direct naar inhoud van Regels
Plan: Theater aan de Parade 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002416-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Theater aan de Parade 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002416-1401 van de gemeente 's Hertogenbosch.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestandNL.IMRO.0796.0002416-1401 met de bijbehorende regels.

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden.

1.10 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.11 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een verleende bouwvergunning en/of omgevingsvergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bijzondere woonvoorzieningen:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 m tot de voorgevel.

1.25 dakterras:

buitenruimte gelegen boven de goothoogte of boeiboordhoogte van een (deel van een) gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende bestemming.

1.29 functie-ondersteunende horeca:

functie-ondersteunende horeca 1 bij een andere hoofdfunctie dan horeca behorende, daaraan ondergeschikte (maximaal 20% van het netto-vloeroppervlak) en niet-zelfstandige horeca in de horecacategorie als omschreven onder "horecabedrijf categorie 2 en/of 3" en waarbij de openingstijden gekoppeld zijn aan de openingstijden van de hoofdfunctie, zonder aparte toegang en niet fysiek gescheiden van de hoofdfunctie.

functie-ondersteunende horeca 2 bij een detailhandel in voor consumptie bestemde artikelen (zoals bakker, slager, kaas e.d.) behorende, daaraan ondergeschikte (=maximaal 20% van het netto-vloeroppervlak en minder dan 35 m2) en niet-zelfstandige horeca in de horecacategorie als omschreven onder "horecabedrijf categorie 2" , waarbij produkten al dan niet onder het genot van niet-alcoholische drank worden aangeboden voor consumptie ter plaatse en waarbij de openingstijden gekoppeld zijn aan de openingstijden van de detailhandel, zonder aparte toegang en niet fysiek gescheiden van de hoofdfunctie.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

1.32 horeca:

horecabedrijf categorie 1:

een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies en hotels.

horecabedrijf categorie 2:

het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, broodjeszaken en dergelijke)

horecabedrijf categorie 3:

een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, waaronder feestzalen.

horecabedrijf categorie 4:

  • a. elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
  • b. inrichtingen, waarin een speelautomatenhal (conform de Wet op de Kansspelen) wordt geëxploiteerd.
1.33 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 kap of dakschild:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel een hellend dak met een hellingsvlak van ten minste 40° en ten hoogste 60°, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.35 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen en diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben.

1.36 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.37 parcellering

de indeling van de straatwand, bepaald door de breedte van de individuele panden.

1.38 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

1.39 prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.40 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.41 publiekverzorgend ambacht en dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.42 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 winterterras:

een semi-permanent gebouw, behorend bij de aan de openbare straat gelegen zijde van een hoofdgebouw wat bestemd is voor horecadoeleinden, waarvan de constructie van zodanige aard is, dat de wanden en eventueel het dak geheel verwijderbaar zijn.

1.44 wonen

woondoeleinden in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.45 wonen-werkgemeenschap:

wonen conform de bestemming wonen; daarnaast activiteiten in de vorm van praktijkvestiging, aan huisverbonden beroeps- of bedrijfsactiveit, maatschappelijke dienstverlening, recreatieve activiteiten en ambachtelijke bedrijvigheid.zoals genoemd in de bij deze bestemmingsregels als bijlage behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” onder de categorieën A, B of C.

1.46 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, woonwagens uitgezonderd.

1.47 woonboot:

een vaartuig, bestemd tot woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze bestemmingsregels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

tenzij in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels anders is geregeld: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een kap die bestaat uit één of meerdere hellende dakvlakken waarbij de bovenzijde van de hellende dakvlakken grenzen aan een plat dak, deze daken worden ook wel afgetopte of afgesnoten daken genoemd, de goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel aan de laagste zijde van het hellende dakvlak.

2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.9 maaiveld

de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse.

2.10 peil:

  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaats van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Cultuur en Ontspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bioscoop;
  • b. creativiteitscentrum;
  • c. dansschool;
  • d. museum;
  • e. muziekschool;
  • f. muziektheater;
  • g. theater;
  • h. bescherming en behoud van de historische ruimtelijke structuur en de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • i. aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies in de vorm van functieondersteunende horeca 1, verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven, terreinen en stegen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Er worden in verband met de realisering van deze bestemming geen extra parkeerplaatsen geëist boven het aantal binnen deze bestemming aanwezige parkeerplaatsen, welke dienen te worden gehandhaafd.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van de hoofdgebouwen in de voorste begrenzing van het bouwvlak moet worden geplaatst;
  • b. bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd;
  • c. met betrekking tot de maatvoering van de gebouwen geldt de maximale goothoogte en de maximale bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven,waarbij geldt, dat hoofdgebouwen met een plat dak uitsluitend mogen worden verhoogd tot de aangegeven maximale bouwhoogte om het hoofdgebouw te kunnen voorzien van een kap, dakschild of attiek;
  • d. maatvoeringen, die ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan reeds bestaan en afwijken van het bepaalde onder c zijn tevens toegestaan;
  • e. de bestaande kapvorm en nokrichting mag niet worden gewijzigd;
  • f. ingeval geen kap aanwezig is, mogen hoofdgebouwen worden voorzien van een kap, dakschild of attiek;
  • g. voor bestaande dakterrassen geldt, dat deze zijn toegestaan, zoals deze aanwezig zijn ten tijde van inwerkingtreding van dit plan; voor nieuwe dakterrassen geldt, dat deze zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1. de dakterrassen mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg; 2. de hoogte van afscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 meter, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en worden uitgevoerd in een open transparante constructie; 3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van cultuurhistorische waarden.

  • h. kelders zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze aanwezig zijn ten tijde van het in werking treden van het plan; bestaande kelders mogen niet worden gewijzigd;
  • i. balkons en erkers aan de voorgevel zijn uitsluitend toegestaan, ingeval en voor zover deze aanwezig zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
3.2.3 Aan- en bijgebouwen

Bijgebouwen mogen, mits passend binnen het toegelaten bebouwingspercentage, in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen op het erf worden opgericht. Aan- en bijgebouwen zijn tevens mogelijk binnen de bouwvlakken. Daarnaast gelden de volgende bepalingen:

  • a. het erf mag, tenzij anders is aangegeven in de bestemming, voor 0 % worden bebouwd met aan- en bijgebouwen;
  • b. de hoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 m; indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3,50 m, de hoogte niet meer dan 4,50 m en de dakhelling niet meer dan 60° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de hoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag; indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd mag de goothoogte niet meer bedragen dan de begane grondlaag en hoogte niet meer dan 4,50 meter en de dakhelling niet meer dan 60° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • d. voor dakterrassen en kelders geldt het hiervoor bepaalde onder 3.2.2 onder g en h.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kunstobjecten en verlichting mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • b. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting mogen maximaal 5 meter hoog zijn;
  • c. voor dakterrassen geldt het hiervoor bepaalde onder 3.2.2 onder g;
  • d. voor bouwwerken met een dak geldt, dat het bebouwingspercentage als hiervoor genoemd onder 3.2.3 onder a in acht dient te worden genomen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van behoud en versterking van :

  • a. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde stadsgezicht.
  • b. cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. het ensemble van binnendieze en aangrenzende bebouwing;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
  • i. de situering van het laden en lossen op het perceel.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.2 en 3.2.3, waarbij wordt toegestaan dat:

  • 1. de maximale goot- en bouwhoogte wordt vergroot met maximaal 1,50 meter;
  • 2. de dakhelling wordt gewijzigd ten behoeve van het realiseren van een andere kapvorm;
  • 3. de kaprichting en kapvorm wordt gewijzigd ten opzichte van de bestaande kammenstructuur;
  • 4. kelders worden aangelegd dan wel uitgebreid dan wel gewijzigd;
  • 5. erkers worden gebouwd waarbij de voor-, zij- en achtergevel van de hoofdgebouwen met maximaal 1,25 meter mogen worden overschreden;
  • 6. verspringingen in de voorgevel worden aangebracht;


een en ander mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde stadsgezicht;
  • cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. Het gebruik van de kelder dient ten dienste te staan en onderdeel te zijn van de functie van de begane grond en/of van de verdieping(en).
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 3.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder b en toestaan, dat een zelfstandige functie in een kelderruimte wordt gevestigd onafhankelijk van de beganegrondfunctie mits de kelderruimte over een zelfstandige toegang beschikt, kan worden voldaan aan het Bouwbesluit en geen sprake is van een horecafunctie.

 

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied;
  • b. terrassen, evenemententerrein en standplaatsen;
  • c. bescherming en behoud van de historische ruimtelijke structuur en de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, bruggen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd;
  • c. de hoogte van de gebouwen binnen het bouwvlak mag maximaal 5 meter bedragen;
  • d. het maximaal aantal -ten tijde van de in werkingtreding van dit plan aanwezige- parkeerlagen van parkeergarages mag niet worden vergroot;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen van ondergeschikte aard buiten een bouwvlak worden opgericht tot een oppervlakte per gebouw van 25 m2 ; de bouwhoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet betreffende de walmuren en overige vestingwerken, mag ten hoogste 3 meter bedragen, behoudens het bepaalde onder b en c;
  • b. kunstwerken als viaducten en overkluizingen, kunstobjecten, bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 5 meter hoog zijn;
  • c. vlonders en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de aangrenzende (horeca)bestemmingen of terrassen zijn niet toegestaan;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van behoud en versterking van :

  • a. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde stadsgezicht;
  • b. cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. het ensemble van binnendieze en aangrenzende bebouwing;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van :

het bepaalde onder 4.2.1 onder e. en toestaan dat de oppervlakte per gebouw mag worden vergroot tot 50 m2 en hoogte van 5 m2, een en ander mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde stadsgezicht;
  • cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 4.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Waarde-Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan meer dan 50 cm beneden maaiveld met een grondoppervlakte groter dan 25m2;

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2, en toestaan dat onder maaiveld wordt gebouwd, mits:

  • a. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  • b. indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:

1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog;

  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b. bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

5.5 Afwijken van gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 5.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerkzaamheden, uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden, groter dan 25m2 en dieper dan 0,50m onder het maaiveld zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;
  • d. alle overige bodemverstorende werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken en funderingen te slopen.

5.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 4.6.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. voor werken en werkzaamheden, die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek als hierna bedoeld onder 5.6.4, mits verricht door een deskundige;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet en Monumentenverordening een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn op grond van een aanwijzing als archeologisch monument.
5.6.3 Toetsingcriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

5.6.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, nadat een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de werkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd. Indien uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:

1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het hiervoor bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

1. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen en bouwen ten dienste van bestemmingen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

      • ondergeschikte delen van bebouwing zoals plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, kroonlijsten e.d., indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 12 cm bedraagt; daken, overbouwingen, en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
      • hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voorzover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden;
      • ondergeschikte ondergrondse constructie- en bouwelementen.

2. Hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan middels een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig/opgericht zijn maar in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels voorgeschreven maten en normen in de vorm van vermeerdering dan wel vermindering, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
  • b. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, nutsgebouwtjes (schakelkastjes), geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
      • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van de oppervlakte van het gebouw bedraagt;
      • de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 3 m mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de titel:

Regels van het bestemmingsplan Theater aan de Parade 2020.