direct naar inhoud van 2.3 Stedenbouwkundige structuur
Plan: Binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002067-1401

2.3 Stedenbouwkundige structuur

In de binnenstad van 's-Hertogenbosch is bebouwing uit drie te onderscheiden (steden)bouwperioden vertegenwoordigd: bebouwing uit de periode vóór 1823 (de eerste kadastrale kaart), bebouwing uit de periode tussen 1823 en 1940 en, tenslotte, bebouwing uit de periode na 1940.

De periode vóór 1823

De stedenbouwkundige opzet van de stadsdelen die zijn gebouwd in de periode vóór 1823 wordt gekenmerkt door het traditionele bouwblok met aaneengesloten bebouwing als ook individuele bebouwing per perceel. De meeste bouwblokken dateren in aanleg uit de 14e tot 16e eeuw. Daarnaast is er een duidelijke hiërarchie herkenbaar in het stratenstelsel, bestaande uit hoofdstraten, secundaire straten en overige straatjes en stegen. De bebouwing is in dit historische deel van de stad veelal direct in een rooilijn aan de straten gelegen. De voorgevels van de panden vormen met elkaar straatwanden.

In de middeleeuwse situatie waren ófwel de huizen onderling gescheiden door middel van een eigen zijmuur met tussenliggende smalle drupstrook (“soeye”), ofwel hadden zij gemeenschappelijke zijmuren, waarbij het hemelwater via een gemeenschappelijke (zak-)goot tussen de daken afwaterde. De hoofdstraten hebben het kenmerkende middeleeuwse smalle, diepe verkavelingspatroon ”van straat tot stroom”. De hoofdbebouwing georiënteerd op de straat, achterbebouwing aan de Binnendieze.

Ook in de huizenbouw evolueert het woonhuis in de zestiende eeuw tot een typisch Bosch woonhuis. Dit typische Bossche woonhuis kenmerkt zich door een tweedeling: een voorhuis en een achterhuis gescheiden door een brandmuur. Het voorhuis heeft een hoge eerste verdiepingsvloer, waardoor een zeer hoge ruimte ontstaat die vaak als winkelruimte gebruikt werd. Deze ruimte werd soms deels van een hangverdieping voorzien, het betreft hier het achterste deel tegen de brandmuur. Het achterhuis was vaak voorzien van een kelder.

Gesloten straatwanden worden onderbroken door secundaire straten en vooral ook steegjes, die als oorspronkelijk privébezit van oudsher werden vernoemd naar de naam van het hoofdpand aan de straat (“Achter de Exters” “Achter de Kan” etc.). Langs dergelijke stegen, doorgaans gelegen “tussen straat en stroom” werden vanaf de middeleeuwen tot in de 19e eeuw rijen kleine arbeiderswoningen (“cameren”) gebouwd. Deze onhygiënische en ook in andere opzichten mensonterende huisvesting van de maatschappelijk en sociaal zwakkeren in 's-Hertogenbosch vormde mede de aanleiding tot de totstandkoming van de Woningwet in 1901. Na deze datum werden nieuwe ruimere arbeiderscomplexen gebouwd veelal buiten de historische binnenstad (o.a. wijk de Muntel) en verdwenen de oude kamerwoningen geleidelijk uit het stadsbeeld. Nu zijn een aantal stegen, waarvan enkele openbaar gebied zijn, andere nog in privé-bezit, hetzij vrij toegankelijk, hetzij met een poort afgesloten, deels bebouwd of nog over de volle oorspronkelijke lengte bewaard gebleven. Sommige zijn of waren binnen het bouwblok onderling verbonden, met name waar deze in de 17e eeuwse periode hebben gediend als vluchtroute uit de diverse katholieke schuilkerken.

De drie straten in de richting van de voormalige stadspoorten (de Orthenpoort, de Hinthamerpoort, de Vughterpoort) kunnen worden opgevat als hoofdstraten. Dit zijn respectievelijk de Hooge Steenweg/ Orthenstraat (noorden), de Schapenmarkt/ Vughterstraat (zuidwesten), en de Hinthamerstraat/ Hinthamereinde (oosten). Via de Sint-Janspoort, gebouwd vóór 1528 werd een uitvalsweg in westelijke richting gerealiseerd vanuit de Sint Jansstraat. Deze verloor zijn betekenis aan het eind van de 19e eeuw toen door middel van een doorbraak bij de Vismarkt een verbinding tot stand werd gebracht met het nieuw gebouwde spoorwegstation in de wijk Het Zand (Visstraat-Stationsweg). De stadsuitgang via het bolwerk voor de Sint Janspoort werd hierbij verwijderd.

De overige hoofdstraten met een verkaveling “van straat tot stroom” zijn de Postelstraat-Kruisstraat en Verwersstraat.

De bebouwing aan hoofdstraten bestaat overwegend uit twee á drie lagen met een kap waarvan de kaphelling varieert tussen 40 en 60 graden. Het gevelbeeld wordt vooral bepaald door 18e en 19e eeuwse lijstgevels, plaatselijk afgewisseld met oudere topgevels (inclusief trap- en klokgevels), of dezelfde geveltypen uit een jongere periode (omstreeks 1900, neorenaissance). Op een enkele uitzondering na (bijvoorbeeld de Moriaan, Markt 79), zijn er nauwelijks oorspronkelijke middeleeuwse voorgevels bewaard gebleven. De talloze houten voorgevels uit deze periode zijn in de loop van de tijd vervangen door stenen gevels.

In de binnenstadsbebouwing zijn aldus de meeste voorgevels van recentere datum dan de overige bouwdelen, die in mindere of meerdere mate nog uit de oorspronkelijke middeleeuwse periode kunnen dateren, variërend van oorspronkelijke stenen achtergevels, perceelsscheidende zijmuren en kelders tot panden met volledige houtskelet- en kapconstructies. In veel gevallen is de hoogte van de begane grond hoger dan die van de verdiepingen, een directe aanwijzing voor een oude oorsprong van de betreffende panden, waarbij sprake was van een hoog voorhuis met insteekverdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002067-1401_0001.jpg"

De goothoogte van de bebouwing aan de hoofdstraten varieert tussen de tien meter en twaalf meter. De begane grondhoogte varieert tussen de 3,5 meter en 5 meter en is daarmee veelal hoger dan de verdiepingshoogte; deze varieert tussen de 2,7 meter en 4 meter. Bij de sporadisch voorkomende panden bestaande uit vier lagen varieert de goothoogte tussen de 12 meter en 14 meter.

De bebouwing aan weerszijden van de Hinthamerstraat bestaat overwegend uit drie lagen maar verder in oostelijke richting uit twee lagen. Dominante gebouwen zijn de brede gebouwen met een bijzondere functie zoals de voorbouw van het voormalige “Geefhuis”/Oude mannen- en vrouwenhuis, nu bibliotheek, met het aangrenzende voormalige militaire commandement, paleis van Justitie, nu “Muzerije”. In het oostelijke deel het voormalige hoofdgebouw van het Reinier van Arkelgesticht.

De binnenstadsverkaveling, zoals ook weergegeven op het kadastrale minuutplan van 1823 heeft aan de hoofdstraten een overwegende perceelsbreedte van vijf tot zes meter. Plaatselijk zijn bredere percelen vertegenwoordigd. Deze zijn óf het product van samenvoeging van twee of meer oudere smalle huispercelen, óf hebben een zeer vroege oorsprong als perceel van een breed stenen huis uit de 13e-14e eeuw (10,5 tot 12 meter breed).

De overige straten met een zelfstandige verkaveling kunnen worden getypeerd als secundaire straten. Dit zijn, bijvoorbeeld, de zijstraten vanaf de Markt (Ridderstraat, Kolperstraat, Kerkstraat), straten in het Uilenburgkwartier, de Stoofstraat, de Minderbroedersstraat, de Snellestraat, Achter het Stadhuis, de Molenstraat en dwars daarop in de richting van de voormalige Sint-Janspoort, de Sint Jansstraat en de Korenbrugstraat.

In de secundaire straten is sprake van meer variatie in bouwhoogte; naast drie lagen met kap is er veel bebouwing te vinden bestaande uit twee lagen of één laag met kap. De goothoogte van de bebouwing in dit gebied varieert tussen de 9 meter en 11 meter, en waar sprake is van twee bouwlagen, tussen de 6 meter en 8 meter, éénlaags tussen vier en zes meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002067-1401_0002.jpg"

Verspreid over de nog resterende open gebieden, maar vooral in het laaggelegen noordoostelijk flankgebied van de binnenstad werden in de middeleeuwse periode een groot aantal kloosters en (semi-)religieuze liefdadigheidsinstellingen zoals het (Grootzieken-) Gasthuis en Heilige-Geesthuis (Geefhuis) gebouwd. De kloosters werden na de reformatie grotendeels gesloopt, de liefdadigheidsinstellingen bleven op de lokatie gehandhaafd en kwamen tot verdere ontwikkeling in de volgende eeuwen.

Binnen het oorspronkelijke middeleeuwse stratenpatroon zijn vóór 1823 enkele wijzigingen tot stand gekomen met een geheel eigen identiteit. Zo werd in de 17e eeuw de Smalle Haven als kade aangelegd over de achtererven van de “straat tot stroom” verkaveling aan de westzijde van de Orthenstraat. In dezelfde periode werden “Nieuwstraten” geprojecteerd over de terreinen van de door de Republiek onteigende katholieke kloosterterreinen. De tweede belangrijke open ruimte van de binnenstad, de Parade, werd in de 18e eeuw aangelegd ten behoeve van het militaire garnizoen ter plaatse van het gesloopte Begijnhof.

De bebouwing rond de Parade en de daarop aansluitende Weesstraat en Peperstraat heeft sinds de aanleg van het plein een gedaantewisseling ondergaan. De bestaande kleinschalige, van oorsprong middeleeuwse verkaveling is in stand gebleven langs de westzijde van het plein vanaf de Kerkstraat ter plaatse van de huidige horecavoorzieningen. Hiernaast heeft in de loop van de 18e en 19e eeuw in zuidelijke richting een schaalvergroting van gebouwen plaatsgevonden door samenvoeging van smallere percelen en de nieuwbouw van brede patriciërshuizen vanaf het huidige bisschoppelijke paleis.

De periode 1823 - 1940

Door de aanleg van de Zuidwillemsvaart werd het noordoostelijke deel van de Binnenstad als het ware afgesneden van de rest en vormde het een apart eiland tussen kanaal en noordoostelijke vestinggracht. Langs het kanaal ontstond in de loop van de 19e eeuw een bebouwingsstructuur van afwisselend bedrijven en woningen en aan de zuidzijde van het kanaal een soortgelijke aaneengesloten langsbebouwing van woningen, afgewisseld door bedrijven, in hoogte meerlaags met (langs-)kap.

De uit de 17e eeuw daterende Nieuwstraten, met name de huidige nog aanwezige Nieuwstraat, waarvan de invulling met woningbouw maar ten dele was gerealiseerd, werden in de 19e eeuw verder in langsrichting bebouwd met woningen, in hoogte tweelaags met langskap. Ook werden andere open gebieden binnen de vesting, oorspronkelijk van de opgeheven middeleeuwse kloosters, na de 17e eeuw veelal in gebruik als bleekveld, boomgaard of moestuin, ingevuld met woningbouw. In de jaren dertig van de 20ste eeuw werd een geheel nieuwe wijk, deels met vrijstaande woningen, gebouwd tussen Hekellaan en Hinthamerstraat (Bethaniestraat en Baselaarsstraat).

Het herstel van het bisdom 's-Hertogenbosch in de negentiende eeuw zorgde voor een voor de stad 's-Hertogenbosch zeer typerende “inbreiding” van katholieke religieuze instellingen, kerken en kloostercomplexen. Vooral in het gebied tussen Choorstraat, Papenhulst en Parade, alsmede het gebied tussen de Sint Janssingel en Postelstraat en langs de Sint Josephstraat verrezen omvangrijke religieuze complexen, veelal in neogotische architectuur.

De opheffing van de vestingstatus van de stad 's-Hertogenbosch in 1874 had grote consequenties voor de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen en buiten de stadswallen. De vestingwerken zèlf bleven voor een groot deel behouden dankzij het feit dat zij een functie behielden in de waterbeheersing van de stad. Het fort de Citadel bleef zijn militaire functie, nu als kazerne, behouden, maar het daarbij in de binnenstad aangelegde vrije schootsveld “de Plein” werd door de gemeente verworven waarna hier aan het eind van de 19e eeuw een tweetal gesloten bouwblokken tot ontwikkeling kwam langs Zuidwillemsvaart, Jan Heinsstraat, Van Tuldenstraat en Handelskade. De directe omgeving van het Kruithuis werd bebouwd met woningen, een militaire broodbakkerij en kleine bedrijfjes. Op de wallen werden straten aangelegd (Noordwal-Kasterenwal-Oliemolensingel-Buitenhaven-Sint Janssingel-Westwal-Parklaan-Spinhuiswal-Zuidwal-Hekellaan-Oostwal-Muntelwal) De hierlangs gerealiseerde bebouwing, variërend van (volks-) woningbouw tot het Paleis van Justitie en het nieuwe kloostercomplex Mariënburg (Congregatie JMJ), is op de wal naar buiten georiënteerd.

In de jaren dertig leidden uitbreidingsplannen, waarbij het Bossche Broek zou worden bebouwd, tot een verkeersdoorbraak (Prins Bernardstraat) tussen de Wolvenhoek en de Zuidwal ten behoeve van de aansluiting van de binnenstad op de nooit gerealiseerde wijk

De periode na 1940

Aan het eind van de tweede wereldoorlog werd 's-Hertogenbosch hersteld van de oorlogsschade die de stad had opgelopen tijdens de bevrijding in 1944. Dit leidde verspreid over de binnenstad tot invullingen in de kenmerkende wederopbouwarchitectuur van de Delftse school (o.a. Paleis van Justitie Spinhuiswal, bebouwing rond Sluis 0, Visstraat), spoedig gevolgd door gebouwen in de daaraan verwante Bossche-School-architectuur (o.a. kunstacademie Pettelaarseweg, 1953, gesloopt 1989 en zorgcentrum Anthoniegaarde 1956, gesloopt 2001).

De meest ingrijpende wijzigingen binnen de historische binnenstad vonden plaats in de jaren 60 van de 20ste eeuw. Dit proces van stadssanering, waarbij ingrijpende wijziging van de historisch stedenbouwkundige structuur werd voorzien, inclusief het dempen van de Binnendieze, werd verlaten in de jaren 70 en gewijzigd in een beleid dat was gericht op het behoud van de historische structuur. Desalniettemin werd het gebied ten noordoosten van de Markt, het Tolbrugkwartier, op grootschalige wijze gesaneerd en ingevuld met hoogbouw rond het nieuw aangelegde Burgemeester Loeffplein. Het aangrenzende gebied van het Groot-Ziekengasthuis-complex onderging in de vroege jaren 70 een schaalvergroting als gevolg van de nieuwbouw van verpleeggebouwen langs de Tolbrugstraat-Zuidwillemsvaart. Het stadsaanzicht aan de zuidelijke rand van de Binnenstad kreeg in de naoorlogse periode een nieuw aanzien door bebouwing van de in oorsprong open flankgebieden: vrijstaande woningbouw langs de Parklaan, grootschaliger appartementen en kantoorgebouwen langs de Zuidwal. Laatstgenoemde ontwikkeling zet zich voort tot op de dag van vandaag. Het sterk verpauperde gebied aan1estzijde van de (Brede) Haven werd aanvankelijk bestemd om geheel te worden gesloopt en opnieuw te worden bebouwd met woonflats. Na realisatie van één flatgebouw werd het beleid gewijzigd en de nog resterende bebouwing omstreeks het monumentenjaar 1975 gerestaureerd, samen met het toen sterk verpauperde Uilenburgkwartier. In het meest recente verleden heeft het Tolbrugkwartier opnieuw een stedenbouwkundige metamorfose ondergaan met het inbreiden van een grootschalig nieuw winkel-wooncomplex (Stoa-Arena), die evenmin een relatie heeft met de historisch- stedenbouwkundige structuur als met de daar eerder gerealiseerde nieuwbouw in de naoorlogse periode. Met de herontwikkeling van het naastgelegen Groot-Ziekengasthuis-complex wordt in het begin van de 21ste eeuw een omvangrijke stedenbouwkundige herinvulling van de binnenstad voorzien.