van laagbouw en passend binnen het dorpse karakter van de kern. Met de regeling ‘Ruimte voor Ruimte’ worden woningen ontwikkeld buiten het gemeentelijke woningbouwprogramma om. Het ontwikkelen van een vrijstaande Ruimte voor Ruimte-woning is passend binnen de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving.
De gemeente Hilvarenbeek heeft gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied d.d. 13 maart 2014, een Visie Ruimte voor Ruimte vastgesteld. In deze visie zijn de voorwaarden opgenomen waaronder Ruimte voor Ruimte woningen binnen bebouwingsconcentraties kunnen worden gerealiseerd. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwingsconcentratie 'Sint Josephstraat.
Bebouwingsconcentratie Sint Josephstraat
De randvoorwaarden die hierin benoemd zijn voor Ruimte voor Ruimte mogelijkheden zijn:
Door de realisatie van de nieuwe woning wordt een open plek in het lint langs de Emmerseweg ingevuld. De nieuwe woning wordt gesitueerd op tussen twee bestaande woningen (nummer 23 en 24). De invulling van deze open plek gaat niet ten koste van het zicht op het achterliggende agrarische gebied. Door de sloop van een gedeelte van de bestaande agrarische bebouwing wordt er een nieuwe doorkijk gecreëerd, waardoor het zicht op dit achterliggende agrarische gebied blijft gewaarborgd. De bestaande laanbeplanting langs de Emmerseweg behoeft geen aanvulling en de overzijde blijft onbebouwd. Met onderhavig planvoornemen wordt dan ook voldaan aan alle randvoorwaarden.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente Geldrop-Mierlo is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat in milieutechnisch opzicht geen belemmeringen bestaan voor het planvoornemen.
De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Het planvoornemen ziet op het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) incombinatie met de sloop van agrarische bebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet in de te handhaven agrarische bebouwing.
Met het voortzetten van het akkerbouwbedrijf en de te realiseren woning is geen sprake van een activiteiten die voortkomen op lijst C of D. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Dit leidt automatisch ook tot de verplichting een m.e.r.-procedure te doorlopen, waarvan de passende beoordeling (of de conclusies ervan) onderdeel uitmaakt.
Ondermeer teneinde te beoordelen of sprake is van significante effecten, is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie voorts paragraaf 4.9), waaruit is gebleken dat nader onderzoek naar natuurwaarden niet nodig is. Daarnaast is in paragraaf 3.2.3 reeds verantwoord dat het beoogde planvoornemen geen directe relatie heeft met de beschermde gebieden gezien tussenliggende afstand tussen het plangebied en deze gebieden. Eventuele negatieve effecten op het Natura 2000-gebied en de EHS als gevolg van de beoogde plannen zijn derhalve uit te sluiten.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat ook bij dit spoor geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
In verband met de herontwikkeling van het plangebied, waarbij een intensieve veehouderij wordt gesaneerd en een nieuwe woonfunctie wordt mogelijk gemaakt, is het noodzakelijk onderzoek te doen naar de bodemkwaliteit. In het kader van het planvoornemen is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek (Terra Milieu bv, projectnummer Tm2014.488 (2), 18 januari 2016) uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond verhogingen van mineralen olie en lood ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. In het grondwater worden verhogingen van barium en zink ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd. De resultaten van het bodemonderzoek geven echter geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren.
Aanvullend bodemonderzoek
Ter plaatse van een bovengrondse dieseltank is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde aanvullende onderzoek kan worden geconcludeerd dat op de locatie zowel zintuiglijk als analytisch geen minerale olie wordt aangetroffen.
Naar aanleiding van de resultaten van dit bodemonderzoek zijn er geen bezwaren voor het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. De Emmerseweg en De Haan zijn zoneplichtig en hebben twee rijstroken en zijn gelegen in buitenstedelijk gebied, de zonebreedte bedraagt daardoor 250 meter. Het bouwvlak van het plan ligt volledig binnen de zones van de deze wegen, waardoor de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht dient te worden genomen (Wgh, art. 76). Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 14041392, 8 januari 2016) uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt het volgende.
Het plangebied is in buitenstedelijk gebied gelegen. Voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai (de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting) 48 dB (Wgh, art. 82 lid 1). Indien de geluidsbelasting op de gevels van het pand uitkomt boven de voorkeursgrenswaarde, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, Wgh, art. 83 lid 1). De maximale vast te stellen ontheffingswaarde voor nieuwbouw bedraagt 53 dB. Bij ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde dient een bouwakoestisch onderzoek te worden uitgevoerd ten behoeve van het woon- en leefklimaat binnen de woningen, zijnde een binnenwaarde van maximaal 33 dB.
Uit de berekeningen van de Emmerseweg blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden op de voorgevel met maximaal 3 dB. Daar er een overschrijding plaatsvindt dient er maatregelen te worden overwogen. Daar er een overschrijding plaatsvindt dient er maatregelen te worden overwogen. Uit de maatregelenstudie blijkt dat zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet acceptabel zijn, om financiële, verkeerskundige, fysieke en landschappelijke redenen. Derhalve dienen hogere grenswaarden te worden aangevraagd voor de woning. Deze procedure loopt parallel aan de ruimtelijke procedure. De hogere grenswaarden voor de woning dient te zijn verkregen voor het bestemmingsplan is vastgesteld.
Uit de berekeningen van De Haan blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Daar de afstand tot de Lage Horst significant groter is dan De Haan en de verkeersintensiteiten gelijk zijn, zal ook door de Lage Horst de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet worden overschreden.
Ten aanzien van industrielawaai stelt de Wet geluidhinder dat alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein.
Voor eventuele geluidhinder van individuele bedrijven die niet op een gezoneerd industrieterrein liggen, gelden de regels en normen uit de Wet milieubeheer (c.q. Activiteitenbesluit). Met betrekking tot de geluidbelasting op onderhavige planvoornemen vanuit de omgeving dient aangetoond te worden dat voor de te realiseren woning geen onevenredige toename van de geluidbelasting plaatsvindt en sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Op korte afstand van de nieuw te realiseren woning in het kader van Ruimte voor Ruimte zijn twee bedrijven aanwezig die in het kader van industrielawaai relevant zijn. Het betreft de binnen het plangebied aanwezige akkerbouwbedrijf en de naastgelegen fouragehandel op het perceel Emmerseweg 25. Naar deze bedrijven heeft onderzoek plaatsgevonden (Econsultancy, rapportnummer 14041392, 22 februari 2016). Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
In het kader van het Activiteitenbesluit bedragen de grenswaarden voor agrarische bedrijven en gelieerde bedrijven voor het langtijd gemiddelde beoordelingsniveaus 45 dB(A) etmaalwaarde en voor de maximale geluidsniveaus 70 dB(A) etmaalwaarde. Voor agrarische bedrijven en bedrijven die daarmee verband houden zijn andere voorwaarden van toepassing, zoals het rustig rijden met motorvoertuigen hoeft in de dagperiode niet getoetst te worden aan de maximale geluidsniveaus.
De werkzaamheden op de locatie van het fouragebedrijf zijn op dit moment beperkt, in principe komen en gaan er alleen voertuigen en worden er beperkte onderhoudswerkzaamheden verricht. De ontsluiting van het vrachtverkeer vindt zowel plaats via De Haan als via de Emmerseweg. In het kader van het Activiteitenbesluit vinden er geen overschrijdingen plaats ten gevolge van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidsniveaus. Er vinden geen beperkingen plaats voor beide bedrijven ten gevolge van de realisatie van de woning. Daar er een beperkte overschrijding van de maximale geluidsniveaus plaatsvindt, die alleen in de dagperiode plaats vindt, kan er gesproken worden van een redelijk tot goede woon- en leefklimaat.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien één woning wordt bestemd. Het akkerbouwbedrijf binnen het plangebied is al bestaand en behoeft daarom geen extra toetsing. Er is sprake van een toename van 1 woning. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied daarmee geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Bovendien zal met het saneren van de intensieve veehouderij en de afname van de agrarische activiteiten door de verkleining van het agarische bedrijfsperceel een wezenlijke verbetering van de luchtkwaliteit in het gebied optreden. Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
In het document "Beleidskader externe veiligheid gemeente Hilvarenbeek 2013-2014" wordt beschreven welke maatregelen de gemeente Hilvarenbeek neemt om aan de kwaliteitscriteria van de provincie op het gebied van externe veiligheid te voldoen.
Op basis van de risicokaart Noord-Brabant is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.
Uitsnede risicokaart bij plangebied
Risicovolle inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde inrichting is gelegen op circa 1.500 meter. Ter plaatse is een bovengrondse propaantank aanwezig. Op basis van het Barim heeft deze tank een veiligheidsafstand van 10 meter. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze veiligheidsafstand.
Transportassen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt onder meer plaats via wegen, spoorwegen en vaarwegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Hilvarenbeek vindt plaats over de provinciale weg N269 en verschillende gemeentelijke wegen. Geen van deze wegen zijn opgenomen in het Basisnet Weg.
Binnen de gemeente is tevens het Wilhelminakanaal gelegen. Het Wilhelminakanaal is op grond van het Basisnet Water aangemerkt is als een binnenvaarweg met de kleurcode groen. Dit houdt in dat het transport van gevaarlijke stoffen beperkt is. Voor deze binnenvaartcorridor geldt dan ook dat er geen toetsingsafstand (veiligheidsafstand) van toepassing is. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op het water. Er zijn nauwelijks merkbare effecten voor het groepsrisico. Een plasbrandaandachtsgebied is op groene vaarwegen niet van toepassing.
In de omgeving van het plangebied zijn geen wegen, spoorwegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het Wilhelminakanaal ligt op voldoende afstand van het plangebied (900 meter) en heeft bovendien geen risico-effecten.
Buisleidingen
Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De dichtstbijzijnde leiding waarop het Bevb van toepassing is, ligt circa 870 meter ten noorden van het plangebied, aan de noordzijde van Haghorst. Gelet op deze grote afstand is deze buisleiding niet van invloed op het plangebied.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken.
Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort en soort inrichting aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden.
In de VNG-publicatie zijn gebiedstyperingen opgenomen, te weten omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en het omgevingstype gemengd gebied. Bij een omgevingstype gemengd gebied mag een afstandsstap worden verlaagd.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Hilvarenbeek. Ter plaatse is nu een intensieve veehouderij gevestigd (met akkerbouwtak). In de directe omgeving zijn tevens enkele woningen, sportaccommodaties en bedrijven gelegen. De omgeving van het plangebied is daardoor aan te merken als een gemengd gebied.
Het planvoornemen betreft het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte op het perceel Emmerseweg 21 te Haghorst. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet. Met het toevoegen van een nieuwe woning wordt een milieugevoelige functie aan het gebied toegevoegd.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd, dit betreft zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven. Voor deze bedrijfsfuncties is in de navolgende tabel de milieucategorie en richtafstand (op basis van gemengd gebied) uiteengezet met daarachter de werkelijke afstand tot het plangebied.
Adres | Bedrijfsactiviteit | milieucategorie | richtafstand (m) | werkelijke afstand (m) | |||
Emmerseweg 13 | Pluimveebedrijf | 4.1 | 100 (geur) | 300 | |||
Emmerseweg 16 | Varkenshouderij | 4.1 | 100 (geur) | 300 | |||
Emmerseweg 21 (binnen plangebied) | Akkerbouwbedrijf | 2 | 10 (geluid) | 25 | |||
Emmerseweg 25 | Fouragehandel | 3.1 | 30 (geluid) | 10 | |||
Emmerseweg 27 | Veevoerhandel | 3.1 | 30 (geluid) | 190 | |||
Emmerseweg ong | Hondensportvereniging | 3.1 | 30 (geluid) | 212 | |||
De Haan 1 | Veldsportterrein | 3.1 | 50 (geluid) | 214 | |||
Lage Haghorst 8 | Paardenhouderij | 3.1 | 30 (geur) | 150 | |||
Lage Haghorst 15/15a | Loonbedrijf, varkenshouderij | 4.1 | 100 (geur) | 260 |
Uit de tabel volgt dat, behoudens voor één bedrijf, aan alle richtafstanden wordt voldaan. Voor veehouderijen geldt ook de Wet geurhinder. In paragraaf 4.7 wordt dan ook nader ingegaan op het aspect geur.
Met betrekking tot de fouragehandel op het naastgelegen perceel Emmerseweg 23 kan niet aan de richtafstand worden voldaan. Daarvoor is een nader onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is tevens het te handhaven akkerbouwbedrijf, gezien de korte afstand, voor de zorgvuldigheid meegenomen. Het onderzoek en de uitkomsten daarvan zijn opgenomen in paragraaf 4.3.3 over industrielawaai. Beide bedrijven worden door het planvoornemen niet in hun bedrijfsvoering beperkt en vormen tevens geen belemmering voor de verwezenlijking van de beoogde woning.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering kent het planvoornemen geen belemmeringen. Tevens vormen de woningen in het plangebied geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).
Van industriële geurhinder is geen sprake. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen die geurhinder tot gevolg hebben.
Als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningverlening. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. Voor een concentratiegebied geldt een maximale geurbelasting van 3 odour units per kubieke meter lucht (oue/m³) binnen de bebouwde kom en een norm van 14 oue/m³ buiten de bebouwde kom. Voor veehouderijen waarvoor geen wettelijke geuremissies zijn vastgesteld, geldt een vaste afstand tot geurgevoelige objecten.
Op basis van artikel 14 Wgv geldt echter een vaste afstand van 50 meter tussen veehouderijen en Ruimte voor Ruimte woningen. Derhalve dient ten opzichte van het plangebied een vaste afstand te worden aangehouden van 50 meter ten opzichte van veehouderijen.
Binnen het plangebied is een intensieve veehouderij aanwezig. Met het planvoornemen wordt dit bedrijf gesaneerd, waarmee ook de geurhinder van dit bedrijf komt te vervallen en de aan te houden vaste afstand van 50 meter niet meer aan de orde is.
In de nabijheid van het plangebied zijn diverse veehouderijen aanwezig. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan Lage Haghorst 8. Binnen deze agrarische bedrijfsbestemming worden paarden gehouden. Voor zover hier sprake is van een paardenhouderij geldt op grond van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand tot geurgevoelige functies. In het buitengebied is dit een vaste afstand van 50 meter. De nieuw te bouwen woning aan de Emmerseweg 21 wordt gesitueerd op meer dan 150 meter van de paardenhouderij, waardoor de paardenhouderij niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Tevens vormt de paardenhouderij geen belemmering voor de te realiseren woning.
Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet door het planvoornemen beperkt in de bedrijfsontwikkeling.
In of nabij het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
In dat kader is een quickscan flora en fauna (Econsultancy, rapportnummer 14041391, 11 september 2015) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling de verwachting is dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is.
Op basis van onderhavige quickscan is duidelijkheid verkregen omtrent de aanwezigheid van de huismus, vleermuizen en mogelijk eekhoorn op de onderzoekslocatie. Conform de huidige interpretatie van de Flora- en faunawet dient voor aanvang van de sloop van de varkensstal en overige opstallen duidelijk te zijn of hier nestlocaties van de huismus of verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van eekhoornnesten in de te kappen bomen op de onderzoekslocatie. Overtreding ten aanzien van de eekhoorn kan op voorhand worden voorkomen door te kappen in de minst gevoelige periode (eind september – half november) of middels een visuele inspectie waarbij de aanwezigheid kan worden uitgesloten. Verder kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.
De mogelijk aanwezige nest- en verblijffuncties van de betreffende beschermde soorten vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Indien van toepassing kan, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen, het aanvragen van een ontheffing voor huismus en vleermuizen en het werken via gedragscode voor eekhoorn, de sloop en vervolgens nieuwbouw alsnog worden uitgevoerd.
Met betrekking tot beschermde gebieden (zie paragraaf 3.2.3) worden, mede gezien de afstand en/of de aard van de voorgenomen plannen in vergelijking met de huidige situatie, geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van het beoogde bestemmingplan.
Conclusie
Vanuit het aspect flora en fauna zijn er geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken. Naar aanleiding van de quickscan zal er een nader onderzoek naar huismussen en vleermuizen uitgevoerd worden. Dit nadere onderzoek zal uitgevoerd worden in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de sloop van de stallen en de bouw van de woning. De bomen die gekapt moeten worden zullen gekapt worden nadat vooraf een visuele inspectie heeft plaatsgevonden op de aanwezigheid van eekhoornnesten.
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Teneinde de archeologische verwachting in beeld te brengen is het gemeentelijk archeologisch beleid geraadpleegd. Het archeologiebeleid 'Verborgen tussen het groen' van de gemeente Hilvarenbeek is vastgesteld op 27 september 2012. De archeologische verwachtings- en beleidskaart is vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Hilvarenbeek. Bij het (her)bestemmen van gronden kan op basis van deze kaart gemakkelijk rekening gehouden worden met archeologie.
Archeologische beleidskaart Hilvarenbeek
Het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hier geldt het beleidsadvies voor behoud in situ. Wanneer dat niet mogelijk is, dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden wanneer de bodemingreep een omvang heeft van meer dan 25.000 m2. Met het planvoornemen wordt bestaande bebouwing gesloopt. De bodem ter plaatse is al geroerd en zodanig verstoord dat er vanuit archeologie geen belemmeringen te verwachten zijn. De ingreep in de bodem ten behoeve van de nieuw te realiseren woning blijft ruimschoots onderd de ondergrens van 25.000 m2.
Voor een klein zone in het noordelijk deel het plangebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk wanneer de bodemingreep meer dan 2.500 m2 beslaat. Echter, met het planvoornemen worden deze gronden geheel niet geroerd en verstoord.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit archeologie geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Nieuwbouwplannen kunnen van invloed zijn op de binnen het plangebied en in de omgeving daarvan aanwezige archeologische, cultuurhistorische en historisch-landschappelijke waarden.
De gemeentelijke cultuurhistoriekaart brengt alle cultuurhistorische waarden binnen het grondgebied van de gemeente Hilvarenbeek in beeld. De cultuurhistoriekaart is in juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierop staat het bovengrondse erfgoed. Het gaat daarbij onder meer om:
Cultuurhistoriekaart Hilvarenbeek
Uit de cultuurhistoriekaart is te herleiden dat de Emmerseweg ter hoogte van het plangebied een weg is van voor 1840 en tevens een kerkpad was. De laanbeplanting langs de Emmerseweg is aangemerkt als historisch groen. Met het planvoornemen vinden geen veranderingen plaats aan de Emmerseweg, waardoor de waarde van de wegstructuur en het historisch groen niet verloren gaat.
Voor het plangebied zelf zijn verder geen cultuurhistorische of historisch-landschappelijke waarden aan de orde waarop het planvoornemen van invloed is.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het beleid van het waterschap wordt hieronder beschreven.
Waterbeheerplan Waardevol Water
Het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' is op 29 september 2015 vastgesteld en per 1 januari 2016 in werking getreden. Dit Waterbeheerplan is een strategisch document. Het waterschap geeft hierin aan wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe het waterschap die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal.
Meer dan voorheen wordt hierin ingespeeld op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het waterschapsgebied. Om daarvoor voldoende ruimte te laten, wordt door het waterschap in dit Waterbeheerplan alleen aangegeven wat het wil bereiken, zonder exact aan te geven hoe. In de projecten zelf worden de doelen van dit waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen.
Wat dit Waterbeheerplan ook anders maakt is dat het waterschap vier uitgangspunten heeft geformuleerd die de richting aangeven van al de plannen en oplossingen.
De Keur Waterschap De Dommel
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder andere de volgende onderwerpen opgenomen:
Op grond van de Keur zijn Algemene regels (Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015) en een aantal Beleidsregels (Beleidsregel actualiseren grondwatervergunningen, Beleidsregel agrarische beregening uit grondwater bij schaarste en Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015) opgesteld.
Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermingszone van een watergang of waterkering. Er is geen oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig. Op basis van de legger van het waterschap De Dommel is te zien dat in de omgeving van het plangebied meerdere watergangen gelegen zijn. Ten noorden van het perceel Emmerseweg 25 ligt een A-watergang (blauwe lijn). De andere watergangen in de omgeving betreffen B-watergangen (paarse lijn).
Uitsnede legger waterschap De Dommel
Binnen het plangebied is oppervlakteverharding aanwezig in de vorm van bedrijfsbebouwing en terreinverharding. De bestaande bedrijfsbebouwing en terreinverharding is aangesloten op het aanwezige drukriool ter hoogte van de Emmerseweg.
Binnen het plangebied wordt een intensieve veehouderij gesaneerd met een gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en verhardingen van circa 1.293 m². In samenhang met deze sanering wordt één woning gerealiseerd. Daarnaast blijft de akkerbouwtak met 716 m2 bedrijfsbebouwing gehandhaafd. De nieuwe woning (met bijgebouwen en terreinverhardingen) heeft een verhard oppervlak van circa 300 m² (woning 100 m2, bijgebouwen 100 m2, verharding 100 m2). Hiermee neemt het verhard oppervlak af met 993 m². De hydrologische situatie ter plaatse verbeterd derhalve sterk. De situatie rond de bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen is hierin niet beschouwd, aangezien hier geen verandering optreedt.
De nieuw te realiseren woning zal worden aangesloten op de aanwezige drukriolering onder de Emmerseweg. Het hemelwater zal afgekoppeld worden. Dit houdt in dat het hemelwater van de te realiseren woning in de bodem geinfiltreerd wordt. Op basis van de nieuwe rekenregels van het waterschap de Dommel dient een infiltratiebuffer binnen de woonbestemming aangelegd worden met een capaciteit van minimaal 18 m3. Dit betreft de toename van het verhard oppervlak (m2) vermenigvuldigd met een waterschijf van 60 mm (0,06 m).
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (plankaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing dan wel motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De regels bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke (dubbel)bestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
In de navolgende subparagrafen wordt kort de opzet van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen toegelicht.
Deze bestemming is opgenomen voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor agrarisch gebruik in het algemeen. Binnen het bouwvlak is bedrijfsbebouwing toegestaan en mag een bedrijfswoning worden gerealiseerd. Dit bouwvlak is afgestemd op de te handhaven bebouwing. Tevens zijn enkele nevenactiviteiten ondergeschikt aan het agrarische bedrijf toegestaan.
Verder bevat de bestemming een uitgebreid stelsel aan flexibiliteitsbepalingen. Tot slot bevat het plan, ter bescherming van de diverse daar voorkomende waarden, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden waar de te realiseren Ruimte voor Ruimte-woning is voorzien. Binnen het bestemmingsvlak mag één woning met bijgebouwen worden gebouwd. Tevens zijn ter plaatse een beroep aan huis en recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren toegestaan.
Een Ruimte voor Ruimte-woning kent een ruimere inhoud dan reguliere woningen in het buitengebied. De woning binnen deze bestemming mag een inhoud hebben van maximaal 900 m³. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen, de bouwhoogte niet meer dan 10 meter. Bij de woning zijn bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 100 m² toegestaan.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager/verzamelaars buiten natuurgebieden. Op de gronden mag ten behoeve van andere aanwezige bestemmingen worden gebouwd als de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,5 meter onder maaiveld. Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk wanneer de bodemingreep deze ondergrens overschrijdt.
Aan het planvoornemen om de voormalige intensieve veehouderij te amoveren, de akkerbouwtak voort te zetten en ter plaatse één nieuwe woning planologisch en juridisch te regelen zijn uitsluitend kosten voor het in behandeling nemen van het plan verbonden. De wijziging betreft een particulier initiatief. De kosten voor de sloop van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van de nieuwe woning komen voor kosten van de initiatiefnemer. De met de daadwerkelijke realisatie gepaarde kosten worden dan ook gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor bijkomende kosten, zoals voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hilvarenbeek zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten waarmee wordt vastgelegd dat de kosten voor de realisatie van het planvoornemen en eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee zijn de kosten anderzins verzekerd en is de grondexploitatiewet niet van toepassing.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Als gevolg van het planvoornemen is ter plaatse sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving. De intensieve veehouderij ter plaatse wordt beeindigd, bestaande agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en in ruil wordt de realisatie van een nieuwe woning planologisch-juridisch toegestaan. De vigerende intensieve veehouderij wordt planologisch-juridisch verwijderd. De agrarische bedrijfsbestemming wordt wordt verkleind op basis van de nog te handhaven agrarische bedrijfsbebouwing voor de akkerbouwtak. Daarvoor in de plaats worden de gronden bestemd tot wonen en agrarisch met waarden (inclusief bouwvlak. Daarnaast vormt deze nieuwe woning en bijbehorende woonbestemming geen belemmering voor het aangrenzende fourageerbedrijf en het agrarische bedrijf zelf.
Het nieuwe planologische regime leidt naar verwachting niet tot eventuele planschade voor de belendende percelen.
Het planvoornemen voorziet in het realiseren van één nieuwe woning in ruil voor het slopen van 1.293 m2 agrarische bedrijfsbebouwing en het beëindigen van de intensieve veehouderij ter plaatse. Hiervoor wordt het agrarische bouwvlak afgestemd op de te handhaven agrarische bedrijfsbebouwing en een woonbestemming toegekend aan de gronden waar de te realiseren woning is voorzien. .
Gezien het feit dat het planvoornemen een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt ten opzichte van de huidige situatie doordat ontsierende bedrijfsbebouwing verdwijnt en de intensieve veehouderij wordt beëindigd, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Hiervoor wordt het bestemmingsplan op de gebruikelijke wijze gepubliceerd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen, voordat de raad het bestemmingsplan uiteindelijk vaststeld al dan niet rekening houdende met de ingediende zienswijzen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingsplanherziening betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan diverse instanties. In dat kader is door de provincie Noord-Brabant een vooroverlegreactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan. Deze vooroverlegreactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. In de tabel 'Vooroverleg bestemmingsplan Emmerseweg 21 te Haghorst' is de provinciale reactie beknopt weergegeven in combinatie met het gemeentelijk standpunt daarop.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 1 juli 2016, gedurende zes weken, tot en met 11 augustus 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is door de gemeente beoordeelt en gegrond verklaart. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad in de raadsvergadering van 3 november 2016.