direct naar inhoud van Regels
Plan: De Groene Loper II - Zoete Kers (gedeeltelijk)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0794.1600BP180145-2000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Groene Loper II - Zoete Kers (gedeeltelijk)' met identificatienummer NL.IMRO.0794.1600BP180145-2000 van de gemeente Helmond;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.4 aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat uitsluitend door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 appartement

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of wooneenheden bevat;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bestaand

bij bouwwerken; een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, die verleend is vóór het tijdstip van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwlaag

de begane grond of een verdieping van een gebouw; een onderhuis, een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen parkeerlaag, zolderverdieping, vliering of kapverdieping worden hier niet onder begrepen;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan;

1.20 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden - waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop - het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inbegrepen het daarbij behorend en daaraan ondergeschikt verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

1.23 gestapelde woning

woning in een gebouw dat tenminste twee boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.24 groenvoorzieningen

voorzieningen in de vorm van de aanplant van struiken en heesters, plantsoenen, parken, etcetera;

1.25 halfvrijstaande woning

woning, welke slechts aan 1 zijde met een andere woning of ander gebouw is verbonden;

1.26 hoofdgebouw

een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.28 kap

afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;

1.29 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden op het gebied van natuur en cultuur, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.30 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

1.31 openbare weg

weg in de zin van artikel 4 Wegenwet, tevens omvattende de in de aanduiding “onbebouwde zone” te realiseren wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aangelegen bouwpercelen;

1.32 peil
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld ter plaatse van die hoofdtoegang;
1.33 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.34 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische / pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 straatmeubilair

alle zodanige gebouwde bouwwerken, niet zijnde gebouwen, die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, verkeersborden, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

1.36 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.37 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw welke door gevelindeling als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

1.38 voorgevellijn

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.39 vrijstaande woning

woning, welke niet door het hoofdgebouw noch middels een aanbouw met een andere woning of ander gebouw verbonden is;

1.40 woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.41 wonen

het bewonen van een woning of als zodanig bestemd gebouw binnen de bestemming wonen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dan wel de harten van de scheidsmuren;

2.3 breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelsgrens;

2.4 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen bouwlagen;

2.8 de horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw;

2.9 de verticale diepte van een bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergrond gelegen (deel van het) gebouw;

2.10 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aangrenzende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau, bepaald door het afgewerkte terrein dat aansluit op de naar de weg gekeerde gevel;

2.13 afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens;

2.14 afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande en halfvrijstaande woningen en appartementen (gestapelde woningen);
  • b. aan huis gebonden beroepen met inachtneming van artikel 3.5.1 onder d;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “onbebouwde zone”, een openbare onbebouwde groene zone van tenminste 12 m¹;
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke waarden;
  • e. wegen en straten, pleinen, voet- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het bestemmingsverkeer;
  • f. parkeer- , groen- en afvalverzamel- en openbare nutsvoorzieningen;
  • g. het aantal (grondgebonden en/of gestapelde) woningen mag niet meer bedragen dan 28;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, leidingen, water, (overkluisde) waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Grondgebonden woningen

Voor het bouwen van grondgebonden woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 14;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding ‘’specifieke vorm van wonen - wonen I' mag het aantal grondgebonden woningen niet meer bedragen dan 8;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding ‘’specifieke vorm van wonen - wonen II' mag het aantal grondgebonden woningen per aanduiding niet meer bedragen dan 3;
  • d. gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd;
  • e. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt minimaal 450 m2 en maximaal 850 m2;
  • f. per bouwperceel mag één vrijstaande woning dan wel één halfvrijstaande woning worden gebouwd;
  • g. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 40%;
  • h. de oppervlakte van een grondgebonden woning bedraagt maximaal 250 m2
  • i. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens gelegen aan de openbare weg, niet zijnde de gebiedsaanduiding overige zone – onbebouwde zone, bedraagt tenminste 5 m1,
  • j. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens gelegen aan de gebiedsaanduiding overige zone – onbebouwde zone bedraagt tenminste 4 m1,
  • k. de afstand van het hoofdgebouw tot de andere dan de sub i. en j. genoemde perceelsgrens of perceelsgrenzen bedraagt aan een zijde tenminste 10 m1.
  • l. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste 3 m1, behoudens voorzover sprake is van halfvrijstaande woningen in welk geval de afstand tot de perceelgrens aan één zijde 0 m1 bedraagt;
  • m. tussen het hoofdgebouw en de openbare weg zijn aan- en/of bijgebouwen niet toegestaan;
  • n. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m1;
  • o. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m1;
  • p. een hoofdgebouw wordt met een kap afgedekt;
  • q. de voorgevel van de woning is georiënteerd op de openbare weg.

3.2.2 Appartementen (gestapelde woningen)

Voor het bouwen van appartementen (gestapelde woningen) gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal appartementengebouwen mag niet meer bedragen dan 2;
  • b. per appartementengebouw mag het aantal gestapelde woningen niet meer bedragen dan 10;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding ‘’specifieke vorm van wonen - wonen II' mag per aanduiding het aantal appartementengebouwen niet meer bedragen dan 1;
  • d. gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd;
  • e. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 50%;
  • f. de oppervlakte van een appartementengebouw bedraagt maximaal 1000 m2;
  • g. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 3;
  • h. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
  • i. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m¹;
  • j. een appartementengebouw wordt met een kap afgedekt;
  • k. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens gelegen aan de openbare weg, niet zijnde de gebiedsaanduiding overige zone – onbebouwde zone, bedraagt tenminste 5 m1;
  • l. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens gelegen aan de gebiedsaanduiding overige zone – onbebouwde zone bedraagt tenminste 4 m1;
  • m. per gestapelde woning dient minimaal 1 parkeerplaats geheel ondergronds of half verdiept te worden gerealiseerd. Aanvullende parkeerplaatsen kunnen op maaiveld worden gerealiseerd tot een maximum van 2 parkeerplaatsen per gestapelde woning.
  • n. in geval van de realisatie van een appartementengebouw zijn grondgebonden woningen ter plaatse van de betreffende functieaanduiding ‘’specifieke vorm van wonen - wonen II' niet toegestaan.

3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m¹ achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. bij een appartementengebouw mogen geen aanbouwen en/of bijgebouwen worden gebouwd;
  • c. gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte mag per woning niet meer bedragen dan 60 m²
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning en de bouwhoogte niet meer dan 6 m1;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m1 bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 m1;

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m¹ bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m¹ mag bedragen, mits gesitueerd op een afstand van minimaal 3 m¹ achter de voorgevellijn;
  • b. erfafscheidingen mogen enkel middels hagen worden gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m¹ bedragen.

3.2.5 Aanduiding "onbebouwde zone"

Ter plaatse van de aanduiding “onbebouwde zone” gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen de aanduiding “onbebouwde zone” wordt een onbebouwde openbare groene zone gerealiseerd en in stand gehouden met een minimale breedte van 12 m¹;
  • b. de openbare groene zone wordt gerealiseerd over de gehele diepte van de aanduiding en loopt daarmee van de zuidelijke bouwvlakgrens tot de noordelijke bouwvlakgrens;
  • c. de openbare groene zone heeft een functie ten behoeve van de ontsluiting van de aangelegen bouwpercelen en kent hiertoe verharding, alsmede een groeninvulling.

3.3 Parkeren
3.3.1 Parkeereis
  • a. Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd en vervolgens in stand te worden gehouden. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de 'Beleidsregel parkeernormen Helmond 2017', vastgesteld op 10 februari 2017. Indien deze beleidsregel gedurende de werking van dit plan wordt gewijzigd, dient aan de gewijzigde beleidsregel te worden voldaan;
  • b. Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw waarvoor een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen dient hieraan op het betreffende perceel tenminste voldaan te worden.

3.3.2 Afwijken van de parkeereis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.1 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte en/of laad- en losruimte wordt voorzien;
  • b. uit de bedrijfsvoering (aantoonbaar) blijkt dat minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  • c. geheel of gedeeltelijk wordt voorzien in de aanleg van parkeerplaatsen in het openbaar gebied, mits:
    • 1. door de aard van de bebouwing fysiek geen ruimte is voor de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein;
    • 2. ter compensatie kan worden voorzien in een parkeerplaats in de openbare ruimte;
    • 3. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond.

3.3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 3.3.2 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden noodzakelijk is.

3.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de percelen en de bebouwing ten behoeve van, het materiaalgebruik, de vormgeving van gebouwen en het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijk opbouw van het plangebied indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  • a. de bebouwingskarakteristiek in de omgeving;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en / of bouwwerken voor :

  • a. de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. horeca;
  • c. permanente of tijdelijke bewoning in bijgebouwen;
  • d. aan huis gebonden beroepen, in het geval dat:
    • 1. de oppervlakte voor de beroepsuitoefening per woning meer bedraagt dan 30% van de begane grondoppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen dan wel in ieder geval meer bedraagt dan 60 m²;
    • 2. door de beroepsuitoefening onevenredige overlast of hinder voor de woonomgeving ontstaat;
    • 3. detailhandel plaatsvindt, niet zijnde detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in direct verband met de betreffende beroepsuitoefening;
    • 4. de beroepsuitoefening nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of een onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
  • e. ter plaatse van de aanduiding “onbebouwde zone”, voor de realisatie van bouwwerken binnen de openbare groene zone.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

  • a. Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden te bouwen, een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.
  • b. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, uitgezonderd de zichtbare delen van de ondergrondse gebouwen;
    • 2. de verticale diepte mag ten hoogste 5 m¹ bedragen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. stort- en/of opslagplaats van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, waaronder begrepen consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk alsmede detailhandel in consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk;
  • d. het beoefenen van de modelvliegtuigsport alsmede voor het racen of crossen al dan niet in wedstrijdverband met motorvoertuigen, motoren, bromfietsen, scooters en fietsen;
  • e. militaire oefeningen, uitgezonderd marsoefeningen waarbij geen motorvoertuigen worden gebruikt;
  • f. een seksinrichting, dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • g. een coffeeshop;
  • h. een amusementshal voor speel- en gokautomaten;
  • i. een kienhal;
  • j. een casino;
  • k. grondgebonden woningen binnen de functieaanduiding ‘’specifieke vorm van wonen - wonen II' indien binnen deze functieaanduiding een appartementencomplex aanwezig dan wel in aanbouw is.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van deze maten;

7.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad en;
  • b. de belangen van het aanwezige bos en de natuur niet worden aangetast en;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Wijzigen van het plan

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad en;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'De Groene Loper II - Zoete Kers (gedeeltelijk)'.