Plan: | Meerendonk, deel 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | projectbesluit |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002088-1401 |
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal planten- en diersoorten. Ze legt een zorgplicht op (artikel 2 Ffw) en verbiedt bepaalde handelingen, zoals het plukken, verzamelen et cetera van planten die tot een beschermde inheemse plantensoort behoren (artikel 8 Ffw) en het opzettelijk verontrusten van dieren die tot een beschermde inheemse diersoort behoren (artikel 10 Ffw). De ontwikkeling van woningbouw kan soms strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Soms is het echter mogelijk een plan zo uit te voeren dat overtreding van de verbodsbepalingen niet aan de orde is. Als dit niet mogelijk is, moet een ontheffing worden aangevraagd die alleen onder voorwaarden kan worden verleend.
Op 20 juni 2006 heeft Arcadis in opdracht van de gemeente 's-Hertogenbosch het nieuwe woongebied onderzocht op het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Het rapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De volgende natuurwaarden zijn geïnventariseerd en beoordeeld in het licht van de ontwikkeling van woongebied Meerendonk:
Op de locatie waar de beschermde ontheffingsplichtige Waterdrieblad en beschermde maar niet ontheffingsplichtige Dotterbloem zijn aangetroffen, werd in eerste instantie woningbouw gepland. Hierdoor worden zowel de soorten als de standplaats vernietigd. De standplaats van de Waterdrieblad is ecologisch waardevol vanwege uittredende kwel. Waterdrieblad is afhankelijk van kwelwater, een specifiek milieu. Het geheel vernietigen van de lokaal voorkomende standplaats, dus het vernietigen van de gunstige instandhouding van de soort ter plaatse, is mogelijk moeilijk te compenseren. Inpassing in het plan van een natuurzone biedt een oplossing voor het verkrijgen van een ontheffing. Het oorspronkelijke plan is daarom aangepast aan de beschermde plantensoorten die voorkomen op een weideperceel zuidelijk van de plas: door de aanpassing wordt het leefgebied van Waterdrieblad, Wateraardbei en Dotterbloem gehandhaafd en uitgebreid. Zie figuur 2.1 en figuur 2.2.
Afbeelding 2.1: bebouwingsstructuur januari 2006 Afbeelding 2.2: bebouwingsstructuur en fasering november 2007
Om een ontheffingsaanvraag in te kunnen dienen is het noodzakelijk duidelijkheid te hebben of deze soorten voorkomen en waar deze voorkomen in het plangebied. Nader onderzoek wordt aanbevolen naar het voorkomen van ontheffingsplichtige soorten: amfibieën (Kamsalamander, Heikikker); planten (o.a. Drijvende waterweegbree, Waterdrieblad); vissen (Kleine modderkruiper); vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied). Als duidelijk is welke soorten voorkomen en waar, kan een compensatie- en mitigatieplan worden opgesteld en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet worden ingediend. Naar verwachting heeft het plan een beperkte invloed op deze soorten en kan met gerichte maatregelen schade worden voorkomen als deze soorten daadwerkelijk voorkomen. Zo worden de watergangen en -partijen in het plan gehandhaafd.
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden en andere beschermde natuurmonumenten. Bij ingrepen binnen en buiten deze gebieden moet worden beoordeeld of geen negatieve effecten optreden ten aanzien van deze gebieden. Het plangebied en directe omgeving zijn niet beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Er worden dan ook geen negatieve effecten verwacht op natuurbeschermingswetgebieden.
In het streekplan van de provincie Noord-Brabant ‘Brabant in Balans’ (zie paragraaf 2.2.1) is het buitengebied gezoneerd in een groene hoofdstructuur (GHS) en een agrarische hoofdstructuur (AHS). In de GHS staat de natuurfunctie voorop. Hier is plaats voor grondgebonden landbouw en recreatie met een groen karakter. De gehele Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Noord-Brabant is de GHS opgenomen. Omdat het projectgebied niet aan de EHS of de GHS grenst en het nabij woningbouw en bedrijventerrein is gelegen, worden geen effecten verwacht op EHS en GHS.