direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scholengemeenschap aan De Groote Vliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002429-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

In de toelichting wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieuhygiënische effecten van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. In de toelichting moet dus blijken hoe het initiatief zich verhoudt – zowel in negatieve als positieve zin – tot de aanwezige functies en waarden op het plangebied en de directe omgeving ervan. In dit kader worden, behalve het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets, alle ruimtelijke en milieukundige aspecten nader beschouwd.

1.2 Aanleiding

Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) is bezig met de ontwikkeling van een nieuwe scholengemeenschap voor VMBO-t met lyceum (Havo & VWO), inclusief sporthal aan de Groote Vliet. Dit is in het belang van een toekomstbestendig aanbod van het voortgezet onderwijs in onze gemeente. In de nieuwe school worden het Rodenborch College en het Jeroen Bosch College samengevoegd. Sportverenigingen maken in de avonduren en in de weekende ook gebruik van bebouwde sportvoorzieningen .

Op de voorgenomen locatie aan De Groote Vliet geldt het bestemmingsplan 'De Groote Wielen'. In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Om medewerking aan de ontwikkeling van een scholengemeenschap en sporthal aan De Groote Vliet te kunnen verlenen is dit bestemmingsplan opgesteld.

In dit bestemmingsplan is als buffer tussen de scholengemeenschap en het resterende bedrijventerrein een groene zone opgenomen.

1.3 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt grofweg begrensd door (noord) het Hooghemaal en (zuid) Laaghemaal. Ten oosten van het plangebied liggen aan het Rietpad de honk- en softbalvelden van "Gryphons". Om het bereik van de scholengemeenschap beter en veiliger te maken zijn ook de ontsluitingen aan het Hooghemaal (voor auto's) en het Laaghemaal (voor fietsers) in het plangebied meegenomen. Om de scholengemeenschap milieutechnisch goed in te passen zijn op het terrein twee bouwblokken met bedrijfsbestemming meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0001.png" figuur 1: ligging plangebied op luchtfoto

1.4 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van de toelichting. Hoofdstuk 2 geeft de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld. Het geldende beleid wordt uiteengezet in hoofdstuk 4. Voor de ruimtelijke verantwoording van het voornemen wordt verwezen naar hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridisch-bestuurlijke aspecten van de regels. In respectievelijk hoofdstukken 7 en 8 wordt de economische - en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Zo zal in paragraaf 8.1 na de voorprocedure ingegaan worden op het resultaat van het vooroverleg en de inspraakprocedure. Uiteindelijk zal in paragraaf 8.2 de resultaten van de ontwerpfase worden verwerkt.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving locatie en ligging in de gemeente

De Groote Vliet ligt ten noorden van de kern van Rosmalen, tussen de nieuwbouwwijk De Groote Wielen aan de noordzijde en De Overlaet aan de zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0002.png"

Figuur 2: ligging plangebied in de gemeente

Aan de noordzijde wordt de Groote Vliet begrensd door het Hooghemaal, aan de zuidzijde door de Laaghemaal. De Groote Vliet wordt aan de westzijde begrensd door de Blauwe Sluisweg. De oostzijde van De Groote Vliet wordt begrensd door het Rietpad. Het plangebied ligt op het oostelijk deel van De Groote Vliet.

2.2 Ruimtelijke structuur

De Groote Vliet is deels een braakliggend terrein bedoeld voor de ontwikkeling van bedrijvigheid. Op dit moment wordt dit slechts ingevuld door de bouwmarkt van de Gamma en een sportschool van de Basic Fit. Het nu braakliggend perceel voor de Gamma aan de Blauwe Sluisweg is in ontwikkeling als een bedrijfsverzamelgebouw waarin ook een carwash is ondergebracht. Aan de oostzijde wordt de Groote Vliet begrenst door de sportvelden voor honkbal, softbal en tennis. Verderop ligt de Vlietdijk waar een aantal woongebouwen in het groen een plek hebben en nog gaan krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0003.png"

figuur 3: ligging terrein De Groote Vliet

2.3 Functionele structuur

De Groote Vliet is nu nog geheel bestemd als bedrijventerrein met de mogelijkheid voor de vestiging van bouwmarkten. Afgezien van de Gamma en de ontwikkeling aan de kant van de Blauwe Sluisweg ligt het bedrijventerein verder braak. Centraal door de Groote Vliet ligt de Groote Vlietlaan waar ook de sportvelden op zijn ontsloten. De Blauwe Sluisweg is een belangrijk ontsluitingsweg voor Rosmalen en De Groote Wielen. Verderop ligt het Maximakanaal met het Kanaalpark.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Op het gebied De Groote Vliet geldt het bestemmingsplan 'De Groote Wielen'. Dit bestemmingsplan is op 8 juni 2011 vastgesteld en op 25 juli 2012 onherroepelijk geworden. Volgens dit bestemmingsplan liggen in het plangebied de bestemmingen "Bedrijf", "Groen" en "Verkeer".

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0004.png" Figuur 3: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Groote Wielen

Binnen de bestemming "Bedrijf" kunnen bedrijven zich vestigen die vallen in de categorie 2 en 3.2 van de bij de regels van het bestemmingsplan als bijlage behorende Staat van Bedrijven of die daarmee gelijk zijn. Verder zijn binnen deze bestemming bouwmarkten, groothandel en dienstverlening voor bedrijven toegestaan.

De oorspronkelijke opzet van het bedrijventerrein volgens het bestemmingsplan bestaat uit kleinschalige bouwblokken met compacte bebouwingsmogelijkheden met een minimale bebouwingshoogte van 10 en 12 meter en een maximale bebouwingshoogte van 18 m. Centraal in dit plan ligt een groene zone mede ten behoeven van de afwatering. De ontsluiting van zowel het bedrijventerrein als de sportvelden loopt via de Blauwe Sluisweg over de Groote Vlietlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0005.png" Figuur 4: vogelvlucht impressie maximaal mogelijke invulling plangebied volgens huidige bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gebruik

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een scholengemeenschap en sporthal. De hoofd bestemming is "Maatschappelijk". De 'functieaanduiding (sph) sporthal' maakt de ontwikkeling van een sportha (met één of meerdere zalen) mogelijk. Voor de aanleg van nieuwe ontsluitingswegen en een groene zone richting het bedrijventerrein, worden ook de bestemmingen "Verkeer" en "Groen" ingevoegd. Voor een goede milieutechnische inpassing van de Scholengemeenschap is een aanpassing van de toegestane milieucategorie van bedrijven direct ten westen van de groen zone noodzakelijk. Daarom zijn ook deze de vlakken met de bestemming "Bedrijf" in dit plan meegenomen.

3.2 Bebouwing

De scholengemeenschap en bebouwde sportvoorzieningen zijn aan de oost-zijde van het plangebied in de richting van het Rietpad gesitueerd. In het westelijke deel ligt een groene zone tussen de maatschappelijke voorzieningen en het bedrijventerrein.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het laatstgenoemde nationaal belang (13) houdt in dat bij stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking (zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) dient te worden gemotiveerd.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Eén van de dertien nationale belangen heeft betrekking op 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Het rijk behartigt dit belang onder meer met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als proces vereiste vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Omdat het initiatief betrekking heeft op het ontwikkelen van een stedelijke voorziening (scholengemeenschap), wordt het onderhavige plan volgens artikel 1.1.1 Bro gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een scholengemeenschap. Deze scholengemeenschap voegt twee bestaande scholen binnen de gemeente samen. Deze samenvoeging is nodig om het voortgezet onderwijs binnen de gemeente te versterken. Voor deze samenvoeging is er behoefte aan een nieuwe locatie binnen de gemeente. De locatie waar de ontwikkelingen plaatsvinden ligt binnen bestaand stedelijk gebied.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang:

  • rijksvaarwegen;
  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied ligt in de nabijheid van een hoogspanningsleiding die van 's-Hertogenbosch naar Oss loopt. De hoogspanningsleiding van 150 kV valt niet onder het Barro. Het plangebied ligt dan ook niet in (de nabijheid van) één van de bovengenoemde gebieden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt de voorheen geldende structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurerrende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor de ontwikkeling wordt een gedeelte van de bestaande bedrijfsbestemming omgezet naar een maatschappelijke bestemming. De gemeente heeft echter nog voldoende ruimte om binnen de stedelijke structuur aan de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voldoen.

4.2.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Op 7 februari 2014 hebben de provinciale staten van Noord Brabant de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie RO 2010 vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De partiële herziening 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0006.png"

Figuur 5: Uitsnede "structurenkaart" Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op de Structurenkaart is het plangebied aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. Binnen de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. De ontwikkeling van een Scholengemeenschap past binnen de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

De uitwerking van het beleid ten aanzien van onderhavige ontwikkeling is opgenomen in de Verordening ruimte 2014. Deze verordening vormt de basis voor het dagelijks handelen van de Gedeputeerde Staten en dus voor de inzet van de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

4.2.3 Verordening Ruimte Noord-Brabant

De Verordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. De Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 14 maart 2014 een partiële herziening Verordening ruimte vastgesteld die op 19 maart 2014 in werking is getreden. Op 31 juli 2018 is de geconsolideerde Verordening ruimte gepubliceerd.

In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen van het afgelopen jaar van regels en kaarten verwerkt. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard.

De verordening is een uitwerking van de provinciale Omgevingsvisie en bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • Ruimtelijke kwaliteit;
  • Stedelijke ontwikkelingen;
  • Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • Agrarische ontwikkelingen;
  • Overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0007.png"

Figuur 6: Uitsnede kaart Verordening ruimte, stedelijke ontwikkeling

Het plangebied ligt volgens de Verordening binnen de structuur "bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied". De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop:

  • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg als bedoeld in artikel 39.4 onder b van de Verordening ruimte, worden nagekomen;
  • b. het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken, bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
  • c. zorgvuldig ruimtegebruik op het terrein of de locatie wordt bevorderd.
4.2.4 Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO)

In 2016 is het Regionaal Afsprakenkader Bedrijventerreinen regio Noordoost - Brabant 2016-2025 vastgesteld. Daaruit kwam naar voren dat vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten. De uitbreidingsvraag is in de regio vooral afkomstig vanuit de grote tot zeer grootschalige logistiek. Het aanbod in de regio was vooral gericht op MKB-bedrijvigheid op verspreid liggende reguliere, relatief kleinschalige en voor logistiek niet geschikte locaties. In 2016 is op voorspraak van de provincie in het RRO de ambitie uitgesproken het lokaal aanbod aan bedrijventerrein te reduceren en waar mogelijk te deprogrammeren.

De gemeente 's-Hertogenbosch heeft enkele terreinen voor de vestiging van MKB-bedrijven. De Groote Vliet is één van die locaties die al lang braak ligt. In 2016 heeft de gemeente de handschoen opgepakt een aangekondigd een substantieel deel van dit bedrijventerrein te deprogrammeren en te bestemmen voor de vestiging onder andere een Scholengemeenschap. De vestigingsmogelijkheden voor een Scholengemeenschap binnen de stad is beperkt. Door de centrale ligging is deze locatie geschikt voor de realisatie van een Scholengemeenschap. Daarmee vervalt een deel van de bedrijfsbestemming in het gebied en wordt gehoor gegeven aan de ambitie het aanbod van bedrijventerrein voor het MKB in de regio te reduceren.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Ruimtelijke StructuurVisie 's-Hertogenbosch

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

De belangrijkste aandachtspunten/onderdelen uit de Structuurvisie zijn:

  • een kwaliteitsslag voor de bestaande ruimte door middel van een actief voorraadbeheer in wijken en buurten, herstructurering en herinrichting en meer menging van functies;
  • de kwaliteit van het leefmilieu kan worden verbeterd door de realisering van een duurzaam landschappelijk raamwerk waarin het water een prominente rol speelt. Hierdoor wordt de afwisseling tussen stad en land contrastrijker en de ligging van de stad in een delta herkenbaarder. De stad gaat door met een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling van nieuwe gebieden en van bestaande buurten en wijken;
  • ruimte wordt geboden aan een grotere variatie van woon- en werkmilieus, gebaseerd op diverse leefstijlen en inkomens, segmentering van bedrijven, menging van functies en een goede spreiding van voorzieningen.

Rosmalen maakt in de Ruimtelijke Structuurvisie deel uit van de oostelijke Rosmalense vleugel. Voor de ontwikkeling van deze vleugel zijn uitgangspunten opgesteld waarvan een aantal van toepassing zijn op het plangebied (of de directe omgeving) van dit bestemmingsplan.

De belangrijkste staan hierna beschreven:

  • Het open gebied ten westen van het plangebied, tussen ’s-Hertogenbosch en Rosmalen, wordt ontwikkeld tot het stedelijke knooppunt Avenue2, gecombineerd met een natte verbindingszone tussen het Aadal en de Maas, de verbreding van de A2 en de omlegging van de Zuid Willemsvaart.
  • Ten noorden van Rosmalen wordt de VINEX-wijk De Groote Wielen ontwikkeld.
  • Verdere verstedelijking van Rosmalen mag niet leiden tot een verdere afbreuk van het dorpse karakter van Rosmalen.
  • De belangrijkste ambitie voor Rosmalen: de kleinschalige en groene karakteristiek behouden.
  • Het centrumgebied van Rosmalen wordt een stadsdeelcentrum, het winkelareaal wordt vergroot en de recreatieve en sociaal-culturele voorzieningen worden uitgebreid. In De Groote Wielen zal een klein wijkwinkelcentrum ontwikkeld worden.
  • De uitwerking van de stedelijke verbindingsas tussen het centrum van ’s-Hertogenbosch en de kom Rosmalen (Hinthamerstraat-Graafseweg-Hintham-Graafsebaan-Molenstraat-Dorpsstraat). Deze as wordt als recreatieve fietsroute doorgetrokken door De Groote Wielen naar Gewande aan de Maas.
  • Door verlenging van de ring ten noorden van Rosmalen wordt naar mogelijkheden gezocht voor een oostelijke aansluiting op de A59.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de uitgangspunten uit de Ruimtelijke Structuurvisie.

4.3.2 Huisvestigingsbeleid Onderwijs

De gemeente zet in op versterking van het voortgezet onderwijs binnen de gemeente en dan met name voor het vmbo. In 2016 is er voor gekozen de versterking van het vmbo te realiseren door vernieuwing van de huisvesting van de Bossche Vakschool aan de Hervensebaan en het Van Maerlant aan de Onderwijsboulevard. In het belang van een toekomstbestendig voorgezet onderwijs binnen de gemeente, wordt nieuwbouw gerealiseerd voor het Rodenborch-College en het Jeroen Bosch College.

Voor de nieuwe scholengemeenschap die ontstaat uit de samenvoeging van het Rodenborch-College en het Jeroen Bosch College is een centrale ligging en een goede bereikbaarheid belangrijk. Bij de nieuwe scholengemeenschap komen ook bebouwde sportvoorzieningen, die naast het onderwijs ook geschikt is voor medegebruik door sportverenigingen .

Er is een aantal locaties voor de bouw van een scholengemeenschap onderzocht, maar de mogelijkheden zijn beperkt. De centrale ligging van de Groote Vliet en de beschikbaarheid van de gronden maakt deze locatie geschikt. De locatie is goed te ontsluiten. Er is ruimte voor de aanleg van nieuwe fietspaden en bestaande fietspaden kunnen worden aangepast, waardoor de locatie ook met de fiets goed kan worden bereikt. De omliggende wegenstructuur maakt de bereikbaarheid van de locatie ook met het openbaar vervoer goed mogelijk.

Met de realisatie van een scholengemeenschap in de Groote Wielen, wordt het knelpunt van het aantal vwo leerlingen in relatie tot het aantal vwo-afdelingen in de gemeente 's-Hertogenbosch opgelost. Dit is belangrijk voor de kwaliteit van onderwijs én voor de verdeling van onderwijs over de gemeente.

De ligging aan de rand van het Sportpark Groote Wielen biedt ook meer en betere sportfaciliteiten ten behoeve van het LOOT-onderwijs (aangepast onderwijs voor topsporters). De Sport Alliantie Rosmalen heeft om deze reden ook eerder al gepleit voor de koppeling van onderwijs aan de kwalitatief betere sportfaciliteiten in de Groote Wielen.

4.3.3 Nota Parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de "Nota Parkeernormering 2016" dat op 21 september 2016 is vastgesteld. De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie en per stadsdeel gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw. Het plangebied ligt volgens de "Nota Parkeernormering 2016" in zone 5: overige kernen.

In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

4.3.4 Welstand

Op 17 mei 2011 heeft de gemeenteraad de 'Actualisering Welstandsnota 2011' vastgesteld. In de Welstandsnota zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Daarnaast gelden de algemene welstandscriteria als beoordelingskader.

Voor het plangebied is een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het bouwplan zal aan dit beeldkwaliteitsplan worden getoetst.

4.3.5 Waterplan

Op 31 januari 2017 is het Waterplan "Waterstad 2016 - Beleidsplan voor een klimaatbestendig, robuust en mooi watersysteem" vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van het waterplan is een klimaatbestendig, robuust en mooi watersysteem te bewerkstelligen in de gemeente 's-Hertogenbosch. Het Waterplan betreft een koepelplan voor alle waterzaken. Het gaat daarbij om de gewenste inrichting en het beheer van oppervlaktewater en grondwater, als ook om de afvoer van hemelwater en afvalwater. Het Waterplan omvat het gemeenschappelijk beleid van gemeente en de waterschappen. De acties die door gemeente en waterschappen worden uitgevoerd, zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma dat loopt van 2016 tot 2020. Er wordt ingezet op het treffen van specifieke maatregelen om het watersysteem robuuster en aantrekkelijker te maken, en op het nog meer versterken van de integratie met andere beleidsvelden.

De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • Voorkomen van vervuiling van water;
  • Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • 1. hergebruik
    • 2. infiltratie/bergen
    • 3. afvoer;
    • 4. acceptatie
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
    • 1. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
    • 2. De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
    • 3. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
    • 4. (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
  • Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.
  • Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem.

In paragraaf 5.4 wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit plan.

4.3.6 Bomen

Het Bomenbeleidsplan 's-Hertogenbosch is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2017. Bij de ruimtelijke procedure vindt een afweging plaats ten aanzien van verschillende functies waaronder groen. De gemeente stelt daarbij voorwaarden ten aanzien van groen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij beleidsuitgangspunten uit het Bomenbeleidsplan, zoals het zoveel mogelijk behouden van bomen, het verplanten van bomen en herplant en compensatie van groen. Afspraken over velling, herplant en compensatie wordt bij het plan vastgelegd zodat hierbij aangesloten kan worden bij de uiteindelijke vergunningprocedure. Het kan zowel om behoud als om ontwikkeling van nieuw groen gaan.

Bij de ontwikkeling moeten bomen direct in beeld zijn. Hiervoor wordt een bomeninventarisatie uitgevoerd. Hierbij worden alle bomen in beeld gebracht en op waarde beoordeeld. De inventarisatie wordt gebruikt bij het ontwerpproces. De gemeente toetst hierbij de wijze waarop rekening wordt gehouden met de bomen.

De inventarisatie bestaat minimaal uit:

  • digitaal ingemeten tekening;
  • boomsoorten;
  • stamomvang op 1,30 meter boven maaiveld;
  • kroonomvang;
  • vitaliteit en levensverwachting van de boom.

Hieruit blijkt welke bomen waardevol en te behouden zijn. Deze bomeninventarisatie komt terug in het ontwerp waardoor te zien is welk effect het plan op het bestaande groen heeft. De bomendeskundige gebruikt de bomeninventarisatie vervolgens als basis om eisen te stellen aan inpassing en bescherming. Op deze manier kan worden geborgd dat er voldoende bomen behouden blijven.

Binnen het plangebied zijn er geen bomen aanwezig.

4.3.7 Duurzaamheidsbeleid

Op respectievelijk 31 januari 2017 en 3 april 2017 heeft de gemeenteraad het energietransitie-programma 's-Hertogenbosch 2016-2020 en de Woonagenda 2017-2018  vastgesteld. Daarnaast ligt er vanaf juli 2019 de Visie Duurzaam 's-Hertogenbosch. In deze stukken zijn ambities gesteld ten aanzien van duurzaamheid.

De gemeente heeft de ambitie om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Daarom verzoekt de gemeente bij elke ruimtelijke ontwikkeling een energievisie als bijlage bij de ruimtelijke motivering. In de toelicht wordt hierop. Duurzaamheidsmaatregelingen zijn bijvoorbeeld gebruik van duurzame bronnen van energie, optimale isolatie en een lagere EPC dan de wettelijke.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op dit aspect.

4.3.8 Archeologie

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen.

De archeologische waarde van de ondergrond is in januari 2006 geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie is gebleken dat de ondergrond in het plangebied geen archeologische waarde heeft.

4.3.9 Nota Grondbeleid

In de Nota Grondbeleid 2005 (februari 2005) stelt de Raad primair de kaders vast voor het door het college te voeren grondbeleid. Grondbeleid wordt door de gemeente 's-Hertogenbosch gezien als het beleid dat, ten behoeve van de gemeentelijke doelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening, streeft naar het creëren van ruimte voor wonen, werken, winkelen en recreëren in zowel uitleggebieden als bestaand stedelijk gebied, door het oppakken of ondersteunen van concrete ontwikkelinitiatieven.

In de Nota Grondbeleid zijn vastgelegd: de kaders voor actief en passief grondbeleid, het prijsbeleid, de financiële grondslagen, het risicomanagement en de mate waarin voorzieningen worden opgenomen in de grondexploitatie.

In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke verantwoording

5.1 Stedenbouw

5.1.1 Ruimtelijke kenmerken locatie en omgeving

De Groote Vliet ligt in een groene, recreatieve zone tussen Rosmalen en De Groote Wielen. Aan westzijde grenst de Groote Vliet aan het kanaalpark met verderop het Maximakanaal. Ter hoogte van het kruispunt naar de Groote Vliet ligt aan de westzijde een tuincentrum.

Kenmerkend in deze zone aan de oostzijde zijn de vrij liggende (toekomstige) woongebouwen aan de Vlietdijk. De gedachte vanuit het beeldkwaliteitplan van deze woongebouwen is om compacte gebouwen te plaatsen op een terp als sculpturen in het landschap. Verder accentueren rechtlijnige boomstructuren de doorkijken van noord naar zuid door het gebied heen. Aan de zijde van de Overlaet liggen grondgebonden woningen en kleinschalige bedrijven achter een dichte bomenrij.

De woningen aan De Groote wielen vormen een duidelijke rand van de woonwijk de Groote Wielen.

Tussen deze woningen en de locatie loopt de hoogspanningsleiding en een groen –en waterzone waarin de helofytenfilter is opgenomen. Deze rand wordt niet begeleid door strakke bomenrijen, maar enkele verspreid liggende bomen liggen in de groenzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0008.png"

Figuur 7: bestaande ruimtelijke structuur

5.1.2 Bouwhoogten in omgeving en op de Groote Vliet.

Aan de noordzijde ( De Groote Wielen) en de zuidzijde (de Overlaet) van de Groote Vliet liggen woningen bestaande uit 2 lagen met kap (6 -9 meter). Aan de zuidzijde in de Overlaet liggen ook bedrijven met maximaal 8 meter hoog. De nog te ontwikkelen woongebouwen aan de Vlietdijk variëren van 3 tot 5 bouwlagen met een accent van 8 bouwlagen. (9- 15- 24 meter).

De bouwhoogte in het huidige bestemmingsplan van de Groote Vliet zelf is maximaal 18 meter. De maximale bouwhoogte van het gebouw van de Gamma en de Basic Fit bedraagt 13 meter. Het toekomstige bedrijfsverzamelgebouw op de hoek met de Blauwe Sluisweg is maximaal 13 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0009.png"

Figuur 8: toegestane hoogtes in de omgeving

5.1.3 Nieuwe opzet de Groote Vliet

Het bedrijventerrein wordt aan de oostzijde begrensd door een groene zone. De haakse rechtlijnige bomenstructuur tussen de Groote Wielen en de Overlaet wordt doorgezet en vormt de begrenzing/overgang van het bedrijventerrein naar de schoollocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0010.png"

Figuur 9: Impressie nieuwe invulling gebied. 

Deze groene zone zorgt voor voldoende afstand tussen het bedrijventerrein en de schoollocatie. De opzet van de schoolgebouwen kan een meer vrijer karakter krijgen binnen rechtlijnige structuur van het gebied als geheel.

De schoollocatie vormt een schakel tussen het bedrijventerrein en de groene -en de recreatieve zone richting het oosten, richting de Vlietdijk. Landschappelijk wordt de begrenzing gevormd door de haakse groenstructuur als buffer tussen het bedrijventerrein en de schoollocatie door te zetten. De maat van deze groenstructuur sluit aan op de afstand van 30 meter vanuit de normering vanuit milieu bezien. Er komt een nieuwe aansluiting voor de auto vanaf het Hooghemaal naar de schoollocatie en de sportvelden in de vorm van een rotonde.

Fietsers kunnen via de Noordervliet en het Laaghemaal het Rietpad bereiken.

Aan de zuidzijde wordt de Zuidervliet enkel doorgetrokken ten behoeve van calamiteitenverkeer en is er dus geen doorgaande verkeersverbinding. Wel kan hier een fietsverbinding komen voor een optimale langzaam verkeersverbinding tussen bedrijventerrein en school.

Uitgangspunt bij het verkeersprofiel tussen de school en de sportvelden is de veiligheid van de fietser die zowel naar de school als naar de sportvelden gaan. In samenhang met het uiteindelijke ontwerp van de school en de posities van de fietsenstallingen en parkeerplaatsen zal er een optimaal profiel worden opgesteld waarbij ook zaken als laden –en lossen, halen en brengen goed worden ingebed. Ook moet er aandacht worden besteed aan de bromfietser, de mogelijkheid tot keren en de maximale acceptabele loopafstanden conform de Nota parkeernormering.

5.1.4 Stedenbouwkundige opzet

Vanuit de leefbaarheid en veiligheid is een openheid en transparantie naar de omgeving toe van belang. Een functionele interactie met de groene buffer aan de zijde van het bedrijventerrein zorgt ervoor dat er geen anonieme groene restruimte ontstaat maar dat deze opgenomen wordt in het programma van de schoollocatie. Er kan gedacht worden aan een meer campusachtige opzet waarin de gebouwen, het parkeren, de fietsenstallingen, de verblijfsruime buiten op een optimale manier kan worden ingezet. Ook de wateropgave kan hier goed in worden betrokken. De inzet van compacte, gestapelde bouwmassa's zorgen voor een goede inbedding in deze ruimte. Dit sluit aan op de visie van de scholengemeenschap waarbij er aandacht is voor veel groen, en voldoende speel –en beweegmogelijkheid. De schakeling van gebouwen sluiten aan bij de rechtlijnige structuur met de subtiele verdraaiingen die het perceel in zich heeft.

Op deze wijze wordt er zowel een verbinding gezocht met de rechtlijnige structuur van het bedrijventerrein maar ook met de meer open en transparante opzet van de recreatieve zone. De kopse zijden van het perceel kunnen goed benut worden om de scholengemeenschap hier de herkenbaarheid naar De Groote Wielen en de Overlaet te geven.

Qua bouwhoogte wordt in zijn algemeenheid uitgegaan van 3 bouwlagen. Accenten van maximaal 18 meter hoog zijn mogelijk. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden tot een hoogte van 18 meter. Dit sluit aan op de huidig hoogten uit het bestaande bestemmingsplan en geeft flexibiliteit richting de planontwikkeling van de school. Verder wordt uitgegaan van een bouwvlak met een maximaal percentage aan bebouwd oppervlak.

De scholengemeenschap en sporthal wordt in een landschappelijke setting opgenomen. Binnen de Maatschappelijke bestemming zijn mogelijkheden voor een groene invulling om het gebouw heen met ruimte voor fietsen, parkeren en verblijfsruimte. Ten behoeve van een flexibele invulling in de wijze waarop groen, en buitenruimte zorgvuldig wordt vormgegeven is binnen groenbestemming een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de aanleg van parkeerplaatsen en het stallen van fietsen. Dit biedt de flexibiliteit om in dien nodig de mogelijkheden om zowel vanuit het Rietpad als aan de zijde van het bedrijventerrein een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing te realiseren, dat aansluit bij de karakteristiek van het gebied en de ruimtelijke opzet van de scholengemeenschap.

5.2 Verkeer en parkeren

5.2.1 Ontsluiting snelverkeer

De Groote Vlietlaan eindigt voortaan op het bedrijventerrein. De schoollocatie en de bestaande sportvelden worden voor het autoverkeer ontsloten vanaf de Hooghemaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0011.png"

Figuur 10: ontsluiting snelverkeer (blauw) en fietsverkeer (rood)

5.2.2 Fietsverkeer

Het fietsverkeer naar de schoollocatie wordt zoveel mogelijk gescheiden van het autoverkeer. Fietsers bieden we diverse fietsverbindingen. Fietsverkeer vanuit het noorden kan gebruikmaken van de bestaande fietsbrug over Het Hooghemaal die aansluit op het vrijliggende fietspad Rietpad. Vanuit het zuiden steken fietsers over Het Laaghemaal, we treffen hier extra maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten. Ook dit fietspad sluit aan op het Rietpad. Het fietsverkeer vanuit het oosten en westen kan gebruikmaken van de bestaande fietsverbindingen.

5.2.3 Verkeersintensiteit

De scholengemeenschap met een leerlingencapaciteit van 2300 leerlingen inclusief sporthal genereert een verkeersintensiteit van ca. 800 motorvoertuigen per etmaal mtv/e. Dit is een vermindering ten opzichte van de verkeersintensiteit die de functies zouden genereren, waar het voorheen geldende bestemmingsplan De Groote Vliet binnen het plangebied in voorzag (bedrijvigheid, showrooms en bouwmarkten).

5.2.4 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald aan de hand van de Nota parkeernormering 2016. De locatie ligt in zone 5. Uitgaande van 2300 leerlingen met een norm van 4,9 parkeerplaatsen per 100 leerlingen zijn dan 113 parkeerplaatsen nodig. Ook voor sporthallen geldt een parkeernorm. Deze is 2,85 parkeerplaatsen per 100 m². Voor het gebruik van de bebouwde sportvoorzieningen voor de school is de parkeerbehoefte in de parkeernorm voor de school opgenomen. De bebouwde sportvoorzieningen worden ook in de avond en het weekend gebruikt. Op dat moment zijn de parkeerplaatsen van de school leeg en kunnen deze door de sportverenigingen worden gebruikt.

Ook voor het (brom) fietsparkeren wordt de Nota parkeernormering ingezet. De benodigde parkeerplaatsen en (brom)fietsparkeren wordt op eigen terrein aangelegd.

5.2.5 Openbaar vervoer

De scholenlocatie valt binnen het bedieningsgebied van de bestaande bushaltevoorzieningen. De scholenlocatie is dan ook met het openbaar vervoer goed te bereiken. Er is een bushaltevoorziening op loopafstand van de scholenlocatie aanwezig. Bij de nieuwe busconsessie brengen zal de bereikbaarheid van de scholengemeenschap met het openbaarvervoer onder de aandacht worden gebracht.

5.3 Milieu

5.3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals een onderwijsgebouw). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

5.3.2.1 Richtlijn

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter). Bij gemengde gebieden (gebieden waar woningen, bedrijvigheid en overige functies aanwezig zijn) kunnen afstanden met één afstands-stap worden gereduceerd.

5.3.2.2 Omliggende bedrijvigheid

Het plangebied voor de nieuwe scholengemeenschap bevindt zich tussen de woningen in de woonwijken Groote Wielen en De Overlaet. Nabij – ten westen van het plangebied waar - bevinden zich bedrijfsmatige bestemmingen in de categorie tot en met 3.2.

Ten zuiden van het plangebied (aan Westeind) bedrijven tot en met categorie 3.2 met daar tevens een bedrijf voor de verkoop van motorbrandstoffen inclusief LPG. Tegen de woonwijk De Overlaet aan bevindt zich bedrijvigheid in de lichte hindercategorie 1 en 2 (aan de Saffierborch). Direct naast het plangebied (ten oosten) bevinden zich sportvelden (honkbal en tennis) binnen de bestemming 'sportdoeleinden'. Onderhavig gebied kan - vanwege de aanwezigheid van diverse typen functies, als 'gemengd' beschouwd worden. Hierbij is de reductie van één afstandsstap gerechtvaardigd.

De reduceerde indicatieve VNG-hinderafstanden in deze gemengde omgeving betreffen 30 meter voor sportdoeleinden, maximaal 30 meter voor bedrijven in de categorie 1, 2 en 3.1, en 50 meter voor bedrijven tot en met categorie 3.2.

Tussen de beoogde schoollocatie en bestemde bedrijvigheid op de Groote Vliet wordt een groene zone bestemd van minimaal 30 meter breed. Om aan de VNG-zoneringsafstand tussen bedrijvigheid en de school te kunnen voldoen, wordt in dit bestemmingsplan de categorie van de bestemde bedrijvigheid direct ten westen van de school verlaagd van 3.2 naar 3.1. Hiermee kan worden voldaan aan de daarvoor nodige afstand van ten minste 30 meter voor dit gemengde gebied. Ook aan de hinderafstanden van andere omliggende bedrijvigheid kan ter plaatse van het nieuwe scholencomplex worden voldaan, namelijk 30 meter voor bedrijven tot en met categorie 3.1 alsook 30 meter voor 'sportdoeleinden'. Voor wat betreft het LPG-verkooppunt wordt het aspect 'externe veiligheid' gewaarborgd en gereguleerd via specifieke wetgeving. De beschouwing van dit belangrijke aspect is expliciet beschouwd in de paragraaf 'externe veiligheid'.

Hinder (en gevaar) als gevolg van de bestemde en aanwezige bedrijvigheid en sportvoorzieningen is nabij de nieuwe scholengemeenschap niet aannemelijk. De belangen van deze bedrijvigheid en sportvoorzieningen zullen niet worden geschaad door de komst van deze scholengemeenschap als gevoelig (en kwetsbaar) object.

5.3.2.3 Onderwijsinstelling

De te bestemmen onderwijsinstelling met sporthal zelf is ook een 'activiteit' van waaruit eventueel hinder (in de vorm van geluid) kan optreden. Deze activiteiten zijn opgenomen in de VNG-brochure. De indicatieve VNG-hinderafstanden van een onderwijsinstelling en sporthal in een 'gemengd gebied' als deze zijn respectievelijk 10 en 30 meter. Binnen deze afstanden bevinden zich geen gevoelige objecten (zoals woningen), zodat eventuele hinder door deze te bestemmen onderwijsinstelling met sporthal niet wordt verwacht.

5.3.3 Geluid
5.3.3.1 Inleiding

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.3.3.2 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en onderwijsinstellingen) aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidsonderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).

Binnen het plan wordt met een onderwijsinstelling een geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Dit nieuwe geluidsgevoelige object ligt binnen de geluidszones van Het Laaghemaal, Blauwe Sluisweg en Het Hooghemaal. Voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszones van deze wegen geldt voorkeurswaarde van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde voor geluid is 63 dB. Dit betekent dat - onder voorwaarden - een hogere geluidswaarde mogelijk is tot 63 dB. Zo'n hogere geluidswaarde kan door de gemeente – onder voorwaarden – worden verleend.

Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurwaarde van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:

  • a. Bronmaatregelen (bijvoorbeeld aanpassing intensiteiten of soort wegdekverharding)
  • b. Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidsafscherming)
  • c. Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld aanbrengen extra geluidsisolatie aan de gevel of andere indeling)

Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidsniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidsbelastingen. Een hogere waarde mag – zoals gezegd - de maximale geluidsbelasting van 63 dB niet overschrijden. Voorwaarden voor een vast te stellen hogere waarde zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geluidsluwe (rustige) zijde. Voor geluidsbelastingen op gevels hoger dan 63 dB kan formeel geen ontheffing worden verleend.

Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat aan deze binnenwaarde wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0013.png"

Figuur 11 uitsnede uit geluidskaarten wegverkeerslawaai jaar 2016

Plan

Binnen het plan wordt met een onderwijsinstelling een geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Dit nieuwe geluidsgevoelig object ligt binnen de geluidszones van Het Laaghemaal, Blauwe Sluisweg en Het Hooghemaal. Voor deze geluidgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. (Kragten, Akoestisch onderzoek – wegverkeerslawaai School De Groote Vliet, SHE027-0001, dd 29 augustus 2019).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op de wegen Laaghemaal en Rietpad de voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder ter plaatse van (een deel van) het plangebied wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt nergens overschreden.

Aangezien de opzet en positie van het onderwijspand nog niet bekend is, zijn de geluidsbelastingen op de grenzen van het bestemmingsvlak (voor onderwijsdoeleinden) inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting als gevolg van het Laaghemaal bedraagt maximaal 51 dB aan de zuidwestzijde van het perceel. Als gevolg van het Rietpad bedraagt de geluidsbelasting maximaal 54 dB aan de noordoostzijde van het perceel. De wegen Hooghemaal, Blauwe Sluisweg en Groote Vlietlaan zorgen niet voor een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB op het beoogde bestemmingsvlak voor 'onderwijs'.

Maatregelen zijn beschouwd om de geluidsbelasting binnen de bestemde onderwijslocatie, c.q. te toekomstige gevels van het onderwijspand te verminderen.

Afstanden van het Laaghemaal tot het plangebied kunnen niet significant worden vergroot. Het terugdringen van de verkeersintensiteit of verlagen van de maximumsnelheid op het Laaghemaal stuit op bezwaren van verkeerskundige aard, aangezien het een gemeentelijke hoofdweg met een belangrijke verkeersafwikkelende functie betreft. Door de Laaghemaal ter hoogte van het plangebied te voorzien van geluidreducerende verharding (dunne deklaag) is een geluidreductie van 1 tot 2 dB mogelijk. Door toepassing van deze maatregel kan nog steeds niet ter plaatse van het gehele plangebied worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Het realiseren van geluidschermen in dit gebied stuit op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Opgemerkt wordt dat de maximale bouwhoogte 18 meter betreft, waardoor een zeer hoog geluidscherm. Zulke schermen zouden ook het uitzicht vanuit het onderwijsgebouw/leslokalen wegnemen en zijn hierdoor ongewenst.

Ten aanzien van het Rietpad stuit het terugdringen van de verkeersintensiteit hier op bezwaren van verkeerskundige aard. De weg zal dienen als (één van de) toegangsweg(en) tot het plangebied. Door het Rietpad ter hoogte van het plangebied te voorzien van geluidreducerende verharding (dunne deklaag) is een geluidreductie van 1 tot 2 dB mogelijk. Door toepassing van deze maatregel kan nog steeds niet ter plaatse van het gehele plangebied worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Een passende maatregel zou het verlagen van de wettelijke rijsnelheid (naar 30 km/uur) kunnen zijn. Met de snelheid neemt ook de geluidsbelasting af en een 30 km/h-weg valt niet meer onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. Deze maatregel zal worden uitgevoerd zodat de geluidsbelasting wordt verlaagd, het Rietpad buiten de Wet geluidshinder valt en een hogere geluidswaarde vanwege het Rietpad niet (meer) aan de orde is.

Hogere geluidswaarden

Aangezien maatregelen aan de bron en in de overdracht voor wat betreft het Laaghemaal niet haalbaar en (vanuit stedenbouwkundig oogpunt) ongewenst zijn, is gemeente voornemens voor dit onderwijsgebouw een hogere geluidwaarde tot 51 dB te verlenen. Aan de te verlenen hogere waarde stelt de gemeente voorwaarden. De voorwaarden zijn ten gunste van het verblijfsklimaat. Een belangrijke voorwaarde is de aanwezigheid van een geluidluwe zijde. Gezien de positie van het onderwijsperceel ten opzichte van het Laaghemaal kan het nieuwe schoolgebouw beschikken over één of meerdere geluidsluwe zijden. De leslokalen dienen zich zoveel als mogelijk aan de geluidluwe zijdes te bevinden om eventuele hinder binnen de leslokalen te beperken.

Het toekomstige plan voor een onderwijsgebouw kan voldoen aan het gemeentelijk hogere geluidwaardebeleid voor wegverkeerslawaai. De voorwaarden uit de 'hogere waardebeschikking' dienen te worden meegenomen in de uitwerking van de plannen.

Het Rietpad wordt – als geluidsreducerende maatregel - als een 30 km/h weg uitgevoerd en ingericht. Een hogere waarde als gevolg van deze weg is hier niet (meer) aan de orde.

Geluidwering en binnenwaarde

Bij de aanvraag om bouwvergunning dient een bouwakoestisch onderzoek te worden gevoegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van het Bouwbesluit. Hierbij dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting (alle relevante wegverkeersgeluiden bij elkaar opgeteld).

Gelet op de berekende geluidsbelastingen als gevolg van het wegverkeer, de verplichte voorwaarden uit de 'hogere waardebeschikking' ten gunste van het verblijfsklimaat, zal er sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van de nieuw te bestemmen onderwijsinstelling.

Verkeersaantrekkende werking

Het effect van de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling op de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen is eveneens onderzocht. Hieruit blijkt dat de verkeerstoename ten gevolge van de ontwikkeling ten opzichte van het reguliere verkeer op het Hooghemaal, waar het plangebied via de Rietpad op wordt ontsloten, zal leiden tot een toename van de geluidbelasting met (afgerond) maximaal 1 dB. Gesteld kan worden dat de voorgenomen planontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting op de bestaande woningen.

Uit de toets van VNG-milieuzonering (zie paragraaf over dit onderwerp) blijkt dat aan alle indicatieve VNG-hinderafstanden kan worden voldaan. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van het nieuwe gevoelige object (de onderwijsinstelling) als gevolg van andere nabije bedrijvigheid en is hinder als gevolg van de aanwezige omliggende bedrijvigheid of sportfaciliteiten niet aannemelijk. Bedrijfsbelangen zullen niet worden geschaad.

Geluidszonering

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. Binnen het plangebied of in de nabijheid is vestiging van bedrijven die vallen onder “Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht” uitgesloten. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

Geluid vanuit de school en sporthal

De te bestemmen onderwijsinstelling met sporthal zelf is ook een 'activiteit' van waaruit eventueel geluidshinder zou kunnen optreden. Deze activiteiten (onderwijs, sporthal) zijn opgenomen in de VNG-brochure. De indicatieve VNG-hinderafstanden van een onderwijsinstelling en sporthal in een 'gemengd gebied' als deze zijn respectievelijk 10 en 30 meter. Binnen deze afstanden bevinden zich geen gevoelige objecten (zoals woningen), zodat eventuele hinder door deze te bestemmen onderwijsinstelling met sporthal niet wordt verwacht.

Uit de toets van VNG-milieuzonering (zie paragraaf over dit onderwerp) blijkt dat aan alle indicatieve VNG-hinderafstanden kan worden voldaan. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van het nieuwe gevoelige object (de onderwijsinstelling) als gevolg van andere nabije bedrijvigheid en is hinder als gevolg van de aanwezige omliggende bedrijvigheid of sportfaciliteiten niet aannemelijk. Bedrijfsbelangen zullen niet worden geschaad.

5.3.4 Trillingen

Bij trillingen in de ruimtelijke ordening gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillinghinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig zijn voor trillingen). Trillingen is – indien relevant - een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Weg- of railverkeer en bepaalde zware industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem). In de nabijheid is geen bijzonder zware bedrijvigheid aanwezig of geprojecteerd. Gezien de ruime afstand tot het spoor en Rijkweg (>1 km) is het aspect trillingen voor de nieuwe scholengemeenschap niet relevant te noemen.

5.3.5 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling.

In onderhavige omgeving is kunstmatige verlichting (anders dan verlichting van openbaar gebied) aanwezig in de vorm van lichtmasten op het nabije sportcomplex, zowel voor de honkbalvereniging als de – verder weg gelegen – tennisvelden. Ten eerste kan aan de gereduceerde VNG-afstand van 30 meter vanaf de sportbestemming worden voldaan. Hierdoor is hinder in beginsel niet aannemelijk. De reeds aanwezige bestaande lichtmasten bevinden zich (met 100 meter) overigens op een ruimere afstand (dan 30 meter) van de geplande scholengemeenschap. Daarbij is de scholengemeenschap in het algemeen op andere tijden (overdag) in gebruik, dan wanneer de lichtmasten aan zullen staan (namelijk in de avonduren). Hinder als gevolg van de lichtmasten is niet aannemelijk. Gezien de afstand tot de scholengemeenschap, zullen ook belangen niet worden geschaad door de komst van een nieuw gevoelig object.

5.3.6 Externe Veiligheid
5.3.6.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.6.2 Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

5.3.6.3 Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0014.png"

Figuur 12:Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

5.3.6.4 Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0015.png"

Figuur 13: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

Beleidsvisie externe veiligheid 's-Hertogenbosch

5.3.6.5 Beleidsvisie externe veiligheid 's-Hertogenbosch

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

5.3.6.6 Risicobeschouwing

In deze paragraaf wordt het risiconiveau van de relevante risicobronnen beschouwd.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van LPG-tankstation (Total) aan Westeind 2 en het vervoer van gevaarlijke stoffen naar het tankstation en enkele kleine propaantanks in het achtergelegen agrarisch gebied. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de basisnetroutes A2, A59 en de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss.

LPG-tankstation Westeind 2: Plaatsgebonden risico en 'circulaire effectafstanden LPG tankstations'

Uit figuur 14 kan worden afgeleid dat er geen PR 10-6 contour(en) van het LPG-tankstation over het plangebied zijn gelegen. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de belangrijke grenswaarde voor het PR, en daarmee aan de relevante wet- en regelgeving.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0016.png"

Figuur 14: Ligging scholengemeenschap (rood) t.o.v. invloedsgebied LPG tankstation (zwart), afstand circulaire (blauw) en plaatsgebonden risicocontouren (rood gestippeld)

De Circulaire effectafstanden LPG-tankstations vraagt gemeenten uitdrukkelijk een effectbenadering toe te passen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van deze circulaire. De school is namelijk een kwetsbaar object en is niet gelegen binnen 60 m van het LPG vulpunt.

Toetsing aan beleidsvisie 's-Hertogenbosch

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van een school. De leerlingen en medewerkers van deze school worden als zelfredzaam beschouwd. Een school wordt beschouwd als kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt gedeeltelijk plaats in een rood en gedeeltelijk in een groen gebied. In het rode gebied zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. De kwetsbare objecten zijn allemaal gelegen in het groene gebied waar kwetsbare objecten zondermeer zijn toegestaan. Het voorgenomen initiatief is dan ook in overeenstemming met het Uitvoeringskader EV.

Groepsrisico LPG tankstation Total Westeind 2

Omdat het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation is conform het Bevi een verantwoording van het groepsrisico van toepassing.

Het groepsrisico van het tankstation is berekend met de LPG-tool om een indicatie te kunnen geven van het risiconiveau. Een verklaring voor de gemodelleerde bevolkingsdichtheden is beschreven in de berekeningsrapportage als opgenomen in Bijlage 2. Het groepsrisico van het LPG-tankstation is weergegeven in figuur 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0017.png"

Figuur 15: Groepsrisico van het LPG-tankstation in de huidige (rood) en toekomstige (groen) situatie. De blauwe lijn is de oriëntatiewaarde

Uit figuur 15 blijkt dat het groepsrisico van het LPG-tankstation zich in de huidige situatie (binnen het plangebied voor bedrijvigheid bestemd) boven de oriëntatiewaarde bevindt. Ook in de toekomstige situatie (met een school binnen het plangebied) bevindt het groepsrisico zich boven de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico wijzigt niet noemenswaardig ten opzichte van de huidige situatie, maar verslechterd ook niet. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation is gelegen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Bevi verplicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Laaghemaal en overige transportroutes.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Laaghemaal. Dit vervoer bestaat over tankwagens ten behoeve van het LPG-tankstations en incidentele bevoorrading van propaantanks in het achtergelegen agrarisch gebied. Het zal hier echter gaan om het incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat het aantal passerende tankwagens beperkt is. In combinatie met populatiedichtheid in het gebied kan op basis van tabel 8-II uit de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) worden gesteld dat het groepsrisico van deze transportroutes minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt. Conform het Bevt volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

Voor de overige routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (A2, A59 en spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss) geldt dat deze zijn gelegen op meer dan 200 m van het plangebied en kan conform het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

5.3.6.7 Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is, zoals geconcludeerd in paragraaf 5.3.6.4, verplicht ten aanzien van het LPG-tankstation Total aan Westeind 2. Daarnaast worden elementen aangedragen voor een beperkte verantwoording voor het vervoer over gevaarlijke stoffen over de Laaghemaal.

Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. Deze elementen zijn beschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007) en zijn tevens benoemd in de paragraaf beleidskader. In deze paragraaf worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht.

In deze paragraaf zijn alle elementen beschouwd. De volgende indeling is gehanteerd:

  • 1. Algemene beschouwing veiligheidssituatie;
  • 2. Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen;
  • 3. Bronmaatregelen;
  • 4. Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen;
  • 5. Zelfredzaamheid;
  • 6. Bestrijdbaarheid.

1. Algemene beschouwing veiligheidssituatie

De ontwikkelingslocatie ligt binnen het wettelijke invloedsgebied van 150 meter van het LPG-tankstation. Het voorgenomen plan maakt een school met een parkachtige omgeving mogelijk in plaats van de huidige bestemming bedrijven. De school (met panden) wordt echter buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation gerealiseerd. Binnen het invloedsgebied vindt uitsluitend de bestemmingsverandering van bedrijven naar groen plaats.

Het groepsrisico van het LPG-tankstation bevindt zich zowel in de huidige als de toekomstige situatie boven de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt ten gevolge van het ruimtelijk besluit niet noemenswaardig toe of af. Omdat de personendichtheid binnen het invloedsgebied echter af neemt zal het groepsrisico rekenkundig gezien ook ietwat afnemen.

Het maatgevende scenario van het LPG-tankstation is een BLEVE (Boiling Liquid Expending Vapour Explosion). Een BLEVE kan plaatsvinden bij zowel de opslagtank met LPG (door intrinsiek falen) als bij de LPG-tankwagen tijdens het bevoorraden.

Een koude BLEVE ontstaat wanneer er een lek in de LPG-tank zit waardoor gas kan ontsnappen. Door een plotselinge drukverandering in de tank stijgt de temperatuur van het gas, waardoor de tank kan ontploffen. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.

Door de maatregelen uit de 'Safety Deal hittewerende bekleding op LPG-autogastankwagens' is intrinsiek falen van de ondergrondse tank het maatgevende scenario. Tankauto's zijn namelijk voorzien van een hittewerende bekleding die een warme-BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank de tankauto tijdig te koelen om zo een warme-BLEVE te voorkomen.

Een toxisch scenario treedt op wanneer zich een vloeistofplas ten gevolge van een ongeval met (zeer) toxische vloeistoffen vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een wagen beladen met toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

2. Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

In de eerste opzet is met het plan rekening gehouden met de aanwezigheid van het LPG tankstation. Er is dan ook, mede vanuit veiligheidsoverwegingen, gekozen om de schoollocatie buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation te realiseren. Er is wel sprake van een groenbestemming binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation. Het is echter niet aannemelijk dat mensen hier gedurende langere aaneengesloten tijd zullen verblijven. De onderhavige situatie is in het algemeen een verbetering van de huidige situatie, waarin bedrijven (met daarin personen voor langere tijd) zijn bestemd in plaats van groen.

In een beginstadium, op 15 november 2018, is het plan tijdens een routine overleg met de Veiligheidsregio besproken. Hier zijn adviezen gevraagd (en ontvangen) om in verdere planvorming mee te nemen. De adviezen zijn:

  • 1. Het schoolgebouw dient via 2 zijden (wegen) bereikbaar te zijn.
  • 2. Het plangebied moet het vluchten van de risicobron af (in noordelijke richting) mogelijk maken.
  • 3. Situeer gebouwdelen met minste bezetting het dichtst bij de risicobron (LPG). Voor de school is dat de gewenste sporthal.
  • 4. De gevels van de gebouwen die gericht zijn naar het LPG-station bij voorkeur uitvoeren zonder openingen dan wel het aantal en de oppervlakte van de openingen te beperken.

Deze adviezen zijn betrokken bij de planopzet en nodige bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de school. Zo is de hoofd-toegangsroute van het scholencomplex via de noordzijde. Aan de zuidzijde wordt een extra toegangsweg voor hulpdiensten bij calamiteiten aangelegd. Dit maakt dat het scholencomplex – bij calamiteiten - via 2 zijden goed bereikbaar is. De ontvluchting in de noordzijde (van de risicobron af) is in met de planopzet en haar wegestructuur goed te noemen. De gebouwen van de school – daar waar de grootste dichtheid aan scholieren zich bevindt - gaan zich aan de noordzijde van het perceel bevinden, zo ver mogelijk van de risicobron af, daar waar zich ook de hoofdontsluiting zal bevinden. De sporthal zal gepositioneerd worden aan de zuidzijde van het schoolperceel, tussen de lesgebouwen en het LPG-station in. Het advies van geen/beperkte gevelopeningen in schoolgebouwen in de richting van de risicobron is een tegenstrijdige met de algemene wens om veel natuurlijk daglicht binnen scholen te brengen. Natuurlijk daglicht bevordert namelijk goed gedrag, de concentratie en daarmee de leerprestaties van scholieren/kinderen. Een tekort aan daglicht maakt slaperig en depressief. Bij de uitwerking van het plan zal hier naar een optimum of alternatieve maatregel worden gezocht. De zuidelijk gelegen sporthal - tussen de lesgebouwen en het LPG-station – kan met geen/minder gevelopeningen zorgen voor een prima afschermende werking van de daarachter liggende lespanden.

De zelfredzaamheid van de aanwezigen zal worden geoptimaliseerd door actief met de initiatiefnemer en gebruikers van de school over het aanwezig risico en handelingsperspectief te communiceren.
Door het scenario dreigende BLEVE en het handelingsperpectief in het bedrijfsnoodplan van de school op te (laten) nemen en onder de aandacht van de BHV organisatie te brengen neemt de kans toe dat op de juiste wijze op een dreiging wordt gereageerd (vluchten richting Het Hooghemaal).

3. Bronmaatregelen

Om de veiligheid te vergroten kan gedacht worden aan de volgende bronmaatregelen: De jaardoorzet LPG beperken zal een positief effect zal hebben op het risiconiveau van het LPG-tankstation. Het beperken van de jaardoorzet van het LPG tankstation valt echter buiten de mogelijkheden van de voorgenomen ontwikkeling.

Met betrekking tot de bevoorrading met LPG van tankstations wordt regelmatig het instellen van zogeheten venstertijden toegepast. Deze venstertijden zijn via de omgevingsvergunning van het tankstation geborgd en maakt om die reden geen deel uit van de formele verantwoording van het groepsrisico.

Voor de onderzochte situatie is met deze maatregel beperkte veiligheidswinst te behalen vanwege de volgende twee redenen:

  • De gebouwen reeds buiten het invloedsgebied zijn gelegen.;
  • Door de Safety Deal is het lossen met de LPG-tankwagen niet meer bepalend voor de (werkelijke) hoogte van het risiconiveau.

4. Object gerelateerde veiligheidsmaatregelen

Veiligheidsmaatregelen aan de bebouwing in relatie tot het maatgevend scenario (BLEVE) zijn niet nodig omdat de gebouwen buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation zijn gelegen.

5. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute in staat zijn zichzelf in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen.

De geprojecteerde ontwikkeling, herbestemming bedrijven naar groen (binnen het invloedsgebied) zal leiden tot een afname van mensen binnen het invloedsgebied van het LPG-station. Wel kan het zo zijn dat mensen kortstondig, buiten (onbeschermd) verblijven binnen de groenbestemming. De ontvluchtingsmogelijkheden van mensen in dit gebied verdient dan ook extra aandacht.

De zelfredzaamheid van aanwezigen binnen het schoolcomplex zal worden geoptimaliseerd door actief met de gebruikers van de school over het aanwezig risico en handelingsperspectief te communiceren.

Alarmering

Het is belangrijk dat in geval van een calamiteit personen uit het invloedsgebied van de inrichting of transportroute vluchten. Personen dienen hiervoor gewaarschuwd te worden. Door aanwezigen periodiek alert te maken op de risico's, gevolgen en effecten van een incident bij de inrichting / transportroute kan de slagvaardigheid in geval een van een incident verbeterd worden. Deze communicatie over risico's zal de onderwijsinstelling worden opgedragen.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen direct na een incident via NL-Alert kan ertoe bijdragen dat alarmering en ontruiming sneller verlopen. Het verbeteren van de alarmering is echter niet te borgen in deze ruimtelijke procedure.

Vluchtwegen

De wegenstructuur is in het gebied rond het plangebied dusdanig opgezet dat de scholieren vanuit de noordzijde de onderwijsinstelling bereiken. Dit zal ook de hoofdontvluchtingsrichting zijn, daarmee gunstig en van de risicobron af. Vanzelf kan hier – gezien de opzet - in meerdere richtingen gevlucht worden. Daarnaast geldt dat mensen/scholieren binnen de groenbestemming over het schoolplein in de schaduw van gebouwen kunnen vluchten in de diverse richtingen, met name ook in noordelijke richting van de risicobron af. De aanwezige onderwijsgebouwen geven daarbij een robuuste afschermde functie. De externe ontvluchtingmogelijkheden worden daarmee goed geacht.

6. Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan de bestrijding kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). Het plangebied is daarbij via 2 manieren te bereiken, namelijk via de gangbare noordzijde. De zuidzijde – parallel aan de Annenburgweg - wordt voorzien van een speciale (tweede) calamiteiten toegang. Volgens het ontvangen advies van de Veiligheidsregio bedraagt de opkomsttijd circa 10 minuten. In en in de directe omgeving zijn voldoende brandkranen geïnstalleerd. De bestrijdbaarheid wordt in dit geval door de brandweer Brabant-Noord als goed beoordeeld.

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maatregelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Bij een incident met toxische vloeistoffen en gassen kan de brandweer, afhankelijk van de aard van de gevaarlijke stof en de ontwikkeling van het ongevalsscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. 

5.3.6.8 Conclusie en restrisico

Het voornemen bestaat om een bedrijfsbestemming te herbestemmen naar groen en maatschappelijk en hier zo een middelbare scholengemeenschap - een te beschermen kwetsbaar object - mogelijk te maken. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation (aan Westeind 2) en het vervoer van gevaarlijke stoffen naar het tankstation naar enkele kleine propaantanks in het achtergelegen agrarisch gebied. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van basisnetroutes (voor gevaarlijke stoffen) de A2, A59 en de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt buiten de belangrijke PR 10-6 contouren van nabij gelegen risicobronnen. Hiermee wordt voldaan aan de belangrijke grenswaarden voor het plaatsgevonden risico. De nabij gelegen risicobronnen leggen op dit punt dan ook geen beperkingen op aan de voorgenomen ontwikkeling.

Beleid 's-Hertogenbosch

Het voorgenomen initiatief past binnen de kaders van het Uitvoeringskader EV van de Gemeente 's-Hertogenbosch

Groepsrisico

Het groepsrisico van het LPG-tankstation bevindt zich boven de oriëntatiewaarde. Mede vanuit dit oogpunt zijn er geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied (van 150 meter) van het LPG-tankstation. De hoogte van het groepsrisico neemt met de geplande (toekomstige) situatie niet noemenswaardig toe of af ten opzichte van de huidige situatie en ligt/blijft in beide situaties boven de oriëntatiewaarde. Omdat het invloedsgebied van het LPG-tankstation over het plangebied is gelegen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen verplicht. In de paragraaf hiervoor zijn elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico.

De brandweer Brabant-Noord heeft op 4 april 2019 een advies uitgebracht (Bijlage 3). De relevante onderdelen uit het advies zijn meegenomen in de planvorming, uitwerking van het ontwerp en zijn verwerkt in deze verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • 1. De gemeente 's-Hertogenbosch acht vanwege de volgende overwegingen het externe veiligheidssituatie en daarmee de hoogte van het Groepsrisico in de onderhavige situatie aanvaardbaar.
  • 2. De veiligheidssituatie verbeterd ten aanzien van de huidige situatie en is geoptimaliseerd door de school buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation te realiseren.
  • 3. De gebruikers van het gebied voldoende zelfredzaam zijn en de bestrijdingsmogelijkheden voldoen aan de eisen die hier door de veiligheidsregio aan gesteld worden.
  • 4. De ontvluchtingsmogelijkheden en bestrijdbaarheid worden goed geacht.
5.3.7 Luchtkwaliteit

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. De verkeersgeneratie van onderhavig plan (een scholengemeenschap voor circa 2300 leerlingen inclusief sporthal) is geschat op zo'n 1075 extra motorvoertuigwegingen per etmaal (Notitie: Uitgangspunten verkeersmodelberekeningen Groote Vliet, 17 mei 2019). Hiermee toont de NIBM-tool aan dat dit extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0018.png"

Figuur 16: ingevulde NIBM-tool, januari 2020

Zoals gezegd is een formele toets aan de kwaliteitsnormen hier niet aan de orde, echter is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' de luchtkwaliteit wel beschouwd. Uit de landelijke Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied (aan het Laaghemaal, Westeind en Blauwe Sluisweg) onder respectievelijk 30 en 21 µg/m3 liggen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m3). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier beneden 13 microgram/m3. Hiermee wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m3. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen knelpunt vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan.

5.3.8 Bodem
5.3.8.1 Algemeen

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

5.3.8.2 Bodemsituatie

In het verleden (1996) is de bodem op deze locatie al eens onderzocht. Aanvullend is er (in 2016) een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd.

De bij ons bekende onderzoeken voor onderhavige locatie zijn:

  • 1. Consulmij, februari 1996, Verkennend bodemonderzoek Annenburgweg 9, Rosmalen.
  • 2. Verhoeven Milieutechniek BV, december 2016, Diverse actualiserende onderzoeken 's-Hertogenbosch.

Uit het meest recente bodemonderzoek (2016) blijkt dat de grond hier niet verontreinigd is. In het grondwater is al dan niet plaatselijk een lichte verontreiniging met barium, zink en naftaleen aangetoond. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.

Het noordelijk gedeelte van het terrein wordt al enkele jaren door een aannemer als gronddepot en materiaalopslag gebruikt. Voor de afgifte van een omgevingsvergunning zal – conform de wet – een actualisatieonderzoek van de bovengrond ter plaatse worden verlangd.

5.3.9 Geur

Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook eventueel gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (veehouderijen of geur producerende bedrijven) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.

Gezien de afwezigheid van agrarische bedrijven, alsook industriële geur-producerende bedrijven in de nabijheid van het plangebied, is geur hier geen relevant aspect.

5.3.10 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit internationaal onderzoek komen aanwijzingen naar voren dat kinderen die bij bovengrondse hoogspanningslijnen wonen - waar het magnetische veld sterker is dan verder van de lijn - mogelijk meer kans hebben om leukemie te krijgen. Gedacht wordt dat de elektromagnetische velden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is niet wetenschappelijk aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zijn.

Uit voorzorg om eventuele gezondheidsrisico's te voorkomen, heeft het Rijk in 2005 een advies uitgebracht hoe om te gaan met ontwikkelingen in de buurt van hoogspanningslijnen. In het Rijksadvies staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel als mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgbeleid heeft betrekking op nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla.

Om rekening te houden met het Rijksadvies is (via het RIVM - Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) een netkaart geraadpleegd met daarop de Nederlandse bovengrondse hoogspanningslijnen. Deze Netkaart geeft voor elke individuele hoogspanningslijn of deel daarvan de breedte van de indicatieve magneetveldzone. De Netkaart is in juli 2018 geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002429-1401_0019.png"

Figuur 17: print netkaart RIVM, de indicatieve zone betreft 2x60 meter (aan weerszijden van de hoogspanningsleiding)

De indicatieve magneetveldzone betreft langs deze leiding 60 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Deze (conservatief bepaalde) zone dient ten minste te worden aangehouden bij ontwikkelingen in de nabijheid. Onderhavige schoolbestemming (dus schoolpanden met de daarbij behorende buitenruimten) ligt buiten deze indicatieve magneetveldzone.

Hiermee is het Rijksadvies (over ontwikkelingen nabij hoogspanningslijnen) gerespecteerd en daarmee het voorzorgsprincipe van gevoelige objecten nabij hoogspanningslijnen correct gehanteerd.

5.4 Water

5.4.1 Inleiding

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets moet ingevuld worden als een procedure. Het omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd.

De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren ook is hierin het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedsspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater 2017.

De doelen en ambities van het Waterschap Aa en Maas zijn beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. In de Keur staan de regels (met name geboden en verboden) die een waterschap hanteert bij de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken.

De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Uitgangspunten voor integraal waterbeheer
De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • Voorkomen van vervuiling van water;
  • Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • 1. Hergebruik
    • 2. infiltratie/bergen
    • 3. afvoer;
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
    • 1. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
    • 2. De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
    • 3. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
    • 4. (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
    • 5. Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem.

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit plan.

5.4.2 De ontwikkeling

De ontwikkeling betreft nieuwbouw van een scholengemeenschap met bijbehorende buitenruimtes en een sporthal. Er is sprake van een potentieel nieuw verhard oppervlak van meer dan 2000 m². Om invulling te geven aan het aspect klimaat-adaptatie geldt volgens het gemeentelijke hemelwaterbeleid en de Keur van het Waterschap Aa en Maas een bergingsopgave van ten minste 60 mm per m2 oppervlak dat wordt verhard.

De bergingsopgave geldt niet voor oppervlakken die groen worden aangelegd, bijvoorbeeld een groen dak. Hiermee wordt de aanleg van groene daken gestimuleerd, omdat deze daken meerdere voordelen hebben dan alleen waterberging. Groene daken zorgen namelijk ook voor verkoeling in de zomer, leveren een bijdrage aan een verbetering van de luchtkwaliteit en de biodiversiteit. Vanwege de vele voordelen is geadviseerd om de beoogde dakoppervlakken van groen te voorzien. Groene daken zijn overigens ook prima te combineren met eventueel te plaatsen zonnepanelen.

Naast de nodige berging (al dan niet op het dak) dient een voorziening te worden getroffen waar het overtollige water heen stroomt bij extreme buien (meer dan 60mm).

Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater is geadviseerd om bij het ontwerp (en de bouw) af te zien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.

In de uitwerking van de plannen, c.q. het ontwerp van de scholengemeenschap, zal invulling worden gegeven aan het hemelwaterbeleid. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal hieraan worden getoetst.

5.4.3 Oppervlaktewater

Aan de randen en in het plangebied liggen A- watergangen. In de Keur van het waterschap Aa en Maas is te lezen, dat er voor werkzaamheden in of nabij de A-watergangen een vergunning aangevraagd dient te worden. Daarnaast is het verboden om binnen 5,00 meter (beschermingszone) breedte uit de insteek aan beide zijden van A-watergangen obstakels te plaatsen of te hebben. Gelet op het doelmatig beheer en waterhuishoudkundige belangen is het noodzakelijk om deze de onderhoudsstrook vrij te houden van alle obstakels. Wanneer er een voornemen is obstakels in de beschermingszone te realiseren, is een vergunning op grond van de Keur verplicht.

5.4.4 Vuilwaterverwerking

In de Groote Vliet ligt een vuilwaterriool. Deze wordt aangepast ten behoeve van de ontvangst en transport van het afvalwater van de school. Het is niet mogelijk en toegestaan om hemelwater aan te sluiten op dit vuilwaterriool.

5.4.5 Conclusie waterparagraaf

Het aspect water zal geen belemmering hoeven te vormen voor onderhavig plan. Voor de hemelwaterberging wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van groene daken. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om aan de eisen van de hemelwaterverordening te kunnen voldoen. Met het voldoen aan de hemelwaterverordening zijn de waterhuishoudkundige aspecten gewaarborgd.

5.5 Energie en Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Op dit moment werken we intensief aan het verduurzamen van de gemeente 's-Hertogenbosch. Enerzijds door het realiseren van duurzame energievormen (zoals windturbines, zonnepanelen, warmtepompen) en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente.

Energie

De gemeente heeft doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaat neutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat we als gemeente een serieuze bijdrage leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig laten bouwen in onze gemeente. Verder willen we onze gemeente stapsgewijs aardgasvrij maken.

Vanuit de wet (vanaf 1 juli 2018) mogen kleinverbruikers en nieuwe woningen niet meer op aardgas worden aangesloten. Hiermee is voor groot een deel van de Bossche ambitie – namelijk stapsgewijs toewerken naar een aardgasvrije gemeente – wettelijke kracht bij gezet. Het uitgangspunt is om de nieuwe school – los van de vraag of het een kleinverbruiker betreft – niet op het aardgas aan te sluiten. De nodige energie dient via duurzame bronnen te worden verkregen, zoals uit de bodem, lucht en/of zonne-energie.

Binnen afzienbare tijd – naar verwachting 1 juli 2020 - dient alle nieuwbouw – via het Bouwbesluit – te voldoen aan de nieuwe energieprestatie-eisen BENG. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw”. (Voor overheidsgebouwen geldt overigens dat al vanaf 1 januari 2019 nieuwbouw moet voldoen aan de BENG-eisen. De overheid heeft namelijk een voorbeeldfunctie.) Volgens het 'Bestuursakkoord 2018-2022' van gemeente 's-Hertogenbosch wil het college bij ontwikkelingen - nu en in de toekomst - vooruitlopen op de norm. Het nieuwe schoolcomplex dient zich bij deze ambities aan te sluiten, wat neer komt op 'energie-neutraal'. Dit sluit aan bij vast gestelde 'nota ruimtelijke en functionele uitgangspunten voor het oostelijk deelgebied De Groote Vliet', alsook bij het gemeentelijke doel om in 2035 een volledig energie-neutraal bebouwde omgeving te hebben binnen onze gemeente.

Naast de bouw-ambitie dienen bedrijven altijd te voldoen aan de energie-eisen conform het Activiteitenbesluit. Dit komt neer op het treffen van alle energiezuinige maatregelen die binnen een periode van 5 jaren zijn terugverdiend. Bij nieuwbouw is de terugverdientijd van dergelijke maatregelen bijzonder veel korter dan bij een bestaande bouw.

Duurzaamheid

In juli 2019 is de Visie Duurzaam 's-Hertogenbosch vastgesteld. Deze visie biedt een koers naar een duurzame gemeente in 2050 en gaat uit van 4 ambities: een gezonde en groene klimaatbestendige leefomgeving, een CO2-neutrale gemeente, waardebehoud van grondstoffen en duurzame mobiliteit.

Ook het nieuwe schoolgebouw met de sporthal zullen aan deze ambities moeten voldoen.

In de 'Nota Ruimtelijke en functionele uitgangspunten voor het oostelijk deelgebied De Groote Vliet' stellen we aan het nieuwe schoolgebouw en de sporthal dan ook hoge ambities ten aanzien van duurzaamheid.

Ten aanzien van de ambitie “CO2-neutrale gemeente”, sluit een energieneutraal onderwijs pand – zoals hiervoor beschreven - naadloos aan. Het onderwijspand en de sporthal leveren dan (gemiddeld op jaarbasis) net zo veel energie als wordt verbruikt. Het grote dakoppervlak leent zich prima voor het opwekken van de nodige duurzame energie middels zonnepanelen al dan niet in combinatie met een groendak.

De groene setting waarin het schoolgebouw en sporthal wordt gesitueerd, geeft invulling aan de gezonde, groene en klimaatbestendige ambitie. Met de vereiste waterberging (van 60 mm per vierkante meter verharding) wordt geanticipeerd op de veranderingen in ons klimaat zoals extremere regenbuien en droogte door hete zomers. Het verwachte platte dakoppervlak leent zich prima voor de aanleg van een groendak. Groene daken dragen – naast waterberging - bij aan de biodiversiteit en verkoeling van het pand tijdens hete zomers.

Hiermee wordt aangesloten bij minimaal 2 ambities in de Visie Duurzaam 's-Hertogenbosch.

5.6 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a. In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2).

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.: Het plangebied ligt nabij / ten zuiden van de woonwijk 'Groote Wielen' (Rosmalen) op circa 6 kilometer km van Natura 2000-gebied 'Moerputten & Bossche Broek' en op circa 8 km afstand tot Natura 2000-gebieden 'Rijntakken'. Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand van het plangebied.

Uit onderzoek (berekeningen) blijkt dat het plan in zowel de realisatiefase als in de gebruiksfase geen bijdrage levert in stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. (Bijlage 4: Kragten, Stikstofdepositieonderzoek – School de Groote Vliet, rapportnummer 20191218-SHE027-RAP-STD-1.0, dd. 18 september 2019). Significant negatieve effecten kunnen derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is ook niet aan de orde.

Er heeft een vormvrije m.e.r. beoordeling plaatsgevonden.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen aan de orde, die een milieueffectrapportage rechtvaardigen. Dit blijkt ook uit de milieuparagraaf (paragraaf 5.3) van dit bestemmingsplan.

De conclusie van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving.

Het bevoegd gezag heeft dan ook besloten dat voor de voorgenomen activiteit geen milieueffectrapportage nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke aspecten

6.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan 'Scholengemeenschap aan de Groote Vliet' heeft tot doel een nieuw planologisch juridisch kader te scheppen voor de ontwikkeling van een nieuwe scholengemeenschap met sporthal waar voorheen een bedrijventerrein was gepland. Daarnaast heeft het tot doel een buffer te creëren richting het naast gelegen bedrijventerrein. Ten behoeve van een adequate ontsluiting van de scholengemeenschap is in het plangebied ook een nieuwe verkeerstructuur opgenomen.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. De opzet van dit bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling en in standhouding van een nieuw schoolgebouw met sporthal. In de regels en op de verbeelding zijn de stedenbouwkundige kaders verwerkt waarbinnen het schoolgebouw en de sporthal kan worden ontwikkeld.

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide onderdelen moeten altijd in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

6.2 Verbeelding

In de verbeelding zijn de bestemmingen Bedrijven, Maatschappelijk, Groen en Verkeer opgenomen Binnen de bestemmingsvlak Maatschappelijk is de hoogte in meters en de maximaal te bebouwen oppervlakte in percentage van het bouwvlak opgenomen. Ook is in dit bestemmingsvlak een 'functieaanduiding sporthal' opgenomen om de bouwmogelijkheid van bebouwde sportvoorzieningen juridisch op de verbeelding vast te leggen. De juridische betekenis van de bestemmingen en functieaanduidingen zijn in de regels van het bestemmingsplan terug te vinden.

6.3 Regels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels: hierin worden de begrippen toegelicht en de wijze van meten omschreven. Deze aspecten zijn belangrijk voor het toepassen en intrepeteren van de regels in de overige hoofdstukken.
  • 2. Bestemmingsregels: hierin zijn de regels verbonden aan de (dubbel)bestemming en aanduiding opgenomen. Deze regels geven per bestemming een doeleindeomschrijving, bouwregels, mogelijke afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden aan. Ook geven de regels onder (dubbel)bestemmingen bevoegdheden aan tot het stellen van nadere eisen en/of de plicht voor een werk, geen bouwwerk zijnde, een omgevingsvergunning aan te vragen.
  • 3. Algemene regels: in dit hoofdstuk staan de anti-dubbeltelregel en de algemene aanduidings- bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels; onder dit hoofdstuk zijn ook de regels opgenomen die gelden voor aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'aanduiding - karakteristiek dorpsgezicht' en 'aanduiding - beeldbepalende panden;
  • 4. Overgangs en slotregels: in dit hoofdstuk zijn de gebruikelijke regels te vinden zoals de overgangsregels voor bouwwerken en gebruik en de citeertitel.
6.3.2 Inleidende regels

De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. De bepalingen, welke verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008), zijn overgenomen in de regels. Daarnaast zijn in artikel 1 de begrippen overgenomen die ook worden gehanteerd in de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Verordening ruimte van de provincie. In artikel 2 is vastgelegd hoe bij toepassing van de regels er wordt gemeten.

6.3.3 Regels bij de bestemmingen

De regels behorende bij de bestemmingen hebben een uniforme opbouw. Voor zover aanwezig zijn de regels alsvolgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving
  • bouwregels
  • functieaanduidingen (eventueel)
  • nadere eisen (eventueel)
  • afwijken van de bouwregels
  • specifieke gebruiksregels
  • afwijken van de gebruiksregels
  • wijzigingsbevoegdheid (eventueel)

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven waar de als zodanig aangewezen gronden voor zijn bestemd. De bouwregels en de specifieke en algemene gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving.

Bestemming Bedrijf

De komst van de scholengemeenschap heeft tot gevolg dat de milieucategorie van de bedrijvigheid direct ten westen van vestigingslocatie moet worden verlaagd naar 3.1. Vandaar dat deze bedrijvenstrook en de bestemming 'Bedrijf' in het plangebied zijn meegenomen. Afgezien van het bovenstaande en de actualisatie van de regels omtrent het parkeren, zijn de regels gelijk aan het bestemmingsplan De Groote Wielen.

Bestemming Groen

De zone in het plangebied tussen het bedrijventerrein en de Scholengemeenschap krijgt de bestemming 'Groen'. Het groen is vooral bestemd voor ontspanning, recreatieve doeleinden en als groene buffer tussen de functies school met sport en het bedrijventerrein. Indien nodig kan binnen deze bestemming ook voorzieningen voor waterberging of langszaamverkeersontsluitingen worden aangelegd.

In de bestemming “Groen” is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een betere groene inpassing van de parkeerplaatsen en de fietsenstalling. Van deze bevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt als vaststaat dat met de wijziging een betere stedenbouwkundige en landschappelijke invulling van de maatschappelijke functie wordt verwezenlijkt.

Bestemming Maatschappelijk  

De bestemming 'Maatschappelijk' laat de bouw van de educatieve voorziening toe. Ondergeschikt aan deze bestemming zijn plaatsing van sport- en speelvoorzieningen en aanleg van verkeer- en parkeervoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen mogelijk. Bebouwde sportvoorzieningen binnen deze bestemming zijn mogelijk gemaakt met een 'functie aanduiding sporthal'.

Bestemming Verkeer  

In het plangebied is ook de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming wordt de langszaam- en snelverkeersontsluitingen van het plangebied geregeld.Binnen deze bestemming zijn ook ondergeschikt groen en groenvoorzieningen, water en waterbergingen, sport en sportvoorzieningen toegestaan.

Bestemmingen Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool

De bestemmingen Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool zijn in de regels opgenomen ter bescherming van aanwezige leidingen. Binnen deze bestemmingen zijn activiteiten verboden die mogelijk schade aan de leidingen kunnen veroorzaken. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning van dit verbod afwijken als vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder is aangevraagd.

Hoofdstuk 7 Financiële haalbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkeling van de Scholengemeenschap Groote Vliet vindt plaats op grond die eigendom is van de gemeente en welke na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan aan OMO zal worden verkocht. De gemeente draagt zorg voor het bouw- en woonrijp maken van de locatie. De locatie is onderdeel van de grondexploitatie De Groote Wielen. Hierin zijn de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de grond, de gemeentelijke plankosten en overige kosten opgenomen. Uit de eerste raming blijkt dat de te maken kosten worden gedekt door de opbrengst van de gronduitgifte.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. Daarnaast is het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk en is het ook niet nodig om locatie-eisen te stellen. Gelet op het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke haalbaarheid

8.1 Resultaat inspraak en vooroverleg

8.1.1 Inleiding

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 juni 2019 besloten het voorontwerp bestemmingsplan Scholengemeenschap aan De Groote Vliet' ter inzage te leggen. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 11 juni 2019, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraak verordening, zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn dat het voorontwerp bestemmingsplan kon worden ingezien is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een inspraakreactie in te dienen. De publicatie was in het Gemeenteblad en de Staatscourant geplaatst.

Op 14 januari 2019 heeft er over de voorgenomen ontwikkelingen aan de Groote Vliet een informatieavond voor de omgeving plaatsgevonden. Deze ontwikkelingen betroffen ook de bouw van de voorgenomen scholengemeenschap waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld. Daarom is besloten geen aparte informatieavond meer te houden tijdens de inspraaktermijn.

Tijdens deze fase heeft ook het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met de Provincie Noord Brabant en het waterschap Aa en Maas plaatsgevonden. In deze paragraaf zijn de resultaten van de inspraak en het vooroverleg verwerkt.

8.1.2 Eindverslag vooroverleg
8.1.2.1 Reactie provincie

De provincie heeft op 7 juni 2019 aangegeven dat het voorontwerp haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Daarmee is het vooroverleg met de provincie afgerond.

8.1.2.2 Reactie waterschap

Aanwezigheid rioolpersleiding: Het Waterschap wijst in haar reactie op de aanwezigheid van een rioolpersleiding in het noorden van de bestemming verkeer. Zij verzoekt om deze leiding in de verbeelding en de regels mee te nemen met een beschermingszone van 3,5 meter aan weerszijde van de leiding, gemeten uit het hart.

Antwoord: Ligging rioolpersleiding met beschermingszone is in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Aanwezigheid A-watergangen: Aan de noord-, oost-, en zuidzijde van het plangebied grenzen categorie A-watergangen, oftewel leggerwatergangen.

Deze watergangen hebben een beschermingszone van 5 meter, gemeten vanaf de insteek. Daarbinnen mogen geen obstakels geplaatst worden t.b.v. het beheer en onderhoud. Het verzoek is dan ook om dit op te nemen in het bestemmingsplan. Verder werd verzocht de A-watergangen in het plangebied als Water te worden bestemmen.

Antwoord: Binnen het plangebied is één A-watergang in het beheer van het Waterschap. Deze A-Watergang heeft de functieaanduiding "water" gekregen. In de toelichting is de aanwezigheid van de beschermingszones langs de A-watergangen benoemd. Langs de watergangen die nu in het beheer zijn van de gemeente en later overgedragen worden aan het Waterschap zijn in de inrichting al beschermingszones van 5 meter opgenomen.

Inhoud Waterparagraaf toelichting: In hoofdstuk 5.4 water, wordt de zin: 'De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in de Keur (2015)'. Dit is onjuist want het zijn niet de doelen, maar de wet-, en regelgeving. De doelen en ambities van het waterschap zijn vastgelegd in het waterbeheerplan.

Antwoord: De toelichting is conform de reactie aangepast.

Hemelwateropgave: Mondeling heeft het waterschap als aanvulling op haar vooroverlegreactie aangegeven dat het bestemmingsplan een potentie heeft van meer dan 10.000m² aan verharding. De ontwikkelingen (inclusief de nu al aanwezige bedrijfsbestemming) zullen daarom moeten voldoen aan de keur van het Waterschap. In de Waterparagraaf moet daarom een waterplan opgenomen worden hoe het hemelwater in het gebied wordt verwerkt. Simpelweg verwijzen naar de gemeentelijke hemelwaterverordening is niet voldoende.

Antwoord: De toelichting is hierop aangepast. Naar alle waarschijnlijkheid zal het verhard oppervlakte voor de maatschappelijke voorziening (Scholengemeenschap en Sporthal met bijbehorend parkeer- en fietsenstalling voorzieningen) meer dan 2000m² gaan bedragen. De initiatiefnemer moet bij de ontwikkeling van het plan een vergunning bij het Waterschap aanvragen. Bij deze vergunningaanvraag zal een waterplan worden toegevoegd hoe het hemelwater ter plaatse zal worden verwerkt.

8.1.2.3 Conclusie vooroverleg

Het ontwerp bestemmingsplan is naar aanleiding van de reactie van het Waterschap gewijzigd. Het ontwerp bestemmingsplan kan op basis van de uitkomst van het vooroverleg verder in procedure worden gebracht.

8.1.3 Eindverslag inspraak

Tijdens de inspraak is één reactie ingekomen van TenneT TSO B.V. (hierna TenneT).

8.1.3.1 Inhoud inspraakreactie

In het plan is geen rekening gehouden met de hoogspanningsverbinding. TenneT verzoekt deze in het alsnog op te nemen op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan. Ook verzoekt TenneT, als beheerder van de hoogspanningsverbindingen vanaf 110.000 Volt in opdracht van het ministerie, op te nemen in de procedure van vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro.

8.1.3.2 Antwoord op inspraakreactie

Vanwege de voorgenomen scholengemeenschap en de sporthal is het noodzakelijk dat de verkeersontsluiting aan het Hooghemaal wordt aangepast. Daarom is dit gedeelte in het plangebied meegenomen. Over dit gedeelte ligt volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming “Leiding – Hoogspanningsverbinding”. Abusievelijk is deze bestemming niet in het voorontwerp bestemmingsplan opgenomen. In het ontwerp bestemmingsplan is dit aangepast. Bij het invoegen van regels aan de betreffende bestemming is gebruik gemaakt van de inhoud van de bijlage die bij de inspraakreactie was gevoegd.

TenneT is als beheerder van hoogspanningsverbindingen vanaf 110.000 Volt als adviseur opgenomen in de procedure van vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro.

8.1.3.3 Conclusie inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan is, conform waar in de inspraakreactie van TeneT om is verzocht, aangepast. De gevoerde inspraak geeft geen reden om het bestemmingsplan niet verder in procedure te brengen.

8.1.4 Conclusie Vooroverleg en Inspraak

Vanwege het resultaat van het vooroverleg en de inspraak is het ontwerp gewijzigd en aangevuld. Het bestemmingsplan kan verder in procedure worden gebracht.

8.2 Resultaat Ontwerpfase

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 3 februari 2020 zes weken tervisie gelegen. Binnen deze termijn heeft iedereen de gelegenheid gekregen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan aan de gemeenteraad kenbaar te maken. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen aan de gemeenteraad kenbaar gemaakt. Daarmee is de ontwerpfase afgerond en voldoet de voorbereiding van dit plan aan de artikel 3.8 Wro.

Hoofdstuk 9 Slotconclusie

In dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieukundige effecten van de plannen. Gemotiveerd is dat het plan zich verhoudt tot de aanwezige functies en waarden in het plangebied en de directe omgeving ervan. Naast het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets zijn alle ruimtelijke en milieukundige deelaspecten onderzocht. Gebleken is dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Mede door middel van deze bestemmingsplantoelichting zijn de voorgenomen plannen planologisch verantwoord.