direct naar inhoud van Regels
Plan: DPO-Leiding Bokhoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002415-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan DPO-Leiding Bokhoven met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002415-1401 van de gemeente 's-Hertogenbosch.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofd- gebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

een akkerbouw-, bloementeelt, sierteelt-, fruitteelt- of ander tuinbouwbedrijf, alsmede een pluimvee-, varkens-, mestrund- en mestkalverenhouderij danwel een uit twee of meer van genoemde bedrijfstakken samengesteld bedrijf, al dan niet met vee, met uitzondering van een paardenfokkerij, paardenhouderij, een pelsdierhouderij, volkstuinen en een mammoetbedrijf voor intensieve veehouderij.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 beperkt kwetsbaar object

een object als bedoeld in artikel 1, eerst lid onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.11 bestaand
  • a. bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens en voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. gebruik van gronden en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan warden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 brandstofleiding

Een ondergrondse leiding met een diameter van 10 inch en een maximale druk van 96 bar, voor het transport van brandstoffen, in de vorm van K2/K3 vloeibare aardolieproducten, met de daarbij horende voorzieningen, zoals afsluiters en vloeistofvangers, en de daarbij horende belemmeringenstroken.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 cultuurhistorische waarden

de aan een gebouw of gebied toegekende waarde, die gekenmerkt wordt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste laag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste laag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 extensieve recreatie

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij in het algemeen het beleven van rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlake-eenheid beperkt is.

1.28 extern salderen

salderen met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning.

1.29 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende grond.

1.31 hellend dak

elke dakafdekking van een bouwwerk met een helling tussen de 15 en 75 graden.

1.32 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 horeca

activiteiten gericht op het verstrekken van dranken en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse.

1.34 K2 en K3 vloeibare aardolieproducten

K2 vloeibare aardolieproducten: waarbij de brandbare vloeistof (klasse 2) een vlampunt heeft gelijk aan of boven 294 K (21° C) en ten hoogste 328 K (55° C), volgens de Handleiding Risicoberekeningen Besluit externe veiligheid buisleidingen, RIVM, versie 2.0, 1 juli 2014;

K3 vloeibare aardolieproducten: waarbij de brandbare vloeistof (klasse 3) een vlampunt heeft boven de 328 K (55° C) en ten hoogste 373 K (100° C), volgens de Handleiding Risicoberekeningen Besluit externe veiligheid buisleidingen, RIVM, versie 2.0, 1 juli 2014.

1.35 kampeermiddel

tenten, tentwagen, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of enig andere voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.36 kampeerterrein

een terrein met daarbij behorende voorzieningen voor het houden van recreatief nachtverblijf of het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.37 kwetsbaar object

een object als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 landschappelijke waarden

geomorfologische en landschappelijk-esthetische waarden (mede omvattende cultuurhistorische en/of archeologische waarden).

1.39 Leidingbeheerder

Defensie Pijpleiding Organisatie of diens rechtsopvolger.

1.40 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.41 natuurlijke waarden

waarden in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder geologische en/of bodemkundige waarden, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is.

1.42 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.43 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken woonwagens, woonschepen, kampeermiddelen, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf, voorzover deze al niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.44 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.45 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.46 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij, plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.47 verblijfsrecreatie

elke vorm van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste een onvernachting plaat vindt in een recreatief nachtverblijf.

1.48 voorgevelbouwgrens

op de verbeelding als zodanig aangegeven grens van het bouwvlak, waarin de voorgevels van hoofdgebouwen gebouwd moeten worden, met dien verstande dat het is toegestaan bij nieuwbouw of herbouw tot ten hoogste 2,00 meter achter deze grens te bouwen.

1.49 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan een huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf peil tot aan de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.4 de hoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven peil, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag of woonlagen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tesamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische doeleinden;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. groenvoorzieningen met natuur- en landschappelijke waarden;
  • d. wandel en fietspaden;
  • e. de bestemming Waardevolle bebouwing, voor zover op de plankaart als zodanig aangewezen;
  • f. kleinschalige agrarische doeleinden;
  • g. extensieve recreatieve doeleinden;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen;

  • h. een kampeerterrein zoals aangeduid op de plankaart met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen bouwwerken zijnde worden toegestaan ten behoeve van de erfafscheiding en waterhuishoudkundige doeleinden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het oppervlak mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2;
  • c. kuilvooeplaten, sleufsilo's en terreinafscheidingen kunnen worden gebouwd in directe aansluiting op het bouwperceel indien geen ruimte kan worden gevonden op het bouwperceel.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. woon- en/of bedrijfsdoeleinden;
  • b. kassen(bouw);
  • c. de uitoefening van enige tak van detailhandel, horeca of dienstverlening;
  • d. ieder gebruik dat leidt tot aantasting van waterstaatkundige, waterhuishoudkundige voorzieningen en landschappelijke waarden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders verboden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, egaliseren, aanvullen of ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van verhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van terreinafscheidingen met een hoogte van niet meer dan 2 meter;
  • d. werken of werkzaamheden, die wijzigingen van de waterhuishouding of de normale waterstand beogen of ten gevolge hebben, anders dan ten behoeve van het normale onderhoud en beheer van de gronden.
3.4.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het verbod in 3.4.1 geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. nodig voor het aanleggen van de nieuwe brandstofleiding (zoals beschreven in de artikelen 1.16 en 1.34 en weergegeven op de tekening in bijlage 1 bij deze regels) in gronden die samenvallen met de dubbelbestemming Leiding - Brandstof;
  • b. het normale onderhoud, beheer of herstel betreffen van de gerealiseerde bestemming;
  • c. van geringe omvang of ondergeschikte betekenis zijn.
3.4.3 Beoordelingscriteria

De werken en/of werkzaamheden 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, wanneer hierdoor of ten gevolge hiervan het functioneren van de waterkering niet in gevaar komt, dan wel door het stellen van de voorwaarden kan worden voorkomen.

Artikel 4 Leiding - Brandstof

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse brandstofleiding als bedoeld in 1.16 en 1.34.

4.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming of dubbelbestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

4.3 Bouwregels

Op of in de in 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in 4.1 genoemde leiding worden gebouwd, tot een maximale bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 50 m2.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.3, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de veilige ligging en continuïteit van de brandstofleiding moet zijn gewaarborgd;
  • b. voordat wordt beslist op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4.4 ingediend door een ander dan de leidingbeheerder, wint het bevoegd gezag advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen voor inspectie en onderhoud van de brandstofleiding;
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Brandstof zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair dieper dan 30 cm;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage dieper dan 30 cm;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren dieper dan 30 cm;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen.
4.6.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het verbod in artikel 4.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. nodig voor uitsluitend het aanleggen van de nieuwe brandstofleiding, zoals beschreven in de artikelen 1.16 en 1.34 en weergegeven op de tekening in bijlage 1 bij deze regels;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • d. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • e. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. de onder 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, als het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding(en) zijn gewaarborgd;
  • b. voordat wordt beslist op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4.6.1, ingediend door een ander dan de leidingbeheerder, wint het bevoegd gezag advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden aangewezen voor 'Waterstaat - Waterkering' zijn naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie.

5.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering mag niet worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming tot een hoogte van maximaal 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 en toestaan dat de in de onderliggende enkelbestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd mits vooraf advies wordt ingewonnen van het waterschap.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 voor een gebruik conform de onderliggende enkelbestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatige functioneren van de waterkering.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht

Het is zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, egaliseren, aanvullen of ophogen gronden;
  • b. het aanleggen van verhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van terreinafscheidingen met een hoogte van niet meer dan 2 meter;
  • d. werken of werkzaamheden, die wijzigingen van de waterhuishouding of de normale waterstand beogen of ten gevolge hebben anders dan ten behoeve van het normale onderhoud en beheer van de gronden.
5.6.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het verbod in 5.6.1 geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. nodig zijn voor uitsluitend het aanleggen van de nieuwe brandstofleiding, zoals beschreven in de artikelen 1.16 en 1.34 en weergegeven op de tekening in bijlage 1 bij deze regels in gronden die samenvallen met de dubbelbestemming Leiding - Brandstof;
  • b. het normale onderhoud, beheer of herstel betreffen van de gerealiseerde bestemming;
  • c. van geringe omvang of ondergeschikte betekenis zijn.
5.6.3 Beoordelingscriteria
  • a. De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, wanneer hierdoor of ten gevolge hiervan het functioneren van de waterkering niet in gevaar komt, dan wel dat door het stellen van de voorwaarden kan worden voorkomen;
  • b. voordat wordt beslist op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 5.6.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Artikel 6 Sport

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportveld;
  • b. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het oppervlak van de gebouwen voor het speelveld bij het Veersluis mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • b. de hoogte van de bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van verlichtingsarmaturen, waarvan de hoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. enige vorm van permanent verblijf, of daarmee gelijk te stellen vormen van verblijfsrecreatie, zoals vaste kampeer/standplaatsen en/of stacaravans;
  • b. voor de uitoefening van enige vorm van (detail)handel, horeca, bedrijf of dienstverlening.

Artikel 7 Verkeer - verblijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - verblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. parkeer- en groenvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. met een oppervlakte van ten hoogte 10 m2;
  • b. met een hoogte van ten hoogste 3 meter, met uitzondering van bewegwijzering, verkeersregeling, straatmeubilair en verlichtingsarmaturen, waarvan de hoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. reclamedoeleinden;
  • b. verkoop van motorbrandstoffen.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden en waterberging in de vorm van watergangen/singels met bijbehorende taluds/bermen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. recreatieve voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals kunstwerken, kademuren en aanlegsteigers.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de inrichting en het onderhoud en beheer van openbaar nut, kunsttoepassing, kademuren en aanlegsteigers, met een maximale hoogte van 8 meter.

Artikel 9 Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed

9.1 Bestemmingsomschrijving

Gronden aangewezen voor Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed zijn, naast de andere bestemmingen bestemd voor de afvoer en berging van rivierwater, ijs en sediment.

9.2 Bouwregels
  • a. het is verboden te bouwen, conform de regels van de onderliggende bestemmingen;
  • b. ten behoeve van de bestemming Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 3 meter;
9.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 onder a en toestaan dat conform de planregels van de onderliggende bestemmingen wordt gebouwd, als dit niet leidt tot een mogelijke verhoging van de waterstand en/of feitelijke belemmering voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit en/of tot potentiële schade bij hoog water.
  • b. Voordat wordt beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt advies ingewonnen van Rijkswaterstaat.

Artikel 10 Wonen

10.1 bestemmingsomschrijving

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven en water en dergelijke;

een en ander met de daarbij horende voorzieningen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt dat :

  • a. bebouwing slechts toelaatbaar is, indien ten minste 90% van het gezamenlijk dakoppervlak is voorzien van een hellend dak van tenminste 30 graden en ten hoogste 55 graden;
  • b. de nok van het dak uitsluitend parallel aan of dwars op de ter plaatse geldende as van de weg mag worden gesitueerd;
10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden verder ook de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en in de op de verbeelding aangegeven verplichte gevellijn worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,5 meter, behalve waar op de verbeelding, middels de aanduiding maximale bouwhoogte een andere hoogte is aangegeven. Daarbij moet de op de verbeelding aangegeven hoogte worden aangehouden;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,0 meter, behalve waar op de verbeelding, middels de aanduiding 'maximale goothoogte' een andere hoogte is aangegeven. Daarbij moet de op de verbeelding aangegeven hoogte worden aangehouden;
  • d. aanbouwen, zoals erkers, mogen de voorgevel van het hoofdgebouw over niet meer dan tweevijfde van de breedte, tot een diepte van maximaal 1,2 meter overschrijden.
10.2.3 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen mogen in de voor hoofdgebouwen bestemde bouwvlakken en in de 'zone bijgebouwen toegestaan' worden opgericht;
  • b. onverminderd het in 10.2.1 bepaalde gelden voor bijgebouwen ook de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijk oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 50 m2 per woning bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter, tenzij het een aanbouw betreft, waarvan het dakvlak in het verlengde van het dakvlak van het hoofdgebouwen ligt;
    • 3. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 4. het bijgebouw dient met een kap te worden uitgevoerd.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. onverminderd het in 10.2.1 bepaalde gelden voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ook de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
    • 2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 meter; voor de voorgevel mag de hoogte daarvan niet meer bedragen dan 1 meter;
    • 3. de hoogte van antennes mag niet meer dan 15,0 meter bedragen;
    • 4. de bouw van schotelantennes is toegestaan mits:
      - de doorsnede niet groter is dan 2,0 meter;
      - de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer is dan 3,0 meter;
      - opgericht in de zone waarin bijgebouwen zijn toegestaan.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.1, 10.2.2, 10.2.3 en 10.2.4 ten aanzien van:

  • a. de bouwgrenzen met ten hoogste 2,0 meter ten behoeve van entreeportalen, erkers, alsmede naar de aard daarmee vergelijkbare delen van bouwwerken en voor carports;
  • b. het bouwen van priëlen, tuin- en theehuisjes en overdekte privezwernbaden of stallen, schuren en garages, alsmede naar aard daarmee vergelijkbare bijgebouwen, mits:
    • 1. het oppervlak van het betreffende perceel meer bedraagt dan 1.000,0 m2;
    • 2. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen minder dan 150,0 m2 bedraagt;
  • c. de bouw van bijgebouwen bij vrijstaande woningen langs twee zijgevels, mits de afstand van een aanbouw tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 3,0 meter bedraagt;
  • d. de bestemmingsgrens voor het tegen een zijgevel aanbouwen van een bijgebouw, op tenminste 3,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw mits:
    • 1. de hoogte niet meer dan 2,7 meter bedraagt;
    • 2. de breedte van het bijgebouw niet meer dan 3,0 meter bedraagt;
    • 3. de lengte van het bijgebouw niet meer dan 6,0 meter bedraagt;
  • e. de splitsing van woningen in maximaal twee volwaardige woningen indien de:
    • 1. inhoud van elke woning minimaal 750 m3 bedraagt;
    • 2. architectonische vormgeving niet wezenlijk wordt aangetast;
    • 3. het grondoppervlak niet wordt vergroot;
    • 4. de bestaande situering niet gewijzigd wordt.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4 en toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden (agrarische bedrijven);
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  • b. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning als bedoeld in lid a in als de woonruimte niet langer noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg.
10.6 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van bijgebouwen onderling en in relatie tot het hoofdgebouw en tot het naastgelegen erf, voor zover dat nodig is met het oog op:
    • 1. de stedenbouwkundige structuur van de omgeving:
    • 2. de veiligheid op de openbare weg;
    • 3. de bezonning op het eigen erf zowel als de naastgelegen erven;
    • 4. de bebouwingsmogelijkheden en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen;

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Overige zone - Leiding buiten gebruik
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik'', vervalt, uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of zoveel eerder als de leidingbeheerder heeft verklaard dat de ondergrondse buisleiding buiten werking is gesteld, de regels:
  • b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik', voor zover niet gelegen binnen de ruimtelijke plannen in lid a, gelden gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of tot het moment dat de leidingbeheerder heeft verklaard dat de buisleiding buiten werking is gesteld de regels uit artikel 11.3.
11.2 Specifieke gebruiksregels
  • a. het is verboden om op of in de gronden met de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik' een ondergrondse brandstofleiding in gebruik te hebben, nadat de nieuwe brandstofleiding als bedoeld in de artikelen 1.16 en 1.34 in gebruik is genomen.
  • b. Binnen maximaal één jaar na het vervallen van de dubbelbestemmingen, zoals bepaald in artikel 11.1 onder a, moet de leiding ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik' zijn verwijderd, wat betekent dat alle leidingen en bijbehorende bouwwerken en werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde en werkzaamheden, moeten zijn verwijderd en de grond uitsluitend gebruikt wordt en in gebruik blijft volgens de onderliggende bestemmingen.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b wordt de leiding ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik' op een veilige en milieyhygiënische wijze onklaar gemaakt, als het verwijderen van de leiding fysiek niet mogelijk is.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair dieper dan 30 cm;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage dieper dan 30 cm;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren dieper dan 30 cm;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
11.3.2 Uitzonderingen

Het verbod in artikel 11.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, beheer of herstel betreffen van de gerealiseerde bestemming;
  • b. van geringe omvang of ondergeschikte betekenis zijn
11.3.3 Beoordelingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 wordt slechts verleend, als het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de functie van de leiding zijn gewaarborgd.
  • b. voordat wordt beslist op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 ingediend door een ander dan de leidingbeheerder, wint het bevoegd gezag advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Stikstofdepositie

Het aanleggen van de nieuwe brandstofleiding, zoals beschreven in de artikelen 1.16 en 1.34 en weergegeven op de tekening in bijlage 1 bij deze regels, is uitsluitend toegestaan als wordt gewerkt in overeenstemming met de uitgangspunten in de Aeriusbijlagen bij het besluit op grond van de Wet natuurbescherming van februari 2021, dat als bijlage 2 bij deze regels is gevoegd, dan wel een latere voor dezelfde activiteiten verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming.

Artikel 13 Van toepassingsverklaring bestemmingsplannen

Op de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Brandstof, voor zover gelegen binnen de vigerende ruimtelijke plannen bestemmingsplan Buitengebied, met identificatienummer NL.IMRO.079600002031-1401 en Provinciaal inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat Oost' (verder: PIP GOL) met identificatienummer NL.IMRO.9930.ipgoloost-va03, zijn de regels van deze plannen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'DPO-Leiding Bokhoven'.