direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwekampen 12-14 Vinkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002552-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In deze paragraaf is de aanleiding voor de herziening van het bestemmingsplan, het planproces en de procedure en een nadere leeswijzer opgenomen.

1.1 Aanleiding

Voorliggende bestemmingsplan is bedoeld om het juridisch kader te bieden voor het kunnen uitvoeren van een ruimtelijk initiatief. Tevens wordt onderbouwd of het gewenste ruimtelijk initiatief inpasbaar is op de door initiatiefnemer gewenste locatie, in dit geval de gewenste uitbreiding van het reeds aanwezige bedrijf met een werktuigenberging/loods inclusief kantoorfaciliteiten en het wijzigen van de gebruiksruimte middels het vergroten van het vigerende bouw- en bestemmingsvlak en bebouwingspercentage aan de Nieuwekampen 12-14 (hierna Nieuwekampen of Nieuwekampen 12) te Vinkel. De redenen voor de uitbreiding van de bebouwing en gegevens omtrent het bouw-/bestemmingsplan zijn in hoofdstuk 2 opgenomen.

Initiatiefnemer is bedrijfsmatig gevestigd aan de Nieuwekampen 12 te Vinkel, gemeente ‘s-Hertogenbosch. De bedrijfslocatie is in gebruik ten behoeve van het uitvoeren van het agrarisch technisch hulpbedrijf en agrarisch aanverwant bedrijf, in de vorm van een loonbedrijf, landschapsverzorging en grondwerken (bosbouw, natuur, cultuurtechnisch werk). Conform het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 is de locatie bestemd als Bedrijf met de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf – agrarisch technisch en agrarisch verwant bedrijf (ex. artikel 5 van de planregels). De toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op grond van het bestemmingsplan bedraagt 2.110 m2. De vigerende bedrijfsoppervlakte (bestemmingsvlak Bedrijven) bedraagt 10.300 m2.

Op 3 augustus 2018 heeft initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij de gemeente s’-Hertogenbosch inzake het uitbreiden van de bestaande bedrijfsbebouwing met 25% overeenkomstig artikel 5.3, onder a, van de planregels alsmede het vergroten van het bestemmingsvlak Bedrijf. Onderdeel van deze ontwikkeling betreft het voorzien in een bijdrage in de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ter grootte van circa 7.370 m2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch is bereid medewerking te verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan.

Op grond van de planregels van het bestemmingsplan kan geen medewerking worden verleend. Voor het vergroten van het bouwvlak is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien. Voor het uitbreiding van de bedrijfsbebouwing wordt aansluiting gezocht bij artikel 5.3 onder a van de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012.

Met toepassing van de Crisis- en herstelwet is het mogelijk om de aanvraag om omgevingsvergunning gecoördineerd te behandelen met de herziening van het bestemmingsplan. Hierbij volgt de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” de procedure van de herziening van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat zodra de herziening van het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht dan ook de aanvraag om omgevingsvergunning in procedure wordt gebracht en zodra het bestemmingsplan wordt vastgesteld ook de omgevingsvergunning voor activiteit “bouwen” wordt vastgesteld.

In deze toelichting wordt ingegaan op de (ruimtelijke) gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling van het betreffende gebied. Ook wordt een beschrijving gegeven van het relevante ruimtelijk beleid. De realisatie van de bebouwing en de wijziging van het bouw-/bestemmingsvlak op de gestelde locatie moet passen binnen de beleidskaders en er dient sprake te zijn / blijven van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Planproces en procedure

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 van de (voormalige) gemeente Maasdonk van toepassing, zoals vastgesteld op 23 april 2014.

In het vigerende bestemmingsplan is de Nieuwekampen 12 te Vinkel aangeduid met de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding specifieke vorm van bedrijf – agrarisch-technisch en agrarisch verwant bedrijf en een bestemmings-/ bouwblok van circa 10.300 m2. De direct omliggende gronden zijn landbouwgronden in eigendom van initiatiefnemer. Het bestemmingsplan biedt een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 5.3 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan buitengebied voor het vergroten van de maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen. Dit artikel luidt als volgt:

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. a. lid 5.2 sub b ten behoeve van het vergroten van de maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van bedrijf - agrarisch-technisch en agrarisch verwant bedrijf' met 25%, mits:
    • 1. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 1,5 ha;
    • 2. de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS niet wezenlijk worden aangetast;
    • 3. er sprake is van een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie;
  • b. ….

In deze toelichting worden voornoemde voorwaarden van een nadere verantwoording voorzien.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nuland, sectie E 1372, 1371, 1127 en 1126 respectievelijk omvattende een oppervlakte van in totaal 20.920 m2 (bijlage 1: kadastrale weergave plangebied).

In figuur 1 (zie hieronder) is via de verbeelding, met als ondergrond een luchtfoto, het vigerende bestemmingsvlak c.q. ligging weergegeven. De beoogde ontwikkeling c.q. ruimtelijk gebruik is weergegeven in de situatietekening van het perceel (zie bijlage 2: Landschappelijk inrichtingsplan Nieuwekampen 12-14, Vinkel, april 2024).

1.3 Leeswijzer

In deze toelichting wordt het betreffende initiatief nader gemotiveerd en verantwoord. Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de huidige situatie en activiteiten van het bedrijf in casu van het plangebied en de voorgestane ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid – voor zover relevant – behandeld. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor de onderhavige herziening van het bestemmingsplan. De juridische planbeschrijving met een nadere duiding van de toelichting, regels en verbeelding is in het daaropvolgende hoofdstuk opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en conclusie van dit plan. Het plan wordt afgesloten met een hoofdstuk aangaande de inspraak en vooroverleg (hoofdstuk 7) en een afsluitend hoofdstuk met een uitleg van de procedure (hoofdstuk 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0001.jpg"

Hoofdstuk 2 Project / planomschrijving

Dit hoofdstuk omschrijft het plangebied alsmede de omgeving en geeft de noodzaak tot wijziging weer.

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het oostelijk deel van het buitengebied van de gemeente ‘s-Hertogenbosch aan de Nieuwekampen te Vinkel. Het plangebied ligt ten westen van de dorpskern van Vinkel op een afstand van circa 1,25 kilometer. Op circa 1,5 kilometer ten noorden van het plangebied ligt de rijksweg A59 (‘s-Hertogenbosch / Nijmegen). De omgeving wordt gekenmerkt door diverse (volwaardige) landbouwbedrijven, niet-agrarische bedrijven en diverse afzonderlijk gelegen woonobjecten of recreatievoorzieningen (Vakantiepark Dierenbos). Het landelijk gebied wordt afgewisseld met landschapselementen en bosschages. De verkaveling is kleinschalig en afwisselend.

Het plangebied zelf is solitair gelegen, ten zuiden van een hoofdwatergang. Het plangebied zelf ligt op ruim 160 meter afstand van de Nieuwekampen. Het perceel is bereikbaar via een doodlopende weg, waaraan tevens enkele woonobjecten gelegen zijn.

Het plangebied omvat een tweetal bedrijfswoningen, enkele bedrijfsgebouwen en een buitenterrein/erf ten behoeve van op-/overslagdoeleinden, stalling materieel / werktuigen, containers, etc. De activiteiten vallen binnen de reikwijdte van het Activiteitenbesluit (melding maart 2016).

Voor een globale ligging wordt verwezen naar de figuren 2 (topografische kaart plangebied en omgeving), figuur 3 (foto plangebied en omgeving) en figuur 4 (plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0004.jpg"

2.2 Beschrijving beoogde ontwikkeling / toelichting bedrijfsactiviteiten

Van Lokven BV is vanaf 1965 gevestigd aan de Nieuwekampen 12 - 14 te Vinkel, waarbij uitoefening wordt gegeven aan een loonwerk- / landschapsverzorgingsbedrijf. Het loonwerkbedrijf is primair gericht op het verlenen van diensten ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw. Middels de inzet van vakbekwaam en deskundig personeel in combinatie met gemechaniseerde- en moderne apparatuur (machines/werktuigen) worden werkzaamheden verricht voor onder andere agrariërs, landschaps-, natuurbeheerders en overige eigenaren in relatie tot het ‘buitengebied in brede zin’. Gebaseerd op een no-nonsense mentaliteit en het belang van direct en persoonlijk contact is gewerkt aan een robuust fundament van het bedrijf.

Het werkgebied ligt grotendeels in de regio. Ook de afgelopen jaren is, ongeacht de economische situatie in Nederland, gebleken dat het bedrijf zich weet te ontwikkelen én continuïteit (en hoge mate van dienstverlening/kwaliteit) kan waarborgen, danwel een groeipotentie heeft doorgemaakt. Door genoemde ontwikkeling is er al enige jaren een toenemende behoefte aan meer functionele gebruiksruimte aan de Nieuwekampen 12 - 14 in relatie tot (overdekte) stallingsruimte voor machines/werktuigen alsmede voor de op-

/overslag van (vrijkomende) stoffen / producten (waaronder zand, grond, teeltaarde, afvalstoffen, etc.) en de op-

/overslag en behandeling van met name groenmateriaal (producten afkomstig uit de land-, bos- of natuurbouw) en dergelijke. Op lokale niveau wordt op deze wijze een bijdrage geleverd aan een functionele omzetting en toepassing van (rest-)stromen c.q. aan een circulaire economie.

In het algemeen zij opgemerkt dat ‘het werkveld’ van het hedendaagse loonbedrijf (Cumelabedrijf) een brede scope heeft. Bij Cumelabedrijven / agrarisch technisch (hulp-)bedrijven, in casu de Cumelasector, heeft er de laatste jaren inherent aan de ontwikkelingen van het buitengebied in brede zin, een herverdeling van werkvelden plaatsgevonden. Niet enkel zijn de agrariërs beheerder van het buitengebied of opdrachtgever voor werken, maar ook natuurbeheer, waterschappen, gemeente/overheden, particulieren, nutsbedrijven, etc. doen een beroep op de diensten van de Cumelabedrijven voor – voornamelijk – werkzaamheden in het landelijk gebied.

De feitelijke activiteiten in casu aard van de Cumelabedrijven, binnen en/of buiten de inrichting, zijn niet wezenlijk gewijzigd. Ongeacht de aard van de activiteiten buiten de inrichting, is er in alle gevallen – binnen de inrichting – sprake van onder andere stalling van (land-)bouwmachines, motorrijtuigen met beperkte snelheid, werktuigen en overige hulpmiddelen, onderhoud en reparatie aan eigen materieel en de op-/overslag van een strategische werkvoorraad aan hulp-, bouw-, afval- en grondstoffen. Laatstgenoemde is inherent aan de aard van de bedrijfsactiviteiten, de mate van serviceverlening en dergelijke en dienaangaande ook milieutechnisch (o.g.v. het BARIM of een omgevingsvergunning milieu) toegestaan.

Nagenoeg 95% van de Cumelabedrijven is gevestigd in het landelijk gebied en heeft gemiddeld een bedrijfsoppervlak van 15.000 m2 per bedrijf en beschikt over tenminste één bedrijfswoning.

Autonome ontwikkeling in de aard van de werkzaamheden enerzijds maar ook de toegenomen mechanisatiegraad van machines en werktuigen noopt ertoe dat een adequaat bedrijfsterrein benodigd is en blijft. Dit is ook bij initiatiefnemer het geval.

Een bedrijfsplan / visie is in relatie tot het ruimtelijk- en bedrijfseconomisch belang voor de ontwikkeling van de bedrijfslocatie opgenomen als bijlage bij de Toelichting (bijlage 3: Bedrijfsplan i.r.t. ontwikkeling Nieuwekampen 12-14 te Vinkel, ORI 30882 – B\98418, 1 maart 2019).

De vigerende bestemming is ‘Bedrijf’ met de nadere aanduiding ‘agrarisch technisch en agrarisch verwant bedrijf (loonwerkbedrijf’). Op grond van de definities uit het vigerende bestemmingsplan is een ‘agrarisch technisch bedrijf’ als volgt omschreven:

Agrarisch technisch bedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos,- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

In het bestemmingsplan is de volgende omschrijving van ‘agrarisch verwant bedrijf ‘ opgenomen:

Agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;.

Gezien de feitelijke aard van de werkzaamheden, waarbij vanuit het loonbedrijf ook diensten verricht worden voor andere grondeigenaren dan agrariërs, ofwel voor ‘niet-agrarische bedrijven’, onder andere op het gebied van bos-, natuurbouw- en landschapsbeheer, vallen de activiteiten zowel onder de reikwijdte van het agrarisch technisch bedrijf als agrarisch verwant bedrijf. Van agrarische activiteiten binnen de inrichting zelf is geen sprake.

Concreet omvat dit plan:

  • Een herziening van het vigerende bestemmingsplan, waarbij het bestemmings-/bouwvlak ‘Bedrijf met de aanduiding agrarisch-technisch en agrarisch verwant bedrijf‘ aan de Nieuwekampen 12-14 te Vinkel, qua vorm en oppervlakte wordt vergroot naar een oppervlakte van circa 13.550 m2. De uitbreiding betreft een oppervlakte van 3.250 m2 waarbij de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden- Landschapswaarden’ deels omgezet worden naar voornoemde bestemming Bedrijf of waarbij gronden met thans de bestemming Bedrijf worden omgezet naar de bestemming ‘Agrarisch met waarden - landschapswaarden’. Tevens worden gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – landschapswaarden’ omgezet naar de bestemming Groen. Tevens is een specifieke aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ opgenomen, waarmee de inrichting en instandhouding van de landschappelijke inpassing (zie landschap inrichtingsplan, bijlage 2 bij deze toelichting) geborgd is. Op grond van de planregels is dit nader geduid middels een voorwaardelijke verplichting (zie artikel Groen van planregels conform bijlage 1 van de planregels);
  • In combinatie met het toepassen van het bepaalde van artikel 5.3, onder a, wordt de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing met 25% vergroot (t.o.v. bestaand), zodat een maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 2.637 m2 toelaatbaar is en gerealiseerd kan worden. Een deel van de huidige bebouwing wordt gesaneerd.
  • Het voorzien c.q. veranderen (herindeling) van adequate voorzieningen ten behoeve van manoeuvreren, stalling van materieel, werktuigen en containers, alsmede op-/overslag van grond-, hulp-, bouw- en afvalstoffen en groenmateriaal (takken, stobben, loof, afgedragen gewas, e.d.) welke afkomstig zijn van buiten de inrichting en het uitvoeren van daaraan gepaard gaande handelingen (laden, lossen, zeven, versnipperen, samenvoegen, e.d.). De gebruikslocatie is vastgelegd met via de nadere aanduiding ‘opslag’;
  • Zorgdragen voor landschappelijke inpassing (bestaand en uitbreiding nabij het plangebied) in casu het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, ter grootte van in totaal 7.370 m2. Initiatiefnemer is, in samenhang met voormelde, bereid om de ten noorden, oosten en zuiden gelegen – in eigendom zijnde – (landbouw-)gronden van in totaal circa 0,74 hectare ‘in te zetten’ ten behoeve van landschappelijke ontwikkeling / compensatie. De landschappelijke inpassing (bestaand en nieuw) ter plaatse van de bestemming Bedrijf is planologisch geborgd middels het opnemen van de specifieke functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – landschappelijke inpassing’ (zie ter illustratie figuur 5 c.q. bijlage 2).

Met in achtneming van het bestaande relevante beleid (zie voor nadere toelichting hoofdstuk 3) en het voornemen het bedrijf uit te breiden met bedrijfsbebouwing is een voorstel gemaakt voor de landschappelijke inpassing en de situering en vormgeving van de nieuwe bebouwing. De tekeningen inzake de inrichting van het landschapsplan zijn opgenomen in bijlage 2 (zie voor een globale weergave figuur 5). De bijbehorende inrichtingstekening c.q. landschapsplan is geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan.

In de huidige situatie is het gedeelte rond de bedrijfswoningen al voorzien van een groene siertuin met enkele solitaire bomen. De zijde van het perceel gelegen aan de watergang is eveneens voorzien van solitaire bomen/struweel. In de landschappelijke inpassing wordt deze situatie ingepast. Dit struweel wordt doorgezet langs het water rondom de erfverharding zodat de ruimte voor buitenopslag en de bestaande bedrijfsbebouwing landschappelijk wordt ingepast en aan het zicht wordt onttrokken. Het oostelijk deel van het perceel wordt ingericht als weide met een wadi en eveneens voorzien van struweelbeplanting (zoals knotbomen, sambucus nigra, viburnum opulus en divers andere soorten (zie voor nadere duiding pagina 3 t/m 5 van landschapsplan)). Het perceel wordt richting het zuiden vergroot en biedt ruimte voor een bedrijfsgebouw en buitenopslag. Als landschappelijke inpassing wordt aan de zuidzijde struweelbeplanting op een talud voorgesteld met een breedte van 6 meter aan de oostzijde en 4 meter aan de zuidzijde, waarmee de buitenopslag met een groene haag aan het zicht wordt onttrokken.

Voor de volledige uitwerking en inrichting wordt verwezen naar het landschapsplan.

De beleidsmatige toelichting en verantwoording betreffende de ruimtelijke kwaliteit is in paragraaf 3.2.4 en het gemeentelijk beleid (paragraaf 3.3) opgenomen. De stedenbouwkundige – en landschappelijke verantwoording is nader verantwoord in paragraaf 4.1.1 respectievelijk 4.1.2 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0005.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet (inwerkingtreding per 1 januari 2024) en is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende vier prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.

In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen.

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.

Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.

Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.

De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland. De concrete uitwerking van deze ambities vindt op plan- en projectniveau plaats.

Deze nationale belangen en doelen hebben echter een dusdanig hoog abstractieniveau dat deze niet van toepassing zijn op voorliggend initiatief aan de Nieuwekampen 12 te Vinkel. De NOVI is niet van belang voor voorliggend initiatief.

Conclusie

Voor het plangebied zijn in de NOVI geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk pro-actief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

In een bestemmingsplan of wijzigingsplan voor het landelijk gebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden) en de kust en kustbescherming.

Conclusie

Het plangebied ligt niet nabij de kust, zodat er geen sprake is van kustbescherming. Eveneens is het plangebied niet gelegen in of in directe nabijheid van een natuurgebied (NNN of Natura-2000 gebied). De nadere toelichting is in hoofdstuk 4 opgenomen. De beleidsregels vanuit het Barro zijn niet aan de orde voor onderhavig plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro), 2017

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Deze ‘ladder’ is per 1 juli 2017 gewijzigd in die zin dat het doel van de ladder is teruggebracht naar de essentie, te weten aan te geven dat de noodzaak van een voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte (plus motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd). Concreet betekent dit dat het onderzoek naar het 'actuele' en 'regionale' aspect van de behoefte en trede 3 van de ladder komen te vervallen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Doel van de ladder is en blijft een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder moet worden toegepast als er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met dit initiatief is geen ‘sprake’ een nieuwe stedelijke ontwikkeling c.q. wordt invulling gegeven aan het voorzien in een ontwikkeling binnen bestaand gebied (zuinig ruimtegebruik). Een nadere toetsing aan de Ladder is niet aan de orde.

Conclusie

Opgemerkt wordt dat middels onderhavig toelichting inzicht wordt gegeven in de goede ruimtelijke ordening.

3.1.4 Nationaal Water Programma 2022 – 2027

De minister van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelt het Nationaal Water Programma (NWP) op voor de periode 2022–2027. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor deze periode en geeft een doorkijk naar 2050.

Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen.

Het NWP geeft het integrale kader voor het waterbeleid en -beheer van het Rijk voor de periode 2022-2027 (inclusief het Noordzeebeleid). De Stroomgebiedbeheerplannen en Overstromingsrisicobeheerplannen voor de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems en het Programma Noordzee (inclusief het programma Kaderrichtlijn Mariene Strategie) zijn een bijlage bij het NWP. In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd. In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico’s.

De voorbereiding van dit NWP vindt plaats onder het wettelijk regime van de Waterwet. Het overgangsrecht bij de Omgevingswet voorziet er in dat het NWP 2022-2027 uiteenvalt in een aantal verplichte programma’s onder de Omgevingswet.

Conclusie

Voor de uitvoering van dit plan i.c. het onderdeel ‘water’ wordt verwezen naar paragraaf 4.2.6 van deze onderbouwing. Door rekening te houden in het plan (bijvoorbeeld watercompensatie) met de uitgangspunten van het Waterschap wordt eveneens voldaan aan het Nationaal Water programma.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’

Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De Omgevingsvisie maakt helder welke waarden de provincie belangrijk vindt, hoe door de provincie keuzes gemaakt maken en wie daarbij welke rol heeft. Een visie die helpt om de kansen en problemen van vandaag aan te pakken én die de provincie voorbereidt op de kansen en bedreigingen van morgen. Hierbij staat eenvoudig beter, of te wel ruimte maken voor kwaliteit, het motto van de Omgevingswet, centraal door alle initiatieven of ontwikkelingen die bijdragen aan kwaliteit ontwikkelruimte te bieden. Kwaliteit die bijdraagt aan gezond en veilig leven, aantrekkelijk en bereikbaar wonen en innovatief ondernemen in Brabant.

In de visie zijn een viertal kernwaarden opgenomen over hoe de provincie wil denken en handelen onder de nieuwe Omgevingswet. Deze kernwaarden luidden als volgt:

  • We gaan voor meerwaarde -creatie:
  • We gaan voor technische- en sociale innovatie;
  • We gaan voor kwaliteit boven kwantiteit;
  • We gaan voor pro-actief en preventief boven gevolgbeperking en herstel.

Bij onderhavig initiatief is aandacht besteed aan het creëren van meerwaarde voor het bedrijf, vitaliteit van het landelijk gebied, de omgeving, werkgelegenheid alsmede in relatie tot duurzaamheid en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De activiteiten en de geboden mogelijkheden stimuleren c.q. dragen bij aan een circulaire economie (hergebruik en nuttige toepassing op lokaal niveau). Tevens is rekening gehouden met zuinig ruimtegebruik en verbeteren van de omgevingskwaliteit.

De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma’s en een provinciale omgevingsverordening.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op vormwijziging en vergroting van een bestemmingsvlak voor een fysiek bestaand bedrijf inclusief een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Specifiek aandacht is besteed aan de fysieke leefomgeving en het bijdragen aan de (ruimtelijke) kwaliteit. Het plan is dan ook niet strijdig met de uitgangspunten welke in de omgevingsvisie zijn opgenomen.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Provinciale Staten hebben bij besluit van 21 maart 2023 de geconsolideerde versie van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna Interim omgevingsverordening) vastgesteld. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen.

De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

Met de vaststelling van de Interim omgevingsverordening zijn tevens alle bestaande verordeningen met betrekking tot de fysiek leefomgeving ingetrokken. De voorheen meest van belang zijnde verordening was de Verordening Ruimte 2014.

De ‘rode draad’ in de visie (zie 3.2.1) is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien. En stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De Brabantse Omgevingsvisie is door een intensief proces met provinciale staten, gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers tot stand gekomen. De uitvoering van de visie en de concrete acties om de doelen te realiseren, staan niet in de visie.

Om uitvoering te geven aan de visie heeft de provincie straks onder de Omgevingswet verschillende instrumenten tot haar beschikking. De omgevingsverordening is daarbij slechts 1 van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen en ambities te realiseren. De omgevingsverordening bevat de spelregels en randvoorwaarden met een bindende werking voor het handelen van burgers en bedrijven, gemeenten en waterschappen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

De Interim omgevingsverordening kent een Toelichting en regels. Bij de opbouw is aangesloten bij de opbouw van de Omgevingswet.

Met een verdeling over tien afzonderlijke hoofdstukken, wordt onder andere ingegaan op: algemene bepalingen, rechtstreeks werkende regels voor activiteiten die zich (grotendeels) richten tot burgers en bedrijven, de instructieregels opgenomen die gemeenten of waterschappen moeten toepassen of instructies voor de provincie, regels voor procedures en indieningsvereisten van meldingen en ontheffingen, regels voor het faunabeheer uit de Wet natuurbescherming, financiële bepalingen rondom het vergoeden van schade, strafbaarstellingen en overgangsrecht en regels omtrent het intrekken van verordeningen.

De Interim omgevingsverordening is digitaal. Dit betekent dat alle regels gekoppeld zijn aan een op een digitale kaart weergegeven werkingsgebied. Door op een willekeurig punt in de kaart te klikken, is direct zichtbaar welke regels op die plek gelden.

De volgende kaarten zijn opgenomen / raadpleegbaar:

1) Rechtstreekse werkende regels: milieubeschermingsgebieden

2) Rechtstreekse werkende regels: landbouw

3) Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

4) Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden

5) Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en - berging

6) Instructieregels gemeenten: basiskaart landelijk gebied

7) Instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen

8) Instructieregels waterschappen: watersystemen, - veiligheid en - berging

De van toepassing zijnde relevante regels, op basis van de aanduiding(en) per ‘kaart’ voor het plangebied zijn:

Kaart 1: In relatie tot de rechtstreeks werkende regels; milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen geldt dat het plangebied ligt binnen een gebied voor Waterwinning voor menselijke consumptie en een grondwaterbeschermingsgebied – maximale boordiepte 60 meter / diep grondwaterlichaam (zie figuur 6). Het gestelde in paragraaf 2.1.3 van de verordening is van toepassing. In artikel 2.1 (zorgplicht) en artikel 2.7 zijn een aantal activiteiten of handelingen opgenomen welke verboden zijn in een grondwaterbeschermingsgebied of die gericht zijn op het redelijkerwijs voorkomen van activiteiten met een nadelig gevolg voor de kwaliteit van het grondwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0006.jpg"

Middels deze herziening wordt voorzien in een wijziging van het bestemmings-/gebruiksoppervlak bij een bestaand niet-agrarisch bedrijf. De aard van de activiteiten of handelingen verandert wezenlijk niet en vallen ook niet onder verbodsbepalingen van artikel 2.7, lid 1 juncto artikel 2.9 (verboden locatiegebonden milieubelastende activiteiten). Er is geen sprake van een BRZO-inrichting ,een IPPC, categorie 4 inrichting of een inrichting als bedoeld in bijlage 1C Besluit omgevingsrecht, categorie 28.4 gevaarlijke afvalstoffen. Qua bodembescherming zijn maatregelen en voorzieningen aanwezig welke gericht zijn op het voorkomen van een nadelig gevolg voor de kwaliteit van de bodem

c.q. grondwater.

Artikel 2.8 IOV omvat een meldingsplicht voor diverse activiteiten binnen een Grondwaterbeschermingsgebied. In paragraaf 4.2.6 is dit nader verantwoord in relatie tot de relevante activiteiten voor deze ontwikkeling.

Kaart 2: In relatie tot de rechtstreekse werkende regels voor landbouw is het plangebied gelegen in de structuur ‘landelijk gebied’ met de nadere specifieke regels inzake ‘beperking voor veehouderijen (artikel 2.72)’ en stalderingsgebied (regels: artikel 2.74).

Gezien de beoogde ontwikkeling / initiatief (zie paragraaf 2.3) is een nadere toetsing, vanwege het feit dat er geen sprake is van een agrarisch bedrijf en hierin ook niet wordt voorzien, aan de relevante (veehouderij) regels niet relevant. De ontwikkelingen betreffen niet-agrarische activiteiten.

Zie ook kaart 6.

Kaart 5: In relatie tot de instructieregels gemeente: grondwaterbescherming, waterveiligheid en – berging, is het plangebied gelegen in een ‘grondwaterbeschermingsgebied’ (zie figuur 7). In dit kader is het bepaalde in artikel

3.11 van de IOV van toepassing. Een bestemmingsplan dient mede regels te bevatten tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Specifiek dienen regels opgenomen te zijn welke het gebruik van schadelijk uitloogbaar bouwmaterieel (waaronder zink, lood, koper) verbiedt.

In de planregels zijn specifieke regels opgenomen gericht op het beschermen van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.

Kaart 6: In relatie tot de instructieregels voor gemeenten: basiskaart landelijk gebied geldt dat de bedrijfsgronden gelegen zijn in ‘landelijk gebied’ (Afdeling 3.6 Vitaal platteland, regels paragraaf 3.6.1 Veehouderij met nadere regels omtrent ontwikkelingen/uitbreiding veehouderijbedrijven e.d.), zie figuur 8. Gezien de aard van de ingrepen / activiteiten binnen het plangebied (zie paragraaf 2.3 van deze toelichting) is in relatie tot de instructieregels van paragraaf 3.6.1 (veehouderij) van de verordening een nadere toetsing niet aan de orde. Op voorhand is geen sprake van strijdigheid met de gestelde regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0007.jpg"

Zoals in figuur 8 zichtbaar is ligt de locatie ook in ‘Gemengd landelijk gebied’. Op basis van deze aanduiding (incl. verwijzing 1 t/m 5), de ligging in Landelijk gebied (verwijzing 1 t/m 20) zijn / kunnen meerdere artikelen van de IOV redelijkerwijs van belang zijn.

Gezien de aard van de activiteiten van initiatiefnemer (een niet-agrarisch bedrijf in de vorm van een agrarisch- technisch bedrijf en agrarisch verwant bedrijf) c.q. de vigerende / beoogde bestemming / aanduidingen is tenminste een nadere toetsing aan paragraaf 3.6.5 ‘agrarisch gerelateerde bedrijven’ (ex. Artikel 3.60) en paragraaf 3.6.7 ‘ontwikkeling van niet agrarische functies’ (ex. Artikel 3.71) opportuun.

Initiatiefnemer is qua aard en type bedrijvigheid en de vigerende bestemmingsplanaanduiding ‘agrarisch-technisch en agrarisch verwant bedrijf’ en de activiteiten gericht op op-/overslag, bewerking, etc. aan te duiden als ‘agrarisch gerelateerd / niet -agrarische functie’.

De regels welke op basis van de Interim omgevingsverordening voor niet-agrarische functies (waaronder agrarisch verwante bedrijven en agrarisch technisch hulpbedrijven) in casu het plangebied in het landelijk gebied aan de orde zijn, betreffen:

  • Artikel 3.60 bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf / en agrarisch-aanverwant bedrijf in landelijk gebied;
  • Artikel 3.71 bestaande niet-agrarische functie in landelijk gebied; Alsmede:
  • Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap (zie paragraaf 3.2.4 Toetsing ruimtelijke kwaliteit).

Artikelen 3.60 en 3.71 van de Interim omgevingsverordening stellen regels aan de mogelijkheden en ontwikkeling voor (bestaande) niet-agrarische bedrijven in het gemengd landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0008.jpg"

In paragraaf 3.2.4 is een nadere verantwoording opgenomen.

Kaart 8: In relatie tot de instructieregels voor waterschappen is de locatie gelegen in een gebied ‘norm wateroverlast buiten stedelijk gebied’ (art 4.4 Verordening). Voor het waterschap geldt een inspanningsverplichting inzake het beheer en onderhoud van watersystemen in relatie tot overstromingskansen. Zie ook onderdeel ‘water’ in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

3.2.3 Verantwoording artikel 3.60 / 3.71 Interim omgevingsverordening

Onderstaand wordt achtereenvolgens ingegaan op de verantwoording van de relevante artikelen 3.60 en 3.71 van de Interim omgevingsverordening.

Toetsing aan artikel 3.60:

  • a. De bestaande planologische activiteiten worden (blijven) middels dit bestemmingsplan vastgelegd en geborgd;
  • b. De ontwikkeling leidt tot een bedrijfsoppervlakte c.q. bestemmingsvlak Bedrijf ten behoeve van een bestaand bedrijf van in totaal 13.550 m2. De maximaal toelaatbare oppervlakte van 15.000 m2 (1,5 ha) wordt derhalve niet bereikt of overschreden.
  • c. Van mestbewerking danwel een toename aan mestbewerking is geen sprake. Deze activiteiten worden niet door initiatiefnemer uitgevoerd of beoogd. In de planregels wordt hierin niet voorzien.
  • d. De mate van ‘redelijke uitbreiding’ richt zich in de Interim omgevingsverordening met name op de uitbreiding aan oppervlakte groter dan 1,5 hectare. Hiervan is geen sprake. Er is sprake van een aanpassing van de vorm en een vergroting van het bestemmingsvlak Bedrijf welke leidt tot een bedrijfsoppervlakte van 13.550 m2. De betreft een toename van effectieve gebruiksruimte van 3.250 m2. Deze oppervlakte is gezien de verkaveling en structuur in het gebied en in relatie tot de bedrijfsomvang, - activiteiten, de beoogde situering van de beoogde bebouwing én met in achtneming van de mate van bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit als passend te beschouwen. Daarnaast zijn de activiteiten en functies benodigd voor het landelijk gebied en past het bedrijf qua aard en schaal in de omgeving. De effecten op de omgeving zijn in het plan nader verantwoord. Voorzien wordt in een robuuste landschappelijke inpassing welke bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit.

Een nadere toetsing / verantwoording in relatie tot de overige genoemde aspecten van artikel 3.60, lid d, zijn in hoofdstuk 4 opgenomen.

Toetsing aan artikel 3.71:

  • a. Zie verantwoording bij artikel 3.60, lid a;
  • b. Zie verantwoording bij artikel 3.60, lid c;
  • c. Zie verantwoording bij artikel 3.60, lid d i.c. de vereiste zorgplicht inzake de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 3.2.4).

Via het landschappelijk inpassingsplan i.c. de voorwaardelijke verplichting in artikel 5 van de planregels (zie bijlage 1 bij de planregels) c.q. in onderhavig bestemmingsplan is e.e.a. nader geborgd en ingevuld. De gebiedsgerichte benadering is nader verantwoord, met inachtneming van de Structuurvisie Maasdonk 2009 (zie paragraaf 3.3.1), in artikel 3.2.4 en 4.1.2, waaronder in de toelichting bij de beplantingsindicatie / opzet, (zie bijlage 2 van deze Toelichting).

Conclusie

De ontwikkelingen welke beoogd zijn binnen het plangebied zijn in lijn c.q. niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.4 Verantwoording artikel 3.9 Interim omgevingsverordening

Een elementair aspect bij planologische ingrepen op basis van de Interim Omgevingsverordening is – in navolging van de lijn van de Verordening Ruimte 2014 - de zogenaamde investeringsmaatregel c.q. zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit, opgenomen in paragraaf 3.1.2 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies, en in het bijzonder artikel 3.9 (zie hierna).

De ‘zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit’ bepaalt dat:

  • er zorgvuldig wordt omgegaan met het ruimtegebruik;
  • er rekening wordt houden met de omgeving;
  • de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. De hoofdregel is dat ontwikkelingsruimte dient bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke-/landschappelijke kwaliteit. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan vasthouden aan wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe kwaliteiten (fysieke verbetering).

Alvorens wordt ingegaan op de nadere verantwoording zijn onderstaande relevante artikelen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0009.jpg"

Ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap bepaalt de verordening (artikel 3.9, lid 2) dat wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot nieuw ruimtebeslag, er financieel, juridisch en feitelijk wordt zekergesteld dat deze ontwikkeling leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en dat afspraken uit het regionaal overleg worden nagekomen.

Per 1 november 2011 is de Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Deze handreiking bevat een leidraad waarbij de “waardevermeerdering” welke ten gevolge van de planologische wijziging kan optreden, zowel financieel, juridisch en feitelijk geborgd kan worden.

De gemeenten hebben de taak om bij ontwikkelingen toe te zien op de zorgplicht. De gemeente s’-Hertogenbosch heeft in het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant het ‘Afsprakenkader: voorwaarden uitwerking en toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap’ vastgesteld op 2 december 2015.

De notitie toepassingsbereik vormt het basisdocument voor het afsprakenkader van de provincie met de gemeenten in de regio Noordoost. Deze notitie bevat de categorie-indeling voor de niet-planmatige ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de bijbehorende tegenprestatie. Voor planmatige ontwikkelingen in het buitengebied is artikel 3.9 altijd van toepassing

Bij niet-planmatige ontwikkelingen in het buitengebied is de tegenprestatie gerelateerd aan de impact:

  • categorie 1: geen impact : geen tegenprestatie
  • categorie 2: beperkte impact: landschappelijke inpassing
  • categorie 3: grote impact: berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Dit onderhavig initiatief, zijnde een herziening van het bestemmingsplan inzake vergroting van het bestemmings-/ bouwvlak en een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor de toename aan bedrijfsbebouwing (met 25%) c.q. het gebruik en voorzetting van een bestaand bedrijf (Cumelabedrijf), is als een categorie 3 aan te merken. Op grond van de basisinspanning, zoals vastgelegd in de notitie Toepassingsbereik, geldt in dit geval de forfaitaire methode, waarbij uitgegaan wordt van minimaal 20% van de grondwaardevermeerdering.

In hoofdstuk 4 van deze toelichting is voornoemde nader uitgewerkt.

Conclusie

Het initiatief is aan te merken als een ontwikkeling met ‘grote impact’ op de ruimtelijke kwaliteit. Middels de landschaps-/inrichtingsplannen (zie bijlagen) is voor het plangebied, met in achtneming van de beleidsregels i.c. de landschapsinvesteringsregeling inzichtelijk gemaakt op welke wijze zorg wordt gedragen voor een degelijke landschappelijke inpassing en dienaangaande afdoende invulling gegeven aan het gestelde in artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening.

Onderhavig initiatief is in samenspraak met de gemeente s’-Hertogenbosch tot stand gekomen, waarbij overleg met de omgeving heeft plaatsgevonden c.q. rekening is gehouden met elkaars belangen (zie hoofdstuk 7). Het initiatief leidt tot een verbetering van de bedrijfstechnische noodzaak en de beleving van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Tevens draagt het bij aan het toekomstbestendig maken van een bestaand (Vinkels) bedrijf.

Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de bestaande planologische mogelijkheden voor het uitbreiden van de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Op grond van de interim omgevingsverordening zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied Maasdonk

In de Structuurvisie Buitengebied Maasdonk (vastgesteld op 16 december 2009) is een visie gegeven op een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan voor het buitengebied. De gemeente hanteert bij functieverandering van het perceel versterking van de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt. Dat betekent dat er ontwerprichtlijnen worden gesteld aan onder andere de sloop van gebouwen, vormverandering van het perceel en aan de landschappelijke inpassing. In de Structuurvisie Buitengebied Maasdonk is het perceel gelegen in het gebied dat, conform de landschappelijke zonering, is aangeduid als ‘beekdallaagte en broekgebied’. Kenmerkend voor dit gebied is het gegeven dat het gelegen is in het overgangsgebied van komgebied naar dekzand en beekdalen. Hier zijn lager en natter gedeeltes omgeven van dekzandgebied. De bodem kan worden getypeerd als vlakvaaggrond en beekeerdgrond met hoge grondwaterstand. In het gebied liggen naast agrarische percelen, landbouwgronden, kleine bospercelen en houtwallen. De waterstanden zijn relatief hoog en bestonden oorspronkelijk uit kleine beekjes. Kavelgrenzen en beken waren oorspronkelijk ook voorzien van boomsingels. Het kleinschalige landschap is nog herkenbaar, bestaande uit microreliëf gerelateerde blokverkavelingen en op afstand van de beekdallaagte smallere slagenverkaveling. De structuurvisie schrijft een aantal richtlijnen voor waaraan getoetst/voldaan dient te worden wanneer er ontwikkelingen op bestaande percelen zijn voorzien.

Richtlijnen landschap, kavel en bebouwing:

Voor het landschap wordt ingezet op het behoud van de relatief kleinschalige openheid met coulissen en het enclavekarakter met openheid binnen de dekzandruggen. Ook wordt ingezet op het behoud van de kleine bospercelen, herstel en behoud van laanbeplantingen en herstel/versterking van elzensingels op de kavelgrenzen. Voor de ontwikkeling op het perceelsniveau (kavel) wordt ingezet op het respecteren van de onregelmatige blokkavels en slagen en wordt een gescheiden of gezamenlijke ontsluiting woning en bedrijfsbebouwing voorgesteld. Voor het bouwvlak dient qua omvang aansluiting te worden gezocht binnen de bestaande verkavelingsstructuur en wordt deze bij voorkeur verkleind. Het hoofdgebouw dient georiënteerd te zijn op de weg. Gebouwen dienen in onderlinge samenhang te worden gesitueerd, georiënteerd in de lengte van de bestaande kavels. Voor de inrichting van het erf wordt voorgesteld om het voorste gedeelte met de woning in te richten met voor- en moestuin, boomgaarden en 1 tot 3 grote erfbomen. Minimaal 20% van het bestemmingsvlak dient te zijn ingericht voor landschappelijke inrichting, waar hagen en boomsingels op de kavelgrens worden voorgeschreven.

Voor de bedrijfsbebouwing geldt dat deze achter en ondergeschikt is aan de oude boerderij of woning. De hoogte is 2 lagen plus kap. Voor wat betreft de vorm worden enkelvoudige of geschakelde hoofdvormen, bouwmassa refererend aan beeldbepalende bebouwing in de omgeving voorgeschreven en dient er sprake te zijn van een asymmetrische opzet van het hoofdgebouw en de langsgevel. Voor de woonbebouwing geldt dat deze qua ligging een duidelijke eigen sfeer uitstraalt, ruim vóór de bedrijfsbebouwing en haaks op of evenwijdig aan de weg ligt. De hoogte is eveneens 2 lagen plus kap met een vorm waarbij een geschakelde plattegrond is toegestaan. Bijgebouwen zijn achter en ondergeschikt aan de woning. Voor wat betreft detaillering, deze dient afgestemd te zijn op de gebiedseigen bebouwingskarakteristiek. Voor kleurgebruik worden donkere aardetinten voor gevels (rood, bruin) en daken (bruin, grijs) voorgeschreven, eventueel naar voorkeur bakstenen gevels. Ten slotte dient materiaalgebruik aan te sluiten op streekeigen materiaalgebruik van de (directe) omgeving, met aandacht voor toekomstgerichte technologieën (zoals zonnepanelen).

Bij deze ontwikkeling is aandacht besteed aan het behoud en versterken van de bestaande structuur op het erf en ligging t.o.v. omgeving. Binnen het plangebied is meer dan 20% ingericht voor landschappelijke inpassing (de groenscore bedraagt 69%, zie 3.3.5). De nieuwbouw is gelegen achter bestaande bebouwing vanaf de Nieuwekampen en derhalve in de omgeving verdekt gelegen. De plaats van de woningen is geborgd ‘voor’ de bedrijfsgebouwen.

Het materiaal van de te realiseren bebouwing heeft een agrarische uitstraling / bouwstijl en passend voor de omgeving.

Conclusie

Deze ontwikkeling draagt bij aan het versterken van een bestaand functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijf waarbij de omgevingskwaliteiten worden behouden (en versterkt) het geen niet ten koste gaat van ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies in de omgeving. Er wordt een bijdrage geleverd aan de kernkwaliteiten van het gebied met aandacht voor de richtlijnen van het landschap, kavel en bebouwing.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012

De locatie Nieuwekampen 12 - 14 te Vinkel is bestemd als Bedrijf met de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf – agrarisch technisch en agrarisch verwant bedrijf (ex. artikel 5 van de vigerende planregels) conform het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 (vastgesteld op 23 april 2014). De toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op grond van het bestemmingsplan bedraagt 2.110 m2. Planologisch zijn twee bedrijfswoningen toegestaan en ook als zodanig aanwezig. De overige gronden van het plangebied hebben de bestemming Agrarisch met waarden – landschapswaarden (ex. artikel 3 van vigerende planregels). Zie voor impressie van vigerende verbeelding en plangebied, figuur 1.

Tevens zijn voor het gehele plangebied de gebiedsaanduidingen: milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied (ex. artikel 29.1) en reconstructiewetzone – extensiveringsgebied (onderdeel van artikel 3) van toepassing.

Op grond van de Bedrijvenlijst, opgenomen in Bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan, is het bedrijf nader aangeduid als ‘loonwerkbedrijf’. Een omschrijving voor loonwerkbedrijf is in het bestemmingsplan niet vastgelegd.

De oppervlakte van het vigerende bestemmingsvlak Bedrijf bedraagt circa 10.300 m2. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 20.920 m2.

Het geldende bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 biedt op grond van artikel 5.3, onder a, (zie hierna) van de planregels een rechtstreekse mogelijkheid om qua beoogde uitbreiding van de bebouwing te voorzien in de gewenste uitbreiding (planologisch toelaatbaar + 25%).

Het bestemmingsplan biedt geen rechtstreekse binnenplanse mogelijkheid voor de beoogde verandering van het bestemmingsvlak Bedrijf (wijzigen vorm en oppervlakte tot 1,35 hectare). Via onderhavige toelichting / herziening van het bestemmingsplan is een verantwoording opgenomen, waarmee de beoogde planologische ontwikkeling wordt verantwoord.

Inzake het vergroten van de planologische bouwmogelijkheden wordt gebruik gemaakt van het bepaalde in artikel 5.3, onder a, van de vigerende planregels (binnenplans). Overeenkomstig de vigerende bestemming / aanduiding is een uitbreiding van 25% van de planologische toegekende oppervlakte aan bebouwing (is 2.110 m2), onder voorwaarden mogelijk.

Artikel 5.3 Afwijken van de bouwregels, luidt als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0010.jpg"

Verantwoording:

  • 1. Deze ontwikkeling voorziet eveneens in een verandering van het bestemmings-/ bouwvlak tot een oppervlakte van 1,35 hectare. De gestelde oppervlakte van 1,5 hectare wordt niet overschreden;
  • 2. Het plangebied is niet gelegen in of in directe nabijheid van een EHS – gebied (thans NNB-gebied). De wezenlijke waarden en kenmerken worden niet onevenredig aangetast. Zie voor een nadere toelichting hoofdstuk 4;
  • 3. De initiatief voorziet in een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit i.c. behoud van waarden van in totaal circa 7.370 m2, hetgeen leidt tot een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren en waarden.

Conclusie

Aan de voorwaarden van artikel 5.3, onder a, van de planregels wordt voldaan. In figuur 5 (impressie) en specifiek in bijlage 2 van deze Toelichting is een overzicht van de beoogde inrichting qua bebouwing, gebruik, beplanting, etc. van het plangebied opgenomen.

3.3.3 Welstand Maasdonk 2004

De gemeente heeft voor haar grondgebied een welstandsbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Welstandsnota Maasdonk, juni 2004, van de gemeente Maasdonk. Het doel van dit beleid is om invloed uit te oefenen op de esthetische kwaliteiten van de (te bouwen) bouwwerken. De gemeente hecht groot belang aan een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving. Het doel van de nota is de initiatiefnemer vooraf in alle openheid te informeren en inzicht te geven over de wijze waarop de welstandscommissie over bouwplannen zal adviseren. De criteria die bij deze advisering een rol spelen worden met deze nota meer geobjectiveerd en gemotiveerd. Elk bouwplan zal door de gemeente worden getoetst aan de welstandsaspecten en criteria zoals vastgelegd in de welstandsnota.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied ‘gebied 7b zandgronden’ van de Nota. Er is geen sprake van een karakteristieke lint, zodat welstandsniveau 2 van toepassing is. De relevante welstandcriteria zijn hieronder weergegeven:

Welstandscriteria

Ligging

  • de oriëntatie van de bebouwing op de kavel vertoont samenhang (kaprichting, gerichtheid op de weg);
  • bijgebouwen staan niet op de voorgrond.

Massa

  • de hoofdmassa’s en het kappensilhouet vertonen samenhang;
  • aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw of complex;
  • de (woon)bebouwing bestaat uit 1 laag met een kap;
  • bijgebouwen liggen op de achtergrond;
  • van de bijgebouwen is de massa qua maat, schaal en kleurgebruik afgestemd op het hoofdgebouw;
  • de vormgeving is afgestemd op de bestaande bebouwingskarakteristiek, gebiedseigen traditionele architectuur.

Materialen en kleuren

  • de gevels zijn grotendeels uitgevoerd in baksteen;
  • toepassing van rode of antracietkleurige dakpannen, bij voorkeur gebakken pannen;
  • het materiaal- en kleurgebruik is afgestemd op de materialen en kleuren van het betreffende bouwblok;
  • aan- en bijgebouwen zijn in materiaal en kleur afgestemd op de hoofdmassa.

Conclusie

De gemeente hanteert van de Welstandnota alleen nog welstandsniveau 1. Het plangebied ligt in niveau 2. Desalniettemin kan gezien de bestaande structuur van het perceel qua ligging en aanwezige bebouwing alsmede in relatie tot de aard van de activiteiten en de ligging in het landelijk gebied geconcludeerd worden dat aangaande de voorgenomen uitvoering van de bebouwing redelijkerwijs aan de welstandscriteria wordt voldaan.

3.3.4 Visie Bomen, Water en Groen s’-Hertogenbosch 2021

De Bossche Omgevingsvisie is een integrale visie op de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ruimtelijke ambities voor de ontwikkeling van 's-Hertogenbosch en de prioriteiten en keuzes die daarvoor nodig zijn. De visie 's-Hertogenbosch Groen en Klimaatbestendig is integraal onderdeel van deze Bossche Omgevingsvisie. Met de visie onderschrijft de gemeente de grote waarde van groen en water in de gemeente, met als streven een gezonde, groene en klimaatbestendige leefomgeving in 2050.

Daarvoor zijn normen en richtlijnen opgeteld voor de leidende thema's groen, water en biodiversiteit. De gemeente nodigt bedrijven en burgers uit om zelf met initiatief te komen en samen de weg in te slaan naar een duurzaam 's- Hertogenbosch. Daarnaast zijn in de bijbehorende verordening Bomen, water en groen 's-Hertogenbosch 2021 voorschriften opgenomen waarmee rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. Zo worden bij nieuwe ontwikkelingen en projecten kaders gesteld aan de uitvoering om de aanleg van groen en natuurinclusief bouwen te stimuleren.

Een van deze onderdelen is een puntensysteem voor de aanleg van voldoende groen in straten, pleinen en op gebouwen. Ook dient bij iedere nieuwe ontwikkeling waterberging gerealiseerd te worden, bij voorkeur in het groen, en wordt bij nieuwe ontwikkelingen een substantieel aandeel aan groen gewaarborgd via een wijkspecifieke norm. Paragraaf 3.3.5 gaat nader in op de verordening.

3.3.5 Verordening Bomen, Water en Groen s’-Hertogenbosch 2021

Om de gevolgen van klimaatverandering voor ’s-Hertogenbosch te beperken is een verordening opgesteld voor bomen, het verwerken van hemelwater en grondwater en het aanleggen en beheren van groen. Met de regels in deze verordening kunnen de gevolgen van klimaatverandering beter worden opgevangen en wordt een meer groene en blauwe inrichting van de stad, wijken en dorpen in juridisch opzicht geborgd. Op deze manier is voor iedereen duidelijk wat wel en niet mag en hoe de gemeente daarop toeziet.

- Groen

Om te komen tot een klimaatadaptieve, biodiverse en groene omgeving is een groennorm vastgesteld. Per gebied is een ondergrens van het percentage groen aangegeven. Voor het gebiedstype 'buitengebied’ (zie bijlage Groenkaart bij Verordening) geldt een norm van 50%.

Het uitgangspunt is dat indien niet wordt voldaan aan de groennorm het plan, het project, de ontwikkeling, het initiatief of de activiteit wordt aangepast totdat er wel kan worden voldaan. De uitwerking van deze groenscore is zowel kwantitatief in hoeveelheid groen (m2) als kwalitatief in de mate van biodiversiteit. Toetsing aan de groennorm wordt gedaan aan de hand van een nieuw instrument; de groenscore. Met de groenscore wordt getoetst of er

voldoende groene elementen in het plan worden meegenomen. Een plan of project wordt onder meer beoordeeld op het oppervlak aan groen boven de gestelde norm voor de betreffende locatie, behoud van bestaand groen en bomen, beplanting van gebiedseigen en inheemse soorten, natuurinclusief bouwen (o.a. groene gevels) en andere voorzieningen voor faunasoorten. Ook het plaatsen van drachtbomen zorgt voor punten.

Een nadere verantwoording en berekening van de groennorm is opgenomen in paragraaf 4.1.2 Landschappelijke inpassing en bijlage 4 Kwantitatieve- en kwalitatieve berekening groennorm, Nieuwekampen 12-14 Vinkel. Aan de betreffende groennorm van 50% wordt voldaan. De score bedraagt 69%.

- Bomen en houtopstanden

De verordening geeft aan welke regels de gemeente hanteert voor het vellen van houtopstanden (bomen), het verwerken van hemelwater en grondwater en het aanleggen en beheren van groen. De regels voor bomen en water zijn gebaseerd op de gemeentelijke regels die voorheen golden. Voor groen is een groennorm opgesteld. Bomen dragen bij aan een betere wateropvang, leveren schaduw, een hogere luchtvochtigheid en dragen daarmee bij aan verkoeling. Ook dragen bomen bij aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving en zijn bepaalde houtopstanden waardevol voor onze leefomgeving. Daarom zijn in deze verordening regels opgenomen om bepaalde categorieën houtopstanden te beschermen. Volgens de Groene kaart, zoals genoemd in de Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021, zijn er binnen het plangebied geen belangrijke structuren of monumentale bomen te vinden.

- Water

Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen door extreme neerslag toe, maar ook de kans op langdurige periodes van droogte. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het onder meer van belang dat voldoende waterberging op eigen terrein wordt gerealiseerd. Daarom is in de verordening onder meer de verplichting opgenomen voor perceeleigenaren om hemelwater op eigen terrein te verwerken, waarbij een hemelwatervoorziening met een bepaalde capaciteit moet worden gerealiseerd. Indien een ontwikkeling voorziet in meer dan 500 m2 oppervlakteverharding, moet een hemelwatervoorziening worden gerealiseerd die minimaal 60 mm hemelwater per m2 toename verhard oppervlak of vernieuwd bestaand verhard oppervlak kan verwerken. Dat kan bijvoorbeeld door een (of meerdere) centrale watervoorziening(en). Zie voor een nadere verantwoording paragraaf 4.2.6 Water.

Conclusie

Het initiatief voorziet naast de bedrijfsmatige ontwikkeling in een significante bijdrage aan groen, wateropvang in relatie tot verharding en bebouwing wordt energieneutraal uitgevoerd (klimaatbestendig bouwen). De ontwikkeling is derhalve in lijn met de Visie Groen en Klimaatbestendig / Verordening Bomen, Water en Groen. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2 en 4.2.6.

3.4 Conclusie beleid

Op basis van de van toepassing zijnde (ruimtelijke) provinciale- en gemeentelijke beleidsregels is een nadere motivering en onderbouwing opgenomen. Het initiatief is in overeenstemming i.c. niet in strijd met de van toepassing zijnde ruimtelijke beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Planologische uitvoeringsaspecten

Het planologisch wijzigen van de bestemming in casu het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten en de aanleg van groen / water op de gronden van het plangebied hebben een directe relatie tot de ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de effecten van het beoogde plan nader aan de orde gesteld.

4.1 Ruimtelijk

Vanuit planologisch oogpunt, rekening houdend met het provinciale en gemeentelijk beleid, én de toetsingscriteria aangaande een goede ruimtelijke onderbouwing is onderstaand een aantal van belang zijnde aspecten uitgewerkt.

4.1.1 Beeldkwaliteit / stedenbouwkundig

De beleidsuitgangspunten betreffende beeldkwaliteit en kenmerken voor het gebied zijn omschreven in de Structuurvisie Maasdonk en de toelichting bij het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 en de Welstandnota Maasdonk 2004. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in het provinciaal ruimtelijk beleid. De relevante (rechtstreeks) geldende kaders in relatie tot de omgevingsvisie en / of verordening zijn voor het plangebied in paragraaf 3.2.1 of 3.2.2 nader verantwoord en / of elders, waaronder in de paragraaf Water, nader uitgewerkt.

Door onderhavige aanvraag / initiatief van het bestemmingsplan wijzigt de mate van bebouwing enigszins, maar de bedrijfsactiviteiten feitelijk niet. De (ruimtelijke) impact voor uitstraling van het bedrijf in casu de omgeving is nihil. Tevens voorziet het initiatief in een aanzienlijke bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij circa 7.370 m2 landschappelijk wordt ingericht. Het landschapsplan (zie bijlagen) is akkoord bevonden door de gemeente.

De bebouwing voldoet aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan en de welstandscriteria (zie paragraaf 3.3.3). Er is sprake van bebouwing met een ‘agrarische uitstraling’. Het plan geeft concreet invulling aan een meer doelmatig gebruik van bebouwing en het terrein ten behoeve van het loon-/cultuurtechnisch bedrijf waarbij eveneens de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Conclusie

Van onevenredige aantasting van de beeldkwaliteit of kenmerken van het gebied is geen sprake.

4.1.2 Landschappelijke inpassing

In navolging van provinciale Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2.1) en de interim omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2) wordt het plangebied voorzien van een goede landschappelijke inpassing, welke in lijn is de genoemde beleidsuitgangspunten en is rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Daarnaast worden vanuit de (gemeentelijke) Visie en Verordening Bomen, water en Groen ’s Hertogenbosch 2021 voorwaarden gesteld ter beperking van gevolgen van klimaatverandering in relatie tot het aanleggen en beheren van groen, bomen en verwerken van hemel- en grondwater (zie paragraaf 3.3.4 en 3.3.5).

- Toetsing i.r.t. IOV

De nadere voorwaarden omtrent landschappelijke inpassing zijn opgenomen in het “Afsprakenkader: voorwaarden uitwerking en toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap” welke zijn vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost Brabant. Onderhavig plan is aan te merken op grond van de Notitie Toetsingskader als een categorie 3 (aanzienlijke ruimtelijke impact), zie paragraaf 3.2.4.

Voor de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de landschappelijke inpassing c.q. bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, alsmede de mate van compenserende maatregelen, wordt verwezen naar het landschappelijke inpassingsplan, zoals opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 2 bij toelichting).

Binnen het plangebied c.q. op en nabij de gronden met de bestemming Bedrijf wordt zorggedragen voor een robuuste landschappelijke inpassing van in totaal circa 7.370 m2. Planologisch wordt de landschappelijke inrichting geborgd via de planregels behorend bij de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden, de bestemming Groen (zuidoostelijk deel van plangebied) en binnen de bestemming Bedrijf middels daartoe strekkende aanduidingen ‘specifieke vorm van groen (respectievelijk Bedrijf) - landschappelijke inpassing’.

Op en rondom de huidige bedrijfslocatie c.q. de woningen wordt het bestaande groen behouden. Aan de zuid- en zuidoostzijde van het bestemmingsvlak Bedrijf wordt een keerwand in combinatie met een grondwal en beplanting aangelegd, zodat een afscherming tussen de bedrijfsactiviteiten en de omgeving gerealiseerd wordt. Deze groenwal dient beheerd en onderhoud te worden. Hetgeen middels de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – landschappelijke inpassing’ planologisch geborgd is. De hoogte en breedte van de grondwal is, afhankelijk van de situering van de keerwand, opgenomen in het landschapsplan en via de planregels geborgd (bijlage 1 van planregels).

De landbouwgronden wordt nader ingericht als kruidenrijk grasland, diverse beplanting en een poel. Bij de aanleg van de poel wordt rekening gehouden met de gemiddeld laagste grondwaterstand (-1,20 meter NAP) en hoogste grondwaterstand (-0,6 meter NAP) en het feit dat – ook in de zomer i.c. droge periodes – een waterniveau van 0,5 meter aanwezig is voor het beheer en behoud van vaste rust- en verblijfplaatsen van aanwezige – of zich te ontwikkelen soorten. Dit geldt ook voor de aanleg van het talud aangaande de habitat voor bijvoorbeeld amfibieën.

De nadere uitwerking i.c. inrichting van de landschappelijke inpassing is in totaal (dus bestaand en nieuw) opgenomen in bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan Nieuwekampen 12-14, maart 2024 en bijlage bij planregels inclusief de nadere duiding van de te onderscheiden plantvakken, de indeling per plantvak en de toelichting, bouwtechnische aspecten van keer-/grondwal bij het inpassingsplan.

Op grond van deze gegevens is een calculatie / begroting opgesteld ter berekening van de (financiële) investering in relatie tot aanleg, aanplant, onderhoud, beheer e.d. (zie bijlage 5a) en de overige landschapsinvestering c.q. bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit (bijlage 5b). Deze berekeningen kwaliteitsverbetering landschap bevatten een concrete uitwerking van de inrichting en bijbehorende financiële aspecten (bijlage 5a en 5b).

De beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant welke vanaf 20 juli 2022 van kracht is, heeft betrekking op ontwikkelingen welke gericht zijn op ‘woningbouw’. Aangezien dit in dit plan niet wordt voorzien, is de beleidsregel niet van toepassing.

De planologisch-juridisch binding ter realisatie en behoud van de landschappelijke inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd via de regels van het bestemmingsplan (zie artikel 5 Groen).

Op basis van de Handreiking kwaliteitsverbetering landschap en het voormelde dient compensatie plaats te vinden van het ruimtebeslag voor de nieuwe / beoogde ontwikkeling.

Samenvatting:

  • De waardetoename / - daling van de betrokken gronden van het plangebied leidt per saldo tot een toename van € 150.245,-. Op grond van de Handreiking i.c. provinciaal beleid dient 20% van de meerwaarde ‘gecompenseerd’ te worden, zijnde : € 30.049,-
  • De kosten voor landschappelijke inpassing / ontwikkeling bedragen, waaronder inrichtings-, aanleg- en omvormings- en beheerskosten circa € 43.167,-

De kosten / investering welke gerelateerd zijn aan de kwaliteitsverbetering ter plaatse binnen het plangebied zijn derhalve, circa € 13.118,- hoger dan het bedrag dat is berekenend op grond van de handreiking kwaliteitsverbetering.

De mate van landschappelijke inpassing en het zuinig ruimtegebruik zijn, in relatie tot de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten, in afdoende perspectief tot elkaar. Er is sprake van een gunstige verhouding tussen netto en bruto ruimtebeslag. Zowel aan de landschappelijke -/ruimtelijke voorwaarden gesteld op grond van het bestemmingsplan als de “provinciale” zorgplicht – vertaald via de Handreiking Kwaliteitsverbetering – is invulling gegeven (zie bijlage 2, 5a en 5a).

- Toetsing aan Verordening bomen, water en groen ‘s-Hertogenbosch

In de gemeentelijke verordening, zie paragraaf 3.3.5, is opgenomen dat het verboden is om meer dan 500 m2 aan nieuwe verharding te realiseren zonder daarbij te voldoen aan de groennorm die voor een bepaald gebied, geldt (zoals opgenomen op de groenkaart in bijlage 3 van de Verordening) en te voldoen aan de minimale kwalitatieve biodiversiteitscore, zoals opgenomen in bijlage 4b van de Verordening.

De berekening van de kwantitatieve- en kwalitatieve groen- en biodiversiteitsscore voor onderhavige ontwikkeling is opgenomen bij dit plan. Zie bijlage 4 bij de Toelichting.

Het ontwikkelgebied is gelegen in het buitengebied conform indeling van Groenkaart. De bijbehorende groennorm bedraagt 50%. De groenscore (basis en aanvulling) bedraagt 69%. Aan de groennorm wordt derhalve voldaan.

Opgemerkt wordt dat deze diverse oppervlakten niet gelijk zijn aan de oppervlakten zoals vermeld in paragraaf 2.3. In die paragraaf zijn de oppervlakte gerelateerd aan de planologische gebruiksfunctie i.c. bestemming. De berekening op grond van de verordening gaat uit naar de feitelijke (beoogde) inrichting, zie bijlage 2 bij toelichting.

Conclusie

Aan de provinciale- en gemeentelijke voorwaarden in relatie tot het leveren van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit c.q. de bijdrage aan het beperken van gevolgen voor klimaatverandering wordt voldaan.

4.2 Milieu

Naast de planologische aspecten dient eveneens rekening te worden gehouden met de milieuhygiënische aspecten. De meest relevante aspecten voor onderhavig project zijn uitgewerkt.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Bij een ruimtelijke ontwikkeling, in dit geval een vormwijziging inclusief vergroting van een bestaand bestemmingsvlak Bedrijf en oprichten van behoort een nadere ruimtelijke afweging, er moet sprake zijn / blijven van een goede ruimtelijke ordening in casu een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een belangrijke factor voor het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving (aanvaardbaar woon- en leefklimaat) is een juiste afstemming tussen bedrijvigheid, wonen, recreëren en natuur. In de ruimtelijke ordening wordt daarom rekening gehouden met de milieuhinder van bedrijven/activiteiten ten opzichte van milieugevoelige functies.

De bedrijfsactiviteiten van initiatiefnemer zijn als volgt – overeenkomstig planologische situatie – te duiden op grond van de SBI-indeling:

SBI   activiteit   afstand  
- 773   Verhuur van machines / werktuigen 3.1   50 mtr  
- 016   Dienstverlening akker-/tuinbouw (b.o. > 500 m2) 3.1   50 mtr  
- 024   Dienstverlening aan bosbouw (w.o. opslag groenmaterieel) 3.1   50 mtr  

Gezien de aard van de activiteiten van het bedrijf van initiatiefnemer én de omvang van de bestaande- en beoogde bedrijfslocatie aan de Nieuwekampen 12 te Vinkel (bedrijfsoppervlakte > 500 m2) is, uitgaande van de richtlijn, een milieucategorie 3.1 van toepassing. Bij deze categorie hoort, op grond van het criterium geluid, een richtafstand van 50 meter. De toetsingscriteria gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de directe omgeving van de bedrijfslocatie zijn meerdere woonobjecten (gevoelige functies) aanwezig. Ten noorden van het plangebied betreft dit Nieuwekampen 10a én ten oosten Nieuwekampen 28.

In figuur 1 en figuren 9 en 10 zijn deze woonobjecten zichtbaar alsmede de feitelijke afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0011.png"

Bij initiatiefnemer is sprake van een bestaand bedrijf met feitelijke activiteiten en een planologisch en milieukundig regime (zie planregels). De afstand tot het dichtstbijzijnde gevoelige object (Nieuwekampen 10a) is – al vele decennia – gelijk (zie figuur 9). Door onderhavige ontwikkeling wordt de feitelijke afstand tussen de grens van het bestemmingsvlak Bedrijf en de bestaande woning Nieuwekampen 10a vergroot met tenminste enkele meters. De bestaande afstand bedraagt circa 30 meter en wordt door de vormwijziging van het bestemmingsvlak Bedrijf vergroot naar 32 meter (noordwestelijke begrenzing van bestemmingsvlak Bedrijf (zie figuur 10)). Aan de noordoosten wordt de feitelijke afstand met meer dan 10 meter vergroot (zie verschil tussen grens bestemmingsvlak Bedrijf in figuur 9 en 10). Door de wijziging van de begrenzing aan de noordzijde is de uitoefening van de bestaande activiteiten (nu op-/overslag) feitelijk niet meer mogelijk, vanwege de bestaande bedrijfsbebouwing en de rijroute. De opslagactiviteiten en dergelijke worden verplaatst in zuidelijke richting van het plangebied (zie bijlage 2).

Tevens is aan de noordzijde een keerwand aanwezig met een hoogte van 2,5 meter, welke vanwege de wijziging van het bestemmingsvlak Bedrijf een stukje in zuidelijke richting wordt verplaatst en zorgt voor afscherming van het geluid. In bijlage 2 is de lengte / positie en hoogte van de keerwand weergegeven. Hiermee komt de keerwand dichter nabij de rijroute van het verkeer (de geluidsbronnen) binnen de inrichting en zal derhalve voor meer reductie zorgen. De keerwanden (ten noorden, zuiden en zuidoosten van het plangebied) zijn qua positie, lengte en hoogte via het landschapsplan (bijlage 2) en de planregels geborgd.

De afstand tot het oostelijk gelegen woonobject (Nieuwekampen 28) blijft gelijk (=32,5 meter), zie figuur 9 en 10. De uitbreiding van het bedrijfsvlak in zuidelijke richting leidt niet tot verkleining van de feitelijke afstanden tussen de grenzen van de bestemmingsvlakken. Door het feitelijk verplaatsen van de bestaande opslag en bewerkingsactiviteiten welke thans aan de noordzijde plaatsvinden naar het zuidelijke deel van het plangebied wordt de milieurelevante invloed vanuit de inrichting door deze ontwikkeling relatief kleiner c.q. neemt af. Dit geldt in eerste aanleg tot de woning Nieuwekampen 10a. Aangaande woning Nieuwekampen 28 wordt voorzien in een robuuste keerwand om de geluidsuitstraling te minimaliseren. Initiatiefnemer zal de keerwand met een hoogte van 4 meter zodanig uitvoeren dat een ‘geluidslek’ vermeden wordt. De keerwanden worden tevens voorzien van een beplante grondwal (zie bijlage 2).

De ontwikkeling leidt derhalve niet tot inbreuk op de bestaande ruimtelijke ordening i.c. het aanvaardbare woon- en leefklimaat (ter plaatse van Nieuwekampen 10a), maar van een optimalisatie c.q. een positief effect op het verminderen van relevante milieuhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0012.png"

Gezien de aard van de activiteiten is, zoals voormeld, met name het criterium geluid relevant. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door GBS Milieutechniek te Breda. Het onderzoek met rapportnummer R2021.013 van 22 april 2021 is bijgevoegd (zie bijlage 6). In het onderzoek is inzake de toetsing van een goed woon- en leefklimaat aangesloten bij de VNG-Publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. De locatie is gelegen in het omgevingstype ‘rustig buitengebied’. Op grond van de toetsingstappen is een nadere verantwoording uitgevoerd. De resultaten en overwegingen zijn in hoofdstuk 7 van het rapport opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.3 (geluid).

- verkeersaantrekkende werking

De verkeersafwikkeling van het bedrijf bestaat al vele decennia in hoofdzaak uit het verlaten van de locatie in de ochtend, voor het uitvoeren van werkzaamheden op de locatie van opdrachtgever én aan het eind van de dag terugkeren naar de inrichting. Afhankelijk van de werkzaamheden én het soort in te zetten machine/werktuig komen de voertuigen ook gedurende de tussenliggende periode op de bedrijfslocatie (heen en weer).

De bedrijfsactiviteiten vallen binnen de grenzen van het Activiteitenbesluit. Een actuele-/passende melding van de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten is verricht op 21 december 2016 en geaccepteerd op 7 maart 2017 (zaaknummer 6569049).

Gezien de kortstondige momenten van aan- en afvoerbewegingen bestaat de geluidsbelasting naar de omgeving, alsmede de verkeersbelemmering voor de overige weggebruikers, uit kortstondige periodes en momenten. Door goede (reeds aanwezige) gedragsregels ten aanzien van het rijden op de openbare weg, zijn adequate maatregelen genomen om belemmering en verkeersonveilige situaties, zoveel als mogelijk, te voorkomen. De werkzaamheden en daarmee de verkeersbewegingen zijn sterk seizoen gebonden en weersafhankelijk.

Binnen de inrichting vinden geluidveroorzakende activiteiten plaats, zoals manoeuvreren, activiteiten in de werkplaats, handelingen inzake op- en overslag en bewerken van groenmaterieel zoals takken en stobben (w.o. versnipperen) en van – beperkte hoeveelheden – aan zand, grond, e.d. Milieutechnisch zijn deze activiteiten geborgd via het Activiteitenbesluit zoals opslag en behandelen (zeven en versnipperen (zie ook akoestisch onderzoek)) alsmede de daarmee gepaard gaande normen/eisen voor bodem, lucht, stof, geur en geluid. Bij de toetsing van de veranderingsmelding is gebleken dat het niet aannemelijk is dat de geluidsnormen worden overschreden. Dit initiatief voorziet niet in een aanzienlijke wijziging of toename van activiteiten. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar het uitgevoerde akoestisch onderzoek (bijlage 6).

De duur van de activiteiten binnen de inrichting zijn dagelijks relatief beperkt, bestaande uit het starten van de machines, verlaten locatie, aankomst locatie, voorbereidende werkzaamheden volgend werk (bijv. aan-/afkoppelen machines of parkeren). Reparatie en onderhoud vinden in de werkplaats plaats. Deze werkzaamheden vinden in een afgesloten ruimte plaats. De geluidsbelasting is daarbij zeer beperkt, circa 75 dB(A).

Voornoemde is ook herleidbaar op grond van de VNG-brochure. Voor agrarische activiteiten is ten aanzien van het aspect ‘geluid’ de aanduiding C – van continu – opgenomen. Kortom de geluidsintensiteit kan dag en nacht plaatsvinden. Voor de activiteit ‘loon- en verhuurbedrijven’ is deze aanduiding niet van toepassing.

Er is geen sprake van verkeersaantrekkende werking uitgaande van het bedrijf. De verkeersbewegingen zijn direct verbonden met de aard en omvang van het bedrijf. De VNG-brochure (2009) kent een index voor verkeersaantrekkende werking. Voor loon-/verhuurbedrijven groter dan 2.000 m2 (bedrijfsoppervlak) is een aanduiding “2”: potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking opgenomen. Gezien de aard en omvang van het bedrijf van initiatiefnemer is deze potentie verwaarloosbaar.

Het aspect ‘indirecte hinder’ is in paragraaf 4.2.3 opgenomen.

- Toetsingscriteria overig

In relatie tot de bedrijfsactiviteiten is bovenstaand voornamelijk een toetsing uitgevoerd in relatie tot het aspect ‘geluid’. Een afweging op grond van ‘geur’, ‘stof’ en ‘gevaar’ is eveneens evident. Gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten is ‘geur’ en ‘gevaar’ niet relevant. Binnen de inrichting(en) vinden geen processen of activiteiten plaats met een relevante geur- of gevaarcomponent. Voor zover wel aan de orde (bijv. opslag brandstof / opslag groenmaterieel) wordt voldaan aan de daartoe relevante regelgeving qua opslageisen en bijvoorbeeld brandveiligheid. Daarnaast zijn de werkelijke afstanden tot relevante gevoelige objecten vele malen groter dan de richtafstand (10 meter t.b.v. geur / gevaar).

In relatie tot het aspect ‘stof’ is op grond van de VNG –brochure een richtafstand, gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten van 30 meter, opportuun. In relatie tot de opslag van zand/grond is eveneens de NER van toepassing. Ongeachte de planologische wijzigingen en herindeling van de activiteiten wijzigt de feitelijke afstand van de bedrijfsperceelsgrens tot de meest nabij gelegen relevante woning (nr. 28) niet. De daadwerkelijke afstand tussen de opslagdepots en bestaande woning bedraagt circa 38 meter. Door de aanwezige- / of te realiseren voorzieningen en maatregelen zorgt initiatiefnemer ervoor dat stofhinder wordt voorkomen (keerwanden (4 mtr), landschappelijke inpassing, mogelijkheden tot nathouden van stuifgevoelige stoffen, e.d.) of zich conform de van toepassing zijnde milieuregelgeving (Activiteitenbesluit) redelijkerwijs buiten de inrichting kan verspreiden.

Conclusie

Op grond van het aspect ‘milieuzonering’ is op grond van het voorgaande en de concrete toetsing op het onderdeel geluid (bijlage 6) verantwoord dat de ontwikkeling niet leidt tot een nadelig effect voor de leefomgeving voor de geluidgevoelige bestemmingen c.q. leiden tot een significant negatief effect op het bestaande aanvaardbare woon- en leefklimaat.

4.2.2 Bodem

Op grond van de Wet bodembescherming of ten gevolge van de vereisten op grond van de Wet Milieubeheer (voor bedrijfsactiviteiten) kan een onderzoek van de bodemgesteldheid een vereiste zijn.

Onderhavig planologische wijziging heeft geen directe relatie met milieurelevante activiteiten met een dusdanig bodemrisico dat een verkennend bodemonderzoek vereist is.

Het bedrijf is een zogenaamde type B-inrichting conform de melding Activiteitenbesluit. Voor de opslag en handelingen met bouwstoffen, grond of groenmateriaal kan aansluiting worden gezocht bij de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Op grond van dit besluit zijn, voor zover van toepassing (voor parkeren/stallen voertuigen/materieel of opslag van niet-significant bodembedreigende stoffen kan volstaan worden met een kerende vloer of voorziening), bodembeschermende maatregelen voorgeschreven.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering ter realisatie van dit plan.

4.2.3 Geluid / mobiliteit / parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient een oordeel gegeven te worden van de verkeersaantrekkende werking, De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een projectafwijkingsbesluit, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een eventueel akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk. De feitelijke omvang van de bedrijfsactiviteiten wijzigt per saldo niet. De omvang van het bedrijf en derhalve de bestaande verkeersbewegingen blijven gelijk aan de huidige – milieutechnische – situatie (melding Acitiviteitenbesluit 21 december 2016). Het oprichten van bedrijfsgebouwen en het gebruik van de ten zuiden gelegen gronden danwel het inrichten van het terrein leiden niet tot een nadere toetsing. Ook wordt de afstand tot gevoelige objecten in de omgeving – relatief – niet kleiner (zie ook paragraaf 4.2.1). Aan de noordzijde wordt de afstand tussen de bestemmingsvlakken (Bedrijf respectievelijk Wonen) vergroot (zie figuur 9 en 10) en aan de oostzijde blijft de afstand, ongeacht de uitbreiding van het terrein in zuidelijke richting, gelijk (zie figuur 10). De verkeersbewegingen en daarmee gepaard gaande geluidsbelasting van en naar de inrichting zal vanwege de ontwikkeling niet wijzigen.

In de huidige feitelijke situatie vinden er in de representatieve bedrijfssituatie geen transportbewegingen in de periode tussen 19.00 en 6.00 uur plaats. Deze bewegingen zijn derhalve in het akoestisch onderzoek ook niet opgenomen aangezien deze voor de nadere ruimtelijke afweging van de onderhavige ontwikkeling niet relevant zijn. In de planregels is een gebruiksverbod opgenomen.

De geluidsrelevante effecten gerelateerd aan onderhavige ontwikkeling zijn nader onderzocht (zie akoestisch onderzoek, GBS Milieutechniek te Breda, rapportnummer R2021.013 d.d. 22 april 2021 (bijlage 6)).

De nadere verantwoording en overweging is in hoofdstuk 7 van het rapport opgenomen. Als maatregel is aan de zuidoostzijde van de bedrijfslocatie een keerwand met een hoogte van 4 meter (tevens wand van opslagvakken) opgenomen welke direct aansluit aan de bestaande bedrijfsloods. Ook aan de noord- en zuidzijde van het plangebied worden ten behoeve van afscherming keerwanden geplaatst.

Aangaande indirecte hinder en overigens ook aangaande overige aspecten in relatie tot het object Nieuwekampen 10a zij opgemerkt dat er sprake is van een reeds langdurige situatie. De mobiliteit of verkeersbewegingen ansich wijzigen niet vanwege onderhavige planologisch wijziging. De voorgenomen veranderingen hebben geen nadelig effect voor de leefomgeving.

Van verkeersaantrekkende werking is geen sprake. De verkeersbewegingen zijn gerelateerd aan de ‘eigen’ bedrijfsactiviteiten. Parkeervoorzieningen zijn op eigen terrein aanwezig.

De conclusies zijn als volgt (zie hoofdstuk 6 van het rapport):

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0013.jpg"

Conclusie

Het aspect geluid / mobiliteit geeft geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.2.4 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet heeft de volgende drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese- en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de bescherming van natuur. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

- Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande- en nog te ontwikkelen - belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

- Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Beoordeling natuurwaarden i.r.t. plangebied

- Gebieds-/soortenbescherming

Het plangebied ligt niet in of in direchte nabijheid van een gebied welke door de provincie is aangewezen als een gebied welke behoort tot het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Op circa 500 meter ten zuiden van het plangebied ligt een aangewezen NNN-gebied. De overige gebieden liggen op grotere afstand (zie figuur 11).

Het plangebied bestaat uit een bestaande bedrijfslocatie én een deel ‘agrarische grond’. Het plangebied ligt binnen landelijk gebied, derhalve behoeft uitsluitend een oordeel plaats te vinden op soortenbescherming: de aanwezigheid van beschermde soorten op of nabij de onderhavige locatie en de eventuele wettelijke consequenties hiervan volgens de Wet Natuurbescherming (ontheffing / vrijstelling).

Het plangebied (landbouwgrond) is van oudsher al vele jaren in gebruik geweest voor agrarische doeleinden waarbij voortdurend bewerkingen (maaien, weiden van vee, rollen, etc.) plaatsvinden. Door deze bewerkingen welke vanaf circa februari tot oktober, in afwisselende mate, gemiddeld eens per twee weken plaatsvinden, is de kans op de aanwezigheid van permanente verblijf- of broedplaatsen van beschermde flora – en fauna welke hierdoor permanent verstoord worden uit te sluiten. Dit blijkt ook uit een visuele beoordeling / quickscan (medio maart 2021) ter plaatse van dit deel van het plangebied, waarbij geen specifiek permanente verblijf- of broedplaatsen zijn aangetroffen. Zie ter illustratie de weergave van het onderzoeksgebied (figuur 12).

Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied Vlijmens Ven e.a, zie ook hierna, ligt op een afstand van circa 9,0 kilometer, ten westen van de planlocatie (zie figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0014.jpg"

In relatie tot de beoogde ontwikkeling is door Brabant Eco een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd (zie bijlage 7: Ecologische quickscan Nieuwekampen 12 te Vinkel, Brabant Eco / Frenk van de Wal, rapport 2022-BE-0338, 28 mei 2022).

De resultaten / conclusies luidden als volgt (zie ook volledige rapport):

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0015.jpg"

Met referte naar het uitgevoerde onderzoek wordt de aanwezigheid van beschermde flora – en fauna uitgesloten. Ten alle tijden dient de zorgplicht op grond van de Wnb in acht te worden genomen.

- Stikstof

In navolging van het bepaalde in de Wnb dient voor een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied een passende beoordeling – al dan niet via een voortoets - gemaakt te worden om te beoordelen of (eventueel met mitigerende maatregelen) met zekerheid kan worden vastgesteld dat het plan of project de natuurwaarden niet aantast. Deze verplichting vloeit voor uit de Habitatrichtlijn. Door Nederland is dit toestemmingsregime geïmplementeerd in de Wnb. Middels het zogenaamde Programma Aanpak Stikstof (PAS) is er vanaf 2015 een integraal programma, waarmee voor activiteiten die stikstof uitstoten en kunnen neerslaan op een Natura-2000 gebied ("stikstofdepositie") bepaald kan worden wat de invloed al dan niet is. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitbreidingen van veehouderijen, de aanleg van woonwijken en wegen en industriële activiteiten. Stikstofdepositie kan een negatief effect hebben op de natuur. In veel Natura 2000-gebieden is sprake van een overschrijding van de 'kritische depositiewaarde' voor stikstof voor het specifieke habitattype in het betrokken gebied.

Het PAS strekt enerzijds tot herstel en behoud van de in het PAS opgenomen Natura 2000-gebieden en creëert daarmee tegelijkertijd ook ruimte voor economische activiteiten. In het PAS is een pakket van maatregelen vastgesteld (herstelmaatregelen en PAS-bronmaatregelen) dat samen met autonome ontwikkelingen moet leiden tot vermindering van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van die toekomstige 'winst' wordt beschikbaar gesteld voor economische activiteiten ("ontwikkelruimte").

Middels een uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) geoordeeld dat het PAS in strijd met de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Bijlage 2 van het PAS, artikel 2 van het (vervallen) Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming zijn onverbindend verklaard c.q. vernietigd. Voormelde heeft tot gevolg dat het toetsingskader, zoals opgenomen in het PAS en het daarbij behorende ‘rekenprogramma’ Aerius, geactualiseerd is.

Alhoewel voor een bestemmingsplan het PAS-beoordelingskader niet van toepassing is (was), dient indien er sprake is van een (ruimtelijke) ontwikkeling c.q. activiteiten waarvan niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er geen toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is (0,00 mol/ha/jaar), waar de kritische depositiewaarde is bereikt, wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd (artikel 2.8, tweede lid, Wnb).

De in de inleiding benoemde ontwikkeling heeft mogelijk significant negatieve gevolgen vanwege stikstofdepositie op het meest dicht nabij gelegen Natura 2000-gebied Vlijmens Ven e.a. of de Rijntakken (zie figuur 13). Wanneer de ontwikkeling bijvoorbeeld gepaard gaat met extra verkeersbewegingen of er nieuwe activiteiten (planologisch) plaats mogen vinden welke leidden tot een toename aan stikstofuitstoot (i.c. depositie) op Natura-2000 gebieden zal ter onderbouwing een voortoets / passende beoordeling moeten worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0016.jpg"

Een geactualiseerde versie van het programma AERIUS is beschikbaar. Op grond van een berekening gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten i.c. (voortoets) stikstofdepositie wordt geconcludeerd dat de wijziging (gebruiks- of bouwfase) niet leidt tot een significante toename (> dan 0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofemissie op een Natura-2000 gebied. De voortoets stikstofdepositie inclusief aerius-berekeningen is bijgevoegd (bijlage 8).

De gehanteerde bedrijfsgegevens en – uitgangspunten in de voortoets zijn in beginsel gebaseerd op de vigerende milieumelding op grond van het Activiteitenbesluit van 21 december 2016. Tevens is rekening gehouden met ‘worst- case’ scenario c.q. zijn hogere bronnen / emissie opgenomen (bijvoorbeeld totaal aan verkeersbewegingen van 120). Deze aantallen kunnen derhalve afwijken van de feitelijke situatie of de uitgangspunten van het recente akoestisch onderzoek (bijlage 6) betreffende de ruimtelijke geluidseffecten. Met in achtneming van de ‘worst-case’- benadering blijkt dat er geen sprake is van een depositie op Natura-2000 gebieden welke groter is dan 0,00 mol / ha / jaar.

Conclusie

Het initiatief heeft geen specifieke- of dermate onenredige aantasting op de belangen / waarden welke op grond van de Wet natuurbescherming beschermd dienen te worden, dat uitvoering van het plan hierdoor niet mogelijk zou zijn.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Op basis van de EU- richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (PM10) en lood (Pb) in de lucht (Pb EG L163) dient Nederland de wettelijke luchtkwaliteitsnormen voor bovengenoemde stoffen en tevens voor koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) vast te leggen. Het vorige Besluit Luchtkwaliteit 2005 is na de inwerkingtreding van de “Wet Luchtkwaliteit (Wlk)” vervallen.

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 5 Wet Milieubeheer (zie Staatsblad 2007, nr. 414, d.d. 30 oktober 2007). In artikel 5.16 Wm (lid 1) is opgenomen onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen.

Wanneer aan één van de voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid.

De voorwaarden zijn:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke en dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. de concentratie van de betreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft tenminste gelijk;
  • c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden.

In het Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM) en bijbehorende Regeling is opgenomen wanneer ‘projecten’ geen aantoonbare gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Het bestemmingsplan voorziet in een vormwijziging en vergroting van het bestemmings-/bouwvlak waarbij eveneens de mate van bedrijfsbebouwing wordt vergroot. De in dit kader relevante bronnen betreffende de verkeersbewegingen. Feitelijk heeft onderhavig initiatief niet of nauwelijks invloed op de bestaande verkeersbewegingen. Milieutechnisch is de vigerende melding op grond van het Activiteitenbesluit van toepassing. Ook op basis van het akoestisch onderzoek (toetsing i.h.k.v. ruimtelijk spoor) blijkt dat het aantal bewegingen niet toeneemt.

Ter benadering van het aspect ‘luchtkwaliteit’ is derhalve uitgegaan van de bestaande verkeersbewegingen c.q. een worst-case scenario van 120 bewegingen per etmaal (cf. uitgangspunten Voortoets, bijlage 8), waarbij 80% van de bronnen als zware bron / vrachtverkeer wordt beschouwd.

De NIBM tool is een rekentool voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit. Hiermee is op een eenvoudige en snelle manier te bepalen of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Aan de hand van de NIBM-tool is bezien of via het aantal verkeersbewegingen wordt voldaan aan de hiervoor geldende norm.

Zoals benoemd is uitgegaan van een worst-case scenario waarbij alle bestaande bronnen als ‘extra’ zijn aangemerkt en eveneens als ‘zware bronnen’ zijn beschouwd.

Op basis van deze uitgangspunten blijkt dat de blootstelling aan luchtverontreiniging (dus feitelijk van de bestaande situatie) zeer beperkt is en niet leidt tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s (zie figuur 14).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. De bestaande situatie c.q. het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek is niet aan de orde.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het (extra) verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit (in dit plan; uitgaande van de bestaande situatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0017.jpg"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.2.6 Water

Bij planologische ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of er consequenties zijn voor het waterbeheer op en in de ondergrond. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

-Beleid

* Nationaal niveau: Er zijn geen nationale belangen in het geding.

* Provinciaal niveau: Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Naast beleidskader is dit plan ook het toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het waterplan bevat geen specifieke beleidsdoelstellingen voor het plangebied. De nadere regels omtrent water(kwaliteit) en gezien de ligging van het plangebied t.a.v. grondwaterbeschermingsgebieden zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2).

Op 3 december 2021 is het RWP vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

* Gemeentelijk niveau: De visie en het beleid ten aanzien van het watersysteem heeft de gemeente verwoord in de Visie Groen en Klimaatbestendig (zie paragraaf 3.3.4) waarin is opgenomen dat de gemeente een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem wil creëren. Dit beleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Bomen, Water en Groen (zie 3.3.5).

De verantwoording van de in de verordening genoemde aspecten omtrent Water zijn in onderhavige paragraaf opgenomen.

* Waterschap Aa en Maas: Onderhavig plangebied ligt in het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. De doelen en ambities van het waterschap Aa en Maas zijn beschreven in het waterbeheerplan 2022-2027.

Voor het plangebied is de Brabant Keur van toepassing.

> Brabant Keur:

Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De 'Keur' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap (Aa en Maas). Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

> Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater:

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer.

Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:

  • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
  • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m);
  • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een watervergunning nodig.

> De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’:

De beleidsnota bevat acht uitgangspunten. De manier waarop deze zijn gehanteerd bij het onderhavige initiatief is cursief aangegeven.

  • 1. Gescheiden houden van schoon en vuil water: binnen de huidige bedrijfsvoering /-inrichting is hier reeds in voorzien. De nieuwe bebouwing omvat geen voorzieningen waarbij vuil bedrijfsafvalwater vrijkomt. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater of opgevangen in de poel / wadi (infiltratie). Een riolerings-/afwateringsplan Nieuwekampen 12-14 Vinkel, bestaand en nieuw, juli 2023 is opgenomen in de bijlage van de toelichting (bijlage 9);
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer".: Het hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen / gebufferd in (aanwezige) en nieuw aan te leggen wadi’s (zie bijlage 2 en 5);
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen: Het nieuw in te richten terrein wordt voorzien van semi-verharding en deels verharding / bebouwing. Er is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Het eventueel afspoelend water wordt ter plaatse opgevangen c.q. kan inzakken in bodem;
  • 4. Water als kans: Is niet van toepassing / aan de orde;
  • 5. Meervoudig ruimtegebruik: Is niet van toepassing / aan de orde;
  • 6. Voorkomen van vervuiling. Het plan leidt niet tot vervuiling. Er is sprake van opslag van inerte stoffen/goederen;
  • 7. Wateroverlastvrij bestemmen: De nieuwe ontwikkeling ligt op een relatieve hoogte, zodat kans op wateroverlast niet aan de orde is.
  • 8. Waterschapsbelangen: Er zijn gezien de ligging nabij de Kleine Wetering waterschapsbelangen aan de orde. Het initiatief voorziet echter in het vergroten van de afstand van de bedrijfsactiviteiten tot aan de Kleine Wetering. De relatieve – negatieve – invloed van gevolgen voor de waterhuishouding nemen dienaangaande af.

-Watersysteem

* Bodem: Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. De ter plaatse aanwezige bodem betreft Kamppodzolgrond. De waterdoorlatendheid is goed.

* Oppervlaktewater: Ten noorden van het plangebied ligt een A-watergang ‘Kleine Wetering’ met een beschermingszone van 5 meter ten behoeve van het doelmatig beheer en onderhoud (zie figuur 15). In de huidige situatie is hier reeds rekening mee gehouden. Het initiatief voorziet in het vergroten van de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en de waterloop.

De Keur stelt ten aanzien van de beschermingszone onder andere beperkingen aan het aanbrengen van obstakels, in welke vorm dan ook. In het betreffende plan staan binnen deze beschermingszone conform bestaand gebruik een haag en enkele bomen. Het realiseren van obstakels binnen de beschermingszone mag alleen als hiervoor door het waterschap een (water)vergunning is verleend. Een vergunning hiervoor wordt alleen verleend indien het beheer en onderhoud van de watergang niet belemmerd wordt. In de beleidsregel van de Keur “werken en objecten in de watergang en beschermingszone” is opgenomen aan welke voorwaarden voldaan moet worden.

Middels dit initiatief wordt de begrenzing van het bestemmingsvlak Bedrijf, welke nu grenst aan de A-watergang, gewijzigd zodat bestaande bedrijfsactiviteiten en aanwezige obstakels / verharding verplaatst worden tot grotendeels buiten de beschermingszone van 5 meter. Enkel aan de noordwestzijde van het plangebied is / blijft een deel van de obstakels (bestaande bomen en haag, welke al meer dan 25 jaar aanwezig zijn) behouden binnen de beschermingszone. Gezien de bestaande situatie, welke als zodanig bij het Waterschap bekend is en met regelmaat wordt beoordeeld, is voor deze obstakels geen vergunning op grond van de Waterwet benodigd. Het overige deel van de beschermingszone wordt vrijgemaakt van belemmerende obstakels.

* Grondwater: De grondwatertrap is in het plangebied IV. De gemiddeld hoogste grondwaterstand bevindt zich tussen de 50 – 70 cm ( = -0,6m +NAP) onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0018.jpg"

-Hemelwater

* Verhard oppervlak: Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. Gestreefd wordt naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater.

In onderstaand overzicht is weergegeven welke wijzigingen optreden qua oppervlakteverdeling van het bedrijfsterrein c.q. een deel van het plangebied:

Oppervlakte   Huidige situatie (m2)   Nieuwe situatie (m2)  
-Daken / bebouwing (bedrijf/wonen)   (ongeveer) 2.610   (ongeveer) 3.137  
-Terrein verhard   (ongeveer) 5.145   (ongeveer) 6.708  
-Terrein onverhard (tuin/groen/doorlatend verharding)   (ongeveer) 2.545   (ongeveer) 3.705  
TOTAAL   10.300   13.550  

De feitelijke toename aan verhard oppervlakte c.q. terrein en bebouwing bedraagt derhalve circa 2.100 m2.

Inzake de verantwoording van de ‘groennorm’ (paragraaf 3.3.5 en 4.1.2) is rekening gehouden met genoemde oppervlakte.

De waterberging dient derhalve 126 m3 te zijn c.q. te kunnen bevatten. In het inrichtingsplan zijn de wadi’s / poel / retentievoorzieningen (bestaand en nieuw) opgenomen met een totale capaciteit van 1.200 m3 (400 + 800 m3) De maatvoering van de huidige wadi en de nieuw te realiseren poel, alsmede de bergingscapaciteit zijn weergegeven in de tekeningen van het landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 2).

Het plan / initiatief is reeds voorgelegd aan het Waterschap ‘Aa en Maas’ / plantoetser. De reactie is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0019.jpg"

(let op: De Keur is aangepast (na voormelde reactie) de huidige grenswaarde inzake compensatie bedraagt 500 m2).

- Toelichting bij berekening:

De poel / wadi wordt ingericht met verschillende niveaus qua diepte van respectievelijk -0,50 m, -1,00 m en -1,80 m NAP. De oppervlakte van de poel / wadi bedraagt circa 23 bij 35 meter zijnde circa 800 m2.

Rekeninghoudend met de laagste aanlegdiepte (-0,5 m) bedraagt de bergingscapaciteit - boven de GHG van -0,50 tot -0,60 m NAP – tenminste 437 m3.

Dit is ruim afdoende in relatie tot de benodigde waterberging van 126 m3. De poel / waterberging sluit niet aan bij bestaande greppels of waterhuishoudkundige voorzieningen. Er vindt ook of zelfs bij extreme buien geen afstroming plaats naar nabij gelegen watergangen.

Overzicht:

> Benodigde bergingscapaciteit irt toename oppervlakte: 126 m3

> Oppervlakte van nieuwe poel / wadi: circa 800 m2

> Bergingscapaciteit (i.r.t. GHG) : 437 m3

Overcapaciteit c.q. opvang piekbuien (i.r.t. GHG): 311 m3

Het schone hemelwater van het nieuw te realiseren terrein en van bebouwing (geen uitloogbare materialen (hetgeen ook is geborgd via de planregels)) zal via bedrijfsriolering afgevoerd worden naar de poel / retentievoorziening. Zie de riolerings-/afwateringstekeningen van de bestaande situatie (terrein, bebouwing en bedrijfsafvalwater) alsmede voor de beoogde situatie (Riolerings- / afwateringsplan Nieuwekampen 12-14, Vinkel - bijlage 9).

In navolging van de gemeentelijke Verordening Bomen, Water en Groen (maart 2021) is afvoer van (schoon) hemelwater naar riool niet toegestaan. Een uitzondering geldt voor huishoudelijk afvalwater. Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater (afkomstig van was-/tankplaats) zijn reeds bestaande maatwerkafspraken van toepassing. In het kader van dit bestemmingsplan zijn deze afspraken nader geverifieerd en bevestigd door de afdeling stadsbeheer. De afvoer van vuilwater (van de was-/tankplaats) vindt via bedrijfsriolering plaats naar het gemeentelijk (druk-)riool. De ligging van riolering wijzigt niet. Zie het riolerings- / afwateringsplan Nieuwekampen 12-14 Vinkel, bijlage 9.

Het hemelwater is afgekoppeld van het rioleringsstelsel en wordt op eigen terrein ‘gebufferd’ c.q. opgevangen (zie poel / opvang). Verwezen wordt naar bijlage 2 en 9 bij de Toelichting.

Conform de Verordening Bomen, Water en Groen van de gemeente ’s-Hertogenbosch en / of de Keur bedraagt de norm voor hemelwaterberging 60 mm. Ten aanzien van mogelijke gevolgen van de waterhuishoudkundige situatie c.q. de mogelijkheden voor hemelwaterberging is binnen het plangebied voorzien (zie hiervoor, waarbij het schone water binnen het plangebied wordt opgevangen in wadi’s (bestaand en nieuw), zie bijlage 9.

-Afvalwater

In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken af stroomt is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Het (schone) hemelwater van bedrijfsgebouw(en) en verhardingen is afgekoppeld en wordt niet op de bedrijfsriolering geloosd of aangesloten, maar via schoonhemelwaterriolering afgevoerd naar de wadi / poel. Voor het bestaande terrein en bebouwing is dit reeds al vele decennia aanwezig en blijft ongewijzigd (zie riolerings-/ afwateringsplan, bijlage 9).

De parkeerplaatsen op het terrein voor eigen gebruik / personeel zijn bestaand (zie bijlage 2). Deze ontwikkeling voorziet niet in een toename van nieuwe (meer dan vier) parkeerplaatsen, zodat de nadere regels op grond van de Omgevingsverordening Brabant niet aan de orde c.q. meldingsplichtig zijn.

De bestaande situatie aangaande bedrijfsafvalwater afkomstig van de was-/tankplaats blijft, conform de geaccepteerde aanleg / situatie c.q. de (maatwerk)afspraken met de gemeente, ongewijzigd. Onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op deze bestaande situatie (zie bijlage 9).

-Waterkwaliteit

Er zijn bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. In relatie tot het aspect ‘bouwen’ zullen overeenkomstig de eis van het waterschap geen uitlogende materialen toegepast worden.

Aangaande de provinciale eisen (Omgevingsverordening Brabant) betreffende de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. Gezien de ligging in het grondwaterbeschermingsplicht geldt een meldingsplicht bij de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant. Met de ODZOB heeft reeds afstemming plaatsgevonden omtrent de beoogde ontwikkeling.

Opgemerkt wordt dat er sprake is van een langdurig bestaand bedrijf. Onderhavige ontwikkeling leidt qua ligging of aangaande activiteiten niet tot significante wijzigingen aangaande het grondwaterbeschermingsgebied.

Gezien de aard van de activiteiten en de beoogde ontwikkelingen behoeven de volgende aspecten een nadere beoordeling in relatie tot de meldingsplicht bij de ODZOB op grond van de IOV:

  • Oprichten nieuwe gebouwen (art 2.12 IOV): Indien er sprake is van oprichten van gebouwen, zonder gebruik van schadelijk uitloogbare (bouw)materialen, zijn geen nadere voorschriften van toepassing. Wel geldt een startmelding.
    • 1. Bij dit initiatief worden geen uitloogbare (bouw)materialen gebruikt of toegepast. Een gebruiksverbod is geborgd in de planregels. Nadere voorschriften in relatie tot het grondwaterbeschermingsgebied zijn niet van toepassing. Twee weken voor aanvang bouw dient een startmelding te worden verricht bij de ODZOB.
  • Uitbreiding of reconstructie van parkeerplaatsen (art 2.14 IOV): Bij uitbreiding van meer dan vier parkeerplaatsen of bij reconstructie geldt een meldingsplicht.
    • 1. Bij dit initiatief is geen sprake van uitbreiding of reconstructie van parkeerplaatsen. De vigerende parkeerplaatsen blijven behouden. Een melding is niet van toepassing.
  • Opslag of aanwezigheid van potentieel schadelijke stoffen: Indien sprake is van de opslag of de aanwezigheid van potentieel schadelijke stoffen dient voldaan te worden aan de hoogste benodigde vereisten op grond van de NRB (Nederlandse Richtlijn Bodembescherming) c.q. het Activiteitenbesluit of omgevingsvergunning milieu.
    • 1. Bij dit initiatief is sprake van een opslagterrein /-depots. In beginsel is geen sprake van potentieel schadelijke stoffen aangezien er sprake is van opslag van inerte stoffen bijvoorbeeld (schone) grond c.q. grond met kwaliteit AW wordt opgeslagen of grof groenmateriaal (niet uitloogbaar). Echter potentiële aanwezigheid van schadelijke stoffen is niet uit te sluiten. Het terrein zal derhalve afdoende voorzien moeten worden van bodembeschermende maatregelen (kerende vloer met afschot of bijvoorbeeld met bovenafdekking) conform de eisen overeenkomstig het activiteitenbesluit / NRB en gerelateerd aan de aard van de stoffen / producten welke opgeslagen (gaan) worden. Voor deze activiteiten dient acht weken voor de start van de aanleg / realisatie een melding gedaan te worden.

Conclusie

Aangaande het onderdeel ‘water’ zijn afdoende maatregelen aanwezig of uitvoerbaar, zodat dit de uitvoering van dit plan – in beginsel - niet hoeft te belemmeren. Het plan voldoet aan het beleid van de gemeente en het waterschap. In relatie tot de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied en de aard van de activiteiten geldt een meldingsplicht.

4.2.7 Cultuurhistorie en archeologie

Per 1 september 2017, is onder andere ter vervanging van de Wet op de archeologische monumentenzorg, de Erfgoedwet in werking getreden. Nederland heeft hiermee haar verplichting op basis van de Wet van Malta (1992) gestalte gegeven. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Op grond van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2010, herziening 2016 (in mei 2022 geactualiseerd in relatie tot Interim Omgevingsverordening) van de provincie Noord-Brabant is de locatie gelegen in het cultuurhistorische landschap Meierij. Voor het plangebied zijn geen relevante cultuurhistorische aspecten aan de orde (zie figuur 16). Ook in de nabijheid van het plangebied liggen geen cultuurhistorische landschappen van provinciaal belang. Aangaande de ontwikkeling is geen sprake van een onevenredige aantasting van de dragende structuur van de regio Meierij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0020.jpg"

Het plangebied is overeenkomstig de bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan voor een beperkt deel gelegen in een gebied waar een specifieke bescherming van cultuurhistorische- of archeologische waarden van toepassing is. Op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (nog niet vastgesteld) geldt voor het zuidelijke ‘puntje’ van het plangebied de archeologische verwachtingswaarde ‘middelhoog’. Zie figuur 17, concept verwachtingskaart, bron gemeente s-Hertogenbosch d.d. 18 maart 2021.

Op de verbeelding is de dubbelbestemming Waarde Archeologie opgenomen. De voorwaarden zijn in de planregels beschreven.

De te realiseren poel (zie bijlage 2 bij toelichting) wordt aangelegd buiten de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’.

Conclusie

Het archeologisch beleid (verwachtingskaart) is vertaald in de regels van dit bestemmingsplan en middels een dubbelbestemming vastgelegd op de verbeelding. Indien tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.2.8 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg- vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. In de omgeving van het plangebied zijn geen mobiele of stationaire bronnen.

Ten aanzien van het groepsrisico kan gesteld worden dat onderhavig plan niet voorziet in de realisatie van een nieuw kwetsbaar object. Het groepsrisico blijft dan ook ongewijzigd en hoeft daarom niet nader verantwoord te worden. Aangezien er op de bedrijfslocatie niet met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt behoeft het plaatsgebonden risico ook niet nader verantwoord te worden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.2.9 MER

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) 1994 is vastgelegd wanneer voor welke activiteiten een verplichting geldt tot het maken van een (project-)MER (onderdeel C) en is aangegeven in welke situaties voor welke activiteiten een m.e.r-beoordelingsplicht geldt (onderdeel D). Per 16 mei 2017 bestaat ook beneden de drempel van onderdeel D een m.e.r.-beoordelingsplicht.

In de Wet milieubeheer, artikel 7.2, lid 1 onder b. wordt aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur (i.e. Besluit m.e.r.) activiteiten worden aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Het 4e lid, artikel 7.2, stelt dat voor dergelijke activiteiten categorieën van besluiten worden aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag aan de hand van de relevante criteria in bijlage III van de mer-richtlijn (artikel 7.17) een beslissing neemt of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Het afwijken van de regels van het bestemmingsplan ten behoeve van het oprichten van bedrijfsbebouwing voor een loonbedrijf met 25% (t.o.v. bestaand) en de herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van een vormwijziging en vergroten van het bestemmingsvlak is geen ontwikkeling welke genoemd is / wordt of de ‘ondergrenzen’ overschrijdt zoals genoemd in categorie C of D van de m.e.r.

Alhoewel geen sprake is van een wettelijke verplichting tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure en de m.e.r.-beoordeling, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r.- beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling wordt uitgewerkt in een ‘aanmeldnotitie’. Bij een dergelijke beoordeling moet dan worden beoordeeld of het project geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van de uitgebreide procedure (o.g.v. bijlage III van de mer-richtlijn).

Een activiteit heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu indien:

  • sprake is van een grote afstand tot gevoelige gebieden;
  • de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken hebben waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten;
  • de activiteit niet tot grote emissies leidt;
  • er sprake is van een klein ruimtebeslag.

Er is desalniettemin overwogen om een aanmeldnotitie m.e.r. op te stellen. Echter zoals uit voormelde blijkt, betreft deze ontwikkeling geen ontwikkeling of activiteit welke – mede op basis van jurisprudentie – is aan te merken als een ontwikkeling welke genoemd is in categorie C of D van de m.e.r.

Eveneens zijn er geen onevenredige nadelige gevolgen / belemmeringen voor activiteiten van inrichtingen en woningen in de omgeving dan wel leidt de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (zie criteria en de milieukundige verantwoording in onderhavige toelichting (hoofdstuk 4)). De reden of noodzaak voor het opstellen van een afzonderlijke vormvrije aanmeldnotitie m.e.r. ontbreekt. Redelijkerwijs kan onderhavige toelichting alszodanig worden beschouwd.

Conclusie

Onderhavig initiatief is geen activiteit of plan waarvoor het verplicht is om een milieueffectrapportage of –(vormvrije m.e.r.- ) beoordeling uit te voeren op grond van het Besluit milieueffectrapportage en / of artikel 7.16, lid 2 van de Wet milieubeheer.

4.2.10 Duurzaamheid

De gemeente heeft de duurzame uitgangspunten vastgelegd in de 'Visie duurzaam 's-Hertogenbosch' (mei 2019). Met de vastgestelde visie zet gemeente 's-Hertogenbosch verduurzaming in op de onderstaande 4 thema's:

  • 1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging)
  • 2. CO2 neutrale omgeving (energie)
  • 3. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
  • 4. Duurzame mobiliteit

Bij onderhavig initiatief zijn / worden voormelde thema’s, zowel qua inrichting als bij het oprichten van bebouwing maar ook bij de bedrijfsactiviteiten zelf doorgevoerd c.q. reeds betrokken.

Middels dit plan wordt een concrete bijdrage geleverd aan een groene- en klimaatbestendige omgeving (zie ook paragraaf 3.3.5 en bijlage 4). Naast een landschappelijke inpassing wordt voorzien in waterberging binnen het plangebied (zie bijlage 2).

Aangaande CO2-reductie en het zelfvoorzienend zijn in energiebehoefte is reeds voorzien. De bestaande bebouwing is voorzien van zonnepanelen. Ook de nieuwbouw zal hiermee worden uitgerust. Voor de dagelijkse praktijk c.q. het gebruik van fossiele brandstoffen in het machinepark wordt gebruik gemaakt van CO2 reducerende middelen zoals specifieke brandstoffen (HVO 100) of toevoegmiddelen (ad-blue). Ook gelden er bedrijfsgedragsregels.

Door de faciliteiten van op-/overslag ten behoeve van circulariteit van vrijkomende of toepasbare grond-/bouwstoffen en dergelijke wordt de bestaande inzet voor een lokale kringloop verder geconcretiseerd en uitgebreid. Door afstanden van lokaal vrijkomende waardevolle nuttig toepasbare stoffen, al dan niet via tussenopslag op de locatie Nieuwekampen, en toepassingslocatie kort te houden of te kunnen maken wordt tevens een bijdrage geleverd aan duurzame mobiliteit.

Conclusie

Het aspect Duurzaamheid is betrokken bij dit plan en vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering.

4.2.11 Leidingen

Conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen aardgasleidingen / kabels aanwezig, welke een belemmering zouden opleveren voor de uitvoering van het initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste twee paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.

5.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 1. het bebouwen van de gronden;
  • 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

5.2 Onderdelen van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

5.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale- en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

5.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

1. Inleidende regels:

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;

2. Bestemmingsregels:

In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Indien er sprake is van specifieke verplichtingen kan dit via een zogenaamde ‘voorwaardelijke verplichting’ worden vastgelegd.

3. Algemene regels:

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;

4. Overgangs- en slotregels:

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de regels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

5.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

5.3 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan voorziet in vergroting inclusief vormwijziging van het bestemmingsvlak Bedrijf voor het perceel Nieuwekampen 12 – 14 te Vinkel, waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 van toepassing is. Vanwege de wijziging van het bestaande bouw-/ bestemmingsvlak en het borgen van de landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting) is een specifiek bestemmingsplan benodigd. In deze toelichting is de verantwoording, motivering en interpretatie opgenomen waarbij inzicht is gegeven in het voldoen aan het ruimtelijk beleid en de zorg / aandacht voor de fysieke leefomgeving i.c. een goede ruimtelijke ordening.

Bij dit bestemmingsplan is inzake de planregels aangesloten bij de ‘modelregels’ van de gemeente ‘s-Hertogenbosch. De specifieke regels ‘planregels Nieuwekampen 12 - 14’ zijn onderdeel van dit plan.

Conclusie

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en conclusie

In dit bestemmingsplan is nader ingegaan op de ruimtelijke, planologische, juridische en milieukundige aspecten aangaande de verantwoording van de beoogde onwikkeling voor de locatie Nieuwekampen 12-14 te Vinkel.

6.1 Maarschappelijke uitvoerbaarheid

Deze toelichting maakt onderdeel uit van een herziening van het bestemmingsplan, welke door de gemeente ‘s- Hertogenbosch in procedure wordt gebracht.

In dit plan worden, wanneer deze beschikbaar zijn en indien noodzakelijk, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening uiteengezet.

De direct omwonenden zijn geïnformeerd en zijn in de gelegenheid gesteld om een inbreng kenbaar te maken over onderhavig initiatief (zie paragraaf 7.1).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

De toename / uitbreiding van de oppervlakten aan bebouwing is kleiner dan 1.000 m2, zodat er geen sprake is van een zogenaamd GREX-plan, maar een legesplan. Dit betekent dat voor de bestemmingsplanprocedure leges worden geheven en met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst wordt gesloten.

De uitvoering van de landschappelijk inpassing wordt geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels van het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt geborgd dat binnen 1 jaar na uitvoering / oplevering van het bouwplan de landschappelijke inpassing moet zijn uitgevoerd.

6.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan is verantwoord dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat er sprake is van een aanvaardbare ruimtelijke ontwikkeling. Hiermede is onder andere afdoende invulling gegeven aan de toetsing van het relevante ruimtelijke beleid en de voorwaarden van artikel 5.3 (vergroting oppervlakte bedrijfsbebouwing) van de vigerende planregels.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

7.1 Inspraak (omgevingsdialoog)

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een omgevingsdialoog gevoerd met de buurtbewoners in januari 2021.

Aangaande het buurtoverleg c.q. de participatie zijn ze belanghebbende / adressen gelegen op een afstand tot circa 150 meter van het plangebied, zijnde direct aangrenzende omwonenden of degene welke concreet zicht hebben op de relevante ontwikkeling benaderd.

Initiatiefnemers hebben de plannen aan buurtbewoners, persoonlijk (vanwege de destijds van toepassing zijnde coronaregels), toegelicht. Allen hebben te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de ontwikkeling. De uitkomsten van de omgevingsdialoog geeft derhalve geen aanleiding tot wijziging of verandering van het plan (bijlage 10; verslag buurtoverleg).

7.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners. De reacties uit het vooroverleg (juli 2022) van de provincie en van het waterschap zijn hieronder weergegeven met een (korte) toelichting hoe een en ander is verwerkt.

De reactie van de Provincie Noord-Brabant luidt als volgt (via E-Formulier: 19-7-2022);

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0021.jpg"

Beoordeling: De gemeente heeft het voorontwerpplan voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft geen aanleiding gezien om opmerkingen kenbaar te maken, waaruit geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het provinciaal ruimtelijk beleid. Voormelde geeft geen aanleiding om het (ontwerp-)bestemmingsplan aan te passen.

Het Waterschap Aa en Maas heeft de volgende reactie kenbaar gemaakt (28 juli 2022):

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002552-1401_0022.jpg"

Beoordeling: Voorgaande reactie van het waterschap is nader uitgewerkt in onderhavige toelichting. De waterparagraaf in 4.2.6 is gewijzigd. Ten eerste zij opgemerkt dat het plan reeds eerder aan het waterschap is voorgelegd in het kader van de Watertoets. De reactie op de watertoets is reeds opgenomen en nader verwerkt in paragraaf 4.2.6.

Het aspect ‘beschermingszone en (nieuwe) obstakels c.q. vergunningplicht’ is nader omschreven bij het onderdeel ‘Oppervlaktewater’ van de subparagraaf Watersysteem in paragraaf 4.2.6.

Aangaande het aspect ‘regenwater’ van het verhard oppervlak en de GHO is de waterparagraaf aangepast en de reactie van het Waterschap verwerkt. De tekst van de subparagraaf ‘hemelwater’ is gewijzigd.

Kortweg is opgenomen dat al het hemelwater van het verharde oppervlakte naar de wadi en / of poel gaat en aldaar kan infiltreren. Eveneens is voor het berekenen van de capaciteit van de wadi en poel rekening gehouden met de van toepassing zijnde GHG en is de situatie van ‘overtollig regenwater’ nader omschreven. Zie voor volledige uitwerking de waterparagraaf.

Hoofdstuk 8 Procedure

Er wordt een reguliere bestemmingsplanprocedure voorstaan op grond van artikel 3.1 van de Wro. Daarbij wordt coördinatie toegepast met de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, zoals bedoeld in afdeling 3.6 van de Wro.

8.1 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan en ontwerp omgevingsvergunning (coördinatieregeling) zijn gepubliceerd met ingang van 27 december 2023 en hebben gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpstemmingsplan en het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning.

Hiervan is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijze(n) ingediend.

Ambtshalve zijn er vanuit de gemeente enkele opmerkingen gemaakt omtrent het landschapsplan (bijlage 1 bij planregels), zoals de plaats van nestkasten, alsmede verduidelijking van de kwantitatieve- en kwalitatieve groenscore (bijlage 4 van Toelichting). Betreffende gegevens zijn verwerkt en de documenten zijn aangepast.