direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Heesbeen Herziening 2021
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ doel

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actuele regeling voor twee bedrijfspercelen aan de rand van bedrijventerrein Heesbeen in de gemeente Heusden.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied bevindt zich aan de rand van het bedrijventerrein Heesbeen in de gemeente Heusden. De planlocatie wordt aan drie zijden begrensd door de openbare wegen: Heesbeenseweg, Industrieweg en Voorstraat. Aan de zuidzijde bevinden zich woningen gericht op de Grotestraat. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01_0001.png"
Figuur. Ligging plangebied weergegeven (rode kader), bron: topotijdreis.nl.

Op een grotere schaal bekeken ligt het plangebied aan de noordkant van de gemeente Heusden, achter de dijk van de Bergsche Maas. In de omgeving bevindt zich, aan de oostzijde, het oude vestigingsstad Heusden. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N267 die van de rijksweg A59 richting de noordelijk gelegen provinciale weg N322 loopt. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied op een grotere schaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01_0002.png"
Figuur. Ligging plangebied weergegeven (zwarte kader), bron: topotijdreis.nl .

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse gelden meerdere planologische regelingen. De planologische regelingen die gelden voor het plangebied en daarop van invloed zijn:

  • bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan Heesbeen', vastgesteld op 16 oktober 2007;
  • bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Heusden', vastgesteld op 19 september 2018;

Op basis van het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan Heesbeen' gelden op dit moment voor de gronden van dit plangebied meerdere bestemmingen. Een deel kent in de huidige situatie reeds een gemengde bestemming die bedrijven toelaat. Langs de industrieweg ligt een strook met een groenbestemming. Het zuidelijke deel van de gronden is op dit moment bestemd voor Woondoeleinden. Langs de Voorstraat ligt een gebiedje met een verkeersbestemming. De beoogde ontwikkeling past niet geheel binnen de geldende bestemmingen. Daarnaast is behoefte aan een regeling die beter aansluit bij recente bestemmingsplannen. Tenslotte is de bouwhoogte aan de Voorstraat verlaagd ten opzichte van het geldende plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01_0003.png"
Figuur. Uitsnede bestemmingsplan 'uitbreidingsplan Heesbeen' met daarbij het plangebied rood omlijnd, bron: ruimtelijkeplannen.nl.

Het parapluplan parkeren bevat algemene regels ten aanzien van parkeren. Deze regels zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In Hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Tot slot bespreekt Hoofdstuk 5 de juridische vormgeving en Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als grasland. Aan de overzijde van de Voorstraat zijn (bedrijfs)woningen aanwezig die uitkijken over het grasland. De Voorstraat is een smalle 30 km-weg. Aan de overzijde van de industrieweg ligt een dierenkliniek. Langs de Industrieweg is een parkeerhaven met informatiebord van het bedrijventerrein aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01_0004.png"
Figuur. Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps).

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief waar dit bestemmingsplan in voorziet betreft het planologisch mogelijk maken van uiteenlopende bedrijven. Zoals gezegd mag het grootste deel van het plangebied in de huidige situatie ook al worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. De bedrijvigheid die dit plan mogelijk maakt wordt genoemd in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Het betreft bedrijven met een beperkte invloed op de omgeving. Geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

Om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van verkaveling is een verkavelingsschets opgesteld. Deze gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • de twee percelen worden ontsloten via één ontsluiting aan de noordzijde langs de Industrieweg
  • Aan de zijde van de Voorstraat wordt een groene zone van acht meter gerealiseerd
  • Aan de overige zijde wordt een groene zone van 2,5 meter gerealiseerd
  • Er zijn gebouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van zeven meter. Dit is lager dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Dit was een wens van de bewoners van de Voorstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01_0005.png"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een nieuwe handreiking opgesteld.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

3.1.2.2 Toetsing

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een nieuwe stedelijke functie?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft het realiseren van bedrijvigheid aan de rand van een bestaand bedrijventerrein. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan vijfhonderd vierkante meter bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In het onderhavige geval is sprake van het mogelijk maken van bedrijvigheid. Een deel van de gronden van het plangebied mag echter in de huidige situatie ook al als dusdanig worden gebruikt. Slechts een deel van het plangebied wordt omgezet van de functie wonen naar de functie bedrijvigheid. Die wijziging van de toegestane functie behelst echter een grotere oppervlakte dan vijfhonderd vierkante meter. Voorliggend plan kan als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling (vraag 1) die ook nieuw is (vraag 2) moet de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De behoefte bepaalt men binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarbij zijn aard en omvang van de betreffende ontwikkeling(gen) bepalend voor het schaalniveau waarop de behoefte moet worden afgewogen. Voor bedrijventerreinen is het ruimtelijke verzorgingsgebied veelal groter dan de gemeente, omdat bedrijven vaak een grotere actieradius hebben dan sec binnen de gemeentegrens.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling van twee bedrijfskavels geldt dat het ruimtelijk verzorgingsgebied de regio Noordoost-Brabant betreft.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte bepaalt men aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:

  • dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben;
  • dat de ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

De gemeente stelt het voorliggende bestemmingsplan op naar aanleiding van de grote vraag aan bedrijfspercelen in de gemeente. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3 (Regionaal beleid). De betreffende vraag is groter dan waar dit planvoornemen in voorziet. Om die reden zal de realisatie van de twee bedrijfspercelen niet leiden tot enige leegstand elders. Ook leidt het voornemen niet tot een onaanvaardbare situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

Het plangebied bevindt zich in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan deze laatste vraag.

3.1.2.3 Conclusie

Na toetsing van het project aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Het plan kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'Kwaliteit van Brabant'

Toetsingskader
Op 14 december 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant – Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De provincie streeft ernaar dat deze visie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Brabant samenbindt. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie: hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uitzien? En daarbij stelt zij mobiliserende tussendoelen: wat willen we in 2030 voor elkaar hebben om die ambitie te verwezenlijken?

Eén basisopgave en vier hoofdopgaven
De Omgevingswet heeft als doel een balans te vinden tussen beschermen (veilig, gezond met waarborg voor omgevingskwaliteit inclusief natuur) en benutten (optimaal gebruik en ontwikkelen van de leefomgeving om maatschappelijke behoeften te vervullen). Met de Omgevingsvisie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van de inwoners van Brabant. De focus ligt daarbij op de vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Het gaat om grote maatschappelijke opgaven die niet los van elkaar te zien zijn, maar die met elkaar zijn verbonden. Het zijn urgente opgaven die raken aan de essentie van de omgevingsvisie: de visie als inspirerend eindbeeld en mobiliserende strategie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Extra focus op deze hoofdopgaven is nodig om een goede basis met een goede omgevingskwaliteit te behouden. De provincie heeft daarom de volgende basisopgave in de Omgevingsvisie benoemd: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Voor de feitelijke realisering spelen gemeenten en initiatiefnemers de hoofdrol. De omgevingsvisie is samen met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren en een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Toetsing
Met het voorliggende plan worden twee bedrijfspercelen gerealiseerd aan de rand van het bestaande bedrijventerrein Heesbeen. Het plan draagt daarmee bij aan de doelstelling van de provincie om te werken aan een concurrerende en duurzame economie. Doordat het planvoornemen is gepland op een locatie die door de provincie in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2) is aangewezen als 'stedelijk gebied' past het planvoornemen in het provinciale beleid en is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader
Op 25 oktober 2019 hebben provinciale staten van Noord-Brabant de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsverordening trad op 5 november 2019 in werking. De omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie 'Kwaliteit van Brabant' (zie paragraaf 3.2.1) zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

De omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

Net als de voorgaande Verordening Ruimte 2014 is deze omgevingsverordening een juridisch bindend instrument. Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening, daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met heldere criteria en een zwaarwegend provinciaal belang.

In relatie tot het plangebied is vooral het onderwerp 'stedelijke ontwikkeling' van belang. In de Interim omgevingsverordening zijn hiervoor vooral de regels uit artikel 3.42 van belang. De onderstaande tekst bespreekt de voor de planlocatie relevante aspecten en regels.

Toetsing
Stedelijk gebied
Ten eerste maakt het plangebied deel uit van het stedelijke gebied in de provincie. Ten aanzien van zulke stedelijke gebieden schrijft de omgevingsverordening in artikel 3.42 voor dat en locatie voor werken dat een bestemmingsplan moet aantonen:

  • 1. in hoeverre de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken; alsmede,
  • 2. dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Ten aanzien van het eerste punt geldt dat gedeputeerde staten in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses opstellen, die richtinggevend is voor de gezamenlijk te maken afspraken. Ten aanzien van die regionale afspraken wordt hier verwezen naar paragraaf 3.3 (Regionaal beleid). Daarop vooruitlopend kan hier echter worden gesteld dat het planvoornemen past in de regionale afspraken en behoefte. Zoals reeds vermeld is ter plaatse van het plangebied al bedrijvigheid toegestaan. Die gronden worden echter in (zeer) beperkte mate uitgebreid. Het totale plangebied betreft in minder dan één hectare. Uit paragraaf 3.3 (Regionaal beleid) volgt dat de behoefte in de regio veel groter is dan waar dit planvoornemen in voorziet. Zo bezien past het planvoornemen in de regionale behoeft en afspraken.

Ten tweede moet dus sprake zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het tweede lid van artikel 3.42 geeft aan dat een duurzame stedelijke ontwikkeling:

  • 1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • 2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • 3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • 4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • 5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • 6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Ten aanzien van deze zes criteria geldt dat dit planvoornemen daarmee in overeenstemming is. Door gronden die reeds gedeeltelijk bestemd zijn voor bedrijvigheid opnieuw te ontwikkelen wordt elders geen beslag op de ruimte gedaan. Ook zullen de op te richten gebouwen, op grond van rijkswetgeving, niet meer mogen worden aangesloten op het gasnetwerk en zullen dus moeten gebruikmaken van duurzame energie. Aan de ambities van de zes criteria wordt dus voldaan.

Conclusie
Concluderend betekent het voorgaande dat er geen belemmeringen zijn vanuit de omgevingsverordening voor de beoogde ontwikkeling van de gronden.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Bedrijventerreinafspraken Regio Noordoost Brabant

Toetsingskader
De gemeente Heusden maakt deel uit van de regio Noordoost Brabant. Deze regio omvat Heusden tot Land van Cuijk en Meijerijstad. De regio heeft afspraken gemaakt ten aanzien van bedrijvigheid. Belangrijkste element is dat bedrijventerreinen vraaggericht ontwikkeld moeten gaan worden. Daarnaast heeft de provincie Noord-Brabant in 2018 de 'Prognose bedrijventerreinen en kantoren Noord-Brabant' laten opstellen.

Uit de prognose blijkt dat in de gehele provincie Noord-Brabant in de periode 2018-2030 een toename is van de behoefte van 634 tot 1.312 hectare voor bedrijventerreinen. Deze behoefte valt echter nader op te delen in categorieën aan bedrijvigheid, locatie en type werkmilieu. Voor het werkmilieu 'stedelijk, klein en middengroot' betreft de ruimtebehoefte in de betreffende periode 182 hectare (midden scenario). Voor de regio Noordoost-Brabant betreft de verwachting 192 hectare (midden scenario) gedurende de planperiode 2018-2030. Van dit aantal is echter al een deel opgenomen in bestaande plannen. Er zal echter aan 72 hectare in de regio Noordoost-Brabant extra bij moeten komen om in de vraag te voorzien.

Toetsing
Zoals reeds vermeld is ter plaatse van het plangebied al bedrijvigheid toegestaan. Die gronden worden echter in (zeer) beperkte mate uitgebreid. Het totale plangebied betreft in minder dan één hectare.

Conclusie
Het planvoornemen past in de regionale behoefte en afspraken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie

Toetsingskader
Op 21 juli 2009 is de Structuurvisie 'Ideeën voor een plek' door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende tien jaren. De structuurvisie bevat onder meer de volgende actiepunten ten aanzien van bedrijvigheid, voor zover relevant voor het bedrijventerrein Heesbeen:

  • Uitbreiding noordkant van de locatie Verdoorn in Heesbeen.
  • Ten aanzien van de zone van de Jonker Frislocatie aan de Maas bij Heusden. Dit buitendijks gelegen gebied heeft de potentie om een aanvulling te kunnen vormen voor onder meer de dag- en verblijfsrecreatieve functie van de Vesting Heusden en omgeving.

De gemeente Heusden wil bedrijvigheid stimuleren. Ruimtelijk gezien wil zij voorkomen dat een economisch herstel wordt gefrustreerd door een gebrek aan ontplooiingsruimte. Om die reden wordt nog steeds uitgegaan van een toekomstige behoefte aan nieuwe bedrijvenlocaties, vooral voor kleinere bedrijven. In eerste instantie is er ruimte op de bestaande bedrijventerreinen, vooral op de terreinen waar nog lege kavels zijn. Impliciet betekent dit ook dat de bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen ruimte moeten bieden voor bestaande kavels. Zodra uit monitoring en behoefteprognoses duidelijk wordt dat er weer tekorten dreigen op te treden, worden er nieuwe initiatieven ontplooid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPbedrijven10-ON01_0006.png"
Figuur. Uitsnede structuurvisie 2009.

Toetsing
Ten aanzien van de planlocatie geldt dat de gemeente Heusden aangeeft dat de planlocatie zal worden toegevoegd aan het bestand van bedrijfspercelen. Dit voorliggende bestemmingsplan heeft daaraan uitvoer.

Conclusie
Het planvoornemen past in de ambities van de structuurvisie.

3.4.2 Vestigingsmogelijkheden: Ruimte voor bedrijvigheid in Heusden

Op 30 oktober 2012 heeft de raad van Heusden de beleidsnota: 'Vestigingsmogelijkheden: Ruimte voor bedrijvigheid in Heusden' vastgesteld. In het kader van zuinig ruimtegebruik en de wens om ruimte te bieden voor groei en nieuwvestiging van bedrijven, is voor de gehele gemeente Heusden een integraal raamwerk opgesteld voor de vestigingsmogelijkheden van bedrijven. In het beleid zijn tevens bestaande beleidsnota's verwerkt.

De uitgangspunten voor de vestigingsmogelijkheden van bedrijven zijn:

  • er wordt gestreefd naar zuinig en effectief ruimtegebruik;
  • binnen bepaalde ruimtelijke randvoorwaarden, biedt de gemeente Heusden een 'waaier' aan vestigingsmogelijkheden ter bevordering van het ondernemingsklimaat en de leefbaarheid.

De uitwerking van de bovenstaande twee uitgangspunten betekent in de praktijk dat:

  • bedrijvigheid hoofdzakelijk geconcentreerd wordt rondom de rijksweg A59 en op bedrijventerreinen;
  • voor vestiging van nieuwe omvangrijke logistieke bedrijven of andere bedrijven die niet bij de schaal en aard van de gemeente passen, de gemeente Heusden ondernemers verwijst naar andere mogelijkheden in de Langstraat. Een en ander op basis van daartoe gemaakte afspraken op basis van wederkerigheid met de beide andere gemeenten in de regio De Langstraat.
  • er gestreefd wordt naar flexibele inpassing van lichte bedrijvigheid in gemengde gebieden en centrumgebieden;
  • voor lichte bedrijvigheid onder voorwaarden ruimte in woongebieden gevonden kan worden;
  • het bestaande areaal aan bedrijventerreinen voor de nabije toekomst voldoende ruimte biedt om Heusden verder te profileren als een werkgelegenheidsgemeente;
  • detailhandel wordt geconcentreerd in de centra van Drunen, Vlijmen, Oudheusden en Heusden.

Verder bepaalt een aantal ruimtelijke randvoorwaarden de vestigingsmogelijkheden op een kleiner schaalniveau.

Meer specifiek voor ontwikkelingen zoals het planvoornemen schrijft het beleid dat voor de kleine kernen (zoals Heesbeen) deze zijn aangemerkt als gemengde gebieden. De kern Heesbeen biedt ruimte om te wonen, waarbij de ruime beschikbaarheid van grote kavels ertoe bijdraagt dat bedrijvigheid vaak goed samengaat met de woonfunctie. De (kleinschalige) bedrijvigheid levert hier bovendien een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de kernen, die toch soms al te kampen hebben met krimp. Dit planvoornemen voorziet in twee bedrijfspercelen voor dit type kleinschalige bedrijvigheid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Omdat ten tijden van het opstellen van het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan Heesbeen' alle milieuaspecten reeds zijn onderzocht, hoeft dat voor het opstellen van dit bestemmingsplan niet voor elk milieuaspect nogmaals te gebeuren. Voor de (milieu)aspecten 'Bedrijven en milieuzonering', 'Bodem', 'Natuurbescherming', 'Verkeer & parkeren' en 'Water' geldt echter dat nader onderzoek noodzakelijk is. De navolgende paragrafen bespreken de (milieu)aspecten.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

Op bedrijventerreinen en in het buitengebied wordt gewerkt met een numerieke indeling. Milieucategorie 1 is dan de laagste categorie en milieucategorie 6 is de hoogste. In gebieden met functiemenging in de bebouwde kom wordt gewerkt met een alfanumerieke indeling. Deze loopt van A tot en met C. Categorie A is het minst hinderlijk, categorie C het meest hinderlijk. Bij een hogere categorie moet vanwege de mogelijke hinder een grotere afstand tot de woonbebouwing worden aangehouden.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Toetsing
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
De eerste vraag betreft of in of nabij het plangebied bedrijven aanwezig zijn die een belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan zouden kunnen betekenen. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in gevoelige functies zoals woningen, behoeft deze vraag geen verdere beantwoording. De bedrijven in de omgeving veroorzaken dus geen milieuhinder die tot onaanvaardbare situaties leidt op het grondgebied van dit bestemmingsplan.

Hinder als gevolg van het onderhavige project
Tweede vraag betreft of in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. Goed beschouwd gaat het dan om het mogelijk maken van bedrijvigheid die past in een gebied met functiemenging. Het gaat dan om bedrijvigheid passend onder categorie A en B. Categorie B is vergelijkbaar met milieucategorie 2 en kent een richtafstand van tien meter. Nu de omliggende woningen zich op een grotere afstand bevinden, wordt aan de richtafstand voldaan.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse is het plan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Toetsingskader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Men streeft naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Toetsing
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van een gebouw of bouwwerken, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Het huidige bestemmingsplan laat echter bewoning van de gronden toe. Zo bezien verzwaard het gebruik niet. Bodemonderzoek zal dan ook niet nodig zijn om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is bodemonderzoek wel nodig.

Conclusie
De locatie is milieuhygiënisch gezien geschikt voor het beoogde gebruik. Om die reden is dit bestemmingsplan op het onderdeel bodem uitvoerbaar.

4.3 Natuurbescherming

Toetsingskader
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Stikstof is relevant ten aanzien van de gebiedsbescherming. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Toetsing Gebiedsbescherming
Het project maakt de aanleg van twee bedrijfskavels mogelijk op een locatie in een matig stedelijk woonmilieu. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOX en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (15 april 2021). Het onderzoeksrapport dat hiervoor is opgesteld is opgenomen als Bijlage 1 (Stikstofberekening) bij deze toelichting. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Toetsing soortenbescherming
De Wet natuurbescherming beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en hollen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet mogen worden gedood, gevangen of verontrust en planten niet mogen worden geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen). Voorliggend bestemmingplan betreft een beperkte wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Gezien de aard van het gebied (gemaaid gazon zonder opgaande beplanting) is daarom geen nader onderzoek gedaan in het kader van het bestemmingsplan. Ten aanzien van eventueel voorkomende algemene broedvogels geldt dat overtredingen kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Overige beschermde soorten worden op voorhand niet verwacht in het plangebied. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Conclusie
Gezien de bovenstaande analyse wordt gesteld dat het milieuaspect natuurbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit project. Wel geldt een algemen zorgplicht.

4.4 Verkeer & parkeren

Verkeer
Ten einde te komen tot een goede afwikkeling van het verkeer dat wordt gegenereerd door dit bestemmingsplan is een verkavelingsschets opgesteld. Die verkavelingsschets besteedt aandacht aan de manier waarop in en rondom het plangebied kan worden voorzien in een goede afwikkeling van het verkeer. De schets werkt twee alternatieve inrichtingsmogelijkheden uit. In beide gevallen zullen de bedrijfspercelen worden ontsloten aan de industrieweg. Hiermee wordt een overbelasting op de Voorstraat, waar zich ook reguliere woningen bevinden, voorkomen. De industrieweg bevindt zich vervolgens weer in de nabijheid van de provinciale weg N267. Doordat het plangebied zich zo dicht bij de provinciale weg N267 bevindt, is de bereikbaarheid goed te noemen.

Parkeren
Ten aanzien van parkeren geldt dat op de twee bedrijfspercelen zal worden voorzien in parkeren. Hoewel nu nog niet duidelijk is wat de exacte parkeerbehoefte ter plaatse zal zijn, bevat het bestemmingsplan in de regels, onder lid 9.1 (Parkeergelegenheid) regels dat de gebouwen en gronden alleen kunnen worden gebouwd c.q. gebruikt kunnen worden indien in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Dat maakt dat het planvoornemen niet zal leiden tot parkeerproblemen in of buiten het plangebied,

Conclusie
De bereikbaarheid van de locatie is met inachtneming van de genoemde aanpassingen van het kruispunt en de toegangsweg goed. Ten aanzien van het parkeren geldt dat het planvoornemen voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor de te verwachte behoefte. Het plan kan wat betreft het aspect verkeer en parkeren als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Water

4.5.1 Inleiding

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het plangebied van het ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Via de Digitale Watertoets is het waterschap van onderhavig plan op de hoogte gebracht. Op basis van de antwoorden op de vragen en geraakte kaartlagen volgt uit deze Digitale Watertoets dat het plan de normale watertoetsprocedure moet doorlopen, zie Bijlage 3 (Watertoets).

4.5.2 Kader

Waterbeheerplan 2016-2021
In het Waterbeheerplan (WBP) beschrijft het waterschap Aa en Maas haar doelstellingen voor de periode 2016 – 2021 en de wijze waarop deze doelstellingen bereikt moeten worden. Hiermee geeft het waterschap invulling aan de verplichting vanuit de Waterwet en de Verordening water Noord-Brabant om een waterbeheerplan op te stellen.

In het waterbeheerplan wordt een indeling gemaakt in de volgende programma's:

  • Veilig en bewoonbaar;
  • Voldoende water en robuust watersysteem;
  • Schoon water;
  • Gezond en natuurlijk water;
  • Het leveren van maatschappelijke meerwaarde

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Keur
De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels.

Legger
De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijke waterbeleid houdt in dat het hemelwater op het eigen perceel verwerkt moet worden. Dit als aanvulling op de Keur van het waterschap. Daarbij geldt dat er voor al het verhard oppervlak (dus niet alleen de toename) een wateropgave geldt van 56,5 millimeter (ofwel 56,5 liter per m2).

Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer hier invulling aan te geven:

1. Wateroverlastvrij bestemmen
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek „die hoog en droog genoeg. is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nú al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.

2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap zal echter niet akkoord gaan met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.

3. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering -afvoer"
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer" (afgeleid van de trits "vasthouden - bergen - afvoeren") doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen ed. Voor particuliere woningen wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd.

Binnen grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig zijn van de grondwaterbeheerder.

4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.

5. Water als kans
"Water" wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem ("er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en vierkante meters zijn duur"). Dat is erg jammer, want "water" kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is „wonen aan het water. erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door vele inwoners gewaardeerd.

6. Meervoudig ruimtegebruik
"Er moet ruimte voor water gecreëerd worden, en m2 zijn duur". Maar door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het "verlies" van m2 als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en toe niet te gebruiken is).

7. Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.

8. Waterschapsbelangen
Er zijn „waterschapsbelangen. met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:

  • a. ruimteclaims voor waterberging
  • b. ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ.s en beekherstel
  • c. aanwezigheid en ligging watersysteem
  • d. aanwezigheid en ligging waterkeringen
  • e. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims tbv de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.

Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de voorschriften en de plankaart aandacht besteed moeten worden.

4.5.3 Watertoets

In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Het belangrijkste effect van het plan op het aspect water is een toename van de verharding. Doordat een brede strook groen rondom het terrein wordt gerealiseerd, zijn er voldoende mogelijkheden voor infiltratie van water in de bodem. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het aspect water worden meegenomen. Zo zal hemelwater zo veel mogelijk worden afgekoppeld en mogen geen uitlogende materialen worden toegepast.

Bij een toename van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel is te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Er dient een regenwaterbergingsvoorziening van minimaal 60 mm, per toename van het aantal vierkante meter gerealiseerd te worden, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Bij een toename van verhard oppervlak groter dan 500 m2 dient voldaan te worden aan de regels uit de Keur met betrekking tot de afvoer van hemelwater door toename verhard oppervlak. De omvang van de benodigde compensatie en de wijze waarop wordt voorzien in deze compensatie, dient in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen te worden uitgewerkt. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om water te compenseren. Op basis van de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater', kan er ook voor worden gekozen om daken van gebouwen (deels) te voorzien van een groen dak. Groene daken tellen niet mee als verhard oppervlak.

4.5.4 Conclusie

Het concept bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap. Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de waterparagraaf aangevuld. In het kader van de ontwikkeling dient compensatie te worden gerealiseerd volgens de geldende normen van het waterschap. De omvang van benodigde compensatie en de wijze waarop dit plaatsvindt wordt bij de vergunningsaanvraag berekend en voorgelegd. Het aspect water vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.6 Externe veiligheid

De doelstelling van het (externe) veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:

  • bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijvoorbeeld propaantanks);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Op de risicokaart (www.risicokaart.nl) is af te lezen welke aspecten in het kader van externe veiligheid van belang kunnen zijn. Voor het bedrijventerrein Heesbeen zijn op de risicokaart geen aspecten die nadere aandacht nodig hebben, af te lezen.

Plangebied
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N267 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Dit betreft het vervoer van brandbare vloeistoffen en brandbare gassen.

De afstand tussen het plangebied en de provinciale weg bedraagt ca. 70 meter.

In dit kader is het plan voorgelegd aan de veiligheidsregio/ Brandweer Brabant-Noord. De veiligheidsregio heeft een verantwoording van het groepsrisico en een advies opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 2. Uit het advies en de verantwoording blijkt dat de komst van het initiatief geen grote invloed heeft op het groepsrisico en de zelfredzaamheid van personen ter plaatse.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 De bestemmingen

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen en wijze van meten
De begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2) geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Heusden geldt. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een aantal set aan regels:

De eerste bestemming betreft de bestemming die het grootste deel van het plangebied van het bestemmingsplan beslaat: 'Bedrijf'. Deze bestemming biedt ruimte aan bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorie A en B, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen. De bouwregels van deze bestemming zijn ruim en geven aan dat gebouwen niet hoger mogen zijn dan zeven meter en het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan zestig procent van het plangebied. Dit naar aanleiding van gesprekken met de omgeving. Dit percentage resulteert in een bebouwingspercentage in het bestemmingsvlak van 83 procent. Dit percentage is als zodanig op de verbeelding aangegeven.

De tweede bestemming betreft de bestemming 'Groen'. Deze bestemming is voorzien aan de noordwestelijke zijde van het plangebied, evenwijdig aan de Industrieweg. In deze bestemming zijn slechts in beperkte mate gebouwen toegestaan.

5.2.3 Algemene regels

De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. Voor het overige gelden een aantal algemene regels in het plangebied. Deze zijn ontleend aan het nabijgelegen bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Heesbeen'.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat Artikel 11 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moet een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 van de Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:

  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan tienduizend euro;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee bedrijfspercelen mogelijk. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de gemeente en worden doorverkocht aan een ontwikkelende partij. In de hiervoor op te stellen koopovereenkomst worden de kosten van het bouwrijp maken en de realisatie van openbare voorzieningen meegenomen. Het kostenverhaal is zodoende voldoende zeker gesteld. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan in financieel-economische zin haalbaar moet worden geacht.

Concluderend kan worden gesteld dat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is en het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de fasen afzonderlijk besproken.

Voorbereidingsfase
De gemeente Heusden voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. De gemeente Heusden geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien gedeputeerde staten (GS) een zienswijze heeft ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
  • Binnen zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.