Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tuinbouwweg 94 te Haarsteeg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0797.Tuinbouwweg94-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In de regels van dit plan wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan
‘Tuinbouwweg 94 te Haarsteeg’ met identificatienummer
NL.IMRO.0797.Tuinbouwweg94-VG01 van de gemeente Heusden;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen;
 
1.3 aanbouw
een, aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of in visueel
opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht
op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang
dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud
van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.7 aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die
met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.8 aardkundige waarden
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie,
geomorfologie, reliëf, (grond)waterhuishouding (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling,
afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
1.9 abiotische waarden
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van
aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of
nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur,
gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
 
1.10 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan
de voorgevel;
 
1.11 achtergevelrooilijn
  1. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak, dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan;
1.12 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar
een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg
is ondergebracht;
 
1.13 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren
 
1.14 agrarisch bedrijf, kwekerij
een agrarisch bedrijf, anders dan een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf, waarvan
de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van
onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf;
 
1.15 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op
het telen van gewassen in kassen en/of hoge tunnels, welke ter plaatse (overwegend) permanent
aanwezig zijn;
 
1.16 agrarisch-technisch hulpbedrijf
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij
gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij
gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van
andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;
 
1.17 agrarisch verwant bedrijf
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren
of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden
van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met
uitzondering van mestbewerking;
 
1.18 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door
het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de
Nederlandse Archeologie (KNA);
 
1.19 archeologische verwachtingswaarden
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief
met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van
wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
 
1.20 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere
menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en
het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
 
1.21 atelier
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit
van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan;
 
1.22 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.23 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte recreatieve verblijfsvoorziening gericht op het bieden van
de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een Bed & Breakfast voorziening
wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
 
1.24 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.25 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,
wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.26 beperkingen veehouderij
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt;
 
1.27 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het
risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.28 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt
voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een
dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.29 bestaand
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
  3. in afwijking van het bepaalde onder 1 wordt onder oppervlakte van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van veehouderij verstaan de oppervlakte van de gebouwen die:
    • op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was, of
    • mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning, of
    • is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
1.30 bedrijfsbebouwing ten behoeve van een veehouderij
onder bedrijfsbebouwing ten behoeve van een veehouderij wordt verstaan:
  1. gebouwen in gebruik voor de huisvesting van vee (niet zijnde hobbyvee);
  2. gebouwen in gebruik ten behoeve van de uitoefening van de (intensieve) veehouderij in de brede zin (zoals bijvoorbeeld een machineberging waarin de machines die gebruikt worden ten behoeve van de veeteelt zijn of worden gestald);
  3. bouwwerken voor de opslag van mest.
1.31 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.32 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.33 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden
van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.34 boerderij of boerderijgebouw
één gebouw, dat bestaat uit één (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische
bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden;
 
1.35 boerderijsplitsing
het opdelen, binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa, van een boerderij(gebouw) in niet meer dan
2 woningen of een in de regels aangegeven ander maximum aantal woningen;
 
1.36 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
 
1.37 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.38 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting
van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap) voor zover deze zonder ingrijpende
voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor woonfuncties en daarmee gelijke
gebruiksmogelijkheden biedt als de daaronder gelegen bouwlagen;
 
1.39 bouwmassa
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer
aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
 
1.40 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.41 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.42 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.43 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.44 centrale recreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein als geheel, zoals een kampeerwinkel, een
kantine of een ontvangstkantoor;
 
1.45 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en
door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft
gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het
sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.46 dagrecreatie
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur
na zonsondergang;
 
1.47 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.48 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of organisatie die
beschikt over de in de beroepsgroep geldende kwalificaties;
 
1.49 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.50 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en
maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken,
schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen,
evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;
 
1.51 eenheden
een verblijfsruimte binnen een complex of gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf;
 
1.52 erkende partij
een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en
werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
 
1.53 extensief recreatief medegebruik
een extensief recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de
bestemming waarbinnen dit dagrecreatieve gebruik is toegestaan, zoals die vormen van
dagrecreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, te weten wandelen,
fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een daarmee naar de aard
daarmee gelijk te stellen medegebruik, waarbij recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik
maken van al dan niet aangelegde voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers;
 
1.54 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen
daarvan is toegestaan;
 
1.55 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van
motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;
 
1.56 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.57 geluidbelasting vanwege het wegverkeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door
het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh);
 
1.58 geluidbelasting vanwege het spoorwegverkeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door
het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van
spoorweggedeelten, zoals bedoeld in Besluit spoorweglawaai;
 
1.59 geluidgevoelige functies
functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;
 
1.60 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
 
1.61 glastuinbouwbedrijf
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
 
1.62 groenblauwe mantel
gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de
ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone en die deze verbinden;
 
1.63 groepsaccommodatie
een zelfstandige verblijfsaccommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor
een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in o.a. gezamenlijke faciliteiten voor logies,
dagverblijf en maaltijdbereiding;
 
1.64 grondgebonden agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen
plaatsvindt;
 
1.65 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen tot aanwending in
een andere bedrijfsactiviteit;
 
1.66 GVE (groot vee-eenheid)
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE
overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe;
 
1.67 hoge (teelt)ondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, hoger dan 1,5 m en
met een maximum hoogte van 4 m. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in
stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen;
 
1.68 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
 
1.69 hoofdgebouw
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het
belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
1.70 horeca
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt
en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
1.71 horeca categorie 1
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse
bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt
verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met
het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant,
pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;
 
1.72 horeca categorie 2
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide
snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan
ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;
 
1.73 horeca categorie 3
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische
dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een
café;
 
1.74 horeca categorie 4
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen, al
dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken,
zoals een partycentrum, een café met dansvloer van enige omvang of een discotheek;
 
1.75 hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten
het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
 
1.76 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe
hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en
herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
1.77 hoveniersbedrijf
een bedrijf, dat primair gericht is op ontwerp, aanleg en onderhoud van tuinen en
groenvoorzieningen;
 
1.78 huishouden
een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een
huishouden worden gelijkgesteld:
  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.79 hydrologische waarde
gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied,
intermediair gebied en/of kwelgebied;
 
1.80 inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder
bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit Wet Milieubeheer;
 
1.81 intensieve veehouderij
veehouderij met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en
gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-,
pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de
aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
 
1.82 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover
geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen
voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.83 kantine
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor
het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
 
1.84 kantoor- en/of praktijkruimte
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig
te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid;
 
1.85 kapel
een gedeeltelijk met wanden omsloten bouwwerk bestemd voor godsdienstbeoefening en voorzien
van een eigen altaar en/of een heiligenbeeld;
 
1.86 kas
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander
lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde
klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of
boogkas hoger dan 1,5 m;
 
1.87 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds
bouwwerk;
 
1.88 kleinschalig kamperen
kleinschalige recreatieve activiteiten, uitsluitend gedurende de periode van 15 maart tot en met 31
oktober, waarbij niet meer dan 15 kampeermiddelen aan de orde zijn;
 
1.89 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het
risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet
worden;
 
1.90 lage (teelt)ondersteunende voorzieningen
(teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, die op of nabij de grond worden
aangebracht, met een maximale hoogte van 1,5 m Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
containervelden (een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten
verhardingen, zoals beton of anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen,
zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen) lage tunnels (halfronde bogen waarover plastic of
gaasdoek wordt gespannen), insectengaas, afdekfolies, acryldoek, vlakveldfolies en vraatnetten;
 
1.91 landschapselementen
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en
moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha;
 
1.92 landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak,
welke wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, nietlevende
en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en
wisselwerking;
 
1.93 landschapsontwikkelingsgebied
een gebied dat aangeduid is voor een of andere vorm van landschapsontwikkeling. Voorbeelden zijn
een RNLE, een zone beek-herstel, een landschapsecologische zone en een (robuuste) ecologische
verbindingszone;
 
1.94 lichte bedrijvigheid
het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of
diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende Staat
van bedrijfsactiviteiten;
 
1.95 maatschappelijke en culturele voorzieningen
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze,
onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten
behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in
combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.96 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's
houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in
pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en/of
verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
 
1.97 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale
vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.98 mestbewerking
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of
hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding,
hygiënisatie of indamping van mest;
 
1.99 molen
inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht;
 
1.100 molenbedrijf
bedrijf gericht op het gebruik van een molen als zodanig;
 
1.101 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie
met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
 
1.102 nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijke opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel;
 
1.103 niet-intensieve veehouderij
een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, zoals de grondgebonden
melkrundveehouderij;
 
1.104 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen,
overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere
ondergeschikte (dak)opbouwen;
 
1.105 ondergeschikte detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband
houden met de bedrijfsactiviteiten;
 
1.106 opgraving
de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast
te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde
onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden
verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de
Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de
Nederlandse Archeologie (KNA);
 
1.107 opslag (statisch)
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor
handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals
(seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;
 
1.108 paardenhouderij
een bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het fokken van paarden, het
africhten van paarden, het bieden van verblijf aan paarden (b.v. paardenstalling en paardenpension),
het geven van paardrijlessen dan wel de handel in paarden;
 
1.109 perceelsgrens
de grens van een perceel;
 
1.110 plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die
onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van
een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of
bestrijdingsmiddel betrokken is;
 
1.111 productiegebonden detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen
vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.112 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander
tegen vergoeding;
 
1.113 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht
van passanten op zich te vestigen;
 
1.114 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.115 recreatieve voorziening
voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals musea, sportterreinen, speeltuinen,
hondenoefenterreinen, dierenparken, openluchttheaters en groepsaccommodaties;
 
1.116 recreatiewoning
een gebouw, dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.117 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige
arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid;
 
1.118 rijbak
een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;
 
1.119 ruimtelijke eenheid
complex van bij elkaar behorende bouwwerken;
 
1.120 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het
bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
1.121 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de
toekomstwaarde van die ruimte;
 
1.122 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische
aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.123 stacaravans
onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of
kunnen dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen, en die door de aanwezigheid van
een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kunnen
worden verreden, doch niet bestemd zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen
als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens
wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn
om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan;
 
1.124 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter
plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige)
elementen gevormde ruimte(n);
 
1.125 (teelt)ondersteunende voorzieningen
(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van
een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste
plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor
vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor
gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden,
teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en
meststoffengebruik;
 
1.126 (teelt)ondersteunende kas
een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de
wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend
voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen
ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 m);
 
1.127 tijdelijke (teeltondersteunende) voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt
dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe
relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek,
wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, regenkappen, palen, vraatnetten en boomteelthekken;
 
1.128 tuincentrum
detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de
inrichting en het onderhoud van tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden
aangeboden;
 
1.129 uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel
opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
 
1.130 veehouderij
agrarisch bedrijf dat gericht is op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen,
geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren;
 
1.131 verblijfsrecreatie
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt
doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;
 
1.132 verbrede landbouw
activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten
dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer,
bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen;
 
1.133 verkoopvloeroppervlakte (vvo)
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte binnen een
gebouw, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
 
1.134 (vollegronds)teeltbedrijf
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat gericht is op het telen van gewassen, met een
bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
 
1.135 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één
volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op
langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel
bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
 
1.136 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
 
1.137 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
 
1.138 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
 
1.139 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen,
kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of
waterloop;
 
1.140 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
 
1.141 winkel
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden
gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;
 
1.142 wonen
Hieronder wordt verstaan:
  1. het geheel van aan huis verbonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep of bedrijf', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.143 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één
huishouden;
 
1.144 woonboerderij
een woning die bestaat uit een voormalig agrarische bedrijfswoning met de in de bouwmassa
opgenomen voormalige agrarische bedrijfsruimten;
 
1.145 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie,
waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van
drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is;
 
1.146 zoekgebied voor ecologische verbindingszone
gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd;
 
1.147 zorgvuldige veehouderij
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder
sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier,
ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat
bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader
aan te duiden gedeelte van die bestemming;
 
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren;
 
2.6 dakhelling
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2.10 peil
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen
zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of
bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing
gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te
laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijfsuitoefening, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat niet-intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  3. glastuinbouwbedrijven;
  4. één bedrijfswoning per bouwvlak, waarbij geldt dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  5. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  6. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  7. hobbymatig houden van dieren en/ of het telen van gewassen;
  8. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bergbezinkbassins;
  3. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
  4. tuinen, erven en verhardingen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
  1. gebouwen en kassen dienen te worden gebouwd in het bouwvlak;
  2. voor glastuinbouwbedrijven is het uitdrukkelijk niet toegestaan om te schakelen naar nietglastuinbouwbedrijven.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6,5 m en 10 m;
  2. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘(sba-1)’, bedragen de goothoogte en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 8,0 m en 12 m, behoudens hetgeen vermeld is in artikel 3.2.6, lid c;
  3. kassen mogen worden gebouwd waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 8 m en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
  4. uitbreiding van de oppervlakte gebouwen is toegestaan, mits de gebouwen uitsluitend worden gebruikt voor de functies welke zijn toegestaan op grond van lid 3.1, niet zijnde een veehouderij.
3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen
Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:
  1. permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en de maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 8 m en 10 m;
  2. buiten het bouwvlak zijn de volgende teeltondersteunende voorzieningen en permanente palen ten behoeve van tijdelijke hoge (teelt)ondersteunende voorzieningen toegestaan:
    1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
    2. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale oppervlakte van 2,5 ha per bedrijf;
    3. palen ten behoeve van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 4 m.
3.2.4 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.5 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd; bij inpandige bedrijfswoningen mogen de bijgebouwen niet voor de voorgevelrooilijn van het gebouw waarin de bedrijfswoning is opgenomen worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. bouwwerken voor rijbakken zijn toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de rijbak wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
    2. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
  3. Eén watertank is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de watertank wordt gebouwd binnen de bouwaanduiding ‘(sba-1)’;
    2. de bouwhoogte van de watertank mag niet meer bedragen dan 15 m.
  4. de hoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak, niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 10 m²;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van silo’s, mag niet meer bedragen dan 3 meter. Deze mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  6. uitbreiding van de oppervlakte bouwwerken, geen gebouwen zijnde is toegestaan, mits de bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitsluitend worden gebruikt voor de functies welke zijn toegestaan op grond van lid 3.1, niet zijnde een veehouderij.
3.2.7 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders
Stacaravans en woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders zijn toegestaan
onder de volgende voorwaarden:
  1. woonunits en/of stacaravans zijn toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar;
  2. de woonunits en/of stacaravans dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte;
  3. de woonunits en/of stacaravans dienen te worden geplaatst binnen het bouwvlak;
  4. per bouwvlak zijn maximaal 5 woonunits en/of stacaravans toegestaan;
  5. de oppervlakte van een woonunit mag maximaal 30 m² bedragen;
  6. de bouwhoogte van een woonunit mag maximaal 3 m bedragen;
  7. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  8. de in verband met de te verwachten parkeerbehoefte benodigde parkeerplaatsen dienen gerealiseerd te worden op eigen terrein.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Nieuwe bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder d
voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
  1. de omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  2. de omgevingsvergunning kan alleen worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. de nieuwe bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is;
  4. de nieuwe bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en Initiatiefnemer zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.3.2 Vergroten goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder
  1. a ten behoeve van het vergroten van de goot- en/of bouwhoogte, onder de volgende voorwaarden:
  2. de maximale goothoogte bedraagt niet meer dan 7,5 m;
  3. de maximale bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. de vergroting van de goot- en/of bouwhoogte noodzakelijk dient te zijn voor de agrarische bedrijfsvoering;
  6. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en Initiatiefnemer zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.3.3 Vergroten oppervlakte bijgebouwen bij bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder
b ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen, onder de volgende
voorwaarden:
  1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m²;
  2. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.3.4 Verhogen aantal bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7 sub d
ten behoeve van de bouw van maximaal 10 woonunits en/of stacaravans, met dien verstande dat:
  1. de overige bepalingen in lid 3.2.7 onverkort van toepassing zijn;
  2. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
Indien de kwaliteitsverbetering zoals voorgeschreven in de artikelen 3.3.1 sub e, 3.3.2 sub e, 3.3.3
sub b, 3.3.4 sub b niet of niet geheel uitvoerbaar blijkt te zijn voor initiatiefnemer, dan kan met het
verzoek om afwijking van het plan slechts worden ingestemd indien een passende financiële bijdrage
in het gemeentelijke landschapsfonds is verzekerd.
 
3.3.5 Langer gebruiken bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7 sub a
en toestaan dat stacaravans en/of woonunits ten behoeve van huisvesting van seizoensarbeiders
langer dan 6 maanden en met een maximum van 46 weken per kalenderjaar worden gebruikt, met
dien verstande dat de bouwwerken worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier
huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is
vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de
woonfunctie, gelden de volgende bepalingen:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  2. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het huisvesten van seizoensarbeiders gedurende meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  2. het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten in bedrijfsgebouwen met een vloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  3. het in gebruik nemen van gebouwen, niet in gebruik voor de huisvesting van vee of de opslag en stalling ten behoeve van de veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij.
  4. het gebruik van de gronden ten behoeve van hoofdgebouwen zonder instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals bedoeld in lid 3.4.3.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschapsmaatregelen
Een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van het bouwen, zoals bedoeld in lid 2.1, lid 1
onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van een hoofdgebouw,
zoals bedoeld in lid 3.2 wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat binnen
1 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning de landschapsmaatregelen overeenkomstig
hoofdstuk 6 uit de toelichting, dan wel een ander door de gemeente goedgekeurd inrichtingsplan
worden gerealiseerd.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Verbrede landbouw en nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.1 onder a voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de agrarische functie dient op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
    2. voor wat betreft de aard van de toe te laten nevenfuncties wordt getoetst aan paragraaf 3.5 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010;
    3. voor wat betreft de omvang van de toe te laten nevenfuncties geldt het volgende:
      • bedrijven zijn toegestaan tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m2;
      • het bedrijf behoort tot een milieucategorie 1 of 2;
      • dienstverlening en overig tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m2;
      • recreatie tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m2;
      • met dien verstande, dat de totale, gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 600 m²;
      • buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouw/nevenactiviteiten is niet toegestaan;
    4. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
    5. de in verband met de te verwachten parkeerbehoefte benodigde parkeerplaatsen dienen gerealiseerd te worden op eigen terrein;
    6. de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
    7. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
    8. ten aanzien van afwijkingsbevoegdheden geldt, dat het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid niet mag leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven, zelfstandige kantoorvoorziening en een zelfstandige detailhandelvoorziening van meer dan 200 m2.
Indien de kwaliteitsverbetering zoals voorgeschreven in de artikelen 3.5.1 sub a onder 7 niet of niet
geheel uitvoerbaar blijkt te zijn voor initiatiefnemer, dan kan met het verzoek om afwijking van het
plan slechts worden ingestemd indien een passende financiële bijdrage in het gemeentelijke
landschapsfonds is verzekerd.
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering
van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  2. de overschrijding van het bouwvlak dient noodzakelijk te zijn voor de bedrijfsvoering;
  3. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden;
  4. er dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, dan wel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied;
  5. vormverandering mag er niet toe leiden dat bestaande bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  6. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven;
  7. medewerking aan een vormverandering die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderij mogelijk te maken, wordt slechts verleend met inachtname van het bepaalde in artikel 45.2 (Verordening Ruimte 2014).
3.6.2 Vergroting bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van
het bouwvlak van glastuinbouwbedrijven, met dien verstande dat:
  1. de totale oppervlakte van het bouwvlak na vergroting niet meer bedraagt dan 3 ha;
  2. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk dient te zijn voor de bedrijfsvoering;
  3. aangetoond is dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden;
  4. de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS niet significant worden aangetast;
  5. een watertoets is uitgevoerd;
  6. aangetoond is dat de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt;
  7. de vergroting geen aantasting van de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling tot gevolg heeft en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  8. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.6.3 Nieuw bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en nieuwe bouwvlakken op te nemen
ten behoeve van het toelaten van nieuwe glastuinbouwbedrijven, indien is voldaan aan de volgende
voorwaarden:
  1. de nieuwvestiging of de omschakeling is noodzakelijk in verband met de sanering van een glastuinbouwbedrijf, dan wel vloeit voort uit de herschikking van glastuinbouwbedrijven binnen het glastuinbouwgebied ten oosten van de Mommersteeg in Haarsteeg;
  2. het is verzekerd dat elders daadwerkelijk een glastuinbouwbedrijf planologisch, juridisch en feitelijk wordt opgeheven;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. voldaan dient te worden aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk dient te blijven aan de oorspronkelijke situatie;
  5. de stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteiten worden niet onevenredig aangetast;
  6. archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden worden niet onevenredig aangetast;
  7. per bedrijf wordt ten hoogste één bedrijfswoning gerealiseerd, waarop het bepaalde in lid 3.2.4 en lid 3.2.5 van overeenkomstige toepassing is;
  8. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
3.6.4 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'
voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
  1. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen worden gronden aangewezen met de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 5;
  2. het bestemmingsvlak 'wonen' mag na wijziging niet meer dan 1.500 m2 bedragen;
  3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de desbetreffende agrarische bestemming;
  4. het bepaalde in artikel 5 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing;
  5. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het desbetreffende bouwvlak te omvatten;
  6. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  8. aangetoond moet zijn dat het agrarisch bedrijf is beëindigd en voortzetting van het agrarisch gebruik niet reëel is;
  9. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  10. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van lichtmasten en speelvoorzieningen, bedraagt ten hoogste 3 m;
    2. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, waarbij geldt dat, het aantal woningen per bouwvlak niet meer dan 1 mag bedragen;
  2. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  3. tuinen, erven en verhardingen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in het bouwvlak;
  2. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag per woning niet meer bedragen dan 100 m²;
  3. indien het oppervlak aan bestaande bijgebouwen groter is dan 100 m2, dan bedraagt het maximum toegelaten oppervlak het totale oppervlak van deze bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat bij sloop van deze gebouwen voor elke gesloopte 2 m2, slechts 1 m2 kan worden herbouwd, zolang het totale oppervlak aan bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m2;
  4. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  5. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn;
  6. de goothoogte en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  7. de oppervlakte van een garagebox mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  8. de bouwhoogte van een garagebox mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen, mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 30 m²;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen, onder de volgende voorwaarden:
    1. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en voorzien van de bestemming Wonen en/of Tuin meer bedraagt dan 300 m², mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
    2. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen ten behoeve van hobbymatige agrarische nevenactiviteiten onder de volgende voorwaarden:
    1. de maximale oppervlakte van bijgebouwen bedraagt 300 m2;
    2. er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem en/of water en/of natuur en/of landschap en/of cultuurhistorie van het gebied, waarbij wordt getoetst aan de ontwerprichtlijnen uit hoofdstuk 4 van de Ontwikkelingsvisie buitengebied, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 juli 2010 en aanvrager zich jegens de gemeente heeft verplicht om deze kwaliteitsverbetering uit te voeren en in stand te houden.
Indien de kwaliteitsverbetering zoals voorgeschreven in artikel 5.3 sub a onder 2 en 5.3 sub b onder
2 niet of niet geheel uitvoerbaar blijkt te zijn voor initiatiefnemer, dan kan met het verzoek om
afwijking van het plan slechts worden ingestemd indien een passende financiële bijdrage in het
gemeentelijke landschapsfonds is verzekerd.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de
woonfunctie, gelden de volgende bepalingen:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  2. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  3. detailhandel is niet toegestaan.
Artikel 6 Leiding - Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven
bestemmingen primair bestemd voor de volgende doeleinden:
  1. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleidingen;
  2. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.
6.2 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens
de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond
uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse afvalwatertransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het
bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
6.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
6.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
6.4.3 Toelaatbaarheid
  1. de in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de watervoorziening zijn gewaarborgd;
  2. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de
gebieden met te verwachten archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald,
dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch
onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig
zijn of deze waarden weliswaar aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad, met dien verstande
dat een geen archeologisch onderzoek is vereist in het geval dat:
  1. een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken geen grotere oppervlakte heeft dan 100 m2 èn waarbinnen de bodem tot ten hoogste 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  2. een gebouw of ander bouwwerk wordt gebouwd op een bestaande fundering en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaats vindt.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, mag slechts worden afgeweken met een omgevingsvergunning indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 7.3, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van
toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
7.4.2 Uitzondering
De in lid 7.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  2. betrekking hebben op een gebied dat niet groter is dan 100 m2 èn waarbij de bodem tot maximaal 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  3. het normale onderhoud betreffen;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
7.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  2. Het bevoegd gezag kan een of meer van de volgende voorschriften verbinden aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde -
archeologie 2 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van
deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende
elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de
aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de
gebieden met te verwachten archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald,
dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch
onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig
zijn of deze waarden weliswaar aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad, met dien verstande
dat een geen archeologisch onderzoek is vereist in het geval dat:
  1. een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken geen grotere oppervlakte heeft dan 5.000 m2 èn waarbinnen de bodem tot ten hoogste 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  2. een gebouw of ander bouwwerk wordt gebouwd op een bestaande fundering en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaats vindt.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, mag slechts worden afgeweken met een omgevingsvergunning indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.3, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
8.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van
toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
8.4.2 Uitzondering
De in lid 34.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  2. betrekking hebben op een gebied dat niet groter is dan 5.000 m2 èn waarbij de bodem tot maximaal 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  3. het normale onderhoud betreffen;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
8.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  2. Het bevoegd gezag kan een of meer van de volgende voorschriften verbinden aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde -
archeologie 4 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van
deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende
elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de
aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 9 Waterstaat - Waterloop
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterloop' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen, waterpartijen, oever- en bodembeschermingen;
  2. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.
    Waterretentie en natuurvriendelijke oevers zijn toegestaan voor zover de gronden zijn gelegen binnen 10 m van de bestemming 'Waterstaat - Waterloop'. De gronden zijn tevens bestemd voor het onderhouden van de waterloop.
9.2 Bouwregels
 
Boven of op de tot ‘Waterstaat - Waterloop’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 10 m2.
  
9.3 Afwijken van de bouwregels
  
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
a. toestemming is verkregen van de waterbeheerder, waar uit blijkt dat het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt geschaad.
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
11.1 Bestaande afmetingen en afstanden
 
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige
grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot
stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze
regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte,
oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal
toegestaan.
 
11.2 Ondergronds bouwen
 
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds
worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
  1. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
11.3 Bouwen langs wegen
  1. Op de gronden buiten de bebouwde kom, gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    2. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden gebouwd;
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van een bebouwing , mits;
    1. door de bouw van deze bebouwing de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord;
    2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:
  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. het innemen van een standplaats ten behoeve van het plaatsen van een caravan.
12.2 Niet strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met het plan wordt niet begrepen:
  1. het gebruik van woningen voor recreatieve verblijfsvoorzieningen in de vorm van 'bed & breakfast', mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
  2. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de hoofdbebouwing en de daaraan gebouwde of vrijstaande bijgebouwen tot een maximum van 50 m²;
  3. het aantal personen ten behoeve van wie de recreatieve verblijfsvoorzieningen wordt uitgeoefend mag niet meer bedragen dan 10;
  4. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
12.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 onder b
en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  4. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:
  1. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  3. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. ten behoeve van windturbines tot niet meer dan 20 m;
    4. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  4. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,26 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 14 Algemene procedureregels
 
14.1 Afwijken Wro
 
Met betrekking tot de voorbereiding van afwijken bij een omgevingsvergunning en het stellen van
nadere eisen ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het bevoegd gezag, geldt
de volgende procedure:
  1. het voornemen wordt gepubliceerd in het plaatselijk huis-aan-huisblad en van dit voornemen wordt tevens langs elektronische weg kennisgegeven;
  2. het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage op het gemeentehuis;
  3. gedurende de periode van de ter-inzage-legging kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan het bevoegd gezag;
  4. na afloop van de termijn van de terinzagelegging beslist het bevoegd gezag omtrent het afwijken bij een omgevingsvergunning respectievelijk nadere eisen.
14.2 Verordening Ruimte 2014
Indien dat in Hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) is aangegeven neemt het bevoegd gezag bij het
toepassen van de betreffende afwijkings- en wijzigingsregels de volgende bepalingen in acht:
  1. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  2. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% , tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  3. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³;
  4. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  5. het bepaalde in lid a mag één maal per bouwvlak en één maal in de 10 jaar buiten beschouwing blijven voor uitbreidingen van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde kleiner dan 100 m².
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
‘Regels van het bestemmingsplan Tuinbouwweg 94 te Haarsteeg’.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van XX XXXX 2018.
 
De voorzitter, De griffier,