direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Biest-Houtakker, Hakvoortseweg 24
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Hilvarenbeek ten behoeve van de bouw van een woning samen met het realiseren van een natuurgebied. De woning kan gesitueerd worden binnen het bestaande bouwvlak welke reeds een woonbestemming heeft. De dakhelling en de inhoud van de te bouwen woning voldoen niet aan de eisen van het huidige bestemmingsplan. Hierdoor wordt er middels een partiële herziening afgeweken van de eisen van de dakhelling en inhoud en wordt er in het nieuwe bestemmingsplan het realiseren van een natuurgebied geregeld. Het perceel dat ingericht zal gaan voor natuurinrichting is nu al agrarische productiegrond in gebruik. Dit betekent dat er dat er geen relevante milieu-invloeden zijn bij het omschakelen naar natuur. Hierdoor wordt er op de natuurontwikkeling in de onderbouwing niet verder ingegaan.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De projectlocatie is gelegen aan de Hakvoortseweg 24 te Biest-houthakker en ligt aan de zuidkant van Biest-Houthakker in het landelijk gebied van gemeente Hilvarenbeek. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente HILVARENBEEK, sectie N, nummer(s) 444 & 445 In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0001.png"
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Hilvarenbeek, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13-03-2014, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemmingen 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Archeologie 2 ' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'overige zone - attentiegebied ehs ' en 'zone - groenblauwe mantel' van toepassing.

Het gedeelte waar het natuurgebied zal gaan komen heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Archeologie 2' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'attentiegebied ehs', 'groenblauwe mantel', 'historische verkavelingsstructuur' en 'kampenlandschap' van toepassing.

In het projectgebied is ook een gedeelte bestemd als "Bos" met als dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Tevens zijn op dat gedeelte de aanduiding "attentiegebied ehs" en "ecologische hoofdstructuur" van toepassing.


afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0002.png"
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ter plaatse is sprake van de sloop van de bestaande woning, de herbouw van een nieuwe woning binnen het bestemmingsvlak en de creatie van een natuurgebied aan de noordzijde van de woning. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het bepaalde in het geldende bestemmingsplan op de volgende punten:

  • Artikel 3 Agrarisch: Het gedeelte aan de noordzijde van de woning zal gebruikt worden als natuur. Dit is in strijd met de bepalingen uit het bestemmingsplan.
  • Artikel 16.2.3 onder c: De inhoud van de woning voldoet niet aan de eis van maximaal 750 m³. De woning zal een inhoud van ongeveer 977 m³ krijgen. Dit is meer dan de maximaal toegestane inhoud van 750 m³.
  • Artikel 16.2.3 onder d: De dakhelling voldoet niet aan de eis van minimaal 30 graden en maximaal 55 graden. De woning zal worden voorzien van een plat dak. Dit voldoet niet aan de minimaal vereiste dakhelling.

De welstandscommissie heeft in haar brief van 15 maart 2018 aangegeven dat een plat dak voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat zij een positief advies geven met betrekking tot afwijken van het bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Hilvarenbeek.

De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit woningen, bedrijven, agrarische gronden en natuurgebieden.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Op de locatie is momenteel een woonhuis aanwezig met bebossing. De huidige woning is, volgens gegevens uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), ongeveer 70 m² groot. Het huidige bijgebouw is volgens gegevens uit het BAG ongeveer 90 m² groot. Tussen de woning en het bijgebouw is bebouwing of verharding aanwezig welke niet in het BAG is opgenomen. Deze verharding of bebouwing is ongeveer 60 m² groot. Daarnaast is rondom de woning erfverharding aanwezig van ongeveer 130 m² in totaal. De toerit vanaf de weg naar de woning is niet verhard. De totale verharde oppervlakte ter plaatse is daarmee als volgt in de huidige situatie:

Type verharding   Oppervlakte (in m²)  
Woning   70  
Bijgebouw   90  
Uitbouw/overkapping   60  
Erfverharding   130  
Totaal   350  

Aan de noordzijde van de projectlocatie wordt het perceel agrarisch gebruikt. Op dit deel van het perceel is geen bebouwing en/of verharding aanwezig.

Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 4.500 m² groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de bestaande woning te slopen, herbouw van een nieuwe woning binnen het bestemmingsvlak en de creatie van een natuurgebied aan de noordzijde van de woning.

De woning zal een totale oppervlakte krijgen van ongeveer 225 m² en zal worden voorzien van een plat dak. Dit is door de welstandscommissie beoordeeld en akkoord bevonden. De bij de woning behorende bijgebouwen zullen in de bouwmassa van de woning worden opgenomen. Er worden daarmee geen vrijstaande bijgebouwen opgericht. Daarnaast zal de woning, omdat de bij de woning behorende bijgebouwen in de bouwmassa van de woning worden opgenomen, met een inhoud van 977 m³ een grotere inhoud krijgen dan vanuit het bestemmingsplan is toegestaan. Omdat ook de bijgebouwen bij de woning in de bouwmassa worden opgenomen is deze grotere inhoud voorstelbaar. Rondom de woning zal nog ongeveer 200 m² aan erfverharding worden aangelegd.

De nieuwe woning worden voorzien van een nieuwe toegangsweg. Net als in de huidige situatie zal deze onverhard worden aangelegd. Indien er in een later stadium alsnog voor wordt gekozen deze toegangsweg volledig verhard uit te voeren dan zal hiervoor te zijner tijd worden gekeken of hiervoor een aanvullende vergunning en/of procedure nodig is.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage Bijlage 1 Situatietekening op schaal bij deze onderbouwing opgenomen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0004.png" Situatietekening gewenste situatie.
Bron: Van Asten Doomen Architecten.

Het bestaande bouwvlak is groot genoeg om de woning te kunnen herbouwen. De agrarische bestemming staat echter geen natuurontwikkeling toe. Middels dit nieuwe bestemmingsplan is het de bedoeling om de natuurontwikkeling toe te staan en om af te wijken van de eisen gesteld worden aan de dakhelling. Het perceel dat ingericht zal gaan voor natuurinrichting is nu al agrarische productiegrond in gebruik. Dit betekent dat er dat er geen relevante milieu-invloeden zijn bij het omschakelen naar natuur. Hierdoor wordt er op de natuurontwikkeling in de onderbouwing niet verder ingegaan.

PEILHOOGTE NIEUWBOUW

De hoogtes van het terrein, bestaande bebouwing en grondwaterstand is inmiddels bekend (ingemeten). De peilhoogte van de nieuwe woning wordt 1400 mm hoger dan de bestaande woningen Hakvoortseweg 17 en 24. Daarmee blijft de aanlegdiepte van het souterrain boven de gemeten grondwaterstand (februari 2019). Het hoogteverschil (het verheffen van de woning boven maaiveld) wordt ingebed in de nieuwe natuurlijke omgeving / landschap. Zie voor de tekening van de peilhoogte Bijlage 2 Peilhoogte.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Het beleid ten aanzien van landschappelijk inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen is opgenomen in de "Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015". Hierin wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende categorieën ruimtelijke ontwikkelingen. Deze zijn als volgt:

  • 1. Categorie 1:
    Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen (extra kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
  • 2. Categorie 2:
    Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist).
  • 3. Categorie 3:
    Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).

Vanwege de afwijkende dakhelling, het feit dat de woning niet voor een groot deel op de bestaande fundering wordt gebouwd en de grotere inhoud van de gewenste woning past de voorgenomen bouw van de woning niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt daarmee gezien als een ontwikkeling in categorie 3. Hieronder vallen ontwikkelingen die een beduidende invloed hebben op de omgeving en waarbij vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor ontwikkelingen in categorie 3 geldt dat de inspanning die verricht moeten worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap gekoppeld aan waardevermeerdering van de grond of van het object ("de bestemmingswinst"). Indien een ruimtelijke ontwikkeling volgens deze normbedragen minder dan € 1.000,- moet worden geïnvesteerd dan wordt deze ontwikkeling alsnog onder categorie 2 geschaard.

Er zijn verschillende methodes om het bedrag voor investering in het landschap te berekenen. Bij alle methodes wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van het perceel. Een percentage (te bepalen per gemeente) van de waardevermeerdering is het bedrag dat geïnvesteerd moet worden in het landschap. Het bepalen van de waardevermeerdering verschilt per methode. Dat kan op basis van forfaitaire bedragen, WOZ-waarden, grondwaarden etc.

De gemeente heeft gekozen om uit te gaan van de grondwaardemethodiek. Het gaat hierbij om een instrument, waarmee de waardevermeerdering van de ruimtelijke ontwikkeling wordt bepaald op basis van grondwaarden per gebruiksfunctie, die door de gemeente wordt bepaald. Een percentage van de toename van de grondwaarde moet geïnvesteerd worden in het landschap. De gemeente hanteert hiervoor tenminste 20%. Deze methode houdt in dat aan de hand van de ruimtelijke ontwikkeling die plaatsvindt, wordt berekend in hoeverre de grondwaarde stijgt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het wijzigen van het bestemmingsvlak voor Wonen. Er is geen sprake van een bestemmingswijziging van de gronden. De waarde van de gronden ten behoeve van de nieuw te bouwen woning blijft gelijk. Deze heeft reeds een woonbestemming en zal deze behouden. Een berekening van de waardestijging van de bestemming op basis van grondwaarden is daarmee niet mogelijk. De waarde van de grond blijft immers gelijk.

Echter heeft de gemeente in het bepalen van de bestemmingswinst opgenomen dat wanneer sprake is van burgerwoningen met een grotere inhoud dan 750 m³ er voor elke m³ meer dan 750 m³ er sprake is van een waardestijging van € 250,-. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een inhoud van ongeveer 977 m³. Dit is ongeveer 227 m³ meer dan 750 m³. De waardestijging is daarmee € 56.750,- (€ 250 x 227 m³). Echter wordt bij de voorgenomen ontwikkeling ook natuur gerealiseerd. Totaal gezien is er daarmee sprake van een waardedaling van de gronden ter plaatse.

De initiatiefnemer wil daarom aan de noordzijde van het perceel een natuurgebied inrichten. Daarbij zal het gehele plangebied (het deel voor wonen en het deel voor natuurontwikkeling) vrijwel geheel worden omsloten door een struweel/houtsingel. Daarnaast zullen ten behoeve van de natuurontwikkeling nieuwe landschappelijke elementen worden aangelegd. Het gehele plangebied zal daarmee op goede wijze landschappelijk worden ingepast. Voor de gewenste natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven. De gehele opzet voor de voorgenomen landschappelijke inpassing is nader op schaal weergegeven op de situatietekening, waarvoor wordt verwezen naar Bijlage 1 Situatietekening op schaal van deze onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0005.png"

Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Van Asten Doomen Architecten.

Met de voorgenomen natuurontwikkeling zal agrarische cultuurgrond worden ingezet voor natuurontwikkeling. Hierbij zal de waarde van de gronden dalen. Daarnaast worden ter plaatse landschappelijke elementen aangelegd. Voor het bepalen van de waarde van de gewenste situatie heeft de gemeente Hilvarenbeek een rekentool ontwikkeld. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is deze rekentool ingevuld. Daaruit is gebleken dat met de voorgenomen ontwikkeling een investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt gedaan van minimaal € 70.224,- (aanleg en onderhoud landschappelijke elementen). Daarmee wordt ruimschoots aan de vereiste investering voldaan.

De resultaten van de rekentool zijn als bijlage Bijlage 3 Resultaten rekentool investering ruimtelijke kwaliteit opgenomen bij deze onderbouwing.

Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dat ter plaatse in voldoende mate wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit en dat wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015 van de gemeente Hilvarenbeek in samenwerking met de provincie Noord-Brabant en verschillende gemeenten in de regio.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie

De provincie Noord-Brabant heeft op 02-07-2014 de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 vastgesteld. De Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.

Het grondgebied van de provincie is opgedeeld in verschillende typen gebieden waarbij per (deel)gebied eigen beleidsuitgangspunten gelden. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Robuust water- en natuursysteem', 'Economisch kenniscluster' en 'Groenblauwe mantel '.

Economisch kenniscluster:

De economische kennisclusters richten zich vooral op de grote kenniseconomie op de bedrijventerreinen in de grote steden en zijn voor het landelijk gebied niet zo van belang. De ontwikkeling zal de versterking van de kenniseconomie niet in de weg staan

Groenblauwe mantel:

De groenblauwe mantel bestaat uit een aantal speerpunten. Een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit. Een robuuste en veerkrachtige structuur. De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken. De gebruikswaarde van natuur en water verbeteren.

De ontwikkeling van het natuurgebied is een versterking voor de groenblauwe mantel.

Robuust water- en natuursysteem:

De ecologische hoofdstructuur wordt versterkt door het natuursysteem nog beter aan het watersysteem te koppelen. Naast vergroten en verbinden van natuur kiest de provincie voor het verbeteren van de ruimtelijke- en milieucondities van natuur. Vooral de kwaliteit van natuurgebieden zelf maar ook de biodiversiteit daarbuiten wordt hiermee versterkt. Met een meer samenhangende aanpak in water en natuur wordt de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van Noord-Brabant versterk. Door de natuurontwikkeling die plaats zal gaan vinden zal de landschappelijke kwaliteit worden versterkt.

Cultuurhistorische landschappen:

Noord-Brabant kent gebieden met een concentratie van samenhangende cultuurhistorische waarden. Deze cultuurhistorische landschappen zijn representatief voor de diverse agrarische cultuurlandschappen van zand, klei en verdwenen veen, maar ook voor de landschappen gevormd door waterbeheersing en defensie, zoals overlaten en waterlinies.

Om de samenhang te benadrukken is het belangrijk deze landschappen verder te ontwikkelen, gericht op behoud en waar nodig verbetering van de leesbaarheid (belevingswaarde) van het landschap. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Brabant versterkt. Dit gedeelte wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.3 Archeologie en cultuurhistorie.

Levende Beerze:

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0006.png" Uitsnede visiekaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0007.png"

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De creatie van een extra natuurgebied voldoet aan de structuurvisie van de provincie Noord-Brabant. De versterking van de natuur is een speerpunt in het brabants beleid. Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant

3.2.2 Verordening Ruimte

Op 01-01-2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.

3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

  • 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd;

e. in geval er sprake is van de vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld onder a. is gelijktijdig met de vestiging ook uitbreiding mogelijk tot de omvang die op grond van de regels in deze verordening is toegelaten.

  • 3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.

Ad. 1a: Dit plan voldoet aan het vereiste van een goede landschappelijke inpasbaarheid.

Ad. 1b: De ruimte wordt zorgvuldig gebruikt.

Ad. 2a: De woning wordt gesitueerd in het bestaande bouwperceel.

Ad. 2b: Er vindt geen uitbreiding plaats.

Ad. 2c: Er is geen sprake van stedelijke ontwikkeling. Zie paragraaf 3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking.

Ad. 2d: De woning blijft binnen het bouwperceel.

Ad. 2e: Niet van toepassing

Ad. 3: In deze ruimtelijke onderbouwing wordt voldaan aan deze vereisten.

Ad. 4: Niet van toepassing.

6.1 Bescherming van de groenblauwe mantel

  • 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:

a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

  • 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.

Ad. 6.1 lid 1: Dit plan voldoet aan de eisen van dit artikel. De natuurontwikkeling is in overeenstemming met dit artikel.

Ad. 6.1 lid 2: Zie paragraaf 4.2 Ecologie & paragraaf 4.3 Archeologie en cultuurhistorie

12.1 Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

  • 1. In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' wijst een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.
  • 2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels ten aanzien van:

a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;

b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

d. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

  • 3. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bepaalt dat bij het toepassen van de regels, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met d, het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.
  • 4. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bepaalt dat de regels, bedoeld in het tweede lid niet van toepassing zijn op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

Ad. 12.1: Het plan zal een positief effect hebben op de omgeving. Het waterschapsbestuur wordt in het kader van de procedure om advies gevraagd. Hiermee voldoet het aan de bepalingen van dit artikel.

Artikel 22 Cultuurhistorisch vlak

  • 1. In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' geldt ter plaatse van de aanduiding 'Cultuurhistorische vlakken' dat een bestemmingsplan:

a. mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. regels stelt ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen een beschrijving vast van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de als cultuurhistorische vlakken aangewezen gebieden als onderdeel van de Cultuurhistorische Waardenkaart.

Ad. 22: Zie paragraaf 4.3.2 Cultuurhistorie . Hiermee wordt voldaan aan dit artikel.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijke structuurvisie

De gemeente Hilvarenbeek heeft op 25-02-2010 de 'Structuurvisie Hilvarenbeek' vastgesteld. De gemeente heeft met deze visie niet zozeer een toekomstvisie als wel een toetsingskader voor initiatieven voor de komende jaren. Hier en daar maakt de visie een doorkijk op langere termijn. De gemeente wil dat haar ruimtelijk beleid aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0008.png"

Het projectgebied ligt in de een extensiveringsgebied natuur. Extensivering groen: Deze zone beschrijft de natuurgebieden in het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek. In deze zone zijn de beken, bossen en andere gebieden met verhoogde natuurwaarden gelegen. Ook is in deze zone een RNLE-gebied (regionale natuur en landschaps-eenheid) gelegen. Nieuwe initiatieven zullen door de gemeente volgens de volgende criteria worden beoordeeld.

Initiatieven op het gebied van de agrarische bedrijvigheid of intensieve veehouderij (IV);

Nevenactiviteiten/ verbrede landbouw:

Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB):

Kansen op het gebied van toerisme;

Wonen, ziet op nieuwe initatieven voor woningen, hier is geen sprake van;

RNLE-gebied:

Geen van de punten zijn van toepassing. Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Hilvarenbeek van gemeente Hilvarenbeek.

3.3.2 Landschappelijk beleidskader gemeente

Op 27-06-2014 heeft de gemeente Hilvarenbeek het Landschapsontwikkelingsplan Hilvarenbeek vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen.

Het buitengebied van Hilvarenbeek wordt gekenmerkt door de diversiteit aan typen landschappen. Hierbij vindt een grote afwisseling plaats in het gebruik van het landschap en de activiteiten die hierin plaatsvinden; landbouw, natuur, recreatie, wonen bedrijvigheid, enz. Daarom zijn er verschillende belangen waarmee rekening gehouden is, dit met als doel; het ontwikkelen van een breed gedragen landschapsvisie. Door de betrokken partijen in het buitengebied op een interactieve wijze bij het project te betrekken, is de gezamenlijke landschapsvisie ‘Ons Beeks Buiten. Onze kijk. Onze toekomst’ ontstaan. Deze visie biedt de basis om samen te werken aan een duurzaam en kwalitatief waardevol buitengebied.

Aan de hand van een interactieve bijeenkomst, zijn de belangrijkste sterkten en zwakten van het buitengebied van Hilvarenbeek naar voren gekomen. Ook is hier duidelijk geworden welke kansen en bedreigingen het meest belangrijk zijn. Aan de hand van een confrontatiematrix zijn vanuit deze sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen streefeelden ontwikkeld, die opgenomen zijn in de landschapsvisie. De basis van de landschapsvisie zijn de landschapstypen die als structuurvisie zijn vastgesteld. Daarbij zijn de volgende zes streefeelden voor het buitengebied

opgesteld:

  • Verwerving agrarisch gebied en natuur
  • Primaire landbouwgebieden
  • Kernen verbinden door groen
  • Inrichting natte EVZ en beekherstel
  • Inrichting droge EVZ
  • Bevorderen recreatie

Middels voorgesteld project wordt voldaan aan verwerving van natuur en wordt deze waarde versterkt. Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn verwoord in het Landschapsontwikkelingsplan Hilvarenbeek van de gemeente Hilvarenbeek.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeente Hilvarenbeek heeft op Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hilvarenbeek de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat richtlijnen voor de uitstraling van nieuwe bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota zijn algemene criteria opgenomen welke gelden voor elke nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zijn specifieke criteria opgenomen welke alleen van toepassing zijn voor ontwikkelingen in specifieke gebieden.

Het initiatief / ontwerp is ter advisering voorgelegd aan de Welstandscommissie van Gemeente Hilvarenbeek. In dat overleg werd vastgesteld dat het plan voldoet aan redelijke eisen van Welstand. Een en ander is bevestigd door gemeente Hilvarenbeek in haar brief van 15 maart 2018, kenmerk 20180101.” Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Hilvarenbeek.

3.3.4 Parkeerbeleidsplan 2015-2020

Op 16 juli 2015 heeft de gemeente Hilvarenbeek het Parkeerbeleidsplan 2015 - 2020 vastgesteld. Hierin is het parkeerbeleid van de gemeente opgenomen. In het beleidsplan zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen parkeernormen opgenomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het slopen van een bestaande woning en het oprichten van een nieuwe woning.

De locatie is gelegen in het buitengebied. In het parkeerbeleidsplan is voor woningen in het buitengebied een parkeernorm van minimaal 2,8 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Afgerond dient ter plaatse te worden voorzien in 3 parkeerplaatsen.

Ter plaatse is voldoende ruimte aanwezig om parkeergelegenheid te bieden aan 3 auto's. Zoals te zien in de volgende figuur, waarop de plattegrond van het geplande souterrain is weergegeven, wordt in het geplande souterrain al voldoende ruimte geboden aan 3 auto's. Daarnaast is op het erf voldoende ruimte beschikbaar voor eventueel extra auto's om te parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0009.png"

Plattegrond souterrain gewenste woning.
Bron: Van Asten Doomen Architecten.

Hiermee voldoet het voorgenomen initiatief aan het gestelde in het Parkeebeleidsplan 2015 - 2020 van de gemeente Hilvarenbeek.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een woonhuis worden gesloopt en een nieuwe opgericht. Dit betreft een gevoelig object. Nabij de locatie is een plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

Geur: 30 meter.

Stof: 10 meter.

Geluid: 50 meter.

Gevaar: 0 meter.

De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 70 meter (gemeten van rand woonbestemming tot rand bedrijfsbestemming).

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0010.png"

bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

4.1.2 Geur

Wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is op het gebied van geur met name van belang wanneer er in de nabije omgeving van de gevoelige objecten inrichtingen zijn die geurhinder aan de omgeving veroorzaken.

De gemeente Hilvarenbeek heeft bij het vaststellen van de gemeentelijke geurverordening een kaart met de achtergrondbelasting op het gebied van geur voor de gehele gemeente vastgesteld. Vanuit de kaart met de achtergrondbelasting, zoals is weergegeven in de volgende figuur, is op de locatie in de huidige situatie sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat. Bij een achtergrondbelasting onder de 20 ou/m³ is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. In de verwachtte toekomstige situatie is op de locatie sprake van een goed woon- en leefklimaat. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0011.png"

bron: GES-kaart

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.1.3.1 Luchtkwaliteit vanuit de inrichting

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. De uitstoot van fijnstof zal met de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

4.1.3.2 Luchtkwaliteit vanuit verkeersbewegingen

Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.4) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Zoals uit onderstaande uitsnedes blijkt, blijven alle waardes onder de maximaal toegestane waarder. Ter plekke is sprake van een goede leefomgeving.

De jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide bedraagt 40 µg/m3 kubieke meter. Hier blijft de locatie met 19 µg/m3 ruimschoots binnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0012.png"

NO2

Bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3. Hier blijft de locatie met 11 25 µg/m3 ruimschoots binnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0013.png" PM2,5
Bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

Voor PM10 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Hier blijft de locatie met 18 µg/m3 ruimschoots binnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0014.png"

PM10
Bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

4.1.4.1 (Spoor)Wegverkeerslawaai

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een woonhuis opgericht. Dit is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Om aan te tonen of de geluidbelasting op de gevel de wettelijke norm zal overschrijden is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:

 afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0015.png"

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage Bijlage 5 Geluidsonderzoek van deze onderbouwing.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.

4.1.4.2 Industrielawaai

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen.

Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.5 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.1.5.1 Woon- en leefklimaat op de locatie

Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten, de te bouwen woning blijft binnen het bestaande bouwvlak waarmee verdere toetsing op dit gebied achterwege kan blijven.

4.1.5.2 Woon- en leefklimaat in de omgeving

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een verplaatsing van een woonhuis en natuurontwikkeling . Een dergelijke functie veroorzaakt geen milieuhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.6.1 Risicovolle inrichtingen

Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0016.png"

Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).

4.1.6.2 Transport (spoor-, vaar- en autowegen) en buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.

4.1.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0017.png"

Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage Bijlage 4 Bodemonderzoek van deze onderbouwing.

Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.

4.1.8 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  • 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  • 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

4.1.8.1 Omvang van het project

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in in de creatie van natuurgebied. De woning wordt verplaats en de dakhelling wordt gewijzigd. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage komt deze activiteit niet voor. Derhalve bestaat er geen plicht tot het doen van een m.e.r.-beoordeling.

4.1.8.2 Plaats van het project

De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) en de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.

4.1.8.3 Kenmerken van het potentiële effect van het project

De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Woon- en leefklimaat", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.7) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Kampenland-West) is gelegen op een afstand van ongeveer 3,5 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Het creëren van een natuurgebied is een positieve ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0018.png"

Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator

Om aan te tonen dat de voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden is er een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de berekening blijkt de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed heeft op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden. De voorgenomen ontwikkeling overschrijdt de grenswaarde voor de bouw- en gebruiksfase van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet. Zie hiervoor Bijlage 8 Aerius-berekening.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

4.2.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten opzettelijk te doden of te vangen, nesten of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te vernielen of te beschadigen en/of weg te nemen, eieren van deze soorten te rapen en/of bij te hebben en/of deze soorten opzettelijk te storen (tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende soort).
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, eieren van deze soorten te rapen, vernielen en/of bij te hebben, voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen en/of beschermde planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten geldt dat het verboden is om de in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen en/of beschermde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Zorplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0019.png"

De werkzaamheden zullen daarbij plaatsvinden buiten het broedseizoen van 15 maart tot 15 augustus, zodat er geen broedvogels worden verstoord. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage Bijlage 6 Flora & Fauna quickscan van deze onderbouwing.

Op basis hiervan is besloten om de schuur NIET te slopen zodat er geen mogelijke aantasting plaatsvindt van de verblijfplaatsen van vleermuizen. Om de vleermuizen verder te beschermen is er een werkprotocol opgesteld. De maatregelen die tijdens de bouw worden genomen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0020.png"

Bron: Bijlage 7 Werkprotocol Flora en Fauna

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie wel in het NNN gelegen. Bij het project zal er echter geen sprake zijn van aantasting van het gebied. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0021.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Noord-Brabant

De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Hilvarenbeek voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'middelhoge/onbekende archeologische verwachting '. categorie 6. Het beleidsadvies is "Behoud in situ. Indien niet mogelijk archeologisch onderzoek in vroege fase van planvorming/-uitvoering."

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0022.png"

Uitsnede "Een archeologische verwachtings- en beleidskaart voor de gemeente Hilvarenbeek"
Bron: Gemeente Hilvarenbeek.

Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld. Bij bestaand natuurgebied is de grens 10 centimeter onder maaiveld als daarin ingrepen zullen plaatsvinden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van ingrepen van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld, waarmee nader onderzoek naar archeologische resten niet noodzakelijk is. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze is door de gemeente vastgesteld.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0023.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Gemeente Hilvarenbeek

Gezien de locatie niet nabij cultuurhistorisch waardevolle elementen is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0024.png"

Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant

Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Hakvoortseweg. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om de locatie te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor personenauto's om te kunnen parkeren. Dit is nader omschreven in de paragraaf "3.3.4 Parkeerbeleidsplan 2015-2020". Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het creëren van een natuurgebied. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Het aantal woningen zal niet toenmen, hierdoor is er geen sprake van extra verkeer. Hierdoor zal het aantaal verkeersbeweginen niet toenmen.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het Waterschap de Dommel (hierna: het waterschap). Het beleid vast het waterschap is vastgesteld in "Het waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'".

4.5.1 Voorgenomen activiteit

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:

  • Voor ontwikkelingen tot 2.000 m² is geen aanvullende compensatie nodig.
  • Voor ontwikkelingen tussen de 2.000 m² en 10.000 m² dient de rekenregel te worden toegepast om te bepalen hoeveel compensatie nodig is.
  • Voor ontwikkelingen boven de 10.000 m² is maatwerk noodzakelijk.

De gemeente heeft echter een eigen (strenger) beleid ten aanzien van de verwerking van hemelwater. Het waterbeleid van de gemeente is opgenomen in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitbreidingen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De gemeente hanteert voor compensatie bij ontwikkelingen buiten de bebouwde kom de volgende richtlijnen:

  • Hemelwater dient bij nieuw verharde oppervlakken met meer dan 250 m² gematigd af te wateren op watergangen om zo wateroverlast te voorkomen.
  • Bij een toename van verharde oppervlakken met meer dan 250 m² geldt de eis dat de hemelwaterafvoer moet voldoen aan de buffer die geldt bij een situatie T=10. Deze buffer bedraagt 35 mm per m² toename.
  • Bij een toename van verharde oppervlakken met meer dan 250 m² moet bij het ontwerp van een bergingsvoorziening rekening te worden gehouden met een buffer van 30 mm en een tijd van maximaal 24 uur waarbinnen de voorziening weer is geledigd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de bouw van een woning met een oppervlakte van ongeveer 225 m². Daarnaast zal ongeveer 200 m² aan erfverharding worden aangelegd. In feite is daarmee sprake van een toename van het verhard oppervlak met ongeveer 425 m².

Ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning zal alle bestaande bebouwing en erfverharding worden verwijderd. In totaal zal ongeveer 220 m² aan bebouwing en ongeveer 130 m² aan erfverharding worden verwijderd. Concreet zal het verhard oppervlak daarmee slechts met 75 m² toenemen.

Vanuit het gemeentelijk beleid omtrent het afvoeren van hemelwater is echter opgenomen dat wanneer wordt gesloopt de te slopen verharde oppervlakte niet in mindering mag worden gebracht van de te compenseren toenemende oppervlakte. Derhalve dient voor het bepalen of compensatie nodig is te worden uitgegaan van de gehele nieuwe situatie. Omdat in de nieuwe situatie sprake is van ongeveer 425 m² aan verhard oppervlak dient deze gehele oppervlakte te worden gecompenseerd conform het gemeentelijk beleid ten aanzien van hemelwater.

Vanuit het gemeentelijk beleid dient uitgegaan te worden van een buffer van 30 millimeter. Op een toename van de verharde oppervlakte van 425 m² betekent dit dat een compensatie van minimaal 12,75 m³ aan compenserende waterberging te worden aangelegd. Deze compensatie wordt gevonden in de reeds bestaande vijver. De bestaande vijver heeft een grootte van 1600 m². (exclusief de ophoging in het midden). Dit betekent dat het bassin ruim voldoende is voor de compensatie. Dit is een buffer van 113 millimeter ter compensatie.

De locatie is voorzien van drukriolering, waar het afvalwater van de woning op wordt geloosd. Het hemelwater zal niet worden geloosd op deze drukriolering, maar zal middels dakgoten en straatkolken worden afgevoerd naar de daarvoor bestemde bergingsvoorzieningen en/of infiltreren op het erf.

Peilhoogtes

De hoogtes van het terrein, bestaande bebouwing en grondwaterstand is inmiddels bekend (ingemeten). De peilhoogte van de nieuwe woning wordt 1400 mm hoger dan de bestaande woningen Hakvoortseweg 17 en 24. Daarmee blijft de aanlegdiepte van het souterrain boven de gemeten grondwaterstand (februari 2019). Het hoogteverschil (het verheffen van de woning boven maaiveld) wordt ingebed in de nieuwe natuurlijke omgeving / landschap. Zie voor de tekening van de peilhoogte Bijlage 2 Peilhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0025.png"
Bron: Bijlage 2 Peilhoogte

Waterberging

Het perceel is deels aangemerkt als reserveringsgebied waterberging. Het groene gedeelte maakt onderdeel uit van het Reserveringsgebied Waterberging. Het reserveringsgebied is vastgelegd in de plankaart en planregels. Een deel van het reserveringsgebied ligt binnen de woonbestemming. Met het Waterschap is afgesproken dat preventief het gedeelte dat binnen de bestemming Wonen ligt grootte 100 m², extra aan de bestaande vijver zal worden toegevoegd. Mocht worden gebouwd binnen het reserveringsgebied, dan is de compensatie reeds gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0026.png"  

bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Watergangen

Op en naast het perceel zijn verschillende A- en B-watergangen aanwezig. De B-watergang op het gedeelte tussen de woning en het nieuwe natuurgebied is inmiddels gedempt omstreeks 2014. De watergang was doodlopend. Dit is gedempt omdat het in één perceel met dezelfde eigenaar is geworden. Daarvoor in de plaats is een grote vijver aangelegd op het perceel. Aan de A-watergang is niets veranderd. Deze blijft in takt en zal worden onderhouden. De A-watergang maakt ook geen onderdeel uit van het plangebied, dus hier verandert niets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BP20Hakvrtsewg24-VG01_0027.png"

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen minimaal 12,75 m³ aan compenserende waterberging nodig.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een natuurvijver. Deze vijver, welke is weergegeven in de situatietekening zoals is bijgevoegd als Bijlage 1 Situatietekening op schaal van deze onderbouwing, is voldoende groot om de gestelde 12,75 m³ ruimschoots te kunnen bergen.

Voor de gewenste bergingsvoorziening is mogelijk een vergunning nodig (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden en/of Waterwetvergunning). Indien een vergunning nodig is dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

" Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Hilvarenbeek. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Hilvarenbeek en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Hilvarenbeek vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  • 1. het bebouwen van de gronden;
  • 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  • 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming(en):

  • 'Wonen', waarbij de functie woonfunctie wordt neergelegd.
  • 'Natuur', waarbij de functie Natuurfunctie wordt neergelegd.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).