direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schotsheuvel ongenummerd (ten zuiden van Schotsheuvel 17 Nuland)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002542-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het realiseren van één woning aan de Schotsheuvel ongenummerd te Nuland (ten zuiden van Schotsheuvel 17). De planlocatie ligt ten noordoosten van bedrijventerrein Nuland en is gelegen ten oosten van het woningbouwproject ´Pelgrimsche hoeve´.

Onderhavig plan heeft als doelstelling om de voorgenomen woningbouwontwikkeling aan Schotsheuvel ongenummerd (ten zuiden van Schotsheuvel 17) te Nuland juridisch-planologisch mogelijk te maken middels de geldende wijzigingsbevoegdheid op basis van bestemmingsplan 'Nuland Oost' (onherroepelijk vastgesteld op 08-08-2011). In voorliggende toelichting wordt de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0001.png"

Afbeelding 1.1: luchtfoto planlocatie

1.2 Begrenzing plangebied

De planlocatie ligt ten noordoosten van het bedrijventerrein Nuland en is gelegen ten oosten van het woningbouwproject ´Pelgrimsche hoeve´. De nieuwe woning zal gerealiseerd worden op het perceel ten zuiden van Schotsheuvel 17, kadastraal bekend gemeente Nuland, sectie B, nummer 2807. Op bovenstaande afbeelding is de situering van de planlocatie te zien.

De bestemming van het aangelegen perceel 2808 wordt van een woonbestemming omgezet naar Groen en Verkeer, mede ten behoeve van waterberging en een voetpad.

1.3 Leeswijzer

Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied kort beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleidskader en wordt het beleid van de rijksoverheid, de provincie Noord-Brabant en de gemeente 's-Hertogenbosch beschreven. In hoofdstuk 4 worden relevante milieuthema's behandeld en in hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project beschreven. In het afsluitende hoofdstuk 6 wordt er ingegaan op de planstukken met daarbij een toelichting op de regels en verbeelding.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving locatie en ligging in de stad

De planlocatie ligt ten noordoosten van bedrijventerrein Nuland en is gelegen ten oosten van het woningbouwproject ´Pelgrimsche hoeve´. De nieuwe woning zal gerealiseerd worden op het perceel ten zuiden van Schotsheuvel 17, kadastraal bekend gemeente Nuland, sectie B, nummer 2807. Op onderstaande afbeelding is de situering van de planlocatie te zien.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0002.png"

Afbeelding 2.1: Uitsnede planlocatie

Het perceel maakt onderdeel uit van het bestaande bebouwingslint aan de Schotsheuvel waar reeds meerdere woningen liggen. Het in de nabije omgeven bedrijventerrein kenmerkt zich door het feit dat bedrijfsbestemmingen en woonbestemmingen direct langs elkaar liggen. Aan de overzijde van de weg ligt een solitaire bedrijfsbestemming waar op dit moment een hondenkennel zetelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0003.png"

Afbeelding 2.2: Aanzicht planlocatie

Met het toevoegen van een woning wordt het bestaande bebouwingslint verder ingevuld. Bij de vaststelling van het plan 'Nuland Oost' is reeds voorgesorteerd op deze ontwikkeling door het opnemen van de aanduiding 'wro -zone – wijzigingsgebied 3'. Voorgaande geldt ook voor het perceel ten noorden op de hoek van de industriestraat en Schotsheuvel.

2.3 Geldend bestemmingsplan

Op de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Nuland Oost'. Dit bestemmingsplan is op 8 augustus 2011 door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Maasdonk vastgesteld.

Op de gronden waar de nieuw te bouwen woning wordt voorzien geldt de bestemming 'Wonen' met de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' en 'wetgevingszone – wijzigingsgebied – 3'. Op deze gronden is geen bouwvlak opgenomen waardoor het niet is toegestaan om een woning te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0004.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Nuland Oost'

Middels de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied – 3' en artikel 6.8.3. van het geldende bestemmingsplan geldt een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied ' gewijzigd mag worden door één bouwvlak toe te voegen op de verbeelding. Deze wijziging kan pas plaatsvinden nadat vast komt te staat dat het geluidsniveau op de gevels van de beoogde nieuwe woning vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat acceptabel is. Middels onderhavig wijzigingsplan wordt één nieuw bouwvlak toegevoegd waarmee de mogelijkheid wordt geboden om één nieuwe woning te bouwen op het perceel. In de wijzigingsbevoegdheid is ook omschreven dat een strook grond voor Verkeer (diepte van 4 meter) en Groen (diepte van 20 meter) kan worden bestemd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

In de nationale omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie aan voor de toekomstige ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal gelden zoals klimaatverandering, de energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een perspectief om voort te bouwen op bestaande landschappen en historische steden. In de NOVI zijn vier prioriteiten opgesteld:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Er zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige en lokale ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

De eerste vraag is, is of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het mogelijk maken van één woning niet kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder niet van toepassing op dit project. Ten overvloede wordt opgemerkt dat met dit bestemmingsplan wordt voorzien in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte naar woningbouw in de gemeente 's-Hertogenbosch op een binnenstedelijke locatie, zoals gemotiveerd in paragraaf 3.2 en 3.3.

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Met deze structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijke beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. In 2014 hebben Provinciale Staten een partiële herziening van de structuurvisie vastgesteld.

Concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en functiemenging zijn belangrijke pijlers in het provinciaal beleid. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Het op peil houden van het voorzieningenniveau is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Het voornemen sluit aan bij de provinciale beleidsvisie.

3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De omgevingsvisie bevat de ambities voor de Brabantse leefomgeving tot 2050. Daarnaast zijn mobiliserende tussendoelen opgesteld voor de periode tot 2030.

De basisopgave van de omgevingsvisie is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn de volgende vier hoofdopgaven geformuleerd:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De provincie blijft inzetten op duurzame verstedelijking door middel van herbestemming en transformatie in het bestaand bebouwd gebied. Hier liggen tevens kansen voor het toe-komstbestendig maken van het stedelijk gebied en voor het creëren van ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen en woningbouw. De komende 10 jaar ligt er een forse woning-

bouwopgave van circa 120.000 woningen, daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug. De provincie ziet deze opgave als kans om invulling te geven aan de energieopgave in het stedelijk gebied, het stedelijk gebied klimaatbestendig te maken en de kwaliteit van het stedelijk gebied op orde te brengen. Daarnaast zet de provincie in op een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050. De provincie zet zich in voor de transitie van de woningvoorraad en andere gebouwen naar energie-neutraal, te beginnen met energiebesparing.

De planlocatie betreft een onbebouwd perceel dat onderdeel is van een bestaand bebouwingslint binnen stedelijk gebied. Het bouwen van één woning binnen stedelijk gebied aan een bestaand bebouwingslint sluit aan op de principes van efficiënt ruimtegebruik en draagt bij aan de invulling van de grote woningbouwopgave in Noord-Brabant.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. Deze is geactualiseerd in april 2022 (geconsolideerd 21 maart 2023). In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. De verordening bestaat uit tekst en kaartmateriaal. De tekst bevat regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. Aan de hand van de kaarten kan vastgesteld worden waar welke regels van toepassing zijn.

Onderhavig plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'stedelijk gebied' en verder is aangeduid als 'concentratiegebied'. Op basis van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant geldt voor de locatie dat het toevoegen van woningen middels een bestemmingsplanwijziging onder voorwaarden is toegestaan zoals geformuleerd in artikel 3.42 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Een bestemmingsplan dat een nieuwe woningbouwontwikkeling mogelijk maakt dient in ieder geval te voldoen aan de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. Verder dient er sprake te zijn van een veilige en gezonde leefomgeving. Met de ontwikkeling wordt één woning toegevoegd aan een bestaand bebouwingslint. Er wordt hiermee voldaan aan de principes voor zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens zal er sprake zijn van een veilige en gezonde leefomgeving, dit wordt verder onderbouwd in hoofdstuk 4. Op basis van het voorgaande wordt voldaan aan de bepalingen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 tot 20 jaar.

De ruimtelijke structuurvisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Het is een integratiekader voor sectoraal beleid en is een toetsingskader en leidraad voor ruimtelijke plannen van de gemeente, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De ruimtelijke structuurvisie hanteert de provinciale lagenbenadering bij verdere ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente 's-Hertogenbosch. Daarbij wordt gestreefd naar een compacte, contrastrijke en complete stad.

Dit plan past binnen de algemene beleidsuitgangspunten ten aanzien van compacte stad en het streven naar voldoende voorzieningen.

3.3.2 Woonbeleid 's-Hertogenbosch

Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgelegd in de Nota Wonen 2012 die is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 september 2012. De ambitie voor het woonbeleid van 's-Hertogenbosch is het creëren van een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus zodat mensen naar tevredenheid in onze stad kunnen wonen en leven. Er wordt gestreefd naar een stad waar voldoende, betaalbare en passende woningen zijn en voldoende keuzemogelijkheden in gevarieerde en sterke buurten waarin mensen zich thuis kunnen voelen.

Deze ambitie is in de nota Wonen 2012 uitgewerkt in vier speerpunten van beleid:

  • voldoende woningen;
  • betaalbaar wonen;
  • passend wonen;
  • in sterke en vitale buurten.

De beleidsinzet van de gemeente voor woningbouw is als volgt:

  • voorzien in de toekomstige woningbehoefte door te streven naar de realisatie van gemiddeld 700 (met een bandbreedte van 500 tot 800) nieuwe woningen per jaar in de periode tot 2030;
  • voorzien in de behoefte aan voldoende betaalbare woningen voor specifieke doelgroepen door minimaal 25% van de nieuwbouw in het sociale segment (huur en koop) te realiseren. Dit percentage kan per woningbouwlocatie verschillen, van maatwerk kan sprake zijn;
  • het vergroten van de woningdifferentiatie en -variatie in buurten en wijken, waardoor enerzijds het soms eenzijdige woningaanbod in buurten wordt doorbroken en anderzijds de keuzemogelijkheden voor woonconsumenten worden vergroot.
  • het innemen van een positieve en proactieve houding t.o.v. (kansrijke) initiatieven, door (binnen wettelijke kaders) meer ruimte te bieden, meer flexibiliteit en maatwerk te leveren bij bouwplanontwikkeling;
  • woonconsumenten meer mogelijkheden geven om hun woonwensen te realiseren door middel van o.a. (collectief) particulier opdrachtgeverschap.

Ook zijn Prestatieafspraken Wonen gemaakt, waarin woningcorporaties elk jaar afspraken hebben gemaakt met gemeenten, en is in maart 2016 het Sociaal Woonakkoord gesloten. Via deze afspraken wordt mede richting gegeven aan het woningbouwprogramma, en de uitvoering van het woonbeleid.

Daarnaast is begin april 2017 de Woonagenda 2017/2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Het betreft de actualisatie van het woonbeleid zoals geformuleerd in de Nota Wonen. De belangrijkste uitgangspunten van de Woonagenda zijn:

Opgave 1 - Versnellen van de woningproductie en slim programmeren van nieuwe woonmilieus

Opgave 2 - Betaalbaar en bereikbaar wonen: balans op de woningmarkt in een ongedeelde stad

Opgave 3 - Bestaande woningen verduurzamen en wijken vitaal houden

Opgave 4 - Samen zorgen: passend woonzorgaanbod in een inclusieve samenleving

Onder het versnellen van de woningproductie wordt specifiek uitgegaan van een productie van 8.000 woningen in de koop -en huursector tot en met 2025.

Met dit plan wordt één woning toegevoegd met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die reeds in 2011 bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Nuland Oost' is opgenomen. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de woonagenda.

Hoofdstuk 4 Milieu, duurzaamheid en waarden

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

Richtlijn

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).

Het beoogde perceel ligt op circa 300 meter van de Rijksweg A59. Het gebied rondom het beoogde perceel kent diverse verschillende functies, variërend van wonen tot lichte bedrijfsmatige functies. Mede vanwege een reeds verhoogde milieubelasting kan het gebied worden getypeerd als een 'gemengd gebied'. Ten noorden van beoogd perceel bevinden zich diverse woonbestemmingen, dan wel een bestemd, nog uit te werken, woongebied. Ten zuiden van het beoogde perceel, aan de Industriestraat, bevindt zich een bedrijfsbestemming waarop bedrijvigheid tot maximaal categorie 2 is toegelaten. De indicatieve hinderafstand van 10 meter vanuit deze lichte bedrijvigheid tot aan de nieuwe woning wordt in dit gemengde gebied gerespecteerd. Hinder vanuit deze bestaande en bestemde bedrijvigheid is niet te verwachten.

Recht tegenover, aan de oostzijde van het beoogde perceel (Schotsheuvel 2) bevindt zich (op circa 15 meter afstand) een bestaand en bestemd dierenpension. Deze dierenpension heeft in dit gemengde gebied een indicatieve hindercontour van 50 meter. Het aspect 'geluid' (afkomstig van dieren) is hierbij maatgevend voor de hinderafstand. Aangezien de beoogde woning valt binnen de indicatieve hinderafstand, is de situatie van het dierenpension nader onderzocht op het aspect geluid. Dit aspect is voor de toelaatbaarheid beschouwd in de geluidsparagraaf.

Overige bestemde en hinderlijke activiteiten bevinden zich niet in de nabijheid van het beoogde perceel.

4.3 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De beoogde ontwikkeling ligt binnen de zone van de Schotsheuvel (60 km/h), de Hoolstraat (60 km/h) en de Rijksweg A59 (100 km/h). In de directe omgeving bevinden zich verder enkele akoestisch relevante straten van 30 km/h. Deze straten zijn meegenomen in het kader van de cumulatieve geluidsbelasting.

Voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van deze weg geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Onder voorwaarden is een hogere waarde mogelijk tot 53 dB. Het betreft hier namelijk 'buitenstedelijk gebied'.

Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:

  • Bronmaatregelen (bijvoorbeeld aanpassing intensiteiten of soort wegdekverharding)
  • Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidsafscherming)
  • Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld aanbrengen extra geluidsisolatie aan de gevel of woningindeling)

Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidsniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidsbelastingen. Een hogere waarde mag – zoals gezegd - de maximale geluidsbelasting van 53 dB niet overschrijden. Voorwaarden voor een vast te stellen hogere waarde zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geluidsluwe (rustige) zijde en een geluidsniveau in de buitenruimte (zoals achtertuin/balkon) dat voldoet aan de ambitie voor het betreffende gebied. Voor geluidsbelastingen op gevels meer dan 53 dB kan – in dit buitenstedelijk gebied - formeel geen ontheffing worden verleend.

Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat deze binnenwaarde wordt voldaan.

Onderzoek

Voor het plan is een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai door buro De Roever. Het geluidsonderzoek (De Roever, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Schotsheuvel naast 17 Nuland, d.d. 21 april 2022) is als bijlage 1 bijgevoegd bij de stukken. Deze paragraaf is gebaseerd op de uitkomsten van dit geluidsonderzoek.

Plan

Met het plan wordt één geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Voor deze geluidgevoelige bestemming (namelijk een woning) is – zoals gezegd - een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het genoemde akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van de Schotsheuvel ten hoogste 53 dB bedraagt op de voorgevel van de woning. De gevelbelasting aan de zijkanten en achterzijde van de woning is vanwege de Schotsheuvel maximaal 48 dB en daarmee wordt aan deze zijden van de woning voldaan aan de voorkeurswaarde. Een hogere waarde zal nodig zijn vanwege het geluid afkomstig van de Schotsheuvel.

Vanwege de Hoolstraat bedraagt de geluidbelasting op zijn hoogst 28 dB ter plaatse van de voor- en zuidelijke zijgevel van de beoogde woning (1e en 2e etage). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden. Het volgen van een hogere-waardeprocedure voor de Hoolstraat is niet aan de orde.

Als gevolg van de nabije A59 bedraagt de geluidbelasting op zijn hoogst 46 dB ter plaatse van de zuidelijke zijgevel van de beoogde woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt vanwege de A59 nergens overschreden. Een te verlenen hogere geluidswaarde voor de rijksweg A59 is niet aan de orde.

Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting vanwege de Schotsheuvel te reduceren. Bij de beschouwing van de te nemen maatregelen blijkt dat deze niet doelmatig, redelijk of ruimtelijk gezien niet gewenst zijn. Daarom dient - zoals gezegd - een hogere geluidwaarde voor de woning te worden verleend vanwege het geluid (tot 53 dB) afkomstig van de Schotsheuvel. Voor deze woning heeft het college van burgemeester en wethouders – onder voorwaarden - een hogere waardebesluit genomen. De twee voorwaarden betreffen:

  • Minimaal één aanwezige luwe gevel aan de woning.
  • De buitenruimte (tuin) voldoet aan de ambitiewaarde van dit gebied.

Aan beide voorwaarden voor een te verlenen hogere geluidswaarde wordt voldaan. Het hogere waardebesluit dateert van 10 oktober 2023.

4.3.2 Railverkeerslawaai

Het spoor bevindt zich met 1,3 km op ruimte afstand van de beoogde ontwikkeling. Het plan bevindt zich derhalve ver buiten de wettelijke zones van het spoortraject 's-Hertogenbosch-Utrecht / 's-Hertogenbosch-Nijmegen / 's-Hertogenbosch-Tilburg/Eindhoven. Aangezien er geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de daarvoor wettelijke zones, zijn de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder hierdoor niet relevant.

4.3.3 Industrielawaai

Geluidszonering industriële bedrijven

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. De zonering van industrielawaai is vastgelegd in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder 'Zones rond industrieterreinen' en hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder.

Er bevindt zich in de buurt géén industrieterrein waarop 'grote lawaaimakers' zich kunnen vestigen. Daarmee is dit aspect hier niet relevant te noemen.

Dierenpension

Recht tegenover de beoogde woning bevindt zich een dierenpension. Vergund zijn hier het houden van honden en katten. Omdat de nieuwe woning zich bevindt binnen de indicatieve VNG-hinderafstand van dit bedrijf, is de geluidsituatie en daarmee de woonkwaliteit (een goed woon- en leefklimaat) nader onderzocht. Vanwege eerdere woonontwikkelingen in de nabijheid, is de situatie rondom het dierenpension in 2019 akoestisch onderzocht (Nipa, akoestisch onderzoek industrielawaai, Schotsheuvel ong. te Nuland, rapport/project 17366b, d.d. 12 juli 2019, bijlage 2). Aangezien de vergunde situatie van het dierenpension en de geldende wet- en regelgeving in tussentijd ongewijzigd is gebleven, geeft het geluidsonderzoek een actueel beeld van de optredende en vergunde situatie.

Het geluidsonderzoek geeft aan in hoeverre (nieuwe) bewoners op posities nabij het dierenpension een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden. Tevens geeft het onderzoek uitsluitsel in hoeverre nieuwe woningen de activiteiten van het dierenpension in akoestische zin kunnen belemmeren. Met het akoestisch onderzoek is aangetoond dat de geluidbelastingen berekend in de representatieve bedrijfssituatie voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax) bij nieuwe woning(en) aan de Schotsheuvel (of elders) voldoen aan de toetsingswaarden (voor een goed woon- en leefklimaat) van de VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering”.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluiduitstraling van de onderzochte bedrijfsvoering van Dierenpension Nuland niet tot knelpunten leidt bij een nieuwe woning op beoogde locatie. Het woon- en leefklimaat ten gevolge van industrielawaai (geluiden afkomstig van het dierenpension) is gewaarborgd. De berekende (gemiddelde) geluidsbelastingen voldoen aan het uitgangspunt van 45/40/35 dB(A) in de Dag/Avond/Nachtperiode. Piekgeluiden voldoen aan het uitgangspunt voor goede woonkwaliteit aan 65/60/55 dB(A). Het dierenpension wordt evenmin in de bedrijfsvoering beperkt vanwege het realiseren van de nieuwe woningen.

Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het beoogde perceel is 'goed' te noemen. De belangen van het dierenpension worden vanwege de nieuwe woning niet geschaad.

4.3.4 Cumulatie geluid

De akoestische afweging gebaseerd op enkel de Wgh is niet altijd afdoende voor de beoordeling of er sprake is van een aanvaardbare akoestische kwaliteit bij een geluidsgevoelige bestemming. In het geval dat een nieuwe geluidsgevoelige bestemming ook in de invloedsfeer van andere geluidsbronnen ligt, moet gekeken worden naar de akoestische kwaliteit als gevolg van alle geluidsbronnen samen (cumulatie). Cumulatie van geluid is dan ook de optelling van de geluiden die afkomstig zijn van verschillende bronnen.

Met het plan wordt een geluidgevoelige bestemming (woning) mogelijk gemaakt. Deze geluidsgevoelige bestemming ervaart meer dan één geluidbron boven de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wordt een hogere-waardenprocedure gevolgd, dan moet het bevoegd gezag motiveren dat de gecumuleerde geluidsbelasting aanvaardbaar is.

In het genoemde geluidsonderzoek naar het wegverkeerslawaai zijn de berekende geluidsbelastingen van alle nabije en relevante omliggende wegen bij elkaar opgeteld. Deze geluidsbelastingen bedragen ten hoogste 58 dB aan de voorgevel en ten laagste 46 dB aan de achtergevel. (Aangezien de optredende geluiden als gevolg van het dierenpension (in de dagperiode) op onderhavige locatie aan de maatgevende voorgevel tussen 40 en 45 dB(A) zijn berekend, zullen deze niet significant bijdragen in de cumulatieve geluidsbelasting.

Zoals gezegd bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting 58 dB ter plaatse van de voorgevel (alle etages) van de geplande woning. Aangezien het Bouwbesluit voor een goed woon- en leefklimaat uitgaat van ten hoogste 33 dB binnen, dient de vereiste karakteristieke geluidwering GA;k van de woning maximaal 58 – 33 = 25 dB te zijn. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt getoetst of de gevels van de woning voldoende geluidswering bevat. Een onderzoek dient dit aan te tonen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de maximale gevelbelasting vanwege het wegverkeer (53 dB, cumulatief 58 dB) acceptabel is. De woning bevat – conform het gemeentelijk hogere waarde beleid - een luwe zijde en mede daarom kan gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat in en rondom de woning. Met een afdoende gevelisolatie is het vereiste binnenniveau van 33 dB (conform Bouwbesluit) prima haalbaar. Ten aanzien van het dierenpension blijkt uit akoestisch onderzoek dat door de komst van deze woning de bedrijfsbelangen niet worden geschaad en de leefkwaliteit ter plaatse van de woning goed te noemen is. Onacceptabele hinder is hier niet aannemelijk. Het aspect geluid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.4 Trillingen

Bij trillingen in het ruimtelijk spoor gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillingshinder bij personen. Trillingen is een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten.

Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Wegverkeer over een oneffen wegdek veroorzaakt trillingen. De aard en heftigheid van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig, de belading, snelheid en de oneffenheden waar het verkeer overheen rijdt. Ook treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem).

4.5 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Bij onderhavig plan is lichthinder niet relevant te noemen, omdat er alleen sprake is van openbare verlichting in de nabijheid.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • 2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

Toetsing beleidsvisie

De beoogde ontwikkeling voorziet in één kwetsbaar object (namelijk een woning). De bewoners worden als normaal zelfredzaam beschouwd. Voor de nieuw vestiging van kwetsbare objecten zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied. Kwetsbare objecten zijn in dit gebied toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0005.png"

Figuur: vestigingskaart Uitvoeringskader EV 'kwetsbare objecten' met planlocatie (pijl)

Beschouwing risicobronnen

Op circa 325 meter ten zuiden van de nieuwe woning bevindt zich de A59. De A59 is opgenomen in het basisnet en een aanwezen transportroute van gevaarlijke stoffen. Op 1,3 kilometer ten noorden van het plangebied bevindt zich het spoor, eveneens een aangewezen transportroute van gevaarlijke stoffen.

Verder bevindt zich op circa 1,3 kilometer ten oosten van het plan een LPG-tankstation aan de Papendijk in Geffen. De planlocatie bevindt zich echter ver buiten de belangrijke PR-contouren van dit tankstation alsook buiten het invloedsgebied (van 150 meter) relevant voor het GR.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0006.png"

Figuur: Knip signaleringskaart (risicokaart) met daarop de planlocatie (groene pijl). November 2022.

Advies Veiligheidsregio:

Bij wet is bepaald dat voor een ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten in de nabijheid van risicobronnen advies wordt gevraagd aan de Veiligheidsregio. Het advies dient te worden betrokken bij de onderbouwing en uitwerking van het plan. In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van transportroutes (wegen of spoorwegen) geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld. Tevens is in het kader van de verantwoording van het GR niet meer nodig is om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer (Veiligheidsregio). Deze afspraak is tevens opgenomen in de gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Gezien de grote afstand tot risicobronnen, het plan van slechts woning als kwetsbaar object, is een advies van de Veiligheidsregio niet gevraagd en betrokken.

 

Conclusies

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van risicobronnen, niet binnen PR contouren of invloedgebieden voor het Groepsrisico van risicobronnen. Het plangebied bevindt zich in een groen gebied conform het vast gestelde uitvoeringskader externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een worst-case uiterst maximum van 9 motorvoertuigwegingen per woning per etmaal (conform CROW, verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer), met daarbij (worst-case) dagelijks 1 vrachtwagen (huisvuil of pakketbezorging), toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0007.png"

Figuur: uitdraai NIBM-tool, november 2022

Zoals gezegd is een formele toets aan de kwaliteitsnormen hier niet aan de orde, echter is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' de luchtkwaliteit wel beschouwd. Uit de landelijke Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied (deel van de Schotsheuvel kort nabij A59) onder respectievelijk 22 en 18 µg/m3 liggen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m3). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier beneden 10 microgram/m3. Hiermee wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m3. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen knelpunt vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.8 Bodem

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

Bodemsituatie

In 2023 is de locatie onderzocht (Milon, verkennend bodemonderzoek – Schotsheuvel 17 te Nuland, projectnummer 20221387, dd. 11 januari 2023, bijlage 3).

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen geeft voor het huidige gebruik van de locatie, de voorgenomen bestemmingswijziging en de beoogde bouwplannen.

4.9 Geur

Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (industriële bedrijven of veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd. De te bestemmen woning betreft een geurgevoelig object.

Industriële geur

In de directe omgeving van de locatie zijn geen geurproducerende industriële bedrijven gelegen die invloed hebben op de te ervaren geurhinder ter plaatse. Tevens zal de beoogde ontwikkeling zelf niet leiden tot geurhinder in de omgeving.

Agrarische geur

Veehouderijen veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Gezien de ligging van het gebied, tegen/nabij het buitengebied van Nuland en de boogde nieuwe functie wonen, is geur hier een relevant aspect. Geurbelasting kan op twee manieren worden uitgedrukt. Voor de geurbelasting van landbouwhuisdieren waarvoor geen zogenaamde geuremissiefactor is aangewezen, zijn er vaste afstanden vastgesteld. Onder geurbelasting als gevolg van intensieve veehouderij waar landbouwhuisdieren worden gehuisvest met een geuremissiefactor verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odourunits per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object, zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan in situaties worden berekend met het wettelijk vastgestelde luchtmodel V-stacks. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. De geurbelasting op een gebied is relevant voor een beoordeling van het woon- en leefklimaat en dient beschouwd te worden om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van veehouderijen heeft dus gevolgen voor het woon- en leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

Veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en aan de in het Activiteitenbesluit genoemde minimaal aan te houden afstand(en) tot geurgevoelige objecten. Verder dienen op grond van de Wet milieubeheer beste beschikbare technieken te worden toegepast. Het Activiteitenbesluit geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van agrarische bedrijfsstoffen, zoals vrij liggende mestbassins. Voldoen aan de gestelde afstanden of aan het regime van de Wgv dient ter voorkoming van geurhinder.

Verschillende beoordelingen

De Wgv kent verschillende beoordelingen, die hieronder worden toegelicht.

Voorgrondbelasting

Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is vastgelegd in de geurverordening en bedraagt (ter plaatse van dit plangebied) 6,5 ouE/m3.

Afstanden

Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand tussen emissiepunten van stallen en geurgevoelige objecten is vastgelegd in de geurverordening en bedraagt (ter plaatse van dit plangebied) 50 meter.

Achtergrondbelasting

De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt 'achtergrondbelasting' genoemd. Dit is vergelijkbaar met het begrip cumulatieve stankhinder uit de 'stankrichtlijnen'.

Voor de achtergrondbelasting bestaan geen normen. De gemeenteraad beoordeelt of de milieukwaliteit (de mate van geurhinder) die behoort bij een bepaalde achtergrondbelasting acceptabel is en of deze past binnen de doelstellingen voor een gebied.

Geuronderzoek plangebied

Nabij het te realiseren woongebied liggen enkele veehouderijen, waaronder de veehouderij aan Zandstraat 58. Nagegaan moet worden of de geur vanuit deze veehouderij en andere veehouderijen van invloed is op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en of veehouderijen in hun belangen worden geschaad. Hierbij moet worden uitgegaan van de meest recente milieuhygiënische inzichten. De meest recente milieuhygiënische inzichten liggen vast in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met het oog op bovenstaande beoordelingen is voor de vast stelling van het naast gelegen woonplan (bestemmingsplan 'Pelgrimshoeve') een geuronderzoek uitgevoerd. Het genoemde bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt is vast gesteld op 14 december 2021. Het betreffende (openbare) geuronderzoek 'onderzoek geur veehouderijen geurcontouren en geuronderbouwing Plangebied Nuland-Oost/Pelgrimsche Hoeve' is opgesteld door De Roever Omgevingsadvies en gedateerd 31 mei 2016. Uit het onderzoek blijkt dat de voorgrondbelasting, vaste afstanden en achtergrondbelasting geen belemmering vormen voor het realiseren van de woning aan de Schotsheuvel (naast nummer 17). Hierbij aangemerkt dat op 20 juli 2018 de Regeling geurhinder en veehouderij is aangepast, waarbij de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassystemen zijn verhoogd. De wijziging van de Rgv heeft geen gevolgen voor de beoordeling van de veehouderij aan Zandstraat 58, omdat daar geen sprake is van gecombineerde luchtwassystemen.

 

Bij het berekenen van de achtergrondbelasting worden alle veehouderijen binnen twee kilometer van het plangebied betrokken. Aangezien de wijziging van de Rgv wel betrekking heeft op enkele andere veehouderijen binnen twee kilometer van het plangebied (en omdat er mogelijk andere veranderingen zijn geweest bij veehouderijen), is de achtergrondbelasting opnieuw beoordeeld. Hierbij is gebruik gemaakt van een uitsnede uit de meest recente geurkaart van de gemeente 's-Hertogenbosch (d.d. 2021), zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002542-1401_0008.png"

Figuur 11: Achtergrondbelasting geur omgeving en planlocatie (rode pijl)

De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 5 tot 10 ouE/m3 en het woon- en leefklimaat is daarmee 'afweegbaar' als gekeken wordt naar de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Als gekeken wordt naar de handreiking bij de Wgv (zie paragraaf 3.4 van het geuronderzoek), is het woon- en leefklimaat 'goed' of 'redelijk goed'. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het plan.

 

Het geuronderzoek is gericht op de Wgv. De Wgv vormt het wettelijk kader voor de geurhinder vanuit dierenverblijven. De veehouderij aan Zandstraat 58 beschikt ook over een mestbassin. Voor mestbassins zijn voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook ten aanzien van het mestbassin is een onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in de stukken van het bestemmingsplan “Pelgrimshoeve' en daarmee openbaar. Dit betreft 'Adviesmemo Plangebied Nuland Oost/Pelgrimsche Hoeve' van 31 mei 2016 opgesteld door De Roever Omgevingsadvies. Uit het onderzoek blijkt dat het mestbassin geen belemmering vormt voor het realiseren van onderhavige woning. De gehanteerde uitgangspunten zoals omschreven in de memo zijn nog actueel. Aangezien de voorgenomen woning op een afstand ligt groter dan 50 meter, is er geen sprake van een beperking van de veehouderij en is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.10 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn.

Nabij de nieuwe woonlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. De dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding bevindt zich op circa 3 km ten noorden van het plan. Hiermee bevindt de woning zich ver buiten de magneetveldzones. Overige relevante bronnen van magneetvelden (zoals transformatorhuisjes) zijn afwezig nabij dit plangebied. Dit aspect is niet relevant te noemen voor onderhavig plan.

4.11 Water

In deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid en geldende normen zijn vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan.

Gemeente 's-Hertogenbosch

Door de gevolgen van klimaatverandering wordt de gemeente 's-Hertogenbosch kwetsbaarder voor verdroging, extreme hitte en extreme neerslag. In 2021 is de Visie Groen en Klimaatbestendig vastgesteld waarin staat dat we in 's-Hertogenbosch een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Regenwater vasthouden en vergroenen zijn belangrijke uitgangspunten hierbij.

Dit beleid is verankerd in de gemeentelijke “Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021”. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het van belang dat zowel op particulier terrein als in openbaar gebied voldoende waterberging wordt gerealiseerd. In de verordening zijn hiervoor concrete regels opgenomen.

Waterschap Aa en Maas

In het Waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:

1. Waterveiligheid;

Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.

2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem;

Het programma 'Klimaatbestendig en gezond watersysteem' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).

3. Schoon Water; In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:

  • schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
  • de waterkwaliteit geen risico's geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
  • de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
  • de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

Provincie

Gezien de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied geldt een meldingsplicht bij de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant (ODZOB). De Interim Omgevingsverordening Brabant (IOV) bevat regels die gelden in beschermingszones voor grondwaterwinningen. Deze regels gelden bovenop de algemene regelgeving. Zodra er bij gebouwen geen uitloogbare materialen gebruikt worden (bv. koper, lood, zink, gewolmaniseerd hout, etc) hoeft er geen zuiverende voorziening getroffen te worden en voldoet een startmelding. Deze zal uiterlijk twee weken voor de start van de werkzaamheden worden ingediend.

Afvalwater

Het perceel is aangesloten op drukriolering; hierop mag alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten, geen (overtollig) hemelwater of bedrijfsmatig afvalwater.

Hemelwater

Hemelwater wordt in de huidige situatie volledig op eigen terrein verwerkt. Dit zal in de toekomstige situatie ook het geval zijn.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied of in de nabijheid daarvan bevindt zich geen oppervlaktewater.

Grondwater

Het perceel ligt in de grondwaterbeschermingszone van de drinkwaterwinning van Nuland. De provincie stelt hier aanvullende eisen aan de bescherming van bodem en grondwater en daarom ook aan afstromend hemelwater.

Uit gegevens van de Basis Registratie Ondergrond (BRO) blijkt dat de GHG in het plangebied zich bevindt op 50-60 cm. In natte situaties kan overtollig hemelwater moeizaam in de bodem infiltreren. Hier dient rekening mee te worden gehouden.

Toekomstige situatie en waterbergingsopgave

Het plangebied zal met de bestemmingsplanwijziging qua functie en gebruik een geheel andere invulling en functie krijgen. Daarmee zal ook de verharding qua positie en type wijzigen.

Conform de Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021 van de Gemeente 's-Hertogenbosch bedraagt de norm voor hemelwaterberging 10 mm per m2 verharding als de totale verharding minder is dan 500 m2. De waterbergingseis bedraagt 60 mm per m2 voor nieuwe verharding als dit 500 m2 of meer is. Daarnaast geldt voor het plangebied, gezien het perceel is aangesloten op de drukriolering, dat (overtollig) hemelwater op eigen terrein dient te worden verwerkt. 60 mm per m2 biedt hiervoor een goed uitgangspunt.

Het op eigen terrein verwerken van hemelwater mag overigens niet leiden tot overlast op naburige percelen. Indien hemelwater wordt verwerkt op een naburig perceel is altijd schriftelijke toestemming van de eigenaar van dat perceel noodzakelijk. In de methode van verwerken is de 'ontdoener' vrij. De voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater is: hergebruiken, infiltreren, bovengronds vasthouden (bergen), ondergronds vasthouden (bergen), afvoeren. Vanzelfsprekend zijn combinaties voor de verwerking van hemelwater ook mogelijk, waarbij dezelfde prioriteitsvolgorde geldt.

Nog onbekend is op welke wijze het hemelwater binnen het plangebied gaat worden geborgen. In de toekomstige situatie zal de totale verharding met circa 500 m2 toenemen. Er zal worden uitgezocht of de huidige voorziening voor hemelwaterverwerking genoeg capaciteit heeft, of dat deze dient te worden uitgebreid.

Een berekening van de wateropgave en een situatietekening van de waterberging moet worden ingediend met de aanvraag omgevingsvergunning, zodat er kan worden getoetst of aan de verplichtingen voor het lozen van hemelwater wordt voldaan.

Conclusie

De uiteindelijke hoeveelheid waterberging zal (moeten) blijken uit de aanvraag om omgevingsvergunning. Hiertoe is een overzicht van de verharding (van zowel de bestaande situatie als de nieuwe aangevraagde situatie) nodig in combinatie met een berekening van de hoeveelheid waterberging (oppervlak x bergingsopgave). De wijze waarop het hemelwater wordt geborgen dient eveneens uit de aanvraag (tekening) te blijken (grootte en locatie).

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied van voldoende grootte is en voldoende mogelijkheden heeft om de nodige hoeveelheid hemelwater te kunnen bergen.

Hemelwaterberging vormt geen belemmering voor onderhavig plan. De startmelding naar de ODZOB zal uiterlijk twee weken voor de start van de werkzaamheden worden ingediend. In de toekomstige situatie zal het (schone) hemelwater van de woning en terreinverharding afgekoppeld worden en niet op de riolering worden aangesloten.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Over de wateraspecten en deze waterparagraaf heeft overleg met het Waterschap Aa en Maas plaatsgevonden, naar aanleiding van de vooroverlegreactie van 21 juli 2023.

4.12 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte. Gemeente 's-Hertogenbosch werkt intensief aan een energiebewuste, gezonde, groene en klimaatbestendige gemeente. Hierbij zorgen we er onder meer voor dat onze gemeente door onze inwoners als prettig en gezond wordt ervaren, met behoud van grondstoffen en het milieu in het algemeen. De duurzame uitgangspunten zijn vast gelegd in de 'visie duurzaam 's-Hertogenbosch' (mei 2019).

Met de vast gestelde visie zet gemeente 's-Hertogenbosch verduurzaming in op de onderstaande 4 thema's:

  • 1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging)
  • 2. CO2 neutrale omgeving (energie)
  • 3. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
  • 4. Duurzame mobiliteit

Conform de visie houden we rekening met veranderingen in het klimaat met meer extreme buien en hete zomers. We zorgen voor een veilig watersysteem en werken aan vergroening van onze omgeving. Op het gebied van energie (om een CO2 neutrale gemeente te worden) werken we enerzijds aan het verminderen van de energievraag en anderzijds het opwekken van duurzame energie op diverse manieren. Ook maken we stappen om de gemeente op termijn aardgasloos te laten zijn. Ten aanzien van grondstoffen zijn we ons er van bewust dat deze dreigen schaars te worden door een groeiende bevolking en toenemende welvaart in de wereld. Beschikbare grondstoffen dienen derhalve zo efficiënt mogelijk te worden gebruikt (en hergebruikt) en we gaan er bewust mee om.

Ten aanzien van het vervoer werken we aan schonere, slimmere en duurzame mobiliteit. Op deze wijze bouwen we samen aan een duurzaam 's-Hertogenbosch.

Ten aanzien van het plan is per thema beschreven op welke wijze hier invulling wordt gegeven:

  • a. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging en vergroening)

Gemeente 's-Hertogenbosch gaat voor een aantrekkelijke, leefbare en groene gemeente met schone lucht. We spelen in op veranderingen in het klimaat met extreme regenbuien en hete zomers. Voldoende waterberging helpt wateroverlast te voorkomen en maakt ons beter bestand tegen droogte. We willen onze gemeente zichtbaar vergroenen, met name in de bebouwde stedelijke omgeving. Groen vergroot de biodiversiteit, bevordert de gezondheid van ons inwoners en heeft een verkoelende werking.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bouwblok voor een enkele woning plus een groenstrook. Voor wat betreft het woonperceel gaat het hierbij om circa 150 m² aan woonbebouwing en – naar schatting - een even zo grote hoeveelheid aan verharding rondom de woning. De groenstrook beslaat een oppervlak van zo'n 900 m2.

De bestaande verharding in de vorm van opstallen, schuren en bestratingsmateriaal zal hier verdwijnen. Hoewel de hoeveelheid verharding ten opzichte van de reeds bestaande situatie er afneemt, wordt de mate van nieuwe verharding er voor hemelwater gecompenseerd en daarmee verbeterd. Dit geldt ook zo voor de mate van groen. Ondanks dat de 'gemeentelijke groennorm' hier formeel niet aan de orde is (omdat de hoeveelheid verharding niet met meer dan 5000m2 toeneemt), verbetert de groene situatie hier wel. Met een te bestemmen groenstrook en afname verharding, neemt de vergroening significant toe.

  • b. CO2 neutrale omgeving (energie)

Energiebeheer een belangrijk speerpunt binnen duurzaamheids-ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. In 2050 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Het liefst al in 2045. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. Om de doelstelling te realiseren zijn we al bezig met verschillende maatregelen. Eén van die maatregelen is het opwekken van duurzame (schone) energie met wind en zon. En vooral ook energiebesparing. Het recente bestuursakkoord (2022-2026) beschrijft concrete maatregelen om een serieuze bijdrage te leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld het realiseren van windturbines in de duurzame polder, het realiseren van zonnevelden en – in stappen – overgaan naar een aardgasvrije gemeente. Daarnaast wordt voor bestaande woningen fors ingezet op energiebesparing.

De beoogde woning wordt naar verwachting in 2023 gerealiseerd. Op dit moment is de bouwnorm BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) en gasloos. Een 100% energieneutrale woning wekt zelf alle energie op die de woning en bewoners verbruiken. Daarvoor worden meestal zonnepanelen gebruikt, vaak in combinatie met een warmtepomp. Deze bovenwettelijke eis is niet gesteld, maar wel gevraagd aan de initiatiefnemer. Een energieneutrale woning sluit immers aan bij het doel van de gemeente om in 2050 (of al in 2045) energieneutraal te zijn.

  • c. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)

Circulariteit heeft alles te maken met het waardebehoud van grondstoffen. Van alle grondstoffen is slechts een beperkte voorraad aanwezig op aarde. Circulair bouwen betekent gebruik maken van materialen met een klein mogelijke milieubelasting.

Met de 'Milieu Prestatie Gebouwen' (MPG) wordt (via het Bouwbesluit) de milieu-impact van een gebouw herleid tot één getalswaarde. De MPG becijfert de milieu-impact van alle materialen en installaties die in een gebouw worden toegepast gedurende alle levensfasen. Die wordt uitgedrukt in één getal: de schaduwprijs per vierkante meter bvo per jaar. Hoe lager de MPG, hoe kleiner de milieu-impact. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning moet een MPG-berekening worden ingeleverd. De toegestane MPG is momenteel maximaal 0,8. Het Rijk wil de eis uiterlijk in 2030 aanscherpen tot een grenswaarde van 0,5. Toepassing van meer milieuvriendelijke bouwmaterialen resulteren in een lagere (milieugunstigere) MPG. Een lagere MPG dan het wettelijke 0,8 is niet gesteld, maar wel gevraagd aan de initiatiefnemer. Hiermee worden de ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch nagestreefd.

  • d. Duurzame mobiliteit

Duurzame mobiliteit heeft alles te maken met 'schoon' vervoer. We werken aan een gezondere leefomgeving door minder uitstoot van luchtvervuilende stoffen als stikstof en fijnstof, en minder geluidsoverlast. Voor wat betreft de beoogde woning is gevraagd deze te voorzien van ten minste 1 elektrisch laadpunt voor auto. Fietsen kunnen eenvoudig worden opgeladen middels een gangbaar stroompunt (in een berging).

4.13 Gezondheid

De leefomgeving waarin we wonen, werken en leven heeft invloed op onze gezondheid. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logisch zijn, en waar negatieve invloed op gezondheid zo klein mogelijk is. Het gaat dus om gezondheidsbescherming en gezondheidsbevordering. De gemeente hecht belang aan zo'n gezonde leefomgeving. Gezondheid staat in 's-Hertogenbosch sinds het Bestuursakkoord van 2018 nadrukkelijk op de agenda. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat in Nederland gemiddeld bijna 6 procent van de ziektelast toe te schrijven is aan milieufactoren ('Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014'). Hiermee is milieu - na roken - een van de belangrijke determinanten die bijdragen aan de ziektelast .

Het primaire uitgangspunt is – vanzelfsprekend - dat de omgeving; de lucht, het water en de bodem schoon moeten zijn. Dat is van vitaal belang voor de gezondheid en veiligheid onze inwoners. Een 'gezonde leefomgeving' is echter een bijzonder ruim begrip en kent daardoor vele facetten, het heeft ook betrekking op onder meer de kwaliteit van woningen, geluid, groen, ruimte, geur en duurzaamheid. Op vele aspecten zijn door de gemeente ambities gesteld en worden plannen uitgevoerd. Zo heeft de gemeente de ambitie uitgesproken om in 2030 te voldoen aan de luchtkwaliteitseisen van de Wereldgezondheidsorganisatie zoals in 2005 zijn geformuleerd. Weliswaar wordt vrijwel overal in Nederland aan de normen voor fijn stof en stikstofdioxide voldaan, maar het grootste deel van de ziektelast door deze stoffen is toe te schrijven aan blootstelling aan concentraties die onder de huidige normen liggen. Via het ondertekenen van het 'Schone Lucht Akkoord' worden maatregelen ondernomen om de luchtvervuiling in onze gemeente te doen laten verminderen tot ruim onder de daarvoor geldende normen. Ook worden diverse klimaatadaptieve maatregelen uitgevoerd om de gevolgen van klimaatverandering (zoals hittestress en wateroverlast) beter op te vangen en een meer groene en blauwe inrichting van de stad te realiseren. In het kader van 'vergroening' geldt (bij ontwikkelingen) een bepaalde groennorm en ook gaat de gemeente het aantal te planten bomen verdubbelen. Bomen zijn namelijk belangrijk. Ze dragen bij aan een betere wateropvang, biodiversiteit, leveren schaduw, een hogere luchtvochtigheid en zorgen voor verkoeling. Ten aanzien van overlast – gezond leefklimaat - wordt met het 'aktieplan geluid' maatregelen onderzocht om te geluidshinder door het wegverkeer te verminderen. Naast ondermaatse luchtkwaliteit levert geluidsbelasting als milieufactor de grootste bijdrage aan de ziektelast.

Ten aanzien van het plan van deze woning hebben onderstaande aspecten een positieve uitwerking op de gezondheid van de bewoners: 

  • Een geluidsvriendelijke woning: de woning voldoet aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Concreet betekent dit dat de woning een luwe (rustige) achterzijde bezit zodat onder meer met een open raam geslapen (en geventileerd) kan worden zonder te veel aan hinder door verkeer te ervaren. Ook is de achtertuin als 'rustig' te betitelen.
  • Groene omgeving: de woning bevindt zich in een relatief groene omgeving, samen met een groene achtertuin en te bestemmen groenstrook heeft 'groen' een verkoelend effect in warme zomers. Het draagt bij aan het vergoten van de biodiversiteit en klimaatadaptatie.
  • Ontmoeten en spelen stimuleren: De woning bevindt zich in een redelijk groen gebied waarbij woningen ruim zijn opgezet. De omgeving (en nabije woonbuurt) stimuleert ontmoeting en dat draagt bij aan de sociale cohesie en het welbevinden van de bewoners. De ruime en groene opzet van de woonbuurt bevordert het 'buiten spelen' van kinderen. Mensen blijken gelukkiger te zijn met uitzicht op groen en plekken om tot rust te komen. De groene omgeving vervult deze functie. 
  • De luchtkwaliteit voldoet aan de advieswaarde van de WHO zoals deze in 2005 zijn afgegeven.

De inrichting en opzet van het plan levert een positieve bijdrage op de gezondheid van de nieuwe bewoners. Het sluit aan bij de doelstelling van het bestuursakkoord om de gezondheid van onze bewoners te bevorderen. Het bevat facetten uit het programma 'positieve gezondheid'. 

4.14 Ecologie

Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.


Onderzoek

Blom Ecologie heeft een quickscan uitgevoerd (bijlage 4). Uit het rapport van 15 april 2022 blijkt de ligging ten opzichte van Natura 2000 en NNB niet tot belemmeringen te leiden.

De beoogde sloop van twee schuren en de kap van een boom en twee coniferenhagen ten behoeve van de bouw van een woning aan de Schotsheuvel 17 te Nuland is uitvoerbaar in het kader van de Wnb.

De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.

De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden). Derhalve is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Te treffen maatregelen zijn:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Mogelijke overwinteringslocaties van algemene amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
  • De kap- en sloopwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels, met in het bijzonder de roek (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

Conclusie

Beoogde ontwikkeling kent geen ecologische belemmeringen.

4.15 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.

Onderzoek

Bij het bestemmingsplan Nuland-Oost is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied, te weten “Archeologisch onderzoek plangebied Nuland Oost, gemeente Maasdonk, bureauonderzoek plangebied Nuland Oost te Nuland gemeente Maasdonk, referentienur. 304156/RM/GAR1036, van 24 februari 2011, Grontmij.” Hiermee zijn de archeologische waarden in kaart gebracht. Uit het bureauonderzoek blijkt dat zich in het plangebied geen gekende archeologische vindplaatsen bevinden. De bodem is verstoord door vergraving en/of egalisatie. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch sporen of vondsten worden gedaan zal dit conform de wettelijk meldingsplicht worden gemeld.

Conclusie

Het aspect archeologie is bij het bestemmingsplan Nuland-Oost voldoende onderzocht en vormt geen belemmering.

4.16 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2).

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied (er komen beschrijving bouwenvelop) niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

 

ad b.

Het plangebied ligt op een ruime afstand van Natura 2000 gebieden. De dichtstbijgelegen Natura 2000 gebieden betreffen 'Rijntakken' en 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' en liggen beide op een afstand van circa 10,5 kilometer van het plan van deze woning.

Gemeente 's-Hertogenbosch is in het bezit van een stikstofonderzoek met als titel “kleine projecten binnen de gemeentegrens van 's-Hertogenbosch”. Dit onderzoek is in 2023 uitgevoerd door Caubergh-Huygen met de meest recente versie van de Aerius-rekenmodule.

Uit dit onderzoek blijkt dat als gevolg van de bouw en het gebruik van 1 nieuwe woning op de locatie aan de Schotheuvel, geen depositieresultaten groter dan 0,00 mol/ha/jaar worden berekend in Natura2000 gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig klein van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.

Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden van het plangebied zijn op dit moment in eigendom van de initiatiefnemer. De locatie wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico ontwikkeld. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het wijzigingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Met de gesloten overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Daarmee is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 6.12, lid 2, sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan is conform de wettelijke vereisten kenbaar gemaakt op 20 juni 2023. Naar aanleiding van eventuele zienswijzen op dit ontwerpwijzigingsplan vindt een heroverweging op deze onderdelen plaats en kan besloten worden het wijzigingsplan op een aantal punten te wijzigen. Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft met ingang van 26 juni 2023 terinzage gelegen gedurende zes weken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt tevens uit de omgevingsdialoog (bijlage 5) die in april 2023 is gehouden met omwonenden. Hieruit zijn geen belemmeringen gebleken.

Vooroverleg heeft feitelijk al plaatsgevonden tijdens de procedure over het moederplan, waarin de wijzigingsbevoegdheid staat. De vooroverlegpartners zijn wel geïnformeerd over de inzage van het ontwerpplan. Het Waterschap Aa en Maas heeft aangegeven (bijlage 6) dat in de waterparagraaf onvoldoende is ingegaan op het grondwater, mogelijke waterberging en het drinkwaterbeschermingsgebied. In de plantoelichting is de tekst inmiddels aangevuld en aangepast; dit in overleg met het waterschap. De regels en planverbeelding, het juridisch bindend onderdeel van een wijzigingsplan, zijn niet aangepast. Daarmee is er feitelijke sprake van een ongewijzigde vaststelling.

5.3 Planschade

In artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) staat de grondslag beschreven voor de vergoeding van planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4.a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van een dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente 's-Hertogenbosch is een anterieure overeenkomst afgesloten. Op basis van deze overeenkomst wordt onder meer eventuele planschade als gevolg van het besluit medewerking te verlenen aan het plan afgewenteld op initiatiefnemer. Eventuele en toegekende aanvragen inzake de tegemoetkoming in planschade komen op basis van het voorgaande voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Planstukken

6.1 Planstukken

Het opgestelde wijzigingsplan is opgesteld conform de SVBP2012. De herziening is vervat in een verbeelding, regels en deze toelichting.

6.2 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Nuland Oost' én recente parapluplannen. Verder is aangesloten bij geldende beleidsuitgangspunten omtrent nieuwbouwwoningen binnen de gemeente 's-Hertogenbosch. Kortheidshalve wordt naar deze plannen verwezen.