direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groenewoud 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied ten oosten van Drunen is in transformatie. De sluiting van het Land van Ooit en de veranderingen in de aansluitingen van de rijksweg A59 op het onderliggend wegennet zorgden voor een andere dynamiek in het gebied. In de structuurvisie is voor dit gebied aangegeven dat er ontwikkelingsmogelijkheden zijn. In het plan is onder andere een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Groenewoud opgenomen. Deze uitbreiding is in de visie benoemd als 'parkachtige setting'. Dit bedrijvenpark sluit aan op bedrijventerrein Metal Valley en Groenewoud en is geschikt voor bedrijven die voor hun vestiging een hoogwaardige locatie zoeken. De Gouw Groep heeft het voornemen om dit bedrijvenpark voor hoogwaardige bedrijven te ontwikkelen waarbij het ingepast zal worden in het groene karakter van het gebied.

Mede vanwege de veranderde verkeersstructuur en de aansluitingen op de A59 wordt een betere ontsluiting van het bedrijventerrein Groenewoud II mogelijk. Tussen de twee rotondes is inmiddels de verbindingsweg 'Doorloop' gerealiseerd. In de gebiedsvisie is in aansluiting op de verkeersknoop 'Ei van Drunen' een nieuwe verbindingsweg voorzien tussen de Spoorlaan en de verlengde Christiaan Huygensweg. De gemeente Heusden is voornemens deze weg te realiseren.

De aanpassing van de verkeersstructuur is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Ei van Drunen'. In dit bestemmingsplan is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van een tankstation met verkooppunt voor lpg en andere brandstoffen aan de Spoorlaan. Voor de vestiging van dit tankstation is inmiddels een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan in procedure gebracht.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van het bedrijventerrein Groenewoud mogelijk gemaakt. Tevens wordt de locatie van het tankstation in het plan meegenomen zodat alle voorziene veranderingen in het gebied planologisch verankerd zijn.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Drunen ten zuiden van de rijksweg A59 (Waalwijk - 's-Hertogenbosch). Het plangebied sluit aan op bedrijventerrein Metal Valley (Groenewoud I) en Groenewoud II. Het plangebied bestaat uit twee delen: het noordelijke deel tussen de A59 en Spoorlaan en het deel ten zuiden van de Spoorlaan.

In het noorden van het plangebied tussen de Spoorlaan en de A59 ligt momenteel een halfverhard parkeerterrein. Ten zuiden van de Spoorlaan ligt het andere deel van het plangebied. Aan de westzijde grenst het gebied aan het bestaande bedrijventerrein Groenewoud II (De Bosschen). Aan de zuid- en oostkant is een gemengd gebied te vinden met natuur en agrarische functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (geel gemarkeerd)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Ei van Drunen' en bestemmingsplan 'Heusden Buitengebied'.

Bestemmingsplan Ei van Drunen

Het bestemmingsplan 'Ei van Drunen' is door de gemeenteraad van de gemeente Heusden op 9 februari 2010 vastgesteld en vanaf 26 januari 2011 onherroepelijk. Een deel van het plangebied heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied (zie figuur 1.2). Tevens is er voor de locatie van het tankstation een wijzigingsbevoegdheid opgenomen zodat de bestemming gewijzigd kan worden om een verkooppunt voor motorbrandstoffen te realiseren. Voor de realisatie van het tankstation met verkooppunt voor lpg met bijbehorende faciliteiten is inmiddels een aanvraag voor omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan in procedure gebracht.

In het noorden van het plangebied is een vrijwaringzone opgenomen vanwege de ligging naast de A59. Hier zijn geen bouwactiviteiten toegestaan zonder dat Rijkswaterstaat is gehoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Bestemmingsplan 'Ei van Drunen' met markering plangebied (blauw)

Bestemmingsplan Heusden Buitengebied

Het bestemmingsplan Heusden Buitengebied is door de gemeenteraad van de gemeente Heusden op 18 december 2012 vastgesteld. Een deel van het bestemmingsplan heeft de bestemming Bos (zie figuur 1.3). De bestaande woningen aan De Bosschen zijn bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. De bestaande weg De Bosschen is als zodanig bestemd. In het westen van het plangebied is tevens de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Bestemmingsplan 'Heusden Buitengebied' met markering plangebied (blauw)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de juridische toelichting. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Plangebied - Noordzijde

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de afrit van de A59 en aan de zuidzijde door de Spoorlaan. In het gebied is een halfverhard parkeerterrein aanwezig. Dit parkeerterrein werd voorheen gebruikt door bezoekers van het Land van Ooit. Later is het parkeerterrein gebruikt voor opslag van (bouw)materiaal voor de aanpassing van de aansluiting van de A59 en de Spoorlaan. Het parkeerterrein wordt nu gebruikt als carpoolplaats. Een impressie van het gebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Impressie noordelijk deel plangebied (bron: Bing Maps)

Plangebied - Zuidzijde

Het plangebied ten zuiden van de Spoorlaan is een gemengd gebied. De Bosschen is een verharde weg met daaraan twee woningen met bijbehorende tuinen. Het is een eenrichtingsweg (na 30 m gezien vanaf de Spoorlaan). Aan de ene zijde wordt uitgekeken op het bedrijventerrein Groenewoud II. Aan de andere zijde is geen vrij uitzicht vanwege het aanwezig bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 De Bosschen met uitzicht op bedrijventerrein Groenewoud II

Ten zuiden van de woningen ligt een bosgebied. In het verlengde van de Christiaan Huygensweg is in het bos een poel. Een deel van het perceel is niet bebost, maar open. De dichtheid van bomen is afwisselend. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de aanwezige bomen en de ecologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Impressie zuidelijk plangebied (bron: Bing Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Plangebied - tankstation

Het gebied tussen de Spoorlaan en Maasroute (A59) wordt ontwikkeld voor een tankstation met een verkooppunt voor lpg en andere brandstoffen. Het vulpunt voor lpg is geprojecteerd aan de noordoostzijde van het perceel, zodat er voldoende afstand is tussen dit vulpunt en het bedrijventerrein ten zuiden van de Spoorlaan. Naast het tanken worden ook ondergeschikte en bijbehorende voorzieningen gerealiseerd zoals een kleinschalige shop met backery, een wasstraat en wasboxen. Zodoende ontstaat een full-service tankstation.

Het tankgedeelte wordt overdekt met een overkapping van circa 7 m hoog. De overkapping sluit aan op het gebouw met shop. Op de locatie van het tankstation zal een vakwerkmast met verticale aswindturbine worden geplaatst. De combinatie van mast met windturbine is samen 27 meter hoog.

Langs de Spoorlaan zal een groenstrook gerealiseerd worden. Op deze strook wordt een haag aangeplant zodat het tankstation in het groen ingepast wordt.

De locatie zal ontsloten worden vanaf de vierde spaak aan de rotonde, waarbij de verkeerscirculatie op de locatie zelf zodanig is ingericht dat bezoekers het tankstation ook via de rotonde zullen verlaten. In figuur 2.4 is een impressie weergegeven van het tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0007.png"

Figuur 2.4 Impressie tankstation

Plangebied - bedrijventerrein

Ten zuiden van de Spoorlaan wordt het bedrijvenpark Groenewoud III ontwikkeld. Het terrein zal wat gebruik betreft opgedeeld worden in drie verschillende omgevingstypen:

  • 1. noordelijk gedeelte: semi-publiek/schakel regionaal en lokaal/multifunctioneel;
  • 2. zuidelijk gedeelte: besloten/lokaal/individueel.

In het noordelijk deel van het bedrijventerrein zijn bedrijven gepland die een meer semi-publieke functie hebben. In het zuidelijk gedeelte zijn meer besloten lokale bedrijven betrokken. Een weergave hiervan is te vinden in figuur 2.5. Het nummer 1 zoals opgenomen in de figuur heeft betrekking op het tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0008.png"

Figuur 2.5 Verschillende typen bedrijven op bedrijventerrein Groenewoud III (bron: iiStudio)

De nieuwe bedrijven zullen ingepast worden in het ruimtelijke raamwerk waarbij aangesloten wordt bij de landschappelijke kwaliteit en waarbij bestaande waardevolle bomen zoveel mogelijk gerespecteerd worden. De meeste bedrijvigheid wordt geconcentreerd in het noordelijk deel van het bedrijventerrein (zone 2) aangezien hier met de sloop van de bestaande woningen ruimte ontstaat. Het zuidelijk deel van het bedrijventerrein (zone 3) zal minder intensief bebouwd worden.

Het onderscheid in verschillende massa's aan bebouwing zal in dit bestemmingsplan tot uitdrukking komen in verschillende bebouwingspercentages die afgestemd zijn op de dichtheid van de bestaande begroeiing. In figuur 2.6 is een inrichtingsschets opgenomen van bedrijventerrein Groenewoud III.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0009.png"

Figuur 2.6 Inrichtingsschets Groenewoud III

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid dat er geen nationale belangen in het geding zijn.

Besluit Ruimtelijke ordening (2012)

Met ingang van 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied al dan niet kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing bedrijventerrein

Trede 1. Voor de ruimtebehoefte aan nieuw bedrijventerrein wordt rekening gehouden met de omvang en de kwaliteit van de beschikbare restcapaciteit op bestaande bedrijventerreinen (de harde plancapaciteit). In de regionale agenda Bedrijventerreinen Noordoost Brabant (2012) zijn de regionale capaciteiten geïnventariseerd. Alle harde en zachte capaciteit bij elkaar opgeteld is 583 ha. Per saldo is sprake van overcapaciteit als alle harde en zachte plannen worden gerealiseerd (zie bijlage 1, tabel A). De regionale ruimtebehoefte is vastgesteld op 437 ha, (zie bijlage 1, tabel B). Hiervan moet 90% (396 ha) in de werkgelegenheidskernen worden opgevangen (zie bijlage 1, tabel C).

Uit beide tabellen blijkt dat tussen het aanbod van 331 ha in de harde voorraad en de vraag naar 437 ha in de komende periode (2040) nog een vraag ligt van circa 100 ha. Deze vraag kan worden ingevuld met terreinen uit de zachte voorraad. Het volume van deze zachte voorraad bedraagt 252 ha: er is sprake van overcapaciteit.

Groenewoud lll zal een netto terreinuitgifte hebben van bijna 2 ha en is mede vanwege deze geringe omvang en het onderscheidende profiel niet opgenomen in deze capaciteiten. Groenewoud III biedt op beperkte schaal (2 ha) gelegenheid om hoogwaardige bedrijvigheid in een groene setting te realiseren. In die omstandigheid vormt het een welkome aanvulling op het regionale aanbod van grootschalige bedrijfspercelen voor zware bedrijven elders in de regio. Bovendien is van belang dat ontwikkeling van de gronden gekoppeld is aan de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg voor het bestaande bedrijventerrein Groenewoud II. In de gebiedsvisie is deze nieuwe verbindingsweg in aansluiting op de verkeersknoop 'Ei van Drunen' voorzien.

Het aanbod van circa 2 hectare bedrijventerrein in een groene setting ter weerszijden van de nieuwe bedrijfsontsluitingsweg past derhalve in de regionale behoefte.

Trede 2. In de directe omgeving van Groenewoud III wordt alleen Metal Valley (Groenewoud I) met 11 ha voor middelgrote en grote bedrijven in de zware milieucategorie in de tabel als harde voorraad genoemd. Er is in de omgeving geen andere geschikte locatie voor hoogwaardige bedrijvigheid in het groen. Omdat het gebied de poort van Drunen is, is een andere locatie niet aan de orde. Het gebied geeft invulling aan de poortfunctie van Drunen.

Trede 3. De locatie geeft invulling aan de poortfunctie van Drunen. Door de aanleg van een rechtstreekse aansluiting van Groenewoud op de A59 verbetert de bereikbaarheid van het hele gebied. De locatie is passend multimodaal ontsloten: per auto, langzaam verkeer en met openbaar vervoer op korte afstand.

Toetsing tankstation

Voor de toetsing van de ontwikkeling van het tankstation is een apart rapport 'Ladder duurzame verstedelijking Tankstation Ei van Drunen' opgesteld. Hierin zijn de stappen doorlopen en is met een aanvullend rapport de regionale behoefte aangetoond. Onderdeel van dat document is een distributief planologisch onderzoek, waarin vraag en aanbod tegen elkaar zijn afzet.

Uit de documenten blijkt dat het tankstation past binnen de criteria van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een vraagoverschot voor de brandstofverkoop en er is marktruimte voor een autowasstraat en andere autowasvoorzieningen. Er is een regionale behoefte, zoals gesteld in trede 1 van de Ladder. Daarnaast onderbouwen de documenten dat de keuze voor de locatie past binnen de wettelijke uitgangspunten, zoals vastgelegd in trede 2 van de Ladder. Het plan voldoet ook aan de derde trede, er is een multi-modaal ontsloten locatie. Overigens is dat laatste voor een tankstation niet eens persé nodig. Voor de volledigheid wordt verwezen naar het uitgevoerde onderzoek (bijlage 2) waar de nadere onderbouwing is gegeven.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010-2014)

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het projectgebied is op de structurenkaart deels aangeduid als stedelijk gebied en deels als gemengd landelijk gebied met de aanduiding zoekgebied voor verstedelijking. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. De provincie streeft bij alle ontwikkelingen naar zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0010.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart

SER-ladder

Om het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang te bezien met de mogelijkheden voor inbreiden en herstructurering, wil de provincie dat de zogenoemde SER-ladder wordt gehanteerd. Dit geldt zowel op strategisch niveau (programmering en locatieafweging) als op operationeel niveau, zoals bij ruimtelijke besluiten en uitgifte. Voor die gevallen waar het hanteren van de SER-ladder leidt tot de keuze voor uitbreiding van verstedelijkingsruimte, zijn in de Verordening ruimte zoekgebieden voor verstedelijking aangegeven. Het plangebied is gelegen binnen een zoekgebied voor verstedelijking. De ontwikkeling is getoetst aan de Ladder duurzame verstedelijking (zie toetsing bij besluit Ruimtelijke ordening).

Verordening ruimte Noord-Brabant (2014) en Agenda bedrijventerreinen Noordoost-Brabant (2012)

Het projectgebied is in de Verordening ruimte deels aangeduid als bestaand stedelijk gebied en deels als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0011.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart stedelijke ontwikkeling

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1 van de V.r.)

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, zoals hier aan de orde, moet bijdragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan dient daaromtrent een verantwoording te bevatten. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik omdat de locatie aansluit bij bestaand stedelijk gebied invulling geeft aan de nieuwe poortfunctie van Drunen en er nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt gedacht aan een rood/groen-verhouding van 50-50.

Regionale afstemming

In de Verordening ruimte is in artikel 37 het instrument van regionale ruimtelijke overleggen beschreven. Op basis van deze overleggen worden onder andere regionale agenda's voor werken opgesteld en afspraken gemaakt. Aangezien het een ontwikkeling betreft van meer dan 1 ha. dient er omtrent dit plan regionale afstemming plaats te vinden (art. 37 Verordening Ruimte). In de Regionale Agenda bedrijventerreinen Noordoost Brabant is het gebied Groenewoud III niet benoemd als nieuw bedrijventerrein. In de provinciale verordening is het gebied wel opgenomen als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Gezien de bijzondere functie van de Poort van Drunen en de beperkte omvang van het gebied, is het gebied niet in de regionale planning voor (regulier) bedrijventerrein opgenomen. Afstemming vindt plaats in het kader van dit bestemmingsplan.

De eerste stap in het kader van die afstemming is de aanbieding van een notitie en het concept voorontwerp bestemmingsplan aan de Werkgroep Werken van de Regio Noord-Oost geweest.

Afweging

Het college van B&W van Heusden is van mening dat het onderhavige plan inpasbaar is binnen het regionale afsprakenkader in de regio Noord-Oost. Weliswaar is hier sprake van een ontwikkeling van een nieuwe bedrijfslocatie, maar het karakter daarvan is zodanig beperkt dat er geen sprake is van een significante toevoeging aan de bestaande voorraad harde plancapaciteit. Niet alleen is het totale oppervlak van deze ontwikkeling zeer beperkt, maar er is vanwege de combinatie van groen en bebouwing tevens sprake van lage bebouwingspercentages (deels 15% en deels 50%), waardoor de plaatsingsruimte voor bedrijven beperkt van omvang blijft. Verder is het de verwachting dat de kleinschaligheid van de locatie en de verweving van groen en bebouwing op deze locatie dermate onderscheidend is dat de ontwikkeling gezien kan worden als een aanvulling op het bestaande aanbod die vooral aantrekkingskracht zal hebben op (hoogwaardige) bedrijvigheid die minder geneigd zal zijn zich te vestigen op een meer regulier kavel.

Stedelijke ontwikkeling in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling

In de Verordening ruimte, artikel 3.1 is aangegeven dat een bestemmingsplan, gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, moet zijn voorzien van een verantwoording, waaruit blijkt dat er geen mogelijkheden zijn om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren. In het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik. De stedelijke ontwikkeling moet aansluiten bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvinden in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing. Uit de verantwoording moet ook blijken dat de mogelijkheden ontbreken om een te ontwikkelen of uit te breiden bedrijventerrein of kantorenlocatie te situeren in bestaand stedelijk gebied van enige kern van de aangrenzende gemeenten binnen de provincie.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein maakt onderdeel uit van een grotere ontwikkeling: Poort van Heusden. Conform de Gebiedsvisie Poort van Heusden worden in het voormalige Land van Ooit en de directe omgeving een transferium, infrastructuur, een landgoederenzone, dagrecreatieve voorzieningen en bedrijven in het groen ontwikkeld. Belangrijk onderdeel in de ontwikkeling van de Poort van Heusden is het doortrekken van landschaps- en ecologische zones. Het gebied wordt ontwikkeld als samenhangend geheel met daarin een landgoed als centraal element. Daarnaast worden cultuurhistorische en landschappelijk waardevolle lijnen teruggebracht en/of versterkt. Het bedrijventerrein wordt aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Groenewoud II gerealiseerd. Dit is in lijn met de voorwaarden voor stedelijke ontwikkeling in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling.

Regels voor bedrijventerreinen

Het te ontwikkelen bedrijventerrein voldoet aan de regels uit de Verordening ruimte (artikel .4.4). Regionale afstemming vindt plaats in het kader van dit bestemmingsplan zoals ook vastgelegd is in de Verordening Ruimte. Het plan is op 17 december 2014 besproken in het Regionaal Ruimtelijk Overleg en akkoord bevonden.

Landschappelijke kwaliteit

Volgens de Verordening ruimte (artikel 2.2) moet een ruimtelijk plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, een verantwoording bevatten van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling moet eveneens rekening worden gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder ook de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen.

Op grond van de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant (2012) geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied dat de ontwikkelende partij een investering pleegt in landschappelijke kwaliteitsverbetering/landschappelijke inpassing ter hoogte van ten minste 20% van de waardevermeerdering. Deze kwaliteitsverbetering wordt binnen het plangebied geïnvesteerd. Dit komt tot uitdrukking in de aanleg van de groene zone om het bedrijventerrein. Door middel van parkmanagement wordt ervoor gezorgd dat deze groenzone zijn kwaliteit behoudt. Op de delen van het terrein die bestemd zijn voor bedrijven, is geborgd dat niet het gehele terrein bebouwd kan worden. Het bestaande groen blijft behouden en wordt waar mogelijk versterkt. De landschappelijke kwaliteitsverbetering wordt in combinatie met de aanleg van de groenstrook rond de bedrijven vorm en inhoud gegeven. Bij het tankstation is kwaliteitsverbetering geborgd door de aanleg van een groene haag tussen de weg en het tankstation. Deze haag zorgt voor een groene omkleding van het tankstation waardoor dit gebied met het voormalige parkeerterrein qua landschappelijke kwaliteit wordt versterkt.

In artikel 3.2 van de Verordening Ruimte is bepaald dat bij ontwikkelingen buiten het stedelijk gebied dit gepaard moet gaan met kwaliteitsverbetering. De regionale afspraken vereisen in dit soort gevallen een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tijdens de inzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan is een beplantingsplan met financiële onderbouwing daarvan opgesteld.

Het beplantingsplan is opgenomen in bijlage 3.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Heusden (2009)

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Uitbreiding bedrijven in parkachtige setting'. De Poort van Heusden biedt daarnaast ruimte aan een bovenregionale voorziening en transferium. De reeds aanwezige recreatiebedrijven, maar vooral ook de ontwikkelingspotentie van het gebied van het voormalige Land van Ooit (nu 'Poort van Heusden' geheten) en de perfecte bereikbaarheid, zijn mede bepalend voor deze ontwikkelingsrichting (bovenregionale voorzieningen en transferium).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0012.png"

Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisiekaart

Nota Brandstofverkooppunten (2010)

De gemeente Heusden heeft specifiek beleid vastgesteld voor brandstofverkooppunten (bvp's). Het college van de gemeente Heusden heeft op 14 december 2010 dit beleid vastgesteld. Met dit beleid kunnen aanvragen voor de vestiging van bvp's aan vastgesteld beleid worden getoetst. Tevens is in deze nota aandacht besteed aan de locatiecriteria en de inrichtingseisen voor bvp’s en alternatieve vormen van brandstof. Bij de ontwikkeling van nieuwe verkooppunten van brandstof dienen met name de (externe) veiligheid en alternatieve vormen van brandstof in acht te worden genomen.

In de nota zijn de volgende locatiecriteria opgenomen voor potentiële brandstofverkooppunten:

  • Conform het Sociaal-Economisch Plan van de gemeente Heusden dient stedelijke ontwikkeling, en daarmee ook de ontwikkeling van brandstofverkooppunten, bij voorkeur plaats te vinden in de rode zone, een brede strook aan weerszijden van de A59.
  • De 2 brandstofverkooppunten gelegen in Heesbeen en Oud-Heusden vormen hierop een uitzondering. Er is een duidelijke voorkeur voor ligging aan de rand van de bebouwde kom.
  • Het brandstofverkooppunt dient bij voorkeur te worden gesitueerd aan een, doorgaande, gebiedsontsluitingsweg.
  • Het brandstofverkooppunt dient zodanig te worden gesitueerd dat een logische en verkeersveilige aansluiting op de bestaande wegenstructuur is te realiseren.
  • Het brandstofverkooppunt dient voldoende opstelruimte te bezitten om geen wachtende auto’s op de aangrenzende weg te krijgen.
  • Het op- of afrijden van het brandstofverkooppunt moet op een veilige manier gebeuren en er mag geen sluiproute ontstaan.

Als een locatie ligt binnen de stedelijke zone langs de A59, conform het Sociaal-Economisch Plan (zoeklocatie), en niet negatief scoort op de locatiecriteria zoals omschreven in de locatiecriteria, dan dient als laatste stap bij de inrichting van de locatie rekening te worden gehouden met de volgende inrichtingseisen:

  • Buiten de winkeltijden zoals vastgesteld in de "winkelsluitingstijdenwet" moet minimaal 50% van debbruto omzet van de pompshop bestaan uit de verkoop van brandstoffen, smeermiddelen en aanverwante artikelen;
  • Verkoop van alcohol is niet toegestaan;
  • De oppervlakte van de pompshop mag maximaal 100 m2 bvo bedragen;
  • Het brandstofverkooppunt mag geen zitgelegenheid bieden voor de consumptie van ter plaatse gekochte producten.
  • Daarnaast dient er uiteraard te worden voldaan aan beoordelingscriteria zoals geformuleerd in het bouwbesluit, de vergunning milieubeheer, welstandscriteria, bestaande beleidsplannen en aanvullende wet- en regelgeving.

Locatie tankstation

Het tankstation past binnen de locatiecriteria voor potentiële brandstofverkooppunten. Het plangebied ligt binnen de zone direct naast de A59 en is gelegen aan een gebiedontsluitingsweg. Ook aan de eisen aan de verkeersafwikkeling (opstelplaatsen, aansluiting op wegenstructuur e.d.) op het terrein van het station zelf wordt voldaan. Voor wat betreft de toevoeging van een opstelpunt, de marktprognose en de locatie-eisen is sprake van (gedeeltelijke) afwijking die onderstaand gemotiveerd is.

Afwijking beleid

Het college wijkt op drie manieren af van het beleid:

  • De toevoeging van de opstelpunten overstijgt de geprojecteerde behoefte in de marktprognose.
  • De aanhangige functies zijn groter dan het beleid toestaat.

Van beleid mag afgeweken worden, mits gemotiveerd. Het college kan een ander besluit nemen, mits het past binnen de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Hieronder wordt toegelicht waarom het college afwijkt van het beleid.

Opstelpunten en marktprognose

Uit het onderzoek naar regionale behoefte (onderdeel van bijlage 2) blijkt direct dat de marktgegevens over vraag en aanbod, zoals die in de Nota brandstofverkooppunten staan, onvolledig en verouderd zijn. Het distributief planologisch onderzoek gebruikt meer input dan alleen de landelijke tool voor de berekening van aanbod en doorzet en voorziet daardoor in een meer complete en meer correcte afweging. De Nota brandstofverkooppunten stelt in haar beleidsuitgangspunten dat vraag en aanbod gelijk zijn en dat daarom een nieuw tankstation uitgesloten is. Nu met de aanvullende stukken aangetoond is dat de vraag het aanbod overstijgt, is aangetoond dat er sprake is van een regionale behoefte en dat afwijken van het beleid gelegitimeerd is.

Daarnaast geldt dat vóór de vaststelling van de Nota Brandstofverkooppunten de raad al besloot dat een tankstation ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is. In het bestemmingsplan Ei van Drunen is immers een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (vastgesteld 9 februari 2010). De beleidsnota is vastgesteld op 14 december 2010. De beleidsnota is daarmee een toetsingskader geworden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Nu afwijken van datzelfde beleid gezien het bovenstaande gelegitimeerd is, is eens te meer aangetoond dat de vestiging van een tankstation ruimtelijk aanvaardbaar is.

Aanhangige functies

De pompshop wijkt af van het beleid omdat de oppervlakte van de pompshop de 100 m2 overstijgt en de shop zitgelegenheid biedt voor consumptie ter plaatse. Het college is van mening dat door de locatie aan het Ei van Drunen een grotere pompshop met zitgelegenheid gerechtvaardigd is. Het Ei van Drunen is het infrastructureel knooppunt van de gemeente Heusden. Via deze ontsluiting gaat men via de Spoorlaan vervolgens naar Drunen of Nieuwkuijk. De aanhangige functies passen qua maat en schaal daarom meer bij een tankstation langs de snelweg, dan bij een regulier tankstation in een dorpskern, waarvoor het beleid in grote lijnen bedoeld is.

Ondanks de grotere afmeting van de shop en de beperkte zitgelegenheid is hier geen sprake van een op zichzelf staande winkel of horecagelegenheid. Beide functies zijn duidelijk ondergeschikt aan het tankstation. De zitgelegenheid voor het nuttigen van etenswaren is maar zeer klein. De pompshop valt niet te vergelijken met reguliere detailhandel.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en milieutechnische haalbaarheid

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In de Erfgoednota heeft de gemeente vastgelegd hoe het cultureel erfgoed behouden en versterkt kan worden. Cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd op de cultuurhistorische waardenkaart. Archeologie is vastgelegd via de 'archeologische verwachtingenkaart' en 'archeologische beleidsadvieskaart'. In het gemeentelijke archeologiebeleid is aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waarden en beleidskaart (2012) is het bos aangeduid als 'overig historisch groen'. Het bijbehorend beleidsadvies is als volgt: 'Op structuurniveau ontwikkelingen sturen, met oog voor plan in/-aanpassing'. Bij de verdere indeling van het bedrijventerrein dient hier rekening mee gehouden te worden.

De weg De Bosschen en de laan ten zuiden van het plangebied zijn benoemd als 'historische lijn' met een redelijk hoge waarde. Het bijbehorend beleidsadvies is als volgt: 'Opstellen van voorwaarden gericht op het benutten van patronen als basis voor ruimtelijke ontwikkelingen en recreatief gebruik.' De bestaande weg De Bosschen wordt gehandhaafd. Bij de verdere indeling en verkaveling van het bedrijventerrein dient rekening gehouden te worden met de historische lijnen. In het plangebied zijn verder geen monumenten of andere cultuurhistorische aanduidingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waarden- en beleidskaart (2012) en markering plangebied (blauw)

Archeologie

De gronden van het plangebied zijn op basis van de archeologische beleidsadvieskaart deels aangewezen als archeologisch waardevol gebied 3 met de waarde 'hoog' en deels als archeologievrij gebied. In de toelichting op de categorieën zijn de verschillende waarden vertaald naar beleid.

Archeologievrij gebied

Het betreft zones waar het bodemarchief als gevolg van recente bodemverstoringen geheel is verstoord of zones waar al definitief archeologisch onderzoek (opgraving) heeft plaatsgevonden. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is vrijgave voor andere ruimtelijke functies. Wel blijft de meldplicht volgens de Monumentenwet bestaan bij het aantreffen van toevalsvondsten. Het is dan ook van belang de uitvoerder van grondwerkzaamheden te attenderen op deze meldplicht.

Archeologisch waardevol gebied 3

Deze beleidscategorie omvat de categorie 'hoge archeologische verwachting' van de archeologische verwachtingenkaart. Het betreft (landschappelijk) zones met naar verwachting een hoge dichtheid aan archeologische sporen, mede naar aanleiding van de inventarisatie van cultuurhistorische objecten en structuren. Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Indien deze waarden wel aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad is er geen belemmering.

Indien een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken geen grotere oppervlakte heeft dan 500 m2 en de bodem tot maximaal 50 cm onder maaiveld wordt geroerd, dan is geen nader onderzoek nodig. Dit geldt ook indien het gebouw of bouwwerk op een bestaande fundering wordt gerealiseerd en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0014.png"
Figuur 4.2 Fragment Archeologische beleidsadvieskaart' (2011) met aanduiding 'plangebied'

Conclusie

De gronden aangewezen met de kwalificatie 'Archeologisch waardevol gebied' worden voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Aangezien de gronden niet geroerd gaan worden (grond onder en ten westen van De Bosschen) vormt het aspect archeologie hier geen belemmering.

Het tankstation kent een kleinere oppervlakte dan 500 m2 waardoor op basis van de oppervlakte geen nader onderzoek nodig is. De grond ter plaatse wordt opgehoogd waardoor er geen graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm van het maaiveld plaatsvinden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Tankstation Ei van Drunen

Gelet op de functiewijziging is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Voor deze locatie (en enkele andere locaties) is in 2010 door Tritium in opdracht van de gemeente Heusden een verkennend bodemonderzoek opgesteld. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 4. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geen beperkingen oplevert ten aanzien van het gebruik. Bij hergebruik van het puin en/of grond op locatie is het niet noodzakelijk een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren. Wel wordt geadviseerd het puin, in verband met de mogelijke realisatie van een tankstation op de locatie, conform het Besluit bodemkwaliteit te onderzoeken. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond en/of puin zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die over het algemeen een aanzienlijk grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Bedrijventerrein

Gezien de functiewijziging naar bedrijventerrein is formeel een bodemonderzoek noodzakelijk. Door Tritium Advies is op 17 december 2008 in opdracht van de gemeente Heusden een verkennend bodemonderzoek verricht naar de bodemgesteldheid in het kader van de bestemmingswijziging en reconstructie van het gebied. Dit bodemonderzoek is reeds ouder dan 5 jaar, maar gezien het feit dat deze termijn nog maar net overschreden is en de activiteiten niet gewijzigd zijn nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden volstaat dit onderzoek. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er een matige tot sterke verontreiniging in het grondwater aanwezig is. Dit betreft een verontreiniging die geen belemmering vormt voor de bestemmingswijziging, maar waar wel rekening mee gehouden dient te worden in het kader van de ontwikkeling. Zo worden de infiltratiemogelijkheden ter plaatse negatief beïnvloed ten gevolge van de verontreiniging.

Ter plaatse van de (puin)verharding zijn lichte verontreinigingen waargenomen van zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's), polybifenylen en minerale oliën. Deze verontreinigingen zijn dermate gering dat deze geen belemmering vormen voor de ontwikkeling.

De matige loodverontreiniging ter plaatse van De Bosschen 2-2a vormt echter wel een belemmering voor de ontwikkeling. Voor deze locatie wordt een nader onderzoek naar de matige verontreiniging met lood noodzakelijk geacht.

Het is aan te raden om tijdens dit nadere onderzoek tevens de waterbodem van de huidige poel te beschouwen. Deze bevat mogelijk vervuild slib.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het tankstation en het bedrijventerrein. Voor de locatie De Bosschen 2-2a is nader onderzoek noodzakelijk. .

4.3 Ecologie

In het bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft –  moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

De locatie bestaat uit bos, akker, een poel en bebouwing.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een bedrijventerrein in een bosachtige setting. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • dempen poel;
  • slopen bebouwing
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is provinciaal uitgewerkt in Structuurvisie en verordening.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkeling dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • 1. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • 2. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • 3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek. Deze gebieden liggen respectievelijk op 3,2 en 1,6 km afstand. Het Natura 2000-gebied Langstraat ligt op meer dan 8,5 km naar het westen.

Het Vlijmens Ven, de Moerputten en het Bossche Broek vormen samen één gebied ten zuidwesten van 's-Hertogenbosch. Hier gaat het beekdal van de Dommel over in het laagveengebied van de 'Naad van Brabant'. Door de ligging in deze overgangszone zijn in het gebied basenminnende water-, moeras- en graslandvegetaties aanwezig. Het Vlijmens Ven is een kwelgebied waar kranswiervegetaties worden aangetroffen in sloten. De Moerputten is een natuurreservaat met een groot areaal aan blauwgrasland en elzenbroekbos. Het Bossche Broek is een moerassig gebied in de benedenloop van de Dommel, waar blauwgraslanden aanwezig zijn.

De Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen is een Habitatrichtlijngebied. De Loonse en Drunense Duinen zijn onderdeel van een dekzandrug ten zuidoosten van Waalwijk met een van de grootste levende stuifzanden in Europa. Aan de zuidzijde gaat dit droge en voedselarme gebied via een fraaie gradiënt over naar De Brand, een laaggelegen, nat en voedselrijk beekdal met moerasbegroeiingen en bossen. Enkele kilometers verderop liggen De Leemkuilen, een complex van tichelgaten met begroeiingen van zwak gebufferd water. De Brand en De Leemkuilen zijn rijk aan amfibieën, waaronder kamsalamander en boomkikker.

De Langstraat bij Sprang-Capelle bestaat uit een aantal natuurterreinen (het Labbegat, de Dullaert, de Dulver en de Hoven) op de grens van de zandgronden, het rivierengebied en zeekleigronden. Er zijn gradiënten aanwezig van zand naar veen, van basenarme lokale kwel naar basenrijke regionale kwel. Het gebied is een ontgonnen laagveenvlakte en een restant van een oud slagenlandschap met zeer lange en smalle graslanden begrensd door elzenhagen. Het gebied bestaat uit sloten, trilvenen, schrale, soortenrijke graslanden, zeggenmoerassen en plaatselijk vochtige heide. In petgaten komen uiteenlopende verlandingsstadia voor. Daarnaast traden in het verleden inundaties op, waardoor nu nog wielen aanwezig zijn in het gebied. In Dulver ligt een eendenkooi.

Het voormalige Land van Ooit, ten oosten van het plangebied, maakt wel deel uit van de EHS en heeft het beheertype, vochtig bos met productie (N16.02).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0015.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (oranje) t.o.v. Natura 2000-gebieden (geel)

De ontwikkeling is gelegen buiten Natura 2000 en EHS. Directe effecten als areaalverlies en versnippering treden niet op. De ontwikkeling in het plangebied leidt op deze afstand ook niet tot verstoring of verandering van de waterhuishouding van de Natura 2000-gebieden. Doordat buiten het broedseizoen gewerkt moet worden, worden broedende vogels in de EHS ook niet verstoord. Het bedrijventerrein wordt zeer kleinschalig van aard en wordt voor een deel met kantoren ingevuld. De maximale milieucategorie is 3.2, waardoor industriële uitstoot niet aan de orde is. De ontwikkeling genereert 739 mvt/etmaal. Aangenomen wordt dat 30% van het verkeer richting Drunen, Nieuwkuijk en de N267 afwikkelt, 35% van het verkeer gaat via de A59 richting het westen en eveneens 35% gaat over de A59 naar het oosten. Het verkeer gaat op de A59 vrij snel op in het bestaande verkeersbeeld. Omdat de Natura 2000-gebieden ook pas op een afstand van meer dan 3 km in de buurt van de A59 liggen, wordt een toename van de stikstofdepositie uitgesloten. Verzuring/vermesting treedt dan ook niet op.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl) en een onderzoek naar vissen en vleermuizen dat in 2008 in het kader van Het Ei van Drunen is uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 5.

Vaatplanten

De randen van het gebied bieden mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Zwaar beschermde soorten worden hier niet verwacht.

Vogels

In het bos komen naar verwachting veel vogels voor, zoals kraai, grote bonte specht, boomkruiper, groene specht, boomklever en buizerd.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, konijn, ree en de matig beschermde eekhoorn. Aan de westzijde van het bos zijn in 2008 paarplaatsen van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Ook zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen, rosse vleermuizen, laatvliegers en ruige dwergvleermuizen waargenomen. De doorgaande groenstructuur aan de zuidzijde van het plangebied vormt een vliegroute voor gewone dwergvleermuizen en watervleermuizen. Omdat het onderzoek bijna 6 jaar oud is, kan de situatie in het plangebied ondertussen veranderd zijn (functies kunnen ontstaan of verdwijnen).

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen mogelijk gebruikmaken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de poel. Gezien de aanwezige biotopen kunnen hier ook zwaarder beschermde soorten als rugstreeppad en poelkikker voorkomen.

Vissen

In 2008 is de poel in het plangebied niet onderzocht. Vanwege de geïsoleerde ligging is de kans op het aantreffen van beschermde soorten niet groot. In het onderzoek van 2008 zijn in een watergang ten noordoosten van het plangebied ook geen beschermde vissen waargenomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge en/of andere eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis

mol, egel, ree, konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     eekhoorn   ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad, poelkikker  
ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   buizerd   ja  
    categorie 5   boomkruiper, boomklever, groene specht, grote bonte specht   ja  

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een bedrijventerrein in een bosachtige setting. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Nader onderzoek naar vogels met vaste verblijfplaatsen is noodzakelijk. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Tevens is nader onderzoek nodig naar de zwaar beschermde amfibieën en vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen, primair foerageergebied of een vaste vliegroute aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Aanvullend ecologisch onderzoek

Op basis van de aanbevelingen voor vervolgonderzoek is door Econsultancy een aanvullend ecologisch onderzoek verricht (zie bijlage 6). Op basis van het aanvullend veldonderzoek is beoordeeld of bij de uitvoering van geplande werkzaamheden sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet.

Met betrekking tot de kap van het bosperceel is er sprake van overtreding van de Flora- en faunawet voor het verstoren van een kraamverblijfplaats van de rosse vleermuis. Daarnaast is er met betrekking tot de sloop van de woning aan De Bosschen 2 sprake van de Flora- en faunawet voor het verstoren van een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis.

Ten behoeve van de kap en de sloop dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, voor het vernietigen van een vaste rust- en verblijfplaats. Daarnaast zal door het treffen van maatregelen de functionaliteit van de verblijfplaatsen behouden moeten blijven en schade aan individuen moeten worden voorkomen. De maatregelen dienen ter onderbouwing van de ontheffingsaanvraag te worden vastgelegd in een ecologisch projectplan. Verder kunnen overtredingen ten aanzien van broedvogels in dit geval worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder is te allen tijde de algemene zorgplicht van kracht.

Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag wordt een mitigatieplan opgesteld voor vleermuizen. De voorgestelde maatregelen uit het mitigatieplan zullen worden uitgevoerd zodat de ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet verleend kan worden.

Conclusie

De realisatie van het bedrijventerrein leidt niet tot significant negatieve effecten in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden of de EHS. Op basis van het uitgevoerde aanvullende onderzoek wordt een mitigatieplan opgesteld voor de ontheffingsaanvraag. Na het uitvoeren van deze maatregelen kan de ontheffing verleend worden. Het aspect ecologie staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee is bereikt dat deze ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met duurzaam waterbeheer. De ontwikkeling ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De reactie en de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het ontwikkelingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2012) staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van Waterschap Aa en Maas. Klimaat en maatschappij veranderen momenteel snel. Om in het beheersgebied van het Waterschap ook over vijftig jaar nog steeds comfortabel te kunnen wonen, werken en recreëren moet de komende jaren veel aan het watersysteem gebeuren. De missie van het Waterschap hierbij is: het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met een open oog voor economische aspecten.

De maatschappelijke doelstellingen voor water, namelijk veilig en bewoonbaar beheergebied, voldoende water, schoon water en natuurlijk en recreatief water, worden gerealiseerd. Samen met gemeenten, provincie en Rijk is bepaald welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de gemeenschappelijke ambities waar te maken. Het Waterschap richt zich op meerlaagse veiligheid: meer aandacht voor beperking van gevolgen van overstromingen door duurzame ruimtelijke planning en betere organisatorische voorbereiding op een ramp. Preventie van overstromingen blijft echter voorop staan. Knelpunten in het watersysteem worden aangepakt en samen met gemeenten wordt gewerkt aan het voorkomen van wateroverlast in het stedelijk gebied. Belangrijk uitgangspunt is dat het vasthouden, bergen en afvoeren van water verstandig wordt toegepast. Samenvallen van de afvoerpieken van de Aa, de Dommel en de Maas dient te worden voorkomen. Waterbergingsgebieden worden aangelegd en vooral de wateroverlast in het stedelijk gebied wordt opgelost. Hiermee wordt kans op aanzienlijke schade verkleind. In het landelijk gebied wordt lokaal maatwerk uitgevoerd. Daarnaast wordt er gezorgd voor water op het gewenste peil voor de functies landbouw, natuur en wonen, er wordt prioriteit gegeven aan het wegwerken van achterstanden in onderhoud (baggeren, kunstwerken). Tevens wordt het beheersinstrumentarium geactualiseerd. Om verdroging en droogteschade te voorkomen, wordt het water zoveel mogelijk vastgehouden in het gebied. Door afvalwater te zuiveren, het reguleren van lozingen en het stimuleren van goed gedrag, wordt bijgedragen aan schoon oppervlaktewater.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Heusden en haar waterpartners (Waterschappen Aa en Maas en De Dommel, provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water) hebben een integraal waterplan opgesteld. De aanleiding hiervoor was een omslag in het denken en beleid rond water gedurende de afgelopen jaren: in plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem (duurzaamheidprincipe). Om aan te kunnen geven hoe de gemeente omgaat met water, zijn in het waterplan zeven waterdoelen geformuleerd:

  • 1. een veerkrachtig en duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • 2. een optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • 3. een effectieve waterorganisatie;
  • 4. een veilig en gezond watersysteem;
  • 5. optimale recreatiemogelijkheden en een juiste educatie;
  • 6. water als ordenend principe;
  • 7. een maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en watercommunicatie.

Deze doelstellingen zijn uitgewerkt als gebied specifieke streefbeelden voor stedelijk-, landelijk-, en natuurlijk gebied. Het waterplan is een 'parapluplan' voor andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en (beleid)uitgangspunten voor projecten binnen de gemeente Heusden.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Op 15 mei 2012 is het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) voor de gemeente Heusden opgesteld voor het jaar 2012-2016. Een GRP is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. Om water op straat te voorkomen in de gebieden waar wateroverlast wordt ervaren, zijn korte termijn maatregelen benoemd die de wateroverlast grotendeels terugdringen. Door de afvoercapaciteit van de riolering te vergroten, zal het oppervlaktewater echter nog intensiever belast worden met afvoer vanuit het stedelijk gebied. Een duurzame lange termijn oplossing is het afkoppelen van verhard oppervlak en het water bergen in de daarvoor geschikte locaties net buiten de kern. Hiertoe is een kaart opgesteld met zoekgebieden voor waterberging. Bij het afkoppelen van hemelwater wordt in beginsel gestart met de verharde gebieden die het verst van de overstorten zijn gelegen, zodat het afkoppelen direct effect heeft op het hele rioleringsgebied.

Bij het afkoppelen van hemelwater worden de volgende afwegingsstappen doorlopen:

  • hergebruik;
  • infiltratie;
  • berging en afvoer.

Deze opsomming staat bekend als het “niet-afwentelen”-principe. Wanneer infiltreren om redenen van de bodemverontreiniging niet mogelijk is, wordt gezocht naar een infiltratie en/of bergingsvoorziening buiten het plangebied alvorens direct richting oppervlaktewater te lozen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied in het noorden (locatie tankstation) bestaat uit een parkeerplaats verhard met puinverharding. Het perceel waar de bedrijven gerealiseerd kunnen worden bestaat uit een afwisseling van bos, tuin (woningen aan De Bosschen) en open veld.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 en de 0,8 m onder het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 0,8 m onder het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolsysteem.

Toekomstige situatie

Algemeen

Tankstation

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 0,75 ha voor het tankstation. Voor deze ontwikkeling is een aparte RO-procedure gevolgd. In de voor dit project opgestelde ruimtelijke onderbouwing is gesteld dat: 'ten gevolge van de ontwikkeling het verhard oppervlak zal toenemen met 5.524 m². Conform de HNO-tool van het waterschap zorgt dit voor een te bergen/te lozen hoeveelheid van 269 m³ water. Voor de waterberging worden infiltratiekratten toegepast waardoor het hemelwater kan infiltreren in de bodem.

Bedrijventerrein

Het bestemmingsplan voorziet in 2,44 ha bruto bedrijventerrein (exclusief het tankstation). Per deelgebied mag maximaal vastgesteld oppervlak bebouwd en verhard worden. Dit is zo vastgelegd in de bestemmingsplanregels. De maximum percentages bebouwing en verharding zijn opgenomen in onderstaande tabel:

Tabel 4.2 Verharde oppervlaktes deelgebieden

deelgebied   oppervlakte totaal   bebouwings- percentage   bebouwings- oppervlakte   percentage verharding   overige verharding   Totale verharding  
BT-Noord   6.555   50%   3.277,50   25%   1.638,75   4.916,25  
BT-Bos-Noord   5.124   15%   768,60   15%   768,60   1537,20  
BT-Zuid   4.410   50%   2.205,00   25%   1.102,50   3307,50  
BT-Bos-Zuid   7.648   15%   1.147,20   15%   1.147,20   2294,40  
Totaal   23.737     7.398,30     4.657,05   12.055,35  

In totaal kan de verharding vanwege de ontwikkeling van het bedrijventerrein met 12.055,35 m2 toenemen. Naast de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt er tevens een ontsluitingsweg aangelegd (verlengde Christiaan Huygensweg). Hiervoor wordt onder andere de aanwezige waterpoel van 319 m2 gedempt. De weg zorgt voor een toename van 1.647 m2 verharding (dit is verminderd met een deel van de oppervlakte van de waterpoel). Voor de weg en de waterpoel dient in totaal dus 1.966 m2 water gecompenseerd te worden.

Dit geeft een totaal van 12.055,35 m2 + 319 m2 + 1.647 m2 = 14.021,35 m2 verhard oppervlak.

Het Waterschap Aa en Maas hanteert bij het berekenen van de hoeveelheid watercompensatie de HNO-tool. Met behulp van de HNO-tool kan de te bergen hoeveelheid water berekend worden die ter compensatie geldt voor de toename in verharding. In bijlage 7 is de voor dit project ingevulde HNO-tool opgenomen. Hieruit volgt dat ten gevolge van de ontwikkeling van het gehele terrein 713 m3 water gecompenseerd dient te worden indien er sprake is van bovengrondse waterberging (oppervlaktewater) en 970 m³ waterberging gerealiseerd dient te worden voor het gehele bedrijventerrein indien er sprake is van ondergrondse berging door middel van infiltratiekratten. Het verschil heeft te maken met de maatgevende bui van respectievelijk T=10+10% en T=100+10%.

De watercompensatie kan op het eigen perceel vormgegeven worden. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen zoals sedumdaken, grindkoffers. Dit zorgt ervoor dat er minder water in het gebied geborgd hoeft te worden en er minder bomen gekapt hoeven te worden. Het is tevens mogelijk om de waterberging voor meerdere percelen te combineren. Een collectieve watervoorziening kan gerealiseerd worden als onderdeel van het parkmanagement. De inpassing van het water in het gebied is een versterking van de landschappelijke kwaliteit. Het groenblauwe casco van het gebied wordt hiermee versterkt terwijl de waterhuishouding op orde is. In de bestemmingsplanregeling zijn de te bergen wateropgave voor het tankstation en het bedrijventerrein opgenomen. Daarmee wordt voldaan de watercompensatie-eis van het waterschap.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Het tankstation wordt tevens voorzien van een vloeistofdichte vloer, op deze wijze vormt de activiteit geen bedreiging voor de bodem.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. (Vuil)water van de vloeistofdichte vloer, wasplaats, toiletten, keuken en overig vuilwater aansluiten op vuilwaterriool. Het hemelwater wordt opgevangen en geborgd op eigen terrein.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' waar in bijlage 8 van de toelichting nader op wordt in gegaan.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied wordt ter plaatse van de huidige functie bos en wonen de functie bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Ten gevolge van deze functiewijziging is een milieuzonering opgesteld. De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (uitgedrukt in milieucategorieën) is gebaseerd op de afstand tot de bestaande burgerwoningen om het plangebied en op de afstand tot bestaande bedrijfswoningen. In het kader van de uitstraling en het type bedrijventerrein is gekozen om maximaal milieucategorie 3.2 toe te passen.

Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste twee hogere categorieën dan de algemeen toelaatbare categorieën toe te staan, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare milieucategorieën.

Conclusie

In dit bestemmingsplan is aan de hand van de uitgewerkte milieuzonering, die is vertaald in een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Tevens is daarmee bereikt dat toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Bedrijven kunnen zich alleen vestigen in het plangebied wanneer zij vallen binnen de algemeen toelaatbare categorieën, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Inrichtingen

Aan de noordzijde van de Spoorlaan wordt in het plangebied een lpg-tankstation middels een aparte omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakt. De aanvraag is medio 2014 in procedure gebracht. Het betreft een Bevi-inrichting, omdat ter plaatse lpg wordt verkocht. Zowel de PR-contour als het invloedsgebied ten gevolge van dit tankstation vallen binnen het plangebied. Omdat het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van het aantal personen binnen het invloedsgebied, is een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld door Arcadis (d.d. 14-3-2014 kenmerk B02012.000389.0200). Deze risicoanalyse is opgenomen in bijlage 9. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat binnen de PR-contour (PR 10-6) geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn, of worden voorzien. Het PR vormt dan ook geen belemmering.

Er is in de huidige situatie geen sprake van een GR, omdat er geen scenario bestaat waarbij 10 personen of meer om het leven zouden kunnen komen. Ten gevolge van de invulling van het bestemmingsplan zullen er wel meer personen binnen het invloedsgebied aanwezig kunnen zijn. Daardoor ontstaat wel een scenario waarbij 10 of meer personen kunnen overlijden ten gevolge van een incident met het lpg-tankstation. Daarom is in de toekomstige situatie, waarbij het bedrijventerrein gerealiseerd wordt, sprake van een GR. Dit GR is echter zeer laag, en ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Het GR is weergegeven in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0016.png"

Figuur 4.4 Groepsrisico ten gevolge van het lpg-tankstation

Omdat het GR toeneemt door de ontwikkeling van Groenewoud III, is een verantwoording van het GR verplicht. Omdat het GR erg laag is, en minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt kan met een beperkte verantwoording van het GR worden volstaan.

Hogedruk aardgasleiding

Ten noorden en oosten van het plangebied zijn aardgastransportleidingen aanwezig. Het gaat om de hogedruk aardgasleiding Z-517-12 en Z-517-17. De leidingen liggen buiten het plangebied. De belemmeringenstrook van aardgasleiding Z-517-12 valt gedeeltelijk binnen het plangebied. De belemmeringenstrook is met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' op de verbeelding opgenomen.

Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 100 m aan weerszijden van de leiding. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze hogedruk aardgasleiding. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een lpg-tankstation en een bedrijventerrein..

Als gevolg van de ontwikkeling is er sprake van een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen. Ten gevolge van deze ontwikkeling is een risicoberekening uitgevoerd voor de toekomstige situatie. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 10.

Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6-contouren niet buiten de leidingen zijn gelegen. Het berekende GR is maximaal 7,85*10-3. Het GR neemt niet toe ten gevolge van de ontwikkeling. Het GR blijft zowel in de huidige situatie als in de situatie na de ontwikkeling ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Door de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van het GR van de hoofdtransportaardgasleiding is een verantwoording van het GR noodzakelijk. Bij deze verantwoording is aandacht besteed aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt hierover advies gevraagd aan de brandweer. Mede op basis van dit advies wordt de verantwoording opgesteld.

Rijksweg A59

Ten noorden van het plangebied is de rijksweg A59 aanwezig. Over deze route worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Ten gevolge van dit transport beschikt de weg over een invloedsgebied van circa 350 m. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Gezien het feit dat de ontwikkeling voorziet in de verhoging van de personendichtheid, is een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld ten behoeve van de rijksweg A59. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 11. Uit dit rapport blijkt dat de PR 10-6-contour ten gevolge van de rijksweg A59 op maximaal 0 m van de rijksweg is gelegen. De afstand van de ontwikkeling tot aan de rijksweg bedraagt circa 50 m. Het PR vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Het GR ten gevolge van de rijksweg bedraagt in de huidige situatie maximaal 0,027 maal de oriëntatiewaarde. Dit GR neemt niet toe ten gevolge van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groenewoud III.

Daarmee is de ontwikkeling niet significant van invloed op de hoogte van het GR ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg. Het GR is en blijft kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Conform de Ciruculaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is een verantwoording van het GR is niet noodzakelijk indien het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en niet toeneemt ten gevolge van de ontwikkeling.

Verantwoording Groepsrisico

Effectscenario

Met betrekking tot het op- en overslaan van brandbare gassen zoals LPG of propaan is een incident mogelijk met een tank(wagen) met LPG met als gevolg het voltrekken van een BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion). In het meest geloofwaardige scenario scheurt de tank waardoor het tot vloeistof verdichte gas (LPG) expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt (koude BLEVE). Dit kan worden gevolgd door een wolkbrand of een explosiescenario waarvan de effecten overeenkomen met de drukgolf van de koude BLEVE. De bijbehorende 1% letaliteiteffectafstand bedraagt 70 m. Dat betekent dat buiten deze afstand geen sprake is van letale effecten als gevolg van een BLEVE. Voor het deel van het plangebied dat is gelegen binnen de zone van 70 m van de inrichting (gemeten vanaf de rand van het vulpunt) waar sprake is van de aanwezigheid van personen, geldt dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de risico's en effecten te beperken. Tevens moeten de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid worden beschouwd.

Met betrekking tot de hogedruk aardgastransportleiding (8 inch, 40 bar) is een incident mogelijk door een leidingbreuk. Dit heeft een ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. De bijbehorende 1% letaliteitsafstand bedraagt 100 m. Dat betekent dat buiten deze afstand geen sprake is van letale effecten als gevolg van de hogedruk aardgasleiding.

Maatregelen ter beperking van risico's

Het LPG-tankstation maakt onderdeel uit van de ontwikkeling. Het is daarom dan ook niet realistisch om de doorzet voor het LPG-tankstation te reduceren. Voor de hogedruk aardgasleidingen kan gesteld worden dat de doorzet noodzakelijk is om aan de regionale gasbehoeft te kunnen voldoen. Bronmaatregelen ter beperking van de risico's zijn dan ook niet realiseerbaar. Omdat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt, is daar op grond van het beleid ook geen aanleiding toe. Het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen.

Maatregelen ter beperking van effecten

Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten in geval van een calamiteit te beperken. Voor het meest geloofwaardige scenario geldt dat deze maatregelen erop gericht moeten zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. De volgende maatregelen worden door de brandweer geadviseerd.

Maatregelen met betrekking tot de omgeving:

  • zoveel mogelijk bedrijven van de risicobronnen af te situeren;
  • voorkomen van obstakels in vluchtroute (doodlopende straat, hekwerk, sloot en dergelijke);
  • vluchtroute loodrecht op meest voorkomende windrichting.

Maatregelen op gebouwniveau:

  • preventief lekwerende middelen gebouw (deur/raamstrips);
  • centrale afsluitbaarheid ventilatiesystemen;
  • verminderen aantal (te openen) ramen aan de zijde risicobron;
  • geautomatiseerde afsluiting van ramen en deuren.

Maatregelen met betrekking tot handelingsperspectief:

  • repressief lekwerende middelen (plastic, tape, natte handdoeken);
  • centraal omroepsysteem niet zijnde woongebouwen;
  • ontruimingsalarminstallatie.

De uitvoering van bovengenoemde, aanvullende, bouwkundige maatregelen kan niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van de omgevingsvergunning en moeten in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer worden verwerkt in het ontwerp van de gebouwen en de vergunningaanvraag.

Beschouwing van zelfredzaamheid

In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).

Er kan wel specifiek aandacht worden besteed aan risicocommunicatie met de bedrijven die (deels) binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de weg zijn gelegen. De op te richten parkmanagement organisatie kan daarbij een rol spelen. Het gaat om voorlichting over het opstellen van een ontruimingsplan, adviseren over de oprichting van een BHV-organisatie en wellicht het gebruiken van SMS-alerts.

Conclusie

Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.7 Verkeer

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de nieuwe infrastructuur rondom de aansluiting 42 op de A59. Het bestaande Ei van Drunen (aansluiting 42) is voorzien van een zuidelijke tak die door middel van twee rotondes aansluit op de Spoorlaan. Hierdoor is een nieuwe aansluiting Drunen op de A59 gerealiseerd, die de bestaande aansluiting 41 vervangt. Deze aansluiting is inmiddels opgeheven. Onderhavige ontwikkeling wordt ontsloten op de rotonde die directe aansluiting geeft op het Ei van Drunen, de A59 (Waalwijk - 's-Hertogenbosch) en de N267 richting Heusden. De externe ontsluiting van het plangebied is hierdoor optimaal. De interne ontsluiting wordt vormgegeven door een nieuw te realiseren wegvak, dat in het verlengde van de bestaande Christiaan Huygensweg doorloopt naar de nieuwe rotonde die aansluiting biedt richting de A59. De bedrijfsontsluitingen vinden op dit wegvak plaats. In onderstaande figuur is de verkeersstructuur in en rondom het plangebied schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0017.png"

Figuur 4.5 Ontsluiting plangebied

De Spoorlaan is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom en heeft een maximumsnelheid van 70 km/h. Het wegvak tussen de beide rotondes heeft een maximumsnelheid van 50 km/h. De wegen op het bedrijventerrein hebben eveneens een maximumsnelheid van 50 km/h, maar geen functie voor doorgaand verkeer. Deze wegen zijn ingericht op het ontsluiten van de aanliggende bedrijven. De verlengde Christiaan Huygensweg krijgt een maximumsnelheid van 50 km/h.

De verkeersintensiteiten op de Spoorlaan en de aansluiting naar de A59 zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente. In tabel 4.3 zijn deze intensiteiten weergegeven. Het betreft prognoses voor het jaar 2020. In deze prognoses is rekening gehouden met de nieuwe aansluitingenstructuur op de A59. Voor het bestemmingsplan geldt een planhorizon van 10 jaar waardoor de verkeersgegevens voor 2024 inzichtelijk gemaakt moeten worden. Aangezien het verkeersmodel rekening houdt met autonome groei, autonome ontwikkelingen en de nieuwe ontsluitingsstructuur zal de autonome groei tussen 2020 en 2024 beperkt zijn. Er wordt ervan uitgegaan dat de verkeerscijfers voor 2024 nauwelijks afwijken van de prognoses voor 2020.

Tabel 4.3 Verkeersintensiteiten omliggende wegen

mvt/etmaal   2020 / 2024  
Spoorlaan    
ten westen van rotonde   10.000  
ten oosten van rotonde   4.000  
af-/oprit Ei van Drunen   13.000  

Verkeersgeneratie ontwikkeling

Ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling dient de verkeersafwikkeling op het omliggend wegennet gewaarborgd te zijn. Om hier inzicht in te bieden, dient de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling in beeld te worden gebracht. Het bestemmingsplan voorziet in 1,48 ha netto bedrijventerrein, waarvan 7.405 m2 uitgeefbaar terrein. Op grond van publicatie 317 (CROW 2012) blijkt dat de verkeersgeneratie van een bedrijventerrein maximaal 208 mvt/ha per gemiddelde weekdag bedraagt. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden bedrijfsgebonden kantoren te realiseren, waarbij uit wordt gegaan van 30% van het uitgeefbaar terrein in maximaal twee lagen. Voor kantoren zonder baliefunctie geldt een verkeersgeneratie van 9,6 mvt/100 m2 per gemiddelde weekdag (uitgaande van een weinig stedelijke gemeente). De berekening van de verkeersgeneratie is weergegeven in tabel 4.4. Daarin is tevens de verkeersgeneratie voor een gemiddelde werkdag weergegeven.

Tabel 4.4 Berekening verkeersgeneratie

  oppervlakte   kencijfer   verkeersgeneratie weekdag   omrekenfactor weekdag-werkdag   verkeersgeneratie werkdag  
bedrijven   1,48 ha   208 mvt/netto ha   308   1,33   410  
kantoren   4.448 m2   9,6 mvt/100 m2 bvo   427   1,33   568  
totaal       735     978  

De hoeveelheid vrachtverkeer is eveneens vanuit de CROW-kencijfers berekend en bedraagt voor bedrijven 16,3% en voor kantoren 0,9%. Het aandeel vrachtverkeer komt daarmee uit op 50 voor bedrijven en 4 voor kantoren voor een gemiddelde weekdag en is derhalve 7,4% van de totale verkeersgeneratie.

Het verkeer verspreidt zich over het omliggend wegennet. Een groot deel van het verkeer zal direct naar de A59/N267 afwikkelen. Daarnaast zal een klein deel van het verkeer zich via het onderliggend wegennet naar Drunen en Nieuwkuijk afwikkelen. Er wordt uitgegaan van de volgende verkeersverdeling:

  • 10% wikkelt af via de Christiaan Huygensweg, Simon Stevinlaan en Spoorlaan naar Drunen;
  • 10% wikkelt af via de nieuwe rotondes en de Spoorlaan naar Nieuwkuijk;
  • 10% wikkelt af via het Ei van Drunen naar de N267;
  • 35% wikkelt af via het Ei van Drunen naar de A59 richting Waalwijk;
  • 35% wikkelt af via het Ei van Drunen naar de A59 richting 's-Hertogenbosch.

De verkeersintensiteiten op de af-/oprit naar het Ei van Drunen en de Spoorlaan zijn op basis van bovenstaande verdeling opgehoogd. Dit is een worstcasebenadering, omdat (een deel van) de nieuwe ontwikkelingen reeds in het verkeersmodel is meegenomen. Tevens is rekening gehouden met de ontwikkeling van een tankstation langs de Spoorlaan. In tabel 4.5 zijn de verkeersintensiteiten weergegeven.

Tabel 4.5 Verkeersintensiteiten inclusief ontwikkeling (afgerond op 100-tallen)

mvt/etmaal   2024 excl. ontwikkeling   2024 incl. tankstation   toename ontwikkeling   2024 incl. ontwikkeling  
Spoorlaan          
ten westen van rotonde   10.000   10.600   100   10.700  
ten oosten van rotonde   4.000   4.400   100   4.500  
af-/oprit Ei van Drunen   13.000   14.000   783   14.800  
Verlengde C. Huygensweg   3.000   -   978   4.000  

Langzaam verkeer

De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is relatief beperkt. Op de Spoorlaan neemt de intensiteit toe met circa 1% ten opzichte van de situatie in 2024 inclusief ontwikkeling van het tankstation. In de ruimtelijke onderbouwing voor het tankstation is aangegeven dat een goede verkeersafwikkeling op de Spoorlaan is gewaarborgd. Aangezien de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling beperkt is, leidt dit niet tot significante effecten in de verkeersafwikkeling. De af-/oprit naar het Ei van Drunen krijgt circa 800 mvt/etmaal extra te verwerken. De rotonde die aansluiting biedt tot de af-/oprit is reeds uitgevoerd als turborotonde met een ruime afwikkelingscapaciteit. Bij het ontwerp van deze rotonde is eveneens rekening gehouden met het realiseren van de aansluiting naar het plangebied (verlengde Christiaan Huygensweg). De verkeerstoename van de ontwikkeling kan daarom ruimschoots op de rotonde worden afgewikkeld. Er is sprake van een goede verkeersafwikkeling.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling kan bepaald worden op basis van CROW-kencijfers (publicatie 317). Altijd dient voldoende parkeerruimte beschikbaar te zijn op eigen terrein, waarbij ook rekening gehouden moet worden met het parkeren voor grote voertuigen. In onderstaande tabel zijn de relevante parkeerkencijfers weergegeven. Omdat de parkeerbehoefte sterk afhankelijk is van het type bedrijf, worden meerdere parkeerkencijfers gegeven.

Tabel 4.6 Parkeerkencijfers

functiegroep   functie   parkeerkencijfer   per  
bedrijven   arbeidsintensief/bezoekersextensief   2,1 - 2,6 pp   100 m2 bvo  
  arbeidsextensief/bezoekersextensief   0,8 - 1,3 pp   100 m2 bvo  
  bedrijfsverzamelgebouw   1,7 - 2,2 pp   100 m2 bvo  
kantoren   zonder baliefunctie   2,3 - 2,8 pp   100 m2 bvo  

Conclusie

De ontsluiting van de locatie is voor het gemotoriseerd verkeer goed. De nieuwe infrastructuur kan het verkeer goed afwikkelen. De verkeersveiligheid wordt voldoende gewaarborgd. Voor fietsverkeer is een solitaire toegang tot het bedrijventerrein aanwezig. Altijd moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan moet worden aan de genoemde parkeerkencijfers. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Geluid

Wegverkeerslawaai

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt waarvoor akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) vereist is. Wel wordt nieuwe infrastructuur mogelijk gemaakt. Het betreft een nieuw wegvak tussen de rotonde bij het Ei van Drunen (aansluiting op A59) en de Christiaan Huygensweg. Omdat binnen de wettelijke geluidzone van deze weg de woningen De Bosschen 2 en 2a zijn gelegen, is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Hoewel deze woningen worden 'wegbestemd', bestaat er geen zekerheid of verplichting voor het amoveren van deze woningen. Akoestisch onderzoek is voor de nieuwe weg daarom noodzakelijk.

Voor de nieuwe weg (verlengde Christiaan Huygensweg) is akoestisch onderzoek uitgevoerd op grond van de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. In de berekeningen is uitgegaan van een standaardvoertuigverdeling voor ontsluitingswegen van bedrijventerreinen. Uit deze berekening blijkt dat de contour van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op een maatgevende waarneemhoogte van 4,5 m op 54 m uit de wegas ligt. Aangezien de woningen op een grotere afstand van de weg liggen, wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden en zijn geen aanvullende procedures ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. In de berekeningen is rekening gehouden met de wettelijke correctie op grond van artikel 110g Wgh. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 12.

Daarnaast worden binnen de bedrijfsbestemming nieuwe interne wegen voor het ontsluiten van de percelen mogelijk gemaakt. Bij het ontwikkelen van de bedrijfsbestemmingen worden de bestaande woningen geamoveerd en bestaat geen geluidshinder van de interne wegen op de bestaande woningen De Bosschen 2 en 2a. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

Industrielawaai

Het bedrijventerrein Groenewoud is vanwege de aanwezigheid van zogenaamde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, ingevolge de Wet geluidhinder voorzien van een geluidzone. In figuur 4.6 is de geluidzone met markering van het plangebied (blauw) weergegeven. Bedrijventerrein Groenewoud III behoort niet tot het geluidgezoneerd bedrijventerrein, maar ligt in de geluidzone van het bestaande bedrijventerrein. De geluidzone is met een gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen. In de regels is bepaald dat ter plaatse geen geluidgevoelige objecten gevestigd mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0018.png"

Figuur 4.6 Geluidzone industrie met markering plangebied (blauw)

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is vastgesteld dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. In bijlage 5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is aangegeven hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Heusden bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde van fijn stof 2 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 2 overschrijdingsdagen per jaar voor de gehele provincie Noord-Brabant

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Daarnaast staan in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van I&M. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.

Onderzoek

Onderzoeksmethode
De luchtkwaliteit als gevolg van lokaal wegverkeer is berekend met behulp van het CAR II-programma. Dit omdat uit de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Het CAR II-programma is een wettelijk goedgekeurd standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het plangebied betreft een te realiseren bedrijventerrein en is aan de rand van het reeds bestaande bedrijventerrein in Drunen gelegen. Daarmee is het plangebied als binnenstedelijke situatie met enige vorm van bebouwing te typeren. Het CAR II-programma kan berekeningen uitvoeren voor onder andere de maatgevende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide.

De luchtkwaliteit als gevolg van het verkeer op de rijksweg A59 is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Dit is de standaardrekenmethode voor overige situaties. Met overige situaties worden die situaties bedoeld die niet in een binnenstedelijke omgeving liggen. Voor de berekening is gebruikgemaakt van het programma ISLII versie 5.0.  

Invoergegevens lokale wegen

In de onderstaande tabel (4.8) zijn de verkeersintensiteiten langs de maatgevende wegen vermeld. De verkeersintensiteiten en verkeersverdeling zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Heusden.

Tabel 4.8 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

straatnaam   2024 autonoom   2024 inclusief ontwikkeling  
Christiaan Huygensweg   2.760   3.495  
Spoorlaan   9.800   9.874  
N267   13.268   13.341  

Naast de verkeersintensiteiten wordt in het CAR II-programma nog een aantal basisgegevens ingevoerd (zie tabel 4.9). Conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (gewijzigd 19 juli 2008) worden de concentraties van stikstofdioxiden (NO2) en fijn stof bepaald op maximaal 10 m van de wegrand. In de berekeningen is uitgegaan van een afstand van 10 m tot de wegas, zodat op dit punt wordt voldaan aan de Regeling beoordeling luchtkwaliteit.

Tabel 4.9 Overige invoergegevens

straatnaam   RD-coördinaten   voertuigverdeling (licht/middelzwaar/zwaar verkeer)   wegtype   snelheidstype   bomenfactor   afstand tot de wegas  
  x   y            
Christiaan Huygensweg   139329   411931   83,68/9,67/6,65   3a   buitenweg algemeen (B)   1,00   10 m  
Spoorlaan   139467   412102   93,46/5,08/1,46   2   buitenweg algemeen (B)   1,00   10 m  
N267   139525   412559   87,91/7,46/4,63   1   buitenweg algemeen (B)   1,50   10 m  

Invoergegevens A59

In het ISL II-programma wordt naast de verkeersintensiteit nog een aantal basisgegevens ingevoerd, zoals de voertuigverdeling op de relevante wegen, het wegtype, de weghoogte, de wegbreedte en scherminformatie.

Deze gegevens van de rijksweg A59 zijn ontleend aan het geluidsregister, zoals bedoeld in de Regeling geluid milieubeheer. In het geluidsregister zijn namelijk gegevens opgenomen omtrent het aantal motorvoertuigen per categorie, de representatief te achten gemiddelde snelheid per categorie, de ligging van de bronregisterlijnen, het type wegdek, afschermende objecten, zoals geluidsschermen, de breedte van de weg en de plafondcorrectiewaarde. Op grond van de x-, y- en z-coördinaten van de bronregisterlijnen uit het geluidsregister, is de ligging van de A59 in het overdrachtsmodel opgenomen. Alle invoergegevens zoals hierboven bedoeld zijn te raadplegen op het elektronisch raadpleegbare geluidsregister: http://www.rws.nl/geotool/geluidsregister.aspx.

Het geluidsregister gaat met betrekking tot de A59 ter hoogte van de planlocatie uit van verkeerscijfers uit 2008. Voor de extrapolatie naar het jaar 2024 is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar (conform de groei tussen 2008 en 2012 uit MTR+ van Rijkswaterstaat).

De verkeersintensiteiten op de op- en afritten zijn gebaseerd op het akoestisch onderzoek dat DGMR uitgevoerd heeft ten behoeve van de herinrichting van het knooppunt 'Ei van Drunen' (DGMR, reconstructie Ei van Drunen, nov. 2009).

Uit de paragraaf verkeer blijkt dat de verkeersgeneratie 735 mvt/weekdagetmaal bedraagt. Dit extra verkeer is bij de intensiteiten op de A59 opgeteld uitgaande van de beschreven verdeling van het verkeer. Conform de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit worden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof bepaald op maximaal 10 m van de wegrand. In dit luchtkwaliteitsonderzoek is de luchtkwaliteit berekend aan de hand van transecten langs de A59. De waarneempunten van deze transecten liggen op 10 m van de wegrand.

Berekeningsresultaten

In tabel 4.10 zijn de resultaten van de berekening van de luchtkwaliteit weergegeven voor de prognosejaren 2024 zowel in de autonome situatie als voor de situatie na realisatie van de ontwikkeling. Voor het jaar 2024 geldt dat met de achtergrondconcentraties voor het jaar 2020 is gerekend, daar de achtergrondconcentraties voor 2024 nog niet bekend zijn. Op basis van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (2007) is de bijdrage van zeezout afgetrokken van de berekende waarden voor fijnstof, het resultaat is opgenomen in de tabel.

Tabel 4.10 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit

weg   stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (µg/m³)   fijn stof (PM10) jaargemiddelde (µg/m³)*   fijn stof (PM10) (aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde grenswaarde)*  
  2024 -   2024 +   2024 -   2024 +   2024 -   2024 +  
Christiaan Huygensweg   19,3   19,6   20,5   20,5   7   7  
Spoorlaan   21,2   21,2   21,0   21,0   8   8  
N267   22,0   22,0   21,0   21,0   8   8  
A59   24,8   24,9   21,0   21,0   10   10  

*Inclusief aftrek bijdrage zeezout conform de regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Uit de resultaten in tabel 4.10 blijkt een zeer minimale toename na realisatie van de ontwikkeling, er wordt echter nog steeds ruimschoots voldaan aan de normen uit de Wet milieubeheer. Na de realisatie van de ontwikkeling is dus nog steeds sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de realisering van de ontwikkeling.

Conclusie

Conform de NIMB-tool blijkt dat de ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving. Daarom is met behulp van de rekensoftware CAR onderzocht wat de gevolgen ten gevolge van de ontwikkeling voor de luchtkwaliteit zijn. Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Zones langs wegen

Aan de noordzijde van het plangebied loopt de A59 's-Hertogenbosch-Waalwijk. Het Rijk heeft bebouwingsvrije zones vastgesteld. Voor de A59 is dit bepaald op 50 m vanaf de rand van de verharding. In deze zone kan alleen worden gebouwd na toestemming van de wegbeheerder (Rijkswaterstaat). Deze zone is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Voor deze zone is een bouwverbod opgenomen met een ontheffingsbevoegdheid. Deze ontheffing kan niet worden verleend voordat de wegbeheerder is gehoord.

4.12 Stedenbouw en landschap

Tankstation Ei van Drunen

De ontwikkeling van het tankstation vindt plaats nabij bedrijventerrein Groenewoud II. Voor de bedrijventerreinen in de gemeente Heusden is in 2010 het beeldkwaliteitsplan Groenewoud I, II en Nieuwkuijk vastgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zijn eisen rondom beeldkwaliteit van de openbare ruimte, de bedrijfspercelen en de bebouwing opgenomen. De ontwikkeling van een tankstation nabij het Ei van Drunen is niet meegenomen in het beeldkwaliteitsplan. De zone aan de Spoorlaan is weergegeven als groenzone (figuur 4.7). In het beeldkwaliteitsplan is aangegeven dat het neerzetten van de ruimtelijke eenheid van Groenewoud II het belangrijkste is. Het tankstation wordt ingepast in de groene zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0019.png"

Figuur 4.7 Uitsnede beeldkwaliteitsplan deel Groenewoud II + markering projectgebied

Beeldkwaliteit bedrijventerrein

Voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Groenewoud III is geen specifiek beeldkwaliteitsplan van toepassing. Gelet op de inpassing van bedrijven in een parkachtige setting wordt zoveel mogelijk aangesloten op bestaande ruimtelijke kwaliteiten die waar mogelijk versterkt worden.

Voor het bedrijventerrein Groenewoud III is onderzoek gedaan naar verschillende typen beeldkwaliteit en architectuur die toegepast kan worden voor de bedrijven. Dit is overeenkomstig de indeling in de verschillende type bedrijven uitgewerkt.

Type 2: noordzijde bedrijventerrein

Het gebied met bedrijven is te kenmerken als uitnodigend, eigentijds, flexibel en dynamisch. Dit uit zich met name door doorzichten op het terrein. Qua materialen wordt aan de buitenzijde gedacht aan (bak)steen, glas en aluminium. Aan de binnenzijde met name glas, hout en lichte metalen. Een voorbeeld van de mogelijkheden is weergegeven in figuur 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0020.png"

Figuur 4.8 Uitwerking architectuur type 2 - bedrijven (bron: iiStudio)

Type 3: zuidzijde bedrijventerrein

Het gebied met bedrijven is te kenmerken met woorden als intiem, rust, verweven met omgeving en aandacht voor detail. Qua materialen wordt hierbij aangesloten. Hierbij wordt gedacht aan hout, beton, glas en natuurlijke materialen zoals sedum en natuursteen. Een voorbeeld van de uitwerking van het type architectuur is weergegeven in figuur 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Groenewoud3-VG01_0021.png" Figuur 4.9 Uitwerking architectuur type 3 - bedrijven (bron: iiStudio)

Welstand

In 2012 is de herziene welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad van Heusden. In de welstandsnota zijn de volgende welstandscriteria opgenomen:

  • algemene welstandseisen;
  • gebiedsgerichte welstandscriteria voortkomend uit de kenmerken van de te onderscheiden, bebouwingstypen;
  • welstandscriteria voorkomend uit een beeldkwaliteitplan;
  • welstandscriteria voor specifieke objecten (monumenten).

In deze welstandsnota is het uitgangspunt opgenomen dat welstand losgelaten wordt waar het kan. Dit heeft zijn uitwerking gekregen in enkele welstandsvrije gebieden. Het projectgebied ligt eveneens in een welstandsvrij gebied. Nadere toetsing aan het welstandsbeleid kan dus achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect beeldkwaliteit wordt meegenomen in het ontwerp. Er is geen welstandtoetsing noodzakelijk vanwege de ligging van de projectlocatie in een welstandsvrij gebied.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Aard van het bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn globaal gezien twee delen te onderscheiden: het noordelijk deel met het tankstation en het zuidelijk deel voor bedrijven waarvan de exacte uitwerking nog niet bekend is. Omdat de plannen voor het noordelijk deel al vrij concreet zijn, is hier gekozen voor een meer gedetailleerde planvorm in de vorm van een specifiek op de ontwikkeling toegesneden bestemming met bijbehorend bouwvlak. Voor het zuidelijk deel is een meer flexibele bestemmingslegging gekozen. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn diverse soorten bedrijven en bijbehorende functies mogelijk. De bouwvlakken zijn ruim opgezet omdat de verkaveling nog niet bekend is. Hetzelfde geldt voor de verkeers- en groenstructuur. Deze zijn ook nog niet uitgewerkt, waardoor er voor deze functies ook voor enige flexibiliteit in de bestemmingslegging is gekozen.

Resumerend kan dus gesteld worden dat het noordelijk deel een gedetailleerde planvorm kent en het zuidelijk deel een flexibele.

5.1.1 Standaard opbouw plankaart en regels

In het bestemmingsplan Groenewoud 3 is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan.

Uitgangspunt is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn daarnaast eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

5.1.2 Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan bij de drie bedrijfsbestemmingen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Bij de overige bestemmingen geldt uitsluitend een bestemmingsvlak. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat binnen deze bestemmingen geen gebouwen mogen worden gebouwd. Het bestemmingsvlak geeft namelijk aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is over het algemeen een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen en overkappingen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

5.1.3 Aanduidingen

Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder bijvoorbeeld de bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage.

Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'ontsluiting' of 'vulpunt lpg'.

Aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. In dit bestemmingsplan is een bouwaanduiding opgenomen voor een vakwerkmast met verticale aswindturbine en overkappingen van het tankstation.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In het plangebied zijn gebiedsaanduidingen opgenomen voor de veiligheidzone - bevi en de vrijwaringszone van de A59.

5.2 Uitleg van de planregels

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

Deze worden hieronder toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Het hoofdstuk bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan. Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.

Bedrijf - Vulpunt motorbrandstoffen lpg (artikel 3)

Deze bestemming is gegeven aan het tankstation in het noordelijk deel van het plangebied. Binnen de bestemming is naast het tankstation en de daarbij behorende voorzieningen ondergeschikte detailhandel en horeca toegestaan, alsmede een wasstraat. De locatie van het vulpunt en de opslagtank voor lpg zijn specifiek vastgelegd in verband met externe veiligheidsrisico's.

Bedrijventerrein (artikel 4)

Deze bestemming is toegekend aan het deel van het voorziene bedrijventerrein met weinig begroeiing. Binnen de bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan, alsmede ondergeschikte detailhandel, internetwinkels, businesscentra en bedrijfsverzamelgebouwen.

Alle bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd, met inachtneming van het maximum bebouwingspercentage van 50%. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 m. Verder zijn er nog specifieke gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van ondergeschikte detailhandel. In het artikel is een specifieke gebruiksregel opgenomen ten aanzien van de oppervlakte aan verharding.

Bedrijventerrein - Bos (artikel 5)

De bestemming 'Bedrijventerrein - Bos' heeft een dubbele functie. Enerzijds zijn hier bedrijven tot en met categorie 3.2, businesscentra en ondergeschikte detailhandel mogelijk, anderzijds is de bestemming bedoeld voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van het aanwezige bos en de bijbehorende natuur- en ecologische waarden. Dit betekent dat het bebouwingspercentage voor bouwwerken hier substantieel lager ligt dan bij de andere bestemming voor bedrijventerrein. In het artikel is een specifieke gebruiksregel opgenomen ten aanzien van de oppervlakte aan verharding.

Groen (artikel 6)

De bestemming Groen is gegeven aan groenvoorzieningen, bermen, beplantingen, water, bruggen en soortgelijke zaken. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is tevens verharding toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de bedrijfspercelen. Binnen de bestemming mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden.

Verkeer (artikel 7)

De gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen (de wegen voor gemotoriseerd verkeer) zijn opgenomen in deze bestemming. Ook langzaamverkeersroutes, groenvoorzieningen en water zijn toegestaan. Er mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. In het artikel is een specifieke gebruiksregel opgenomen ten aanzien van de oppervlakte aan verharding.

Verkeer - Langzaam verkeer (artikel 8)

Deze bestemming is specifiek bedoeld voor fiets- en voetpaden. Er mag niet gebouwd worden.

Leiding - Gas (artikel 9)

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen

mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse gastransportleidingen en groenvoorzieningen. Bouwen ten behoeve van de andere op deze gronden geldende bestemmingen mag uitsluitend naontheffing. Ter bescherming van de gasleiding is een vergunningstelsel opgenomen.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 10)

Een deel van de gronden binnen het plangebied zijn aangeduid als 'Archeologisch waardevol gebied' (zie ook paragraaf 4.1). Op deze gronden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen. In de regels is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met een oppervlakte van 500 m² en groter dan wel een diepte van meer dan 50 cm beneden maaiveld.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 11 t/m 17

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen en gebruik. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene afwijkingsregels, aanduidingsregels, gebruiksregels, wijzigingsregels, procedureregels en overige regels. In de overige regels is een bepaling opgenomen

over de te realiseren waterberging bij toevoeging van verharding.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 en 19

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Deze uitvoerbaarheid betreft in het bijzonder de financieel economische uitvoerbaarheid. In dat verband is hiernaar onderzoek verricht. Daarnaast moet worden aangegeven of er een exploitatieplan wordt opgesteld of dat er sprake is van een overeenkomst.

6.1.1 Uitvoerbaarheid

Van een uitvoerbaar plan is in de eerste plaats sprake als het gaat om een reëel plan. Dat is het geval. Het is voor de gemeente belangrijk de verbindingsweg tussen het Ei van Drunen en het bedrijventerrein Groenewoud aan te leggen. Deze weg heeft niet alleen een verbindende functie, maar hij ontsluit ook enkele aanliggende terreinen die met dit bestemmingsplan kunnen worden ontwikkeld (door de functie Bedrijven). De gemeente heeft afspraken gemaakt over een financiële bijdrage aan de verbindingsweg door de betreffende grondeigenaar.

De realisatie van het brandstofverkooppunt acht de gemeente ook economisch uitvoerbaar. In principe is die stelling al eenvoudig te onderbouwen door het feit dat het hier gaat om een ondernemer die zijn bedrijf wil vestigen en exploiteren. Dat doet hij alleen als dat bedrijf financieel gezien levensvatbaar is. Het is bovendien te onderbouwen met het distributief planologisch onderzoek, behorende bij dit plan (zie bijlage 2). Daaruit blijkt dat er voldoende marktruimte is voor dit brandstofverkooppunt. Er is sprake van een vraagoverschot in de markt. Hetzelfde geldt voor de autowasactiviteiten. Die marktruimte blijft naar verwachting ook bestaan. Daardoor is het aannemelijk dat het plan wordt uitgevoerd in de planperiode van 10 jaar.

6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

De gemeente maakt met dit bestemmingsplan een goede verbindende infrastructuur mogelijk tussen het Ei van Drunen en het bedrijventerrein Groenewoud. Zij maakt daartoe kosten voor aankoop van gronden en ontwerp en aanleg van infrastructuur. Binnen dit plangebied zal daarnaast een private partij, de eigenaar, een bedrijventerrein en een brandstofverkooppunt realiseren. Over de verwerving van gronden en de ontwikkeling van bedrijventerreinen en het brandstofverkooppunt is met de betreffende eigenaar van het toekomstig bedrijventerrein in oktober 2011 al een overeenkomst, en in augustus 2013 een allonge op deze overeenkomst, gesloten. De financiële consequenties van de onderlinge aan- en verkoop van gronden en een woning, alsmede van de realisatie van het bedrijventerrein en de verbindingsweg tussen de rotonde onder aan het Ei van Drunen en de Christiaan Huygensweg, vormen onderdeel van deze overeenkomst. Daarnaast zijn bijdragen van de eigenaar aan de ontwikkeling van het plangebied vastgelegd.

De gemeentelijke kosten voor de verwerving van gronden, de aanleg van deze verbindingsweg op het Ei van Drunen en de financiële effecten van de overeenkomst, zitten in de grondexploitatie voor bedrijventerrein Groenewoud lll. Wanneer het bestemmingsplan en de grondexploitatie zijn vastgesteld, kan de gemeente starten met de aanleg van deze verbindingsweg.

De boekwaarde van de verworven percelen inclusief opstallen bedraagt per 31 december 2014 € 1.020.747. Alle gevolgen van de gesloten aan- en verkoopovereenkomst zijn verwerkt in de grondexploitatie voor bedrijventerrein Groenewoud III. Het contante waardesaldo van deze grondexploitatie per 1 januari 2015 bedroeg bij de jaarrekening € 342.000 negatief. Hiervoor is al een voorziening gevormd. Het nu verwachte saldo wijkt nauwelijks af van dit resultaat. Deze voorziening blijft dus in stand.

De eigenaar/ontwikkelaar van de bedrijfspercelen en het tankstation draagt de kosten voor de planontwikkeling, -voorbereiding en –uitvoering. De gemeentelijke exploitatie wordt dus niet belast door het plan.

Uit een planschaderisicoanalyse voor het tankstation blijkt dat het risico op toewijzing van een tegemoetkoming vanwege planschade nihil is. Eventuele extra kosten voor de ontwikkelaar blijven daarmee beperkt.

6.1.3 Anterieure overeenkomst (Grexwet)

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels over de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Het verhaal van kosten is in dit geval anderszins verzekerd door een anterieure overeenkomst en een allonge daarop. Ook voor het verhalen van een eventuele tegemoetkoming van planschade is een overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan conform de Wro is daarmee niet nodig. Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan is dit expliciet besloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen. Mogelijke inspraakreacties worden ter zijner tijd hier weergegeven.