direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijfslocatie Bosscheweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BedrijfslocatieBos-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan is het resultaat van een onderhandelingsproces tussen de gemeente en de heren T.A.W. van Delft en C.A.M. van Delft dat tot doel had om een locatie te vinden voor vestiging van een Gasbedrijf voor T.A.W. van Delft en een nieuwe bestemmingsregeling voor het perceel aan de Bosscheweg 67 te Drunen. De resultaten van het onderhandelingsproces (Vaststellingsovereenkomst Bosscheweg 67 Drunen 2013, vastgesteld door de gemeenteraad op 17-09-2013) zijn voor de locatie aan de Bosscheweg 67 te Drunen vertaald in dit bestemmingsplan.

Het plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de kernen Drunen en Nieuwkuijk aan de Bosscheweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BedrijfslocatieBos-VG01_0001.jpg"

Ligging en begrenzing plangebied

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten van het initiatief geschetst. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de realiserings- en uitvoeringsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de juridische planopzet. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan bod.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten

2.1 Huidige situatie

De locatie Bosscheweg 67 is thans in gebruik ten behoeve van bedrijvigheid in grondopslag en -transport. Ter plaatse is één bedrijfswoning aanwezig en circa 3000 m2 aan bedrijfsbebouwing.

2.2 Geldende planologische situatie

Het plangebied is deels gelegen in het bestemmingsplan Drunen Zuid, vastgesteld op 15 juni 2010. Het westelijk gedeelte van het plangebied heeft een bestemming 'Agrarisch' en de gebiedaaanduidingen 'milieuzone - geurzone' en 'geluidzone - industrie'.

Het oostelijk deel van het plangebied maakte onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Dit gedeelte is echter vernietigd door de Raad van State d.d. 26 oktober 2011, nr. 201006997/1/R3, waardoor voor dat gedeelte teruggevallen wordt op het bestemmingsplan Buitengebied Drunen, vastgesteld op 29 juni 1987. Het gedeelte van het perceel is daarin bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden' met de specifieke bedrijfsactivtiteit 'Wegenbouwbedrijf'' en een maximaal te bebouwen oppervlakte van 15% en één bedrijfswoning van maximaal 750 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BedrijfslocatieBos-VG01_0002.jpg"

Bestemmingsplan Drunen Zuid met begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BedrijfslocatieBos-VG01_0003.jpg"

Bestemmingsplan Buitengebied Drunen met begrenzing plangebied

2.3 Beleid

In navolgende paragraaf wordt een verantwoording gegeven hoe het initiatief zich verhoudt tot de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 van de provincie.

Verordening ruimte Noord-Brabant 2012

De Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de (Interim)structuurvisie Ruimtelijke Ordening en paraplunota en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. De verordening wijst het gebied waarin het plangebied zich bevindt aan als 'zoekgebied voor verstedelijking' (zuidelijk deel) en 'bestaand stedelijk gebied' (noordelijk deel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BedrijfslocatieBos-VG01_0004.jpg"

Verordening ruimte Noord-Brabant 2012

Daarnaast is weergegeven dat het plangebied niet in een ecologische hoofdstructuur is gesitueerd.

Uitruil gronden

De zuidelijke gronden zijn zoals aangegeven opgenomen als 'zoekgebied voor verstedelijking'. Er vindt uitruil van dezelfde oppervlakte gronden plaats met de ontwikkeling van het gasbedrijf aan de Touwslager, waardoor per saldo er geen sprake is van uitbreiding van verstedelijking in het landelijk gebied. De uitruil van gronden is middels een vaststellingsovereenkomst vastgelegd. In dit bestemmingsplan is aan de gronden ter grootte van 10.628 m2 een bestemming 'Natuur' toegekend.

2.4 Toekomstige situatie

De volgende wijzigingen zijn opgenomen in het bestemmingsplan ten opzichte van de geldende planologische regelingen:

  • De bestemming 'Wegenbouwbedrijf' wordt omgezet naar de bestemming 'Bedrijf' waarbij de bedrijfscategorieën 1 en 2 aan de noordzijde zijn toegelaten, en de categorieën 1, 2 en 3.1 aan de zuidzijde. Als gevolg van de verandering in de bedrijfsbestemming wordt zware bedrijvigheid ter plaatse wegbestemd, hetgeen een significante vermindering van de milieudruk ter plaatse tot gevolg heeft. Concreet betekent dit dat de activiteiten grondopslag en –transport ter plaatse zullen worden beëindigd. Daar staat tegenover dat er wel sprake is van een verruiming van de bestemmingsregeling doordat in algemene zin alle bedrijven van categorie 1 en 2 op het gehele terrein worden toegelaten, en bedrijven van categorie 3.1 op een deel van het terrein. Met deze bestemming wordt voldaan aan de richtlijnen voor milieuzonering, zie ook paragraaf 3.6.
  • Het toegestane oppervlak aan bebouwing neemt toe van ongeveer 3.000 m2 tot 4.100 m2;
  • De bestaande uitweg naast Bosscheweg 65 wordt verplaatst naar het midden van het terrein. De voormalige inrit blijft wel toegankelijk als calamiteitenroute. Voor het verleggen van de inrit is het kappen van één boom noodzakelijk. Dit betreft een 90-jarige beuk. Hoewel het uitgangspunt bij dergelijke bomen is dat deze gehandhaafd dienen te blijven, kan in dit geval daarop een uitzondering worden gemaakt omdat:
    • 1. er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang in de vorm van een aanzienlijke verbetering van het woonklimaat aan de westzijde van het perceel;
    • 2. geen alternatieve mogelijkheden bestaan voor een alternatieve ontsluiting;
    • 3. de compensatie is in de vaststellingsovereenkomst geregeld.
  • De bestemming van de bedrijfswoning aan de Bosscheweg 67 wordt omgezet naar 'Wonen'.
  • Daarnaast is er per saldo sprake van een verbetering van de landschappelijke kwaliteit door de landschappelijke inpassing van het perceel aan de Touwslager en het verdwijnen van de bedrijvigheid aan de zuidzijde van de Bosscheweg (opname bestemming 'Natuur').

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheidsaspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Ten behoeve van het voorliggend initiatief dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan haalbaar is in relatie tot de verschillende planologische en milieuhygiënische aspecten. Het voorliggend bestemmingsplan betreft, zoals in paragraaf 2.4 is aangegeven, slechts een beperkte wijziging ten opzichte van de geldende planologische situatie. Op deze wijzigingen wordt specifiek ingegaan in dit hoofdstuk.

3.1 Verkeer en parkeren

De wijziging levert ten aanzien van de geldende planologische situatie geen verschuivingen op ten aanzien van verkeersbewegingen. Wel is sprake van een verplaatsing van de bedrijfsinrit en als zodanig vastgelegd doormiddel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoofdentree'.

Parkeren

Het parkeren vindt net als in de huidige situatie plaats op eigen terrein. De openbare wegen worden hierdoor niet belast met parkerende voertuigen. Het westelijke gedeelte van het plangebied is voorzien van een aanduiding 'parkeerterrein' waar uitsluitend de grond gebruikt mag worden ten behoeve van parkeren.

3.2 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Conclusie

Voor de uitvoerbaarheid van het nieuwe bestemmingsplan is het niet noodzakelijk om reeds in dit stadium bodemonderzoek uit te voeren. De bodemkwaliteit kan niet tot een onuitvoerbaar plan leiden, mits indien nodig de grond gesaneerd wordt. Derhalve is voorliggend plan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bodem.

Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning zal nader bezien worden of een bodemonderzoek nodig is.

3.3 Archeologie

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is een verdrag dat in 1992 werd ondertekend door alle lidstaten van de Raad van Europa. Eén van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening. Hiervoor is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) aangenomen, de wet waarmee onder andere de Monumentenwet 1988, Wet milieubeheer, de Woningwet en de Ontgrondingenwet zijn gewijzigd.

Het belangrijkste instrument is hierbij het gemeentelijke bestemmingsplan. Bouw- en andere werkzaamheden, waarbij ingrepen in de bodem plaatsvinden moeten immers aan het bestemmingsplan worden getoetst. Op grond van de Monumentenwet 1988 dient de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met archeologische waarden en verwachtingen (Monumentenwet 1988 art. 38a). Hierin kunnen bepalingen zoals het overleggen van een rapport (het archeologisch vooronderzoek), vrijstellingsnormen, eventueel verbinden van voorschriften aan vergunning of ontheffing worden opgenomen. De manier waarop archeologie kan worden opgenomen in bestemmingsplannen staat beschreven in de Monumentenwet 1988.

De gemeente Heusden heeft in regionaal verband een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een Archeologische Beleidsadvies gemaakt (VESTIGIA BV, Rapportnummer: V834, definitief 2.2, d.d. 20/12/2011). Het plangebied is grotendeels aangewezen als 'Waarde-Archeologie 4' en voor een klein gedeelte aan de zuidzijde als 'Waarde-Archeologie 3'. Voor 'Waarde-Archeologie 3' geldt dat indien werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 50 cm over een oppervlakte van meer dan 500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor 'Waarde-Archeologie 4' geldt dat indien werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 50 cm over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BedrijfslocatieBos-VG01_0005.jpg"

Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart

Conclusie

Gezien de bodemroeringen ter plaatse en het feit dat de maximaal te bouwen oppervlakte niet boven de drempelwaarden uitkomen kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

3.4 Flora- en fauna

Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden ('Natura 2000'). Om dit te bereiken zijn onder meer de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. Op basis van deze Europese richtlijnen zijn alle lidstaten, dus ook Nederland, verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of andere aan deze richtlijn onderhevige gebieden en is daarom niet van een nadelige invloed hierop.

Flora- en faunawet

Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn moet tevens een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten worden beschermd. Deze soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Als gevolg van het in werking treden van de Flora- en faunawet heeft de natuurtoets een zwaarder karakter gekregen in de ruimtelijke ordening. De Flora- en faunawet schrijft voor dat bij ruimtelijke ingrepen geen schade toegebracht mag worden aan beschermde dier- en plantensoorten.

Conclusie

Gelet op het huidige gebruik en de ligging van de locatie mag in redelijkheid worden aangenomen dat er in het gebied geen flora- en faunawaarden voorkomen, die het uitvoeren van het plan in de weg staan. Deze constatering neemt overigens niet weg dat de eigenaren van het perceel ontheven zijn van de zorgplicht.

De Flora- en faunawet kent namelijk een zorgplicht waarin vermeld staat dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten en voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dit in redelijkheid kan worden gevergd. Hieronder kunnen ook maatregelen worden verstaan die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet.

3.5 Water

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder meer aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren" staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter te worden vastgehouden.

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op even wichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Waterschap Aa en Maas stelt voorwaarden aan de realisatie van nieuwe bebouwing. Zo mag het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil), door de planuitvoering niet verslechteren. De bouw van de woning gaat niet gepaard met ingrepen in het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk

Voor Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas is de beleidsterm "hydrologisch neutraal ontwikkelen" in de notitie 'Ontwikkelen met duurzaamwateroogmerk' inhoudelijke uitgewerkt en onderbouwd. Bovendien zijn de (nieuwe) uitgangspunten en randvoorwaarden van beide waterschappen bij dit project geïntegreerd. Deze uitgangspunten en randvoorwaarden worden toegepast in het proces van de watertoets.

De beleidsterm "hydrologisch neutraal ontwikkelen" geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben. Zo mogen bijvoorbeeld geen hydrologische knelpunten worden

gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied.

De definitie van 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' is vertaald in een aantal toetsbare criteria:

  • 1. er is geen toe- of afname van de waterafvoer op de rand van het plangebied;
  • 2. er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn);
  • 3. er mag geen overlast optreden door extreme gebeurtenissen;
  • 4. de omvang van grondwateraanvulling blijft gelijk (dit is de som van infiltratie vanaf oppervlak, inzijging vanuit oppervlaktewater, kwel en drainage);
  • 5. er mogen geen veranderingen van grondwaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).

Plangebied

Referentiesituatie

Het huidige plangebied aan de Bosscheweg is vrijwel volledig van verharding en/ of bebouwing voorzien (circa 20.000 m2).

Voorgenomen activiteit

Door het wegbestemmen van het zuidelijke perceel van ruim 10.000 m2 neemt het verharde oppervlakte met bijna 50% af.

Conclusie

Voor de onderhavige ontwikkeling is sprake van een vermindering van verhard oppervlak.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenoemde afstandentabel). De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk, maar kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Conclusie

Op basis van omliggende woningen is een 'inwaartse' zonering tot stand gekomen (omgevingstype rustige woonwijk), waarbij gebruik is gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Hierdoor kan voor de bestaande woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en is er sprake van een verbetering ten opzichte van de geldende planologische situatie.

3.7 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Het onderhavige project valt onder voornoemde lijst met categorieën van gevallen. Een luchtkwaliteitonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In de verkeersgeneratie treedt geen wijziging op (zie paragraaf 3.1). Daarom kan op voorhand worden gesteld dat de ontwikkeling als NIBM kan worden gezien ten aanzien van de verandering in de luchtkwaliteit.

3.8 Kabels en leidingen

Ter plaatse van het plangebied zijn voor zover bekend geen kabels en/of leidingen aanwezig die belemmeringen opleveren voor de toekomstige ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische planopzet

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Bedrijfslocatie Bosscheweg van de gemeente Heusden voldoet aan de vereisten die de wet aan het bestemmingsplan stelt. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling Standaarden ruimtelijke ordening 2012.

4.2 Toelichting op de regels

Het hoofdstuk inleidende regels omvat de artikelen met betrekking tot de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In artikel 1 'begrippen' worden begrippen uit de planregels verklaard. In artikel 2 'wijze van meten' wordt beschreven hoe de maatvoering (bijvoorbeeld de goothoogte en de bouwhoogte) moet worden gemeten. In de bestemmingsregels zijn de regels pgenomen voor de volgende bestemmingen:

Bedrijf

Binnen deze bestemming is bedrijvigheid toegestaan. In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd welke activiteiten mogen plaatsvinden. In de bouwregels is opgenomen hoeveel oppervlakte bebouwd mag worden en tot welke hoogtemaat.

Natuur

De gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur/landschapselementen/bos en de bijbehorende groeiplaats. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wonen. Binnen deze bestemming is, onder voorwaarden, de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep toegestaan.

Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel
Het artikel "Anti-dubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Deze regel met deze formulering is verplicht gesteld in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening).

Algemene bouwregels
In dit artikel is vastgelegd dat bestaande, legaal tot stand gekomen bebouwing is toegestaan, ook als deze in strijd is met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene gebruiksregels
In deze bepalingen zijn enkele gebruiksvormen aangegeven, die in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt. Het gebruiksverbod zelf is geregeld in artikel 7.10 van de Wro.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene mogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Procedureregels
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen bij toepassing van nadere eisen. De procedureregels vloeien voort uit de bepaling in artikel 3.6, lid 5 Wro: 'belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen afwijking bij een omgevingsvergunning of nadere eis naar voren te brengen'.

Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Deze bepalingen met deze formulering zijn verplicht gesteld in het Bro.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad beslissen om bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.

Voor de geboden bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan en de gemaakte plankosten is een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer (Vaststellingsovereenkomst Bosscheweg 67 Drunen 2013, vastgesteld door de gemeenteraad op 17-09-2013).

De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve aangetoond en anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan wordt dan ook niet nodig geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwikkelingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, zijn voortgekomen uit een mediation traject naar aanleiding van beroepszaken bij de rechtbank in Den Bosch. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Vaststellingsovereenkomst Bosscheweg 67 Drunen 2013, vastgesteld door de gemeenteraad op 17-09-2013.

Het ontwerp van het bestemmingsplan lag ter inzage van 10 oktober 2013 tot en met 20 november 2013. Ook is het plan toegezonden aan de relevante overheidsinstanties. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.