direct naar inhoud van 2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis
Plan: Binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002067-1401

2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis

's-Hertogenbosch, handels- en vestingstad

De binnenstad van 's-Hertogenbosch is gelegen op een hoge oost-west lopende dekzandrug die doorsneden wordt door de riviertjes Dommel en Aa. Ter plaatse van de binnenstad zijn door de eroderende werking van de rivier stukken van de zandrug verdwenen waardoor een reliëfrijk landschap is ontstaan van hoge droge zandkoppen en moerassige laagten waarin zich veen kon ontwikkelen.

Vanaf de Bronstijd vond incidenteel bewoning plaats. In de IJzertijd lijkt de intensiteit van de bewoning iets toe te nemen maar bleef vrij gering en komt overeen met het bewoningspatroon zoals we dat van de omgeving kennen.

De stad is eind 12e eeuw gesticht door Hertog Hendrik I van Brabant aan de noordgrens van het hertogdom Brabant binnen het hertogelijke domein Orthen, gelegen nabij de rivier de Maas op de samenvloeiing van het Oost-Brabants bekenstelsel. De nabijheid van goede waterwegen stond garant voor een voorspoedige economische ontwikkeling. Kort na de vorming van de nederzetting verleende omstreeks 1185 hertog Hendrik I 's-Hertogenbosch stadsrechten. Als vesting had de stad ook een belangrijke militair-strategische positie als noordelijk steunpunt voor het hertogdom Brabant.

Al in het begin van de 13e eeuw werd de toenmalige stad (de Markt en directe omgeving) beschermd door middel van een stenen verdedigingsmuur met gekanteelde weergang, muurtorens en stadspoorten. Hiervan zijn enkele onderdelen bovengronds als relict bewaard gebleven: een toren als onderdeel van de “Leuvense poort” in de Hinthamerstraat als ook een nabijgelegen toren van een waterpoort waar een tak van de Binnendieze in de stad kwam. Enkele hergebruikte delen van de stadsmuur zijn als perceelsscheidende huismuur verscholen in de binnenstadsbebouwing.

Binnen de eerste stadsommuring lagen enkele belangrijke gebouwen: de hertogelijke residentie, het Minderbroedersklooster, het stadhuis, de lakenhal en de grotere handelshuizen. Deze laatste bevonden zich voornamelijk aan de noordzijde van de Markt en de Hoge Steenweg, aan de voorzijde ontsloten door de straat en aan de achterzijde door de Dieze (de binnenhaven). Aan de Pensmarkt bevond zich de hertogelijke residentie, een in tufsteen uitgevoerd stadspaleis, waar de hertog tijdens zijn aanwezigheid kon verblijven.

Naast het hertogelijke paleis bevond zich al in de 13e eeuw in het centrale bouwblok op de Markt het eerste stadhuis. Het stadhuis wordt in de eerste helft van de 14e eeuw verplaatst naar een locatie achter het huidige stadhuis. Pas in 1366 is er een vermelding van het stadhuis aan de Markt, weliswaar kleiner maar wel op de huidige positie. Tevens bevond zich in het centrale blok al aan het einde van de 13e eeuw de Lakenhal. Later vestigden zich in dit blok ook de Vleeshal (oudste vermelding 1310) en het Broodhuis (1339). Deze handelshallen behoorden alle tot het bezit van de hertog. De Waag bevond zich aan de Schapenmarkt, hier konden de handelsgoederen gewogen worden.

Zeer bijzonder is de ligging van het Minderbroedersklooster binnen de eerste stadsommuring. Zij vestigden zich al in 1228 op het achterterrein van het hertogelijk paleis en het betreft de oudste vestiging van de Minderbroeders in Nederland.

In de beginperiode heeft de stad een enorme aantrekkingskracht en blijkt het ommuurde gebied veel te klein te zijn. Met archeologisch en bouwhistorisch onderzoek is aangetoond dat men al vrij snel na de voltooiing van de eerste muur nieuwe huizen buiten de muur bouwt. Hiervoor worden de hogere zandkoppen gebruikt. We zien ook dat langs de uitvalswegen buiten de stadspoorten volop gebouwd wordt. Het gedeelte van de Beurdsestraat en omgeving werd al vroeg genoemd als “de Beurde”, een vroege stadswijk buiten de muur. Een ander hoog gedeelte is het gebied aan de westzijde, omgeving Postelstraat en Uilenburg. Hier is al bebouwing aanwezig in de eerste helft van de 13e eeuw.

Vermoedelijk begint men, op een positie waar later de Visstraat zou komen te liggen, aansluitend op de eerste ommuring met de bouw van de tweede stadsommuring. Aangenomen wordt nu dat dit in het laatste kwart van de 13e eeuw plaats vond maar een iets vroegere datering is niet uit te sluiten. Rond het midden van de 14e eeuw is de tweede ommuring voltooid. De uitvalswegen werden van nieuwe stadspoorten voorzien. Aan de westzijde van de stad werd al in de 14e eeuw de nieuwe haven aangelegd.

Geleidelijk worden ook de lager gelegen delen binnen de tweede ommuring, door middel van ophogingen, geschikt gemaakt voor bewoning. Het lager gelegen gebied aan de noordzijde van de stad werd pas het laatst opgehoogd. Hier vestigden zich een groot aantal kloosters, zoals o.a. het Predikherenklooster, het zusters van de Orthenklooster, nonnen van het Groot-Ziekengasthuis en het Elisabeth Bloemenkamp klooster.

In de tweede helft van de 14e eeuw en rond 1500 werd de stad uitgebreid met respectievelijk de Vughteruitleg en het Hinthamereinde.