direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonwagenlocatie Vlijmenseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002306-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woonwagenlocatie Vlijmenseweg met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002306-1401 van de gemeente 's Hertogenbosch.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning of woonwagen wordt uitgeoefend, waarbij de woning of woonwagen in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 afhankelijke woonruimte:

een aan of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.18 bouwperceel:

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 daknok:

hoogste punt van een schuin dak.

1.24 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.

1.25 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak

1.26 detailhandel:

bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geschakelde woning:

een woning die met een andere woning verbonden is door middel van aan- of bijgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.31 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.

1.32 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.35 lessenaarsdak:

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen.

1.36 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting.

1.37 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.38 nevenactiviteit:

activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.39 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 35% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.40 opgetilde kap:

een kap waarbij tussen het hoogste punt van de bovenste bouwlaag en de punten waar de kap op het gebouw rust, nog bebouwing in verticale zin aanwezig is; er is slechts sprake van een opgetilde kap als het aantal bouwlagen zoals aangeduid reeds aanwezig is.

1.41 opslag:

(binnen) opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.42 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

1.43 prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.44 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.45 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.47 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.48 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond en de verdieping(en) met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen.

1.49 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied.

1.50 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.51 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg.
1.52 webwinkel:

een bedrijf dat zich toelegt op het (doen) leveren van goederen op schriftelijke, telefonische of elektronische order van klanten en dat op de bedrijfslocatie geen directe contactmogelijkheden (balie, showroom, afhaalcentrum) met klanten biedt.

1.53 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.54 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.55 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel.

1.56 zijgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.9 peil:
  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en watergangen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. straatmeubilair en dergelijke;
  • f. speel- en openbare verblijfsvoorzieningen;
  • g. scheidsmuren en andere erfafscheidingen;
  • h. geluidswerende voorzieningen;
  • i. ondergeschikte voorzieningen zoals verkeersvoorzieningen, bijbehorende verhardingen; waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - structureel randgroen' zijn alleen de functies genoemd onder 3.1 onder a, b, c en i toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 5%;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede verkeersgeluidwerende voorzieningen mag ten hoogste 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het plaatsen en geplaatst houden van bouwwerken en wagens geschikt of bestemd voor de uitoefening van handel en/of bedrijvigheid;
  • 2. het opslaan van gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens;
  • 3. het opslaan van onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en maatregelen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. bermen en watergangen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke;
  • h. speel- en openbare verblijfsvoorzieningen;
  • i. scheidsmuren en andere erfafscheidingen;
  • j. geluidswerende voorzieningen;
  • k. ondergeschikte voorzieningen zoals verkeersvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 5%;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede verkeersgeluidwerende voorzieningen mag ten hoogste 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het plaatsen en geplaatst houden van bouwwerken en wagens geschikt of bestemd voor de uitoefening van handel en/of bedrijvigheid;
  • 2. het opslaan van gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens;
  • 3. het opslaan van onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en maatregelen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 4.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. geluidswerende voorzieningen;
  • d. ondergeschikte voorzieningen zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, taluds, bermen en oeverbeschoeiingen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden opgericht voor zover het inrichting, onderhoud en beheer betreft ten dienste van de waterhuishouding met een maximale hoogte van 3 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 5.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht
  • a. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het dempen van oppervlaktewater;
    • 2. het vergraven van oevers;
    • 3. het verleggen van water.

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder. Wanneer de keur van het waterschap van toepassing is, is geen omgevingsvergunning vereist.

Artikel 6 Wonen - Woonwagenstandplaats

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen en andere woonvoorzieningen (zoals woonwagens);
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarden als bedoeld in 6.5.1
  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. ondergeschikte voorzieningen zoals verkeers- en groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Parkeren
  • a. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Nota parkeernormering Auto en Fiets 2016';
  • b. als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.2.2 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en woonwagens mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. geplaatst binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan één hoofdgebouw of woonwagen - geschikt voor bewoning door één huishouden - gebouwd c.q. geplaatst worden;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. binnen het bouwvlak bedraagt de toegelaten goothoogte 3,50 meter en de maximale (nok)hoogte 9 meter;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwd erf' mogen uitsluitend bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw en bouwwerken geen gebouwen zijnde geplaatst te worden ten dienste van de bestemming;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwd erf' bedraagt de maximale bouwhoogte 3,5 meter en het maximaal bebouwingspercentage 70%;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mag niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde, die niet voorzien zijn van een dak en geen groter oppervlak hebben dan 2 m2, zoals erfafscheidingen, pergola's, tuinmeubilair en dergelijke, alsmede dakoverstekken voorzover deze het voor de hoofdbebouwing aangewezen bouwvlak met niet meer dan 0,5 m1 overschrijden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' bedraagt de toegelaten bouwhoogte - voor andere bebouwing dan dakoverstekken - 2,0 meter. Bij toepassing van een hellend dak bedraagt de maximaal toegelaten dakhelling ten opzichte van het horizontale vlak 45°.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de stedenbouwkundige structuur van de omgeving;
  • b. de veiligheid van de weg;
  • c. de bezonning op het eigen erf zowel als de naastgelegen erven;
  • d. de bebouwingsmogelijkheden en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.1, lid a als de noodzakelijke parkeergelegenheid in onvoldoende mate op eigen terrein kan worden gerealiseerd en alleen onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt op een andere wijze in noodzakelijke parkeerbehoefte voorzien, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die in de 'Nota parkeernormering Auto en Fiets 2016' zijn neergelegd;
  • b. de andere wijze waarop in de parkeerbehoefte wordt voorzien, tast niet onevenredig het stedenbouwkundig beeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden aan;
  • c. als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in 6.1 onder b moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de beroeps- of bedrijfsactiviteit is ondergeschikt aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen samen mag voor de beroeps- of bedrijfsactiviteit worden gebruikt, tot in totaal 50 m²;
  • b. de beroeps- of bedrijfsactiviteit past naar aard, omvang en uitstraling in de woonomgeving: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking moet vaststaan dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen is gegarandeerd;
  • c. de beroeps- of bedrijfsactiviteit is niet vergunningplichtig volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht en niet meldingplichtig volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent, moet bewoner van de woning zijn;
  • e. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroep- of bedrijfactiviteit en onder de voorwaarde dat te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met de beroeps- of bedrijfsactiviteit.
6.5.2 Strijdig gebruik

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;

Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het plaatsen en geplaatst houden van bouwwerken en wagens geschikt of bestemd voor de uitoefening van handel en/of bedrijvigheid;
  • 2. het opslaan van gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens;
  • 3. het opslaan van onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen;
  • 4. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten die publieksaantrekkend zijn.
6.5.3 Voorwaardelijke verplichting

Voor het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor deze bestemming geldt de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. het gebruik als bedoeld in 6.1 is uitsluitend toegestaan als op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die in de 'Nota parkeernormering Auto en Fiets 2016' zijn neergelegd;
  • b. als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.2 onder 4 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, onder de voorwaarden als bepaald in 6.5.1, en onder de voorwaarde dat het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.1 onder c voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de voorwaarde dat de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking moet vaststaan dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is;
  • c. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.5.3 als de noodzakelijke parkeergelegenheid in onvoldoende mate op eigen terrein kan worden gerealiseerd en gehandhaafd en alleen onder de volgende voorwaarden:
    • 1. er wordt op een andere wijze in de noodzakelijke parkeerbehoefte voorzien overeenkomstig de normen in de beleidsregels die in de 'Nota parkeernormering Auto en Fiets 2016' zijn neergelegd;
    • 2. de andere wijze waarop in de parkeerbehoefte wordt voorzien, tast niet onevenredig het stedenbouwkundig beeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden aan;
    • 3. als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
  • d. het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 6.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de aangeduide leiding.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • b. het bevoegd gezag moet schriftelijk advies in winnen bij de leidingbeheerder.
7.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 7.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.4 mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de gasleiding en toestaan dat de gronden gebruikt worden conform de basisbestemming, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen;
    • 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
    • 2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 2. het uitvoeren van grondbewerkingen (anders dan normaal spit- en ploegwerk), waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. het verbod onder lid a geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
    • 1. die het normale onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    • 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
    • 3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning.
  • c. de werken en werkzaamheden onder lid a zijn slechts toelaatbaar als door die werken en werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding ontstaat of kan ontstaan.
  • d. voor een beslissing over een omgevingsvergunning als bedoeld onder lid a wint het bevoegd gezag advies in van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan middels een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig/opgericht zijn of kunnen worden maar in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'verontreinigingsgebied' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de gronden gelegen binnen het gebied op de verbeelding omgeven met de aanduiding dieper dan 1 meter te roeren of ontgraven, en/of in gebruik te hebben als moestuin.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
  • b. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van het bestemmingsplan voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van deze verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan
    10 meter;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het dakkoppervlak bedraagt;
    • 2. de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 4 meter mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Woonwagenlocatie Vlijmenseweg.